Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Geldrop-Mierlo

Bomenverordening Geldrop-Mierlo 2019

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieGeldrop-Mierlo
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingBomenverordening Geldrop-Mierlo 2019
CiteertitelBomenverordening Geldrop-Mierlo 2019
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpmilieu
Eigen onderwerpBomenverordening Geldrop-Mierlo 2019

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

artikel 139 van de Gemeentewet

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

09-07-2020Bomenverordening Geldrop-Mierlo 2019

15-06-2020

gmb-2020-165651

2019-045404

Tekst van de regeling

Intitulé

Bomenverordening Geldrop-Mierlo 2019

De raad van de gemeente Geldrop-Mierlo;

 

gelezen het raadsvoorstel van burgemeester en wethouders van 10 december 2019;

 

B E S L U I T :

 

Vast te stellen Bomenverordening Geldrop-Mierlo 2019

In te trekken Bomenverordening Geldrop-Mierlo 2014.

 

 

 

 

Artikel 1  

a. bebouwde kom: de bebouwde kom van de gemeente (al dan niet vastgesteld op basis van artikel 1 lid 5 Boswet en die op grond van artikel 9.9 van de Wet Natuurbescherming geldt als bebouwde kom vastgesteld ingevolge artikel 4.1 onderdeel a van de Wet Natuurbescherming).

b. beschermde houtopstand: bijzondere beschermwaardige houtopstand met een bijzondere leeftijd, schoonheid- of zeldzaamheidswaarde of een bijzondere functie voor de omgeving die daarom is opgenomen in de lijst als bedoeld in artikel 11 van deze verordening (thans bekend als: “overzicht waardevolle bomen”).

c. bevoegd gezag: bevoegd gezag als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

d. bomen in particulier eigendom: alle bomen voor zover gelegen binnen de bebouwde kom met uitzondering van de bomen in eigendom van de gemeente Geldrop-Mierlo én die zijn gelegen in het publiek domein.

e. boom: een levend houtachtig, opgaand gewas met een diameter van de stam van minimaal 10 centimeter op 1,3 meter hoogte boven het maaiveld. In geval van meerstammigheid geldt de dwarsdoorsnede van de dikste stam. Deze definitie is niet van toepassing op artikel 12 van deze verordening.

f. boomstructuur: lijnvormige beplanting van houtopstanden die een functioneel geheel vormen.

g. boomvlakken: begrensd gebied met houtopstanden die samen een functioneel geheel vormen.

h. boomwaarde: de waarde van een boom, uitgedrukt in geld, zoals getaxeerd volgens de meest recente richtlijnen van de NVTB (Nederlandse Vereniging van Taxateurs van Bomen) door een bij de NVTB aangesloten taxateur.

i. bouwwerk: elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal die op plaats van bestemming hetzij direct hetzij indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond, bedoeld om ter plaatse te functioneren.

j. dunning: een selectieve velling die dient als onderhoudsmaatregel ter bevordering van de overblijvende houtopstand en/of onderbeplanting waarbij het natuurlijk verloop van het desbetreffende milieu in stand blijft.

k. gebouw: elk bouwwerk dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

l. houtopstand: één of meer bomen of boomvormers, of andere houtachtige gewassen, mogelijk onderdeel uitmakend van hakhout, een houtwal, een grotere (lint)begroeiing van heesters en struiken, een beplanting van bosplantsoen, een struweel of een heg.

m. kandelaberen: het tot op de hoofdtakken korten van een houtopstand.

n. knotten: het regelmatig terugsnoeien van bomen en struiken tot een vast punt boven de grond.

o. monument: een door de gemeente, provincie of het Rijk als zodanig aangewezen onroerende zaak ten aanzien waarvan een beperkingenbesluit, als bedoeld in artikel 1 aanhef onder b en 2° tot en met 5° Wet kenbaarheid publiekrechtelijke beperkingen onroerende zaken in de openbare registers is opgenomen.

p. noodkap: het direct vellen van een houtopstand in verband met een spoedeisend belang voor de openbare orde en/of direct gevaar voor persoon, dier en/of goed.

q. perceel: een stuk grond waarvoor één rechtsorde geldt en gezien de feitelijke situatie ter plaatse hoort bij de opstal.

r. vellen: rooien; kappen; verplanten; het voor meer dan 20% snoeien van de kroon of verwijderen van het wortelgestel, met inbegrip van kandelaberen; het verrichten van handelingen, zowel boven- als ondergronds, die de dood, ernstige beschadiging of ernstige ontsiering van de houtopstand ten gevolge kunnen hebben.

 

Artikel 2: Vergunningsplicht

Het is verboden om zonder een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.2 lid 1 onder g van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van het bevoegd gezag een houtopstand te vellen of te doen vellen.

Artikel 3: Uitzonderingen vergunningsplicht

Een omgevingsvergunning als genoemd in artikel 2 is niet vereist ingeval de activiteit vellen betrekking heeft op:

  • 1.

    een houtopstand met een diameter van de stam van maximaal 20 centimeter gemeten op 1,3 meter boven maaiveld.

  • 2.

    een houtopstand die, gemeten vanaf het hart van de boom, op minder dan 2 meter vanaf de gevel van een gebouw, mits groter dan 2 m², staat.

  • 3.

    een houtopstand die moet worden geveld krachtens de Plantenziektenwet of krachtens een daartoe strekkend besluit van het college van burgemeester en wethouders dan wel de burgemeester, zulks onverminderd het bepaalde in artikel 11 van deze verordening.

  • 4.

    het vellen van een houtopstand ter uitvoering van het reguliere onderhoud, waaronder mede begrepen dunning, het periodiek knotten, dan wel periodiek kandelaberen als noodzakelijke beheermaatregel bij knotbomen, gekandelaberde bomen of leibomen.

  • 5.

    houtopstanden op percelen in particulier eigendom.

  • 6.

    het vellen op basis van een door het bevoegd gezag vastgesteld beheer- of onderhoudsplan van het groen.

  • 7.

    houtopstanden buiten de bebouwde kom voor zover gelegen op erven of in tuinen;

  • 8.

    houtopstanden buiten de bebouwde kom, voor zover de houtopstanden een zelfstandige eenheid vormen die:

    a. een kleinere oppervlakte hebben dan 10 are;

    b. bestaan uit rijbeplanting van niet meer dan 20 houtopstanden, gerekend over het totale aantal rijen.

  • 9.

    wegbeplanting en eenrijige beplantingen op of langs landbouwgronden, beide voor zover bestaande uit populieren of wilgen, tenzij deze zijn geknot.

  • 10.

    vruchtbomen en windschermen om boomgaarden.

  • 11.

    fijnsparren, niet ouder dan 12 jaar, bestemd om te dienen als kerstbomen en geteeld op daarvoor in het bijzonder bestemde terreinen;

  •  

Artikel 4: Beperking uitzonderingen vergunningplicht

Het bepaalde in artikel 3 is niet van toepassing op een houtopstand die:

  • a.

    is opgenomen in de lijst van beschermde houtopstand als bedoeld in artikel 11;

  • b.

    is aangelegd op basis van een herplant- en instandhoudingsplicht op grond van de artikelen 9, 10 en 11 van deze verordening;

  • c.

    zich bevindt op een perceel, gelegen rondom zich op enige lijst bevindend monument;

  • d.

    is geplaatst op de door de bomenstichting opgemaakte inventaris van monumentale bomen.

Artikel 5: Aanvraag vergunning

  • 1.

    Een omgevingsvergunning als genoemd in artikel 2 moet worden aangevraagd door of namens, dan wel met toestemming van degene die krachtens zakelijk recht of door degene die krachtens publiekrechtelijke bevoegdheid gerechtigd is over de houtopstand te beschikken.

 

  • 2.

    Naast het bepaalde in artikelen 1.3 en 7.5 van de Regeling omgevingsrecht dient een aanvraag om een omgevingsvergunning als genoemd in artikel 2 vergezeld te zijn van:

    a. een schriftelijke motivering waarom aanvrager de betreffende houtopstand wil vellen of doen vellen;

    b. een goed leesbare situatieschets op tenminste schaal 1:1000.

  •  

  • 3.

    Naast het bepaalde in het tweede lid kan voorts een nader onderzoek worden vereist naar door het bevoegd gezag nader te benoemen aspecten.

Artikel 6: Criteria

  • 1.

    Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning om te vellen weigeren dan wel onder voorschriften of beperkingen verlenen.

 

  • 2.

    Een omgevingsvergunning als genoemd in artikel 2 kan worden geweigerd indien de belangen van verlening niet opwegen tegen de belangen van behoud van de houtopstand op basis van één of meer van de volgende waarden:

    • a.

      natuur- en milieuwaarden;

    • b.

      landschappelijke waarden;

    • c.

      cultuurhistorische waarden;

    • d.

      waarden van stads- en dorpsschoon;

    • e.

      waarden voor leefbaarheid.

 

Artikel 7: Gevaarzetting

In afwijking van het bepaalde in artikel 2 kan de burgemeester toestemming geven tot direct vellen (noodkap), indien sprake is van acuut gevaar of een daarmee vergelijkbare situatie van spoedeisend belang van openbare orde of veiligheid.

Artikel 8: Intrekking of wijziging

De omgevingsvergunning als genoemd in artikel 2 kan worden ingetrokken of gewijzigd:

  • 1.

    indien onjuiste of onvolledige gegevens ter verkrijging van de vergunning of ontheffing zijn verstrekt.

  • 2.

    indien aan de vergunning verbonden voorschriften en/of beperkingen niet zijn of worden nagekomen.

  • 3.

    indien van de vergunning geen gebruik wordt gemaakt binnen één jaar na onherroepelijkheid van de vergunning, tenzij in de vergunning een langere termijn is opgenomen vanwege de voorzienbare langere uitvoeringstermijn van een project.

  • 4.

    indien het een vergunning voor het vellen van meer dan één houtopstand betreft, geldt dat de vergunning kan worden ingetrokken indien niet alle houtopstanden, binnen de in lid 3 genoemde termijn, geveld zijn behoudens de in lid 3 gestelde bevoegdheid tot het in de vergunning voorschrijven van een langere termijn.

 

Artikel 9: Voorschriften

  • 1.

    Tot de aan de omgevingsvergunning te verbinden voorschriften kan behoren dat binnen een bepaalde termijn en in overeenstemming met de door het bevoegd gezag te geven aanwijzingen, moet worden herplant.

  •  

  • 2.

    In het voorschrift als bedoeld in het eerste lid wordt ten minste bepaald:

  • a.

    binnen welke termijn;

  • b.

    op welke wijze;

  • c.

    en hoeveel herplantpogingen moeten worden ondernomen om niet aangeslagen herplant te vervangen.

 

  • 3.

    Indien niet ter plaatse dan wel binnen redelijk te achten afstand kan worden herplant, dan wel dat herplant naar het oordeel van het bevoegd gezag naar maatstaven van redelijkheid onvoldoende compensatie biedt voor het vellen van de houtopstand, kan het bevoegd gezag aan de vergunning het voorschrift verbinden dat de houtopstand niet mag worden geveld alvorens een geldelijke bijdrage is gestort in het gemeentelijk groenfonds.

  •  

  • 4.

    Het bevoegd gezag stelt nadere regels vast voor het bepalen van de hoogte van de in het vorige lid bedoelde geldelijke bijdrage. In de nadere regels zal worden opgenomen op welke wijze wordt voorkomen dat deze gelden worden aangewend voor regulier onderhoud.

  •  

  • 5.

    Tot aan de omgevingsvergunning te verbinden voorschriften kan behoren dat pas tot vellen van houtopstand op en bij bouw- en aanlegwerken of andere ruimtelijke herinrichting of reconstructie mag worden overgegaan indien andere daarvoor benodigde vergunningen, ontheffingen, toestemmingen of ruimtelijke ordeningsprocedures zijn verleend en de feitelijke en financiële voortgang van de werken voldoende gewaarborgd is.

  •  

  • 6.

    Indien tegen de in het vijfde lid bedoelde besluiten nog de mogelijkheid open staat om hiertegen een bezwaar of beroep in te dienen kan aan de vergunning voorts het voorschrift worden verbonden dat niet tot het vellen van de houtopstand wordt overgegaan indien binnen de daarvoor openstaande termijn bij de bevoegde rechter een verzoek om voorlopige voorziening is ingediend totdat op dat verzoek is beslist.

 

Artikel 10: Herplant-/instandhoudingsplicht

  • 1.

    Indien houtopstand waarop het verbod tot vellen van toepassing is, zonder vergunning van het bevoegd gezag is geveld, dan wel op andere wijze teniet is gegaan, kan het bevoegd gezag aan de zakelijk gerechtigde tot de grond waarop zich de houtopstand bevond dan wel aan degene die uit andere hoofde tot het treffen van voorzieningen bevoegd is, de verplichting opleggen te herplanten in overeenstemming met de door hen te geven aanwijzingen binnen een door hen te stellen termijn.

  •  

  • 2.

    Indien niet ter plaatse dan wel binnen redelijk te achten afstand kan worden herplant, dan wel dat herplant naar het oordeel van het bevoegd gezag naar maatstaven van redelijkheid onvoldoende compensatie biedt voor het vellen van de houtopstand dan wel dat de herplant ook niet na het in artikel 9 lid 2 onder c bedoelde aantal pogingen aanslaat, kan het bevoegd gezag bepalen dat door de in het eerste lid genoemde (rechts)personen een geldelijke bijdrage dient te worden gestort in het gemeentelijk groenfonds. De hoogte van de geldelijke bijdrage wordt bepaald door de op basis van het ‘Rekenmodel Boomwaarde’ door een bij de NVTB aangesloten specialist vastgestelde boomwaarde van de al gevelde houtopstand

  •  

  • 3.

    Wordt een verplichting als bedoeld in het eerste lid opgelegd, dan kan daarbij tevens worden bepaald binnen welke termijn na herplant en op welke wijze niet aangeslagen herplant moet worden vervangen.

  •  

  • 4.

    Indien een houtopstand waarop het verbod tot vellen van toepassing is in het voortbestaan ernstig wordt bedreigd, kan het bevoegd gezag aan de zakelijk gerechtigde tot de grond waarop zich de houtopstand bevindt dan wel aan degene die uit andere hoofde tot het treffen van voorzieningen bevoegd is, de verplichting opleggen om:

  • a.

    een onderzoek uit te laten voeren naar door het bevoegd gezag nader te benoemen aspecten en aan te bieden aan het bevoegd gezag in overeenstemming met de door hen te geven aanwijzingen binnen een door hen te stellen termijn of;

  • b.

    overeenkomstig de door hen te geven aanwijzingen binnen een door hen te stellen termijn voorzieningen te treffen, waardoor die bedreiging wordt weggenomen.

 

  • 5.

    Degene aan wie een verplichting als bedoeld in het eerste tot en met het vierde lid is opgelegd, evenals zijn rechtsopvolger, is verplicht daaraan te voldoen.

 

Artikel 11: Aanwijzingsprocedure – Beschermde houtopstand

  • 1.

    Het bevoegd gezag stelt een lijst met beschermde houtopstanden als boomvlakken, boomstructuren, solitaire bomen en/of boomgroepen vast.

  •  

  • 2.

    De lijst bevat minimaal de volgende gegevens, betreffende de te beschermen waardevolle boom:

  • a.

    soort boom met omschrijving en foto’s;

  • b.

    standplaats (adres van de locatie voorzien van kaart);

  • c.

    de motivering van de aanwijzing.

 

  • 3.

    Voordat het bevoegd gezag over het opnemen van een houtopstand op de beschermde bomenlijst een besluit neemt, stelt zij de rechthebbende op de houtopstand in de gelegenheid een zienswijze naar voren te brengen. Afdeling 4.1.2. van de Algemene wet bestuursrecht is van overeenkomstige toepassing.

  •  

  • 4.

    Met ingang van de datum waarom de rechthebbende op de houtopstand de kennisgeving van het voornemen tot plaatsing van de houtopstand op de in lid 1 bedoelde lijst te plaatsen heeft ontvangen, tot het moment waarop de in het derde lid bedoelde zienswijzenprocedure is doorlopen en het bevoegd gezag heeft besloten tot het al dan niet opnemen van de houtopstand op de in lid 1 bedoelde lijst, wordt de houtopstand aangemerkt als een beschermde houtopstand.

  •  

  • 5.

    De eigenaar van een houtopstand die vermeld staat op de lijst van waardevolle bomen is verplicht het bevoegd gezag onmiddellijk schriftelijk mededeling te doen van:

  • a.

    het geheel of gedeeltelijk tenietgaan van de houtopstand, anders dan door velling op grond van een verleende vergunning;

  • b.

    de dreiging dat de houtopstand geheel of gedeeltelijk teniet kan gaan.

 

  • 6.

    Omgevingsvergunning voor het vellen van een beschermde houtopstand wordt in afwijking van artikel 6 lid 2 verleend in het geval dat:

  • a.

    naar het oordeel van het bevoegd gezag een zwaarwegend algemeen maatschappelijk belang opweegt tegen het duurzaam behoud van de desbetreffende beschermde houtopstand;

  • b.

    naar boomdeskundige maatstaven instandhouding niet langer verantwoord is ter voorkoming van letsel of schade aan personen, dieren of goederen.

 

  • 7.

    Indien voor een in overeenstemming met dit artikel beschermde houtopstand een omgevingsvergunning als genoemd in artikel 2 is verleend, vervalt de aanwijzing daartoe van rechtswege op het moment dat de desbetreffende omgevingsvergunning onherroepelijk wordt.

 

Artikel 12: Afstand van de erfgrenslijn

De afstand als bedoeld in artikel 5:42 Burgerlijk Wetboek is vastgesteld op 0,5 meter (gemeten vanaf het midden van de voet van de boom) voor bomen en op nihil voor heesters en heggen in privaat eigendom en op nihil voor bomen, heesters en heggen die staan op openbaar terrein.

 

Artikel 13: Bestrijding van boomziekten

  • 1.

    Indien zich op een terrein één of meer bomen bevinden die naar het oordeel van het bevoegd gezag gevaar opleveren van verspreiding van een boomziekte of voor vermeerdering van de ziekteverspreiders zoals insecten, is de rechthebbende, indien hij daartoe door het bevoegd gezag is gelast, verplicht binnen de bij last vast te stellen termijn:

    • a.

      de houtopstand te vellen;

    • b.

      conform richtlijnen van de gemeente de gevelde houtopstand direct zodanig te behandelen dat verspreiding van de boomziekte wordt voorkomen.

 

  • 2.

    Indien het een boomsoort betreft die de desbetreffende boomziekte kan verspreiden, is het verboden zonder vergunning van het bevoegd gezag gevelde bomen of delen daarvan voorhanden of in voorraad te hebben of te vervoeren.

 

Artikel 14: Bescherming van gemeentebomen

  • 1.

    Het is verboden om bomen in eigendom van de gemeente:

  • a.

    te beschadigen, te bekladden of te beplakken;

  • b.

    daaraan snoeiwerk te verrichten, behoudens door de gemeente opgedragen of toegestane boomverzorgende taken.

 

  • 2.

    Het is verboden zonder vergunning van het bevoegd gezag om één of meer voorwerpen in of aan een gemeentelijke boom aan te brengen of daar anderszins aan te bevestigen behoudens door de gemeente opgedragen of toegestane boomverzorgende taken.

  •  

  • 3.

    Het verbod in het tweede lid is niet van toepassing op het aanbrengen van beschermende maatregelen welke in het kader van bouw- en infrastructurele werken en in overeenstemming met de daartoe door het bevoegd gezag gegeven aanwijzingen worden aangebracht.

 

Artikel 15: Uitzicht belemmerende, hinderlijke of gevaar zettende beplanting

De rechthebbende op een boom, heg, struik of andere beplanting welke aan het Wegverkeer het vrije uitzicht kan belemmeren of daarvoor op andere wijze hinder of gevaar kan opleveren, is verplicht deze beplanting te snoeien, op te binden of te verwijderen na aanschrijving door het bevoegd gezag, binnen een door hen te stellen termijn en in overeenstemming met hun aanwijzingen.

 

Artikel 16: Schadevergoeding

Het bevoegd gezag beslist op een verzoek om schadevergoeding op grond van artikel 6.3 van de Wet natuurbescherming ten gevolge van een verbod tot vellen van een houtopstand.

 

Artikel 17: Strafbepaling

  • 1.

    Degene aan wie een last als bedoeld in artikel 13, eerste lid of artikel 15 is opgelegd, evenals diens rechtsopvolger, is gehouden dienovereenkomstig te handelen.

  •  

  • 2.

    Hij die handelt in strijd met het bij of krachtens artikel 13, tweede lid, artikel 14 bepaalde wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste twee maanden of geldboete van de tweede categorie. Tevens kan een rechterlijke beoordeling op grond van dit artikel openbaar gemaakt worden. Bij de strafmaatbepaling kan rekening worden gehouden met de boomwaarde.

 

Artikel 18: Toezichthouders

Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn belast de bij besluit van bevoegd gezag of door de burgemeester aangewezen personen.

 

Artikel 19: Betreden van gebouwen en terreinen

  • 1.

    Zo dikwijls de zorg voor de naleving van enig voorschrift uit deze verordening dit vereist, zijn degenen die belast zijn met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening, bevoegd om gebouwen, niet zijnde woningen, en terreinen te betreden.

  •  

  • 2.

    Voor het betreden van woningen is een door de burgemeester afgegeven machtiging op basis van artikel 2 van de Algemene wet op het binnentreden vereist.

 

Artikel 20: Anti-hardheidsbepaling

Het bevoegd gezag kan in gevallen waarin de toepassing van deze verordening naar zijn oordeel tot een bijzondere hardheid leidt, ten gunste van de aanvrager afwijken van het bepaalde in of bij deze verordening.

 

Artikel 21: Inwerkingtreding / overgangsrecht

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking op de zevende dag na bekendmaking daarvan.

  •  

  • 2.

    Op het moment bedoeld in het eerste lid vervalt de Bomenverordening Geldrop-Mierlo 2014 zoals die door de gemeenteraad is vastgesteld bij besluit van 29 september 2014.

  •  

  • 3.

    Aanvragen om vergunning die zijn ingediend voor het moment van inwerkingtreding van deze verordening worden afgehandeld met inachtneming van de in het tweede lid bedoelde verordening.

 

Artikel 22: Slotbepaling

  • 1.

    Houtopstanden die voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze verordening zijn aangewezen als beschermde houtopstanden, worden voor de werking van deze verordening geacht te zijn aangewezen conform het bepaalde in artikel 11, eerste lid, van deze verordening.

  •  

  • 2.

    Deze verordening wordt aangehaald als “Bomenverordening Geldrop-Mierlo 2019”.

 

 

 

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 15 juni 2020.

de raad voornoemd,

W.H.F. Geboers J.C.J. van Bree

griffier voorzitter

Algemene toelichting

Bij besluit van 29 september 2014 heeft de gemeenteraad van Geldrop-Mierlo de “Bomenverordening Geldrop-Mierlo 2014” vastgesteld (GM2014.0374). Daarbij is de regeling rondom houtopstanden uit de APV gelicht en gegoten in één alomvattende verordening. De afgelopen jaren is gewerkt en ervaring opgedaan met de Bomenverordening. Niet alleen de ervaringen uit de dagelijkse praktijk, maar ook uit de nadere beleidsuitwerking rondom groen (de verschillende modules van het Groenbeleidsplan 2014-2024) en het opgaan van de Boswet in de Wet Natuurbescherming, maken dat de Bomenverordening tegen het licht is gehouden. Daaruit is naar voren gekomen dat a) de systematiek van de verordening duidelijk is en transparante kaders schept, maar ook dat vooral technische wijzigingen in de rede liggen om de Bomenverordening naar een hoger niveau te tillen. Om herhalingen te voorkomen wordt verwezen naar de artikelsgewijze toelichting waarin, voor zover nuttig of noodzakelijk, de wijzigingen zullen worden toegelicht.

 

Ten aanzien van de overgang van de Boswet naar de Wet Natuurbescherming geldt dat de Wet Natuurbescherming uitsluitend van toepassing is op houtopstanden buiten de bebouwde kom (zie hierna) die groter zijn dan 1.000 m², of wanneer het gaat om bomen in een rijbeplating van meer dan 20 bomen voor zover gelegen. Deze hoofdregel kent een groot aantal uitzonderingen. Omdat dit het bereik van deze toelichting ontstijgt wordt kortheidshalve verwezen naar de website van de rijksdienst voor ondernemend Nederland: https://www.rvo.nl/onderwerpen/agrarisch-ondernemen/beschermde-planten-dieren-en-natuur/natuur-en-landschap/bomen/bos-en-bomen-kappen.

 

Artikelsgewijze toelichting

 

Artikel 1: Begripsomschrijvingen

In het eerste artikel van de verordening worden de in de verordening gebezigde begrippen gedefinieerd. Wanneer er verschil mocht zitten tussen de definiëring van een begrip in deze verordening ten opzichte van andere (lagere) regelgeving of notities, prevaleert de definiëring van deze verordening. Hetzelfde is het geval bij verschillen tussen deze definiëring en wat daarover mogelijkerwijs in het algemeen taalgebruik of enig jargon wordt verstaan.

 

Niet ieder begrip behoeft toelichting. Daarom komen uitsluitend die begrippen waarbij nadere toelichting op zijn plaats is hieronder aan bod.

 

Onder a. bebouwde kom

Vanwege het opgaan van de Boswet in de Wet Natuurbescherming is de wettelijke basis voor het vaststellen van de grens van de bebouwde kom veranderd. Dit werkt door in de definiëring waarbij – omwille van de duidelijkheid de overgangsrechtelijke bepaling uit de Wet Natuurbescherming ook inzichtelijk is gemaakt.

Voor ogen moet worden gehouden dat de in dit kader vastgestelde ‘bebouwde kom’ uitsluitend van toepassing is voor de taakafbakening tussen deze verordening en de Wet Natuurbescherming. We spreken dan ook van de bebouwde kom in de zin van de Wet Natuurbescherming. Die moet worden onderscheiden van andere soorten “bebouwde kom” die in regelingen kan voorkomen, zoals de bebouwde kom in de zin van de Wegenverkeerswet en de bebouwde kom in het ruimtelijk bestuursrecht.

 

De grens van de bebouwde kom in de zin van de Wet Natuurbescherming is van belang voor de herplantplicht van provincie/waterschappen aangezien zij de herplantplicht buiten de bebouwde kom in de zin van de Wet Natuurbescherming moeten uitvoeren. Daarnaast is binnen de bebouwde kom de herplantplicht vanuit de Wet Natuurbescherming niet van toepassing. Tenslotte geeft het duidelijkheid: er is maar één regeling en één bevoegd gezag waar het gaat om houtopstanden binnen de bebouwde kom en één bevoegd gezag waar het gaat om houtopstanden buiten de bebouwde kom.

 

Onder b. beschermde houtopstand

Dit zijn bomen die de gemeente als zeer waardevol of als toekomstig zeer waardevol beschouwd.

De lijst bevat de bomen op de door het college vastgestelde lijst van waardevolle bomen. Deze lijst wordt periodiek herzien en kan geleidelijk worden. In artikel 11 van de verordening wordt de regeling rondom beschermde houtopstanden uitgewerkt.

 

Onder c. bevoegd gezag

De Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) geeft de term “bevoegd gezag” weer. Voor de aanvraag tot vergunning of ontheffing tot het vellen van houtopstanden is een aanvraag tot een omgevingsvergunning vereist. Daarom dient de term “bevoegd gezag‟ gehanteerd te worden i.p.v. burgemeester en wethouders. De Wabo schrijft voor dat de omgevingsvergunning wordt verleend door één bevoegd gezag en dat één procedure wordt doorlopen met één procedure van rechtsbescherming. Niet altijd is het college van B&W het bevoegd gezag. Het kan voorkomen dat het college van Gedeputeerde Staten het bevoegd gezag is of de minister. De verantwoordelijkheid voor het besluit en de handhaving op grond van de verordening ligt bij hetzelfde bevoegd gezag. Ook wijziging of intrekking van de omgevingsvergunning ligt dan bij datzelfde bevoegd gezag.

In enkele gevallen (vooral bij noodkap en binnentreden) is de burgemeester te allen tijde het bevoegd bestuursorgaan. Dit komt naar voren doordat, daar waar dit van toepassing is, de burgemeester expliciet in de tekst wordt vermeld.

 

Onder d. bomen in particulier eigendom

In de Bomenverordening 2014 werd de term “privaat eigendom” gebezigd. Deze term gaf in de praktijk regelmatig ruimte voor interpretatie, vooral voor de vraag in hoeverre het vellen van houtopstanden op gemeentelijke percelen al dan niet vergunningplichtig moet worden geacht. De gemeente kan, als publiekrechtelijke rechtspersoon, ook gronden / percelen met daarop bomen in eigendom hebben terwijl die gronden / percelen niet openbaar toegankelijk zijn.

Om iedere discussie weg te nemen is er voor gekozen om de term “privaat” te verlaten en daarvoor “particulier” in de plaats te stellen onder het gelijktijdig definiëren hiervan. Dit betekent dat houtopstanden die de gemeente als publiekrechtelijk rechtspersoon in eigendom heeft gelijk worden gesteld met de houtopstanden die een (rechts)persoon in de gemeente in eigendom heeft. Omdat een koude gelijkstelling zou betekenen dat ook ‘gemeentebomen’ dan niet langer onder de vergunningplicht zouden vallen, wat ongewenst is, is toegevoegd dat bomen die eigendom zijn van de gemeente maar die liggen in het publiek domein niet als “boom in particulier eigendom” kunnen worden aangemerkt. In het kader van deze verordening dient “publiek domein” aldus uitgelegd te worden dat dit de gronden en percelen zijn waarvan derden gebruik plegen te maken. Denk daarbij aan houtopstanden naast wegen, in plantsoenen, parken en dergelijke. Houtopstanden die bijvoorbeeld zijn gelegen op een perceel dat in gemeentelijk eigendom is (bijvoorbeeld een gebouw dat wordt verhuurd of de gemeentewerf) en waar derden in de regel géén gebruik van plegen te maken (net zomin als gebruik wordt gemaakt van een perceel van een buurtbewoner) vallen niet onder de vergunningplicht.

 

e. boom

Afbakening van het begrip boom is van belang voor het onderscheid tussen bomen en andere houtopstanden. Beplanting wordt als boom aangemerkt bij een diameter van de stam vanaf 10 cm. Zouden we deze definitie ook van toepassing verklaren op artikel 12, dan zou, tot deze doorsnede is bereikt, beplanting als heg worden gezien. Pas vanaf een diameter van 10 cm zou verwijdering uit de verboden zone kunnen worden geëist. Er bestaat beplanting (bijvoorbeeld coniferen) die vaak als heg wordt toegepast maar die al metershoog kan worden, voordat de diameter van 10 cm is bereikt.

Er is daarom voor gekozen deze definitie niet van toepassing te laten zijn op artikel 12.

 

h. boomwaarde

De richtlijnen van de Nederlandse Vereniging van Taxateurs van Bomen en houtige gewassen (NVTB) voor de monetaire boomwaarde worden jaarlijks vastgesteld aan de hand van de prijsindexcijfers van het CBS, marktprijsgemiddelden en andere kengetallen. De richtlijnen gelden als de meest deskundige methodiek voor de wijze van vaststellen van de geldwaarde van bomen en worden in de rechtspraak erkend. Het spreekt overigens voor zich dat bomen ook vele andere waarden dan monetaire waarde kunnen vertegenwoordigen.

Ten opzichte van de Bomenverordening 2014 is toegevoegd dat niet slechts de richtlijnen van de NVTB dienen te worden toegepast, maar toepassing dient te geschieden door een bij de NVTB aangesloten taxateur. Op die wijze wordt geborgd dat goedbedoelende ‘amateurs’ de waarde vaststellen, omdat zulks om specifieke kennis en opleiding vraagt. Zowel de gemeente als een particulier zijn erbij gebaat dat de vaststelling van de boomwaarde op zorgvuldige wijze tot stand komt.

 

i. gebouw en k. bouwwerk

De definities „gebouw‟ en „bouwwerk‟ zijn toegevoegd om de vrijstelling van het kapverbod voor houtopstand die op minder dan 2 meter uit een gevel staan te beperken tot gevels van gebouwen. Voor de definitie van deze begrippen is aangesloten bij de definities in de bestemmingsplannen en bouwverordening.

 

j.dunning

Het begrip „dunning‟ beperkt tot een selectieve velling die dient als periodieke onderhoudsmaatregel ter bevordering van de ontwikkeling van de overblijvende houtopstand en/of onderbegroeiing.

 

l. houtopstand

De kernbegrippen “boom” en “houtopstand” zijn zodanig gedefinieerd dat duidelijk is dat de bescherming van de bomenverordening betrekking kan hebben op meer dan bomen alleen. Er is geen ondergrens voor de diameter gedefinieerd. Dit biedt de mogelijkheid om beschermwaardige houtopstanden met een beperkte diameter toch als “beschermde houtopstand” aan te merken.

 

q. perceel

De definiëring is van belang aangezien dit begrip in het ruimtelijk bestuursrecht met enige regelmaat tot discussie leidt. Kern is dat niet gekeken moet worden naar de kadastrale situatie, maar naar de feitelijke situatie. De beperking dat er sprake moet zijn van één rechtsorde leidt ertoe dat er wel een duidelijke samenhang moet bestaan.

 

r. vellen

Elke wijze van het te gronde richten van een houtopstand ongeacht of dit gedeeltelijk is, bijvoorbeeld bij kappen, of volledig, zoals bij rooien (inclusief stobbe verwijderen). Ook ingrepen die een ingrijpende wijziging betekenen, zoals kandelaberen of het voor meer dan 20% snoeien van het kroonvolume, vallen onder vellen. Dit om het ernstig beschadigen of ontsieren van een boomkroon tegen te kunnen gaan. De eerste keer kandelaberen of knotten is vergunningsplichtig. Het in stand houden door periodieke snoei van de houtopstand door kandelaberen of knotten ontstane kroonvorm is vergunningsvrij. Het verwijderen van hoofdwortels, waarvan kan worden aangenomen dat daardoor de houtopstand ernstige schade oploopt, valt eveneens onder het begrip vellen. Door de verordening ook van toepassing te laten zijn op het ernstig beschadigen of ontsieren van samengestelde verschijningsvormen, worden grootschalige ingrepen in houtopstand eveneens vergunningsplichtig.

 

Artikel 2: Kapverbod houtopstanden

De titels van de artikelen 2, 3 en 4 zijn aangepast van “kapverbod houtopstanden”, “vrijgestelde kap” en “beperking vrijgestelde kap” naar “vergunningplicht”, “uitzonderingen vergunningplicht” en “beperking uitzondering vergunningplicht”. In het bijzonder de term “vrijgestelde kap” bleek in de praktijk voor inwoners vragen op te roepen. Daarnaast pas het ook beter in de systematiek van de verordening om eerst een vergunningplicht in het leven te roepen om daarna daar expliciet uitzonderingen op te benoemen.

 

Feitelijk gaat de toets of er al dan niet sprake is van een vergunningplicht over drie schijven:

de verordening neemt als uitgangpunt dat in alle gevallen het (doen) vellen van houtopstanden vergunningplichtig is (artikel 2);

op dit uitgangspunt bestaan uitzonderingen (artikel 3);

de (vele en breed geformuleerde) uitzonderingen zijn niet van toepassing in enkele nadrukkelijk benoemde gevallen (artikel 4) zodat de hoofdregel dat er sprake is van een vergunningplicht herleeft.

 

Artikel 3: Uitzonderingen vergunningplicht

Vanuit het staand beleid om de onnodige regeldruk en werklast te verminderen zijn in de verordening situaties aangewezen waarvoor de algemene vergunningsplicht vanuit artikel 2 niet aan de orde is.

 

Ad. 1. Het kapverbod is alleen van toepassing op bomen die al enige grootte hebben bereikt. De hypothese is dat jonge en kleine bomen in zijn algemeenheid geen grote natuur- of milieu, landschappelijke, beeldbepalende of cultuurhistorische waarde heeft.

 

Ad. 2. Er is sprake van een verruiming ten opzichte van het bestaande beleid in die zin dat bomen die minder dan 2 meter van de gevel van gebouwen staan zonder vergunning kunnen worden verwijderd. Ten opzichte van de verordening uit 2014 is toegevoegd hoe deze afstand gemeten moet worden, namelijk vanaf het hart van de boom.

Hierbij moet worden gedacht aan bomen die dicht bij woningen en voor andere mensen toegankelijke gebouwen, zoals kantoren, scholen, kinderdagverblijven en winkels staan. In de regel is voor zowel boom als gebouw een dergelijke plaatsing dicht bij een gebouw niet optimaal en leidt te vaak tot erg grote investeringen in het onderhoud die niet in verband staan met het te bereiken doel, namelijk in stand houding van het groen.

 

Ad. 4. Hier is sprake van een verruiming nu voor beheersmaatregelen geen vergunningplicht meer van toepassing is.

 

Ad. 5. Zie de toelichting bij artikel 1 onderdeel d. Ten opzichte van de verordening uit 2014 zijn de in artikel 3 opgenomen uitzonderingen op de uitzondering dat het vellen van houtopstanden in particulier eigendom niet vergunningplichtig zijn, omwille van een betere systematiek, verwijderd en in zijn geheel opgenomen in artikel 4.

 

Ad. 7 tot en met 11. Vanwege de overgang van de Boswet naar de Wet natuurbescherming zijn, hoewel dit onderdeel van de Wet natuurbescherming nog niet in werking is getreden, de uitzonderingen die daaruit voortvloeien hier opgenomen. Het betreft daarom die gevallen waarin de Wet Natuurbescherming niet van toepassing is. Onderzoek leert dat deze werkwijze gebruikelijk is bij Bomenverordeningen dan wel APV’s (indien de regeling rondom houtopstanden daar nog onderdeel van uitmaakt) die tot stand komen na de inwerkingtreding van de gewijzigde Wet natuurbescherming.

Opgemerkt zij dat deze opsomming betekent dat geen verdere verplichtingen voor eigenaren/gebruikers van houtopstanden in het leven worden geroepen en de grenzen van de Wet natuurbescherming ten volle worden gerespecteerd.

 

Artikel 4: Beperking uitzondering vergunningplicht

In specifiek genoemde gevallen is de uitzondering op de vergunningplicht zoals opgenomen in artikel 3 niet van toepassing. Het gaat daarbij om houtopstanden die zijn beschermd, de desbetreffende houtopstand vanuit een herplant- en instandhoudingsverplichting is aangelegd, er sprake is van een monumentale boom en – tenslotte – zich op een perceel bevindt waarop een beschermd rijks- of gemeentelijk monument is gelegen.

 

Voor de goede orde wordt opgemerkt dat het enkele feit dat de beperking op de uitzondering van de vergunningplicht van toepassing is niet betekent dat voor het vellen van een dergelijke houtopstand geen vergunning kan of zal worden verleend. Uitsluitend wordt hiermee ten uitdrukking gebracht dat in de in dit artikel genoemde situaties een nadere afweging door het bevoegd gezag op zijn plaats is. De beoordelingscriteria zoals opgenomen in artikel 6 lid 2 van de verordening zijn dan van toepassing.

 

Artikel 5: Aanvraag vergunning

De indieningsvereisten voor een omgevingsvergunning zijn in de Ministeriële regeling omgevingsrecht (Mor) verplicht voorgeschreven. Buiten deze verplichte indieningsvereisten zijn in lid 2 aanvullende indieningsvereisten gesteld. De indieningsvereisten samen maken dat alle informatie aanwezig is om een goede inschatting te maken ten aanzien van de omgevingsvergunningverlening.

 

Aanvragers kunnen slechts zijn: eigenaren van of zakelijk gerechtigden tot een houtopstand. Zakelijk gerechtigden zijn in beginsel degenen die een notariële akte kunnen overleggen op het gebied van een recht van erfpacht, pacht, opstal, erfdienstbaarheid, vruchtgebruik of pootrecht betreffende de houtopstand.

Huurders hebben een persoonlijk en geen zakelijk recht. Zij moeten dus de schriftelijke

toestemming voor kapaanvraag van de verhuurder, die eigenaar van de houtopstand is,

overleggen. De eigenaar van een houtopstand kan bij (huur)overeenkomst of bij machtiging zijn huurders het recht tot omgevingsvergunningaanvraag verlenen. Na ontbinding van de huurovereenkomst is de zaaksgebonden omgevingsvergunning nog van toepassing op het project. Voorschriften van de omgevingsvergunning dienen dan door de eigenaar van het perceel nagekomen te worden.

 

In het tweede en derde lid worden extra eisen gesteld aan de indieningvereisten bij een aanvraag om vergunning. Het onderscheid tussen het tweede en het derde lid is dat de in het tweede lid genoemde elementen bij iedere aanvraag gevoegd dienen te worden.

In de verordening uit 2014 werd in het derde lid de mogelijkheid geboden om een bomen-effect-analyse te vereisen. Dit werd niet in alle gevallen noodzakelijk geacht en werd daarom, vanwege de lasten van de burger die hiermee samenhangen, niet in zijn algemeenheid als indieningsvereiste opgenomen. In de praktijk is gebleken dat met een bomen-effect-analyse niet altijd de juiste informatie kon worden verkregen; enerzijds kon deze analyse te uitgebreid zijn voor de gewenste informatie, anderzijds kon uit de analyse in voorkomende gevallen niet de exact gewenste informatie worden gedestilleerd. Om die reden heeft herformulering van het derde lid plaatsgevonden. Het is aan het bevoegd gezag om, zo specifiek mogelijk, de aspecten te benoemen ten aanzien waarvan nadere informatie is vereist om tot een gedegen besluitvorming te kunnen komen. Aldus kan de aangeleverde informatie door de aanvrager op maat gesneden aangeboden worden. Enerzijds weet de aanvrager beter waar hij aan toe is en hoeft deze geen onnodige kosten te maken voor een wellicht te uitgebreid onderzoek, anderzijds kan het bevoegd gezag op basis van de juiste specifieke informatie effectiever en efficiënter tot besluitvorming komen. Dit laat overigens onverlet dat in voorkomende gevallen door het bevoegd gezag een bomen-effect-analyse kan worden verlangd. De situaties waarin welke informatie wordt opgevraagd kan het bevoegd gezag desgewenst in een beleidsregel verder uitwerken.

 

Artikel 6: Criteria

Bij de toetsing van een aanvraag voor het vellen van een houtopstand wordt op grond van de weigeringsgronden in het tweede lid bepaald of een vergunning wordt verleend of geweigerd.

 

Voor de motivering zal verwezen moeten worden naar wet- en regelgeving en gemeentelijke beleidskaders zoals structuur-, bestemmings-, groen-, bomen- en landschapsplannen en eventueel daarbij behorende (beschermings)categorieën en beleidskaarten.

 

Bij de afweging van alle belangen kan gebruik worden gemaakt van beleidsregels voor de beoordeling van kapaanvragen. Op grond van de Algemene wet bestuursrecht (artikelen 3:46- 3:50 en 4:82 – 4:84) mag ter motivering van de vergunning worden verwezen naar gemeentelijk beleid zoals bestemmings-, groen-, bomen-, of landschapsplannen en bijbehorende (beschermings)categorieën en beleidskaarten. Daarbij dient opgemerkt te worden dat sinds 26 oktober 2016 een dergelijke motivering niet rauwelijks kan volstaan. Op die datum heeft de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (zie ECLI:NL:RVS:2016:2840) uitgesproken dat telkens bekeken moet worden of er bijzondere omstandigheden zijn die op zichzelf of in combinatie met elkaar bezien ertoe leiden dat het onverkort volgen van een beleidsregel onevenredig is voor een of meer belanghebbenden ten opzichte van de met die beleidsregel te dienen doelen. Hieruit blijkt dat, ondanks dat de beleidsruimte is ingekleurd in een beleidsregel en daarnaar in principe mag worden verwezen ter motivering, er altijd een extra slag moet worden gemaakt in de vorm van een evenredigheidstoets.

 

Ad. a. De natuur- en milieuwaarde van de houtopstand

Iedere houtopstand heeft natuurwaarde. Deze weigeringsgrond wordt uitsluitend toegepast als de houtopstand levensruimte biedt aan beschermde plant en/of diersoorten, die aangewezen zijn door het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Voedselkwaliteit, waaronder vleermuizen, maretak en alle vogels. Zie op de internetsite: www.minlnv.nl.

 

Ad. b De landschappelijke waarde van de houtopstand

Een houtopstand kan kenmerkend zijn voor de aanwezige landschapstypen in onze gemeente. Hier is een verwijzing naar een groen- bomen- of landschapsplan op zijn plaats.

 

Ad. c. De cultuurhistorische waarde van de houtopstand

Deze houtopstanden vertellen iets over de geschiedenis van de gemeente of zijn omgeving. Ook bomen die geplant zijn bij een bijzondere gebeurtenis vertegenwoordigen een cultuurhistorische waarde (herdenkings- of herinneringsbomen).

 

Ad. d. De waarde van de houtopstand voor stads- en dorpsschoon

Een houtopstand met een waarde voor het stads- en dorpsschoon heeft een uitstraling die verder reikt dan alleen de locatie en haar directe omgeving. De aanwezigheid van de houtopstand is met het oog op de schoonheidsbeleving van grote waarde voor de gemeente.

 

Ad. e. waarde voor leefbaarheid

Bij het bepalen van de bijdrage aan de leefbaarheid in de straat wordt, net als bij het beoordelen of een beeldbepalende waarde aanwezig is, gekeken of er binnen zichtsafstand een vergelijkbare houtopstand aanwezig blijft. Het uitgangspunt bij dit weigeringspunt is, dat bomen een positieve bijdrage leveren aan de leefbaarheid voor de bewoners in de straat. Na het kappen van de betreffende houtopstand moet er nog genoeg houtopstand aanwezig zijn om de straat “aan te kleden”. De aankleding van de straat kan ook gerealiseerd worden met gemeentelijke bomen. In een straat waar binnen zichtafstand meerdere gemeentelijke en/of particuliere bomen staan, zal de weigeringsgrond met betrekking tot leefbaarheid in principe voorkomen, maar in een concreet geval kan het bevoegd gezag voldoende aanknopingspunten zien om een aangevraagde vergunning met redenen omkleed af te wijzen. Bij de leefbaarheid gaat het in feite om minder opvallende of aansprekende bomen dan in geval van beeldbepalendheid. Het is dan ook niet vanzelfsprekend dat bomen die een bijdrage leveren aan de leefbaarheid, op den duur de status ‘beeldbepalend’ krijgen.

 

Artikel 7: Gevaarzetting

Indien sprake is van gevaarzetting kan direct tot velling worden overgegaan. Het argument gevaarzetting is voorbehouden aan houtopstanden die als gevolg van schade (bijv. storm- bliksem of aanrijschade) of aantasting een acuut gevaar vormen voor personen of de omgeving. Voor het vellen van houtopstand die symptomen van verval vertoont maar geen acuut gevaar vormt dient een kapvergunning te worden aangevraagd. De bevoegdheid om op grond van gevaarzetting direct tot het vellen van houtopstand te besluiten behoort toe aan de burgemeester. De burgemeester kan deze bevoegdheid mandateren.

Op het besluit van de burgemeester zijn de normale bepalingen van de Algemene wet bestuursrecht, en meer in het bijzonder de bepalingen over beschikkingen, van toepassing. Dit betekent dat het besluit van de burgemeester op papier moet worden gezet en daartegen bezwaar kan worden gemaakt.

 

Artikel 8: Intrekking of wijziging

In dit artikel zijn de gronden aangeven voor intrekking, wijziging van de vergunning die

gelden voor vergunning van deze verordening ( art. 2.31 lid 2 Wabo).

 

De intrekking van de omgevingsvergunning voor het vellen van een houtopstand - indien sprake van sanctie- is geregeld in hoofdstuk 5 Wabo en daarom niet in de verordening opgenomen. Het bevoegd gezag kan – bij wijze van sanctie – een omgevingsvergunning geheel of gedeeltelijk intrekken indien:

- de omgevingsvergunning is verleend op grond van onjuiste en/of onvolledige opgave;

- niet in overeenstemming met de omgevingsvergunning is of wordt gehandeld;

- de aan de omgevingsvergunning verbonden voorschriften of beperkingen niet zijn of worden nageleefd;

- de houder van de omgevingsvergunning de voor hem geldende regels niet naleeft (art. 5.19 lid 1 Wabo).

 

Tevens is het mogelijk op grond van artikel 2.33, eerste lid onder e Wabo de vergunning die van rechtswege is verleend in te trekken indien deze betrekking heeft op een activiteit die ontoelaatbaar ernstige nadelige gevolgen voor de fysieke leefomgeving heeft of dreigt te hebben en het opleggen van voorschriften daar geen oplossing voor biedt (art. 2.31, eerste lid, aanhef en onder c, Wabo).

 

Procedureel volgt de wijziging of intrekking van een omgevingsvergunning deze zelfde procedure als die bij de totstandkoming van de vergunning is gevolgd. Is dus bij de totstandkoming de reguliere procedure gevolgd, dan moet die ook gevolgd worden voor de wijziging of intrekking van die vergunning. Hetzelfde is het geval bij de uitgebreide procedure.

 

Artikel 9: Voorschriften

De voorschriften moeten concreet en precies worden uitgewerkt, bijvoorbeeld naar locatie, boomsoort of grootte. Uit de rechtspraak naar aanleiding van de herplantplicht blijkt dat beleidsmatige uitwerking van aard en omvang van de herplantplicht noodzakelijk is.

De omgevingsvergunning heeft een zaaksgebonden karakter (art. 2.25 Wabo). Om die

reden is de vergunninghouder niet degene aan wie de vergunning is verleend, maar degene die verantwoordelijk is voor uitvoering. De naleving van de voorschriften m.b.t. herplant, valt daarom tevens onder zijn verantwoording. Wanneer de vergunning gelding krijgt voor een ander dan de aanvrager of houder van de vergunning moet tenminste een maand tevoren dit aan het bevoegd gezag worden meegedeeld (zie hiervoor het Besluit omgevingsrecht artikel 4.8 (Bor)). Dit onder vermelding van:

naam en adres vergunninghouder- of aanvrager;

de omgevingsvergunning of omgevingsvergunningen krachtens welke de activiteiten worden verricht;

de naam, het adres en het telefoonnummer van degene voor wie de omgevingsvergunning zal gaan gelden;

de contactpersoon van degene voor wie de omgevingsvergunning zal gaan gelden;

het beoogde tijdstip dat de omgevingsvergunning zal gaan gelden voor de onder c bedoelde persoon.

Herplantvoorschriften zijn concreet en eenduidig en mogen zeer gedetailleerd soort, locatie en plantwijze voorschrijven mits dit in het gangbare beleid past. De wijze waarop de zelfstandige herplant- en instandhoudingsplicht wordt uitgevoerd, gebeurt op beleidsmatige wijze. De uitwerking kan deel uitmaken van een breder opgezet handhavingsbeleid. Factoren die daarbij een rol spelen, zijn de ernst van de overtreding, de mate van (on)verantwoordelijkheid die aan de overtreder kan worden toegekend en de feitelijke mogelijkheden tot uitvoering van een herplant.

Burgemeester en wethouders bepalen de hoogte van de financiële bijdrage. Herplant zal zo nabij mogelijk worden uitgevoerd.

 

Artikel 5:18 Wabo biedt de mogelijkheid- indien sprake is van een herstel,- of

instandhoudingsactie van het velverbod, onder oplegging van last onder bestuursdwang of onder oplegging dwangsom, bij het besluit tot herplantverplichting tevens te bepalen dat de uitvoering van het besluit tevens geldt voor de rechtsopvolger.

 

Artikel 10: Herplant- / instandhoudingsplicht

Dit artikel bevat een regeling voor gevallen waarbij een boom zonder voorafgaande toestemming is geveld. Daarnaast bevat dit artikel in leden 4 en 5 de mogelijkheid om maatregelen te vorderen teneinde een houtopstand die ernstig in het voortbestaan wordt bedreigd te beschermen. Hiervan is bijvoorbeeld sprake van een situatie waarin naar het oordeel van het bevoegd gezag een houtopstand dreigt teniet te gaan dan wel de situatie waarin een reële kans bestaat dat de houtopstand niet langer duurzaam ter plaatse aanwezig kan blijven

 

Evenals bij artikel 5 leden 2 en 3 is het dwingend opleggen van de figuur van de boom-effect-analyse verlaten en is dit vervangen door een onderzoek naar door het bevoegd gezag te benoemen aspecten. Voor de beweegredenen van deze wijziging ten opzichte van de verordening uit 2014 wordt kortheidshalve verwezen naar de toelichting bij artikel 5 leden 2 en 3.

 

Ook het bomenbeleid is onderhevig aan voortschrijdend inzicht. Ten aanzien van de herplant- en instandhoudingsplicht betekent dit thans wordt onderzocht of een herplantplicht ook als voorwaarde aan een in artikel 2 bedoelde vergunning kan worden verbonden. Hetzelfde is het geval met het in de toekomst mogelijkerwijs maken van een onderscheid tussen ‘groene’ en ‘rode’ maatregelen bij het opleggen van een herplantplicht (lees: maatregelen ten gunste van natuur, landschap, ecologie en dergelijke versus maatregelen die geen onderdeel uitmaken van groen- en biodiversiteitsbeleid waarbij een houtopstand wordt geveld vanwege de aanleg van parkeerplaatsen, inritten, rioleringen, het realiseren van bouwplannen en dergelijke). Indien dergelijke beleidsmatige aanpassingen doorgevoerd worden, betekent dit een partiële herziening van deze verordening. Gezien het breed palet aan wijzigingen die in de verordening wordt doorgevoerd, is er voor gekozen om de regeling thans ongewijzigd te laten.

 

Artikel 11: Beschermde houtopstand

Gekozen is om het begrip “houtopstand” te hanteren, doch dit nader te specificeren in die zin dat bijvoorbeeld hagen en heesters (die volgens de definitie ook onder het begrip ‘houtopstand’ worden verstaan) geen beschermde status kunnen krijgen. De nadruk ligt op bomen en diverse verschijningsvormen.

 

Duurzaam behoud van beschermde houtopstanden heeft een hoge prioriteit. Dergelijke houtopstanden worden door dit artikel extra beschermd doordat alleen bij hoge uitzondering een vergunning voor vellen wordt verleend.

 

Nieuw ten opzichte van de verordening uit 2014 is dat vanaf het moment dat het bevoegd gezag aan de eigenaar van een houtopstand het voornemen kenbaar maakt die houtopstand te gaan beschermen, er een voorbescherming van kracht wordt. Gemodelleerd naar de voorbescherming zoals die bijvoorbeeld in de Erfgoedverordening is opgenomen, voorkomt dit dat een eigenaar tussen de aankondiging van bescherming en het besluit daartoe de houtopstand zonder gevolgen kan (doen) vellen. Gedurende de procedure wordt een houtopstand behandeld als ware het al een beschermde houtopstand. In het geval een eigenaar van een houtopstand dan overgaat tot het vellen daarvan kan handhavend worden opgetreden en is artikel 10 lid 1 en 2 van toepassing.

 

Het enkele feit dat er sprake is van een beschermde houtopstand betekent, zoals hiervoor bij de toelichting op artikel 4 al aangegeven, niet dat deze nimmer geveld zou kunnen worden. Echter, wanneer het bevoegd gezag vergunning verleent voor het vellen van een beschermde houtopstand betekende dit dat op grond van de verordening uit 2014 nog een afzonderlijk intrekkingsbesluit van de aanwijzing van de houtopstand was benodigd. Deze extra formele stap is geschrapt doordat in lid 7 is opgenomen dat, op het moment dat de vergunningverlening onherroepelijk wordt de aanwijzing van rechtswege komt te vervallen.

 

Artikel 12: Afstand van de erfgrenslijn

Artikel 5:42 van het Burgerlijk Wetboek geeft het verwijderingrecht voor bomen binnen twee meter en heesters en hagen binnen een halve meter van de erfgrenslijn. Maar in artikel 5:42 lid 2 is toegevoegd: "tenzij ingevolge een verordening of een plaatselijke gewoonte een kleinere afstand is toegelaten".

Door de afstand te verkleinen zullen veel bomen, heesters en hagen beter beschermd worden aangezien – privaatrechtelijk – niet verwijdering gevorderd kan worden wanneer die boom, heester of haag dichter dan 2 meter van de erfgrens is gelegen.

Bovendien sluit het terugbrengen van de afstand tot de erfgrens aan bij de trend van de steeds kleiner worden achtertuinen en draagt er uit dit oogpunt aan bij dat een burger in een achtertuin een boom kan planten. Hetzelfde geldt overigens voor het van gemeentewege beplanten van groenstroken van beperkte omvang.

Voorts kan het ontstaan van burenruzies worden voorkomen omdat door het vergaand verkleinen van de maatvoering een modus om een conflict te beslechten wordt ontnomen.

Tenslotte kan door het op nihil stellen van de grens voor heesters en hagen bevorderd worden dat dit de natuurlijke begrenzing van het erf wordt c.q. deze aldus in stand blijven kan.

Voor de goede orde wordt opgemerkt dat de in dit artikel bedoelde afstand niet van toepassing is wanneer de boom in een perceelgrens staat die is gericht naar de openbare weg of een openbaar water. Hier is plaatsing op de perceelgrens toegestaan.

 

Artikel 13: Bestrijding van boomziekten

Dit artikel is bedoeld om besmettelijke boomziekten zoals de iepziekte adequaat te kunnen bestrijden. Belangrijk is dat verspreiding van potentieel broedhout en de besmetting wordt voorkomen.

 

Indien niet wordt voldaan aan het eerste lid heeft het bevoegd gezag op grond van artikel 125 van de Gemeentewet de beginselplicht om hiertegen handhavend op te treden. Gezien de aard van de overtreding ligt het voor de hand dat een last onder bestuursdwang als bedoeld in artikel 5:21 e.v. Awb wordt opgelegd.

 

Artikel 14: Bescherming van gemeentebomen

In de praktijk werd een bepaling gemist om te kunnen reguleren wat op welke wijze aan gemeentelijke bomen wordt bevestigd. Ter zake is een algemeen verbod opgenomen om de bomen te beschermen en vervolgens daarop een uitzondering aangebracht om een reëel juridisch kader te scheppen. Van deze uitzondering dient zorgvuldig en terughoudend gebruik worden gemaakt en alleen toegepast in die gevallen dat de houtopstand niet beschadigd raakt. Overtreding van het verbod is aangemerkt als een strafbaar feit en kan uit dien hoofde gehandhaafd worden.

 

Artikel 15: Uitzicht belemmerende, hinderlijke of gevaar zettende beplanting

De regeling in dit artikel is ingegeven door de dagelijkse praktijk. De oude regeling in de APV kende niet expliciet de mogelijkheid om in te grijpen op gevaar zettende situaties als gevolg van beplanting die het uitzicht belemmert. Dit was een gemis dat hierbij is gerepareerd. De aanschrijvingsbevoegdheid is neergelegd bij het bevoegd gezag. Veelal zal dit het college zijn.

 

Artikel 16: Schadevergoeding

Dit artikel is opgenomen vanwege de verplichting dit te doen in artikel 6.3 van de Wet natuurbescherming. Het gaat hierbij om vergoeding voor schade die iemand lijdt doordat een omgevingsvergunning voor het vellen van een houtopstand wordt geweigerd. In de praktijk is geen enkel geval van schade-uitkering op basis van dit artikel bekend. In de rechtspraak wordt niet snel onredelijk nadeel geacht te bestaan wanneer een omgevingsvergunning voor het vellen van een houtopstand geweigerd wordt.

 

Artikel 17: Strafbepaling

De Wabo verbiedt in artikel 2.3 het handelen in strijd met een voorschrift uit een omgevingsvergunning. Door artikel 5.4 Invoeringswet Wabo is het handelen zonder omgevingsvergunning of het handelen in strijd met een omgevingsvergunning strafbaar gesteld in de Wet economische delicten. Om die reden zijn deze strafbepalingen niet van toepassing op dergelijk handelen. Dit betekent dat overtreding van artikel 2 en overtreding van voorschriften op grond van artikel 9 van de verordening als strafmaat een hechtenis van maximaal 6 maanden, taakstraf en/of een geldboete tot maximaal € 18.500 (artikel 6 Wed) heeft. De boomwaarde kan verhogend op de geldboete werken. Indien de boomwaarde hoger is dan een vierde gedeelte van € 18.500, kan een geldboete worden opgelegd van maximaal € 74.000.

De op grond van dit artikel ingestelde strafvervolging laat onverlet de mogelijkheid van het instellen door Burgemeester en wethouders van een privaatrechtelijke vordering tot schadevergoeding wegens schade aan publieke bomen of houtopstanden.

 

In beginsel staat het instellen van strafvervolging niet aan het instellen van een civiele procedure vanwege waardevermindering of verlies van de boom in de weg. Echter, in zulk geval zullen rechters en officieren terughoudend zijn omdat een persoon dan tweemaal kan worden aangepakt voor hetzelfde feit.

 

Artikel 18: Toezichthouders / artikel 19: Betreden gebouwen en terreinen

Ter toezicht op de naleving en het toezicht op de uitvoering en handhaving van het verbod een houtopstand te vellen of te doen vellen zonder omgevingsvergunning (art. 5.13 Wabo) zijn de aangewezen toezichthouders bevoegd, met medeneming van de benodigde apparatuur, een woning te betreden zonder toestemming van de bewoner. Hierbij dienen toezichthouders tevens te beschikken over een machtiging met toestemming tot betreden verstrekt door bevoegd gezag.

 

Artikel 20: Anti-hardheidsbepaling

Niets is zo weerbarstig als de dagelijkse praktijk. Het kan niet op voorhand uitgesloten worden dat er gedurende de periode dat deze verordening in werking is, zich situaties voordoen waarin het (onverkort) volgen van de bepalingen uit deze verordening leidt tot onevenredig nadeel ten opzichte van één op een zeer beperkte groep belanghebbenden. Het is niet mogelijk om bij het opstellen van deze verordening de toekomstige dagelijkse praktijk vast te leggen. Om die reden is nadrukkelijk een anti-hardheidsbepaling opgenomen die het bevoegd gezag de bevoegdheid geeft in concrete gevallen af te wijken van de bepalingen uit deze verordening. Van deze bevoegdheid moet zéér prudent en terughoudend gebruik worden gemaakt. Te allen tijde moet een afwijking worden voorzien van een adequate motivering die het ontstaan van negatieve precedentwerking tegengaat.

 

Artikel 21: Inwerkingtreding en overgangsrecht / artikel 22: Slotbepaling

Deze artikelen spreken voor zichzelf.