Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Leidschendam-Voorburg

Treasurystatuut Leidschendam-Voorburg 2020

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieLeidschendam-Voorburg
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingTreasurystatuut Leidschendam-Voorburg 2020
CiteertitelTreasurystatuut Leidschendam-Voorburg 2020
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpfinanciën en economie
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. artikel 212 van de Gemeentewet
  2. artikel 213 van de Gemeentewet
Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

17-06-2020nieuwe regeling

10-06-2020

gmb-2020-151691

1470

Tekst van de regeling

Intitulé

Treasurystatuut Leidschendam-Voorburg 2020

De raad der gemeente Leidschendam-Voorburg;

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders d.d.4 februari 2020;

gelet op artikelen 212 en 213 van de Gemeentewet, de Wet financiering decentrale overheden en de Wet regeling uitzettingen en derivaten decentrale overheden;

 

b e s l u i t :

vast te stellen het navolgende Treasurystatuut Leidschendam-Voorburg 2020

 

 

 

BEGRIPPEN EN DOELSTELLINGEN

 

 

Artikel 1 Begrippenkader

In dit statuut wordt verstaan onder:

 

Daggeldrente: de daggeldrente is de dagelijkse vaststelling door de Europese Centrale Bank van de rente waartegen gemiddeld genomen overnight en zonder onderpand liquiditeiten zijn geleend in de eurogeldmarkt door een panel van banken (EONIA, afgerond op 2 decimalen).

 

Depositorekening: een depositorekening is een bankrekening waarbij het gestorte bedrag gedurende een afgesproken termijn niet opeisbaar is. De rentevergoeding is echter relatief hoog.

 

Derivaten: financiële instrumenten die hun bestaan ontlenen aan een bepaalde onderliggende waarde. De onderliggende waarden kunnen financiële producten, zoals leningen of obligaties zijn. Derivaten worden onder andere gebruikt om renterisico’s te sturen en financieringskosten te minimaliseren.

 

Dispositieruimte: het bedrag dat de gemeente maximaal kan opnemen van de bankrekening rekening houdend met het kredietplafond.

 

Financiering: het aantrekken van benodigde financiële middelen voor een periode van minimaal één aar. Deze middelen kunnen bestaan uit zowel eigen vermogen als vreemd vermogen.

 

Financieringsparagraaf: paragraaf in de begroting en jaarrekening waarin de beleidskaders van het Treasurystatuut worden vertaald in beleidsvoornemens (begroting) en realisatie (jaarrekening).

 

Garantie: middel om door borgstelling medewerking te verlenen aan het kunnen aantrekken van financiering (bankkrediet) door private instellingen om die instellingen in staat te stellen activiteiten te realiseren, die de gemeente maatschappelijk van belang acht, zonder hiervoor

directe financiële middelen beschikbaar te stellen. Daarbij is de overtuiging dat deze activiteiten met publiek belang anders niet tot stand komen.

 

Geldstromenbeheer: al die activiteiten die nodig zijn om liquiditeiten te transfereren zowel binnen de organisatie zelf als tussen de organisatie en derden (betalingsverkeer).

 

Hoofdsomgarantie: gegarandeerde terug ontvangst of terugbetaling van de hoofdsom van een aangetrokken of uitgezette geldlening.

 

Intern liquiditeitsrisico: de risico’s van mogelijke wijzigingen in de liquiditeitenplanning en meerjaren investeringsplanning waardoor financiële resultaten kunnen afwijken van de verwachtingen.

 

Kasgeldlimiet: een bedrag op basis van de Wet Fido ter grootte van een percentage van het totaal van de jaarbegroting van de gemeente bij aanvang van het jaar. De kasgeldlimiet begrenst de omvang van de korte financiering (korter dan een jaar).

 

Koersrisico: het risico dat de financiële activa van de organisatie in waarde verminderen door negatieve koersontwikkelingen.

 

Kredietrisico: de risico’s op een waardedaling van een vordering ten gevolge van het niet (tijdig)na kunnen komen van de verplichtingen door de tegenpartij als gevolg van insolventie of faillissement.

 

Liquiditeitenbeheer: het aantrekken en uitzetten van middelen voor een periode tot één jaar.

 

Liquiditeitenplanning: een gestructureerd overzicht van de toekomstige ontvangsten en betalingen ingedeeld naar aard en transactiedatum.

 

Openbaar lichaam: een bestuursorgaan met rechtspersoon, zijnde de staat, zijn territoriale lichamen, publiekrechtelijke instellingen en verenigingen gevormd door een of meer van deze lichamen of meer van deze publiekrechtelijke instellingen.

 

Rating: de inschatting van de kans op eventuele wanbetalingen bij toekomstige rente- en aflossingsbetalingen op schuldpapier van een bank of financiële instelling.

 

Renterisico: gevaar van ongewenste veranderingen van de (financiële) resultaten van de gemeente door rentewijzigingen.

 

Rentecompensatiecircuit: Dit is een systeem waarbij de (valutaire) debet en creditsaldi van alle rekeningen van een organisatie worden samengevoegd tot één gecombineerd saldo, waarover de rente wordt berekend.

 

Renterisiconorm: een bij de aanvang van enig jaar bepaalde norm voor de vaste schulden die in een jaar maximaal mag worden afgelost en geherfinancierd. Deze norm wordt bepaald op basis van een op de Wet Fido gefixeerd percentage van het totaal van de vaste schuld van de gemeente. In de realisatie mogen de daadwerkelijke aflossingen en herfinancieringen deze norm niet overschrijden. Bij het aantrekken van nieuwe leningen zal dan ook bij het bepalen van de looptijd van en aflossing daarop rekening moeten worden gehouden met de aflossingen op bestaande leningen.

 

Rentetypische looptijd: het tijdsinterval gedurende de looptijd van een geldlening, waarin op basis van de voorwaarden van de geldlening sprake is van een door de verstrekker van de geldlening niet beïnvloedbare, constante rentevergoeding.

 

Rentevisie: toekomstverwachting over de renteontwikkeling.

 

Saldobeheer: het beheer van de dagelijkse saldi op de rekeningen.

 

Solvabiliteitsratio van 0%: status die door een bancaire toezichthouder in een lidstaat van de Europese Economische Ruimte (lidstaten van de Europese Unie uitgebreid met Noorwegen, IJsland en Liechtenstein) aan het schuldpapier van een onderneming kan worden toegekend.

 

Totaalfinanciering: Alle gemeentelijke inkomsten en uitgaven worden bij totaalfinanciering gesaldeerd voordat de gemeente zich op de geld- of kapitaalmarkt begeeft. Zie ook definitie van financiering.

 

Treasuryfunctie: de treasuryfunctie omvat alle activiteiten die zich richten op het besturen en beheersen van, het verantwoorden over en het toezicht houden op de financiële vermogenswaarden, de financiële stromen, de financiële posities en de hieraan verbonden risico’s. De treasuryfunctie bestaat uit vier deelfuncties: risicobeheer, gemeentefinanciering, kasbeheer en relatiebeheer.

 

Uitzetting: het tijdelijk toevertrouwen van liquiditeiten aan derden tegen vooraf overeen gekomen condities en bedingen. Kortlopende uitzettingen hebben betrekking op een periode tot één jaar en langlopende uitzettingen hebben betrekking op een periode van één jaar of langer.

 

Wet Fido: de Wet financiering decentrale overheden.

 

Artikel 2 Doelstellingen van de treasuryfunctie

De treasuryfunctie van de gemeente dient tot:

  • 1.

    Het verkrijgen en handhaven van duurzame toegang tot financiële markten tegen de scherpste en acceptabele condities.

  • 2.

    Het beschermen van gemeentelijke vermogens- en (rente)resultaten tegen ongewenste financiële risico’s zoals renterisico’s, koersrisico’s, kredietrisico’s, valutarisico’s en liquiditeitsrisico’s en aanspraken of afgegeven gemeentegaranties.

  • 3.

    Het minimaliseren van de interne verwerkingskosten en externe kosten bij het beheren van de geldstromen en financiële posities.

  • 4.

    Het realiseren van een adequaat en controleerbaar liquiditeitsbeheer in de organisatie.

  • 5.

    Het optimaliseren van de renteresultaten binnen het wettelijk kader en de bepalingen van dit Treasurystatuut.

  • 6.

    Het realiseren van de informatievoorziening over de uitvoering van het treasurybeleid.

 

RISICOBEHEER

 

 

Artikel 3 Uitgangspunten risicobeheer

Met betrekking tot risicobeheer gelden de volgende algemene uitgangspunten:

  • 1.

    De gemeente mag leningen of garanties uit hoofde van de ‘publieke taak’ uitsluitend verstrekken binnen de uitgangspunten van risicobeheer zoals deze blijken uit artikel 7 lid 1. Voor de vraag of sprake is van een ‘publieke taak’ zijn de doelstellingen, zoals opgenomen in de programmabegroting, bepalend.

  • 2.

    De gemeente kan middelen uitzetten uit hoofde van de treasuryfunctie indien deze uitzettingen een prudent ( geschiedend met of getuigend van vastgesteld gemeentelijk beleid) karakter hebben en niet zijn gericht op het genereren van inkomen door het lopen van overmatig risico. Het prudente karakter van deze uitzettingen wordt gewaarborgd door middel van de richtlijnen en limieten van dit Treasurystatuut.

  • 3.

    Er wordt geen gebruik gemaakt van financiële derivaten.

 

Artikel 4 Renterisicobeheer

  • 1.

    Het renterisico op de korte (vlottende) schuld is maximaal gelijk aan de kasgeldlimiet. conform artikel 4, eerste lid van de Wet Fido Deze norm wordt niet overschreden, tenzij vooraf de Provincie hiermee akkoord is gegaan.

  • 2.

    Het renterisico op de lange schuld ( vaste schuld) bedraagt maximaal de renterisiconorm, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid , van de Wet Fido.

  • 3.

    Het college informeert de raad als de wettelijke kasgeldlimiet, bedoeld in artikel 1, onder f, van de Wet financiering decentrale overheden, of de wettelijke renterisiconorm, bedoeld in artikel 1,onder h, van de Wet financiering decentrale overheden, met meer dan 2 termijnen dreigt te worden overschreden.

  • 4.

    Nieuwe leningen/uitzettingen worden afgestemd op de bestaande financiële positie, en de liquiditeitenplanning, rekening houdend met de bestaande leningenportefeuille.

  • 5.

    De rentetypische looptijd en het renteniveau van de betreffende lening/uitzetting wordt zoveel mogelijk afgestemd op de actuele rentestand en de actuele rentevisie.

  • 6.

    De rentevisie van de gemeente wordt in de financieringsparagraaf van de begroting uiteengezet.

  • 7.

    Binnen de kaders gesteld onder lid 4 en lid 5, streeft de gemeente tevens naar spreiding in de rentetypische looptijden van leningen/uitzettingen.

 

Artikel 5 Koersrisicobeheer

  • 1.

    De gemeente beperkt de koersrisico’s op uitzettingen uit hoofde van treasury. Hierbij geldt als uitgangspunt de hoofdsomgarantie zoals bedoeld in de Wet Fido

  • 2.

    Tevens beperkt de gemeente de koersrisico’s door conform artikel 8 de looptijd van de uitzettingen af te stemmen op de liquiditeitenplanning.

 

Artikel 6 Kredietrisicobeheer bij het uitzetten van overtollige liquiditeiten

Het uitzetten van overtollige middelen uit hoofde van treasury wordt alleen gedaan bij de Rijksoverheid en Decentrale overheden welke vallen onder de Wet Fido.

 

 

Artikel 7 Kredietrisicobeheer bij gemeentegaranties, borgtochten of leningen aan derden

  • 1.

    Voor het verstrekken van leningen of garanties aan derden uit hoofde van de publieke taak worden indien mogelijk zekerheden of garanties geëist. De gemeente voert een terughoudend beleid t.a.v. leningen en garanties aan derden. De voorwaarden waaronder leningen en garanties wel kunnen worden verstrekt, zijn nader uitgewerkt in de “Voorwaarden en andere regels garanties en leningen”, zoals opgenomen in de bijlage bij dit statuut.

  • 2.

    Voor elk voornemen tot het verstrekken van een lening of garantie wordt de financiële positie en de kredietwaardigheid van de ‘vragende’ partij beoordeeld.

  • 3.

    Voor garanties wordt een plafond gehanteerd van € 45 miljoen. De actuele financiële waarde van de gezamenlijke garantstellingen (lopende garanties en te verstrekken garanties) mag niet hoger zijn dan het gestelde plafond. Tot de garantstellingen binnen dit plafond worden niet gerekend de garanties die zijn verstrekt door het Waarborgfonds Sociale Woningbouw, waarbij de gemeente en rijksoverheid alleen als achtervang optreden.

  • 4.

    Het college besluit op een aanvraag voor een lening of garantie met inachtneming van de “Voorwaarden en andere regels garanties en leningen” en het garantieplafond voor zover de lening(en) of garantie(s) vanuit de gemeente Leidschendam-Voorburg aan de ontvangende partij niet de grens van 300.000 euro overschrijdt/overschrijden waarboven het oordeel aan de gemeenteraad is.

  • 5.

    Indien een aanvraag om garantstelling niet past binnen de “Voorwaarden en andere regels garanties en leningen” of door verstrekking van de garantstelling het plafond in enig begrotingsjaar dreigt te worden overschreden, kan het college de garantstelling niettemin verstrekken nadat de raad heeft ingestemd met de verstrekking in afwijking van de voorwaarden en andere regels, respectievelijk het plafond heeft opgehoogd.

 

Artikel 8 Gemeentelijk liquiditeitsrisicobeheer

De gemeente beperkt haar interne liquiditeitsrisico’s door haar treasury activiteiten te baseren op een korte termijn liquiditeitenplanning (looptijd tot één jaar), alsmede een meerjarige liquiditeiten planning met een horizon van ten minste de eerste vier opeenvolgende jaren.

 

 

Artikel 9 Valutarisicobeheer

De gemeente sluit valutarisico’s uit door uitsluitend leningen te verstrekken, aan te gaan of te garanderen in de geldende Euro munteenheid. Daar waar substantiële betalingsverplichtingen zijn ontstaan in een andere valuta dan de geldende Euro munteenheid, wordt het daarmee gepaard gaande valutarisico direct afgedekt.

 

 

OVERTOLLIGE LIQUIDE MIDDELEN: SCHATKISTBANKIEREN EN KORTLOPENDE UITZETTINGEN

 

 

Artikel 10 Kortlopende uitzettingen

  • 1.

    Er mogen uitsluitend ten behoeve van de publieke taak middelen worden uitgezet. Voor het overige worden overtollige liquide middelen in ’s Rijks schatkist aangehouden.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid, kunnen liquide middelen in de vorm van leningen worden uitgezet bij openbare lichamen. Met uitzondering van de Provincie Zuid-Holland die met het financiële toezicht van gemeente Leidschendam-Voorburg is belast.

  • 3.

    Bij het uitzetten van gelden bij openbare lichamen wordt het optimaliseren van het renteresultaat nagestreefd.

  • 4.

    Toegestane instrumenten bij het uitzetten van gelden voor een periode korter dan één jaar zijn rekening-courant, daggeld, spaarrekeningen, deposito’s, onderhandse geldleningen, vaste geldleningen, Certificates of deposit, medium term notes en obligaties.

 

Artikel 11 Uitzonderingen

  • 1.

    Uitgezonderd van het verplicht aanhouden in de schatkist zijn de volgende middelen:

    • a.

      middelen voor zover deze, gerekend over een kwartaal gemiddeld het drempelbedrag, zoals bedoeld in het tweede lid, niet te boven gaan;

    • b.

      middelen op een G-rekening als bedoeld in artikel 1, onder k, van de Uitvoeringsregeling inleners-, keten- en opdrachtgeversaansprakelijkheid 2004 van het Rijk, zoals bepaald in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder c., van de Regeling schatkistbankieren decentrale overheden.

  • 2.

    Het drempelbedrag genoemd in lid 1a wordt bepaald op basis van het begrotingstotaal van de gemeente Leidschendam-Voorburg te vermenigvuldigen met het actuele wettelijke percentage.

  • 3.

    Het drempelbedrag wordt jaarlijks in de financieringsparagraaf van de begroting opgenomen.

  • 4.

    Over de benutting van het drempelbedrag wordt bij het jaarverslag gerapporteerd over de benutting per kwartaal.

  • 5.

    Middelen van derden vallen buiten het schatkistbankieren; het zijn geen middelen van de gemeente Leidschendam-Voorburg.

 

 

GEMEENTEFINANCIERING

 

 

Artikel 12 Financiering (aantrekken gelden > 1 jaar)

Bij het aantrekken van leningen voor een periode van één jaar en langer gelden de volgende uitgangspunten:

  • 1.

    Financieringen worden uitsluitend aangetrokken ten behoeve van de uitoefening van de publieke taak.

  • 2.

    Financiering met externe financieringsmiddelen wordt zoveel mogelijk beperkt door primair de beschikbare interne financieringsmiddelen te gebruiken, teneinde de renterisico’s te beperken en het renteresultaat te optimaliseren.

  • 3.

    De financierbaarheid van de gemeente wordt altijd veilig gesteld, zodat op elk gewenst moment middelen kunnen worden aangetrokken.

  • 4.

    Het aantrekken van leningen geschiedt tegen aanvaardbare risico’s. De duur en aflossingstype van de leningen worden afgestemd op de liquiditeitenplanning, het renterisicoprofiel en een actuele rentevisie.

  • 5.

    Leningen worden tegen zo laag mogelijke kosten aangetrokken.

  • 6.

    De gemeente financiert vooral vanuit de totaalfinanciering. Indien projectfinanciering vanuit het publieke belang wenselijk is wordt een expliciet voorstel ter besluitvorming aan de raad voorgelegd.

  • 7.

    Het gebruik van derivaten is niet toegestaan.

  • 8.

    De gemeente vraagt offertes op bij tenminste 2 goedgekeurde financiële instellingen of tussenpersonen, overeenkomstig dit Treasurystatuut, alvorens een financieringsovereenkomst wordt afgesloten.

 

Artikel 13 Langlopende uitzettingen ( uitzettingen > 1 jaar)

Bij het uitzetten van leningen voor een periode van één jaar en langer gelden de volgende uitgangspunten:

  • 1.

    Middelen die aangehouden worden bij de schatkist, mogen binnen de schatkist voor langere termijn geplaatst worden op een depositorekening. De looptijd hiervan is minimaal 2 dagen en maximaal 30 jaar met de mogelijkheid tot vervroegd vrijvallen tegen de actuele marktwaarde, zoals berekend in de “Regeling schatkistbankieren decentrale overheden”.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid kunnen liquide middelen in de vorm van leningen langer dan 1 jaar worden uitgezet bij openbare lichamen. Met uitzondering van de Provincie Zuid-Holland die met het financiële toezicht van gemeente Leidschendam-Voorburg is belast.

  • 3.

    Bij het uitzetten van gelden bij openbare lichamen wordt het optimaliseren van het renteresultaat nagestreefd.

  • 4.

    De gemeente vraagt bij tenminste 2 financiële instellingen of toegestane tussenpersonen een offerte alvorens de uitzetting wordt gedaan. De uitzetting is niet in strijd met artikel 10 en 11 en voldoet aan de voorwaarden van artikel 3, 4, 5 en 6.

 

Artikel 14 Relatiebeheer

De gemeente beoogt het realiseren van gunstige c.q. marktconforme condities voor af te nemen financiële diensten. Tevens stelt de gemeente zich ten doel een voortdurende beschikbaarheid van bancaire diensten tegen vooraf overeengekomen kwaliteit en prijs te bewerkstelligen. Hiervoor gelden de volgende uitgangspunten:

  • 1.

    Bankrelaties en hun bancaire condities worden ten minste ééns keer per collegeperiode beoordeeld.

  • 2.

    Bankrelaties voldoen wat betreft hun kredietwaardigheid minimaal aan een AA-rating van ten minste één gezaghebbende rating agency (Standard & Poor’s, Moody’s, Fitch IBCA).

  • 3.

    Financiële ondernemingen (kredietinstellingen, beleggingsinstellingen, effecteninstellingen, verzekeraars en pensioenfondsen) dienen onder Nederlands of anderszins EER-toezicht te vallen, zoals De Nederlandsche Bank en de Verzekeringskamer.

  • 4.

    Tussenpersonen dienen geregistreerd te staan bij de Stichting Toezicht Effectenverkeer (STE) en daarvan een vergunning als makelaar te hebben ontvangen.

  • 5.

    De gemeente informeert haar bankrelaties, andere financiële instellingen en toegestane tussenpersonen over de bevoegdheden van medewerkers treasury en de standaard transactiebankrekening van de gemeente Leidschendam-Voorburg.

 

 

KASBEHEER EN LIQUIDITEITENBEHEER

 

 

Artikel 15 Geldstromenbeheer

Teneinde de kosten van het geldstromenbeheer te minimaliseren wordt:

  • 1.

    het liquiditeitsgebruik beperkt door de geldstromen op gemeenteniveau op elkaar en de liquiditeitenplanning af te stemmen. Hierbij wordt erop toegezien dat de liquiditeitspositie voldoende is om te garanderen dat de verplichtingen tijdig kunnen worden nagekomen;

  • 2.

    het betalingsverkeer zoveel mogelijk elektronisch uitgevoerd door één bank.

 

Artikel 16 Saldo- en liquiditeitenbeheer

Voor het saldobeheer en het liquiditeitenbeheer gelden de volgende specifieke richtlijnen:

  • 1.

    De gemeente streeft naar concentratie van de liquiditeiten binnen één rentecompensatiecircuit bij de bank met de gunstigste condities welke voldoet aan de in artikel 14 lid 2 en 14 lid 3 gestelde eisen.

  • 2.

    Indien er een liquiditeitsbehoefte ontstaat kan de gemeente kortlopende middelen aantrekken. Hierbij wordt -conform artikel 4 lid 1- de kasgeldlimiet niet overschreden.

  • 3.

    Bij het aantrekken van gelden voor een periode tot één jaar gelden de volgende doelstellingen:

    • a.

      Het zorgdragen voor voldoende dispositieruimte op de transactiebankrekening om te garanderen dat de organisatie haar korte termijn verplichtingen structureel kan nakomen.

    • b.

      Het voorzien in de huidige en toekomstige financieringsbehoefte tegen zo laag mogelijke kosten, gegeven de kredietwaardigheid van de Gemeente Leidschendam-Voorburg.

    • c.

      Het aantrekken van vreemd vermogen tegen aanvaardbare condities.

  • 4.

    Toegestane instrumenten bij het aantrekken van kortlopende middelen zijn daggeld, kasgeldleningen en kredietlimiet op rekening courant.

  • 5.

    Het is niet toegestaan om middelen aan te trekken enkel met doel deze middelen uit te zetten teneinde een hoger rendement te verkrijgen.

  • 6.

    De gemeente vraagt bij ten minste 2 financiële instellingen of toegestane tussenpersonen een offerte op alvorens middelen worden aangetrokken of uitgezet met een looptijd korter dan één jaar.

 

 

ADMINISTRATIEVE ORGANISATIE EN INFORMATIEVOORZIENING

 

 

Artikel 17 Uitgangspunten administratieve organisatie en interne controle

In het kader van de treasuryfunctie gelden de volgende algemene uitgangspunten op het gebied van administratieve organisatie en interne controle:

  • 1.

    eenduidige schriftelijke vastlegging van de verantwoordelijkheden en bevoegdheden van treasury activiteiten;

  • 2.

    schriftelijke vastlegging van bevoegdheden via delegatie en mandaat;

  • 3.

    functiescheiding bij treasury activiteiten met als belangrijkste voorwaarden:

    • a.

      iedere transactie wordt door minimaal twee functionarissen geautoriseerd (het vier-ogen-principe);

    • b.

      de uitvoering en de controle geschiedt door afzonderlijke functionarissen;

    • c.

      de uitvoering en de registratie in de financiële administratie geschiedt door afzonderlijke functionarissen.

  • 4.

    Tegenpartijen wordt opdracht gegeven de bevestigingen van iedere transactie te versturen.

  • 5.

    Een transactie wordt onmiddellijk geregistreerd door de functionaris die de transactie heeft afgesloten.

 

Artikel 18 Verantwoordelijkheden

De verantwoordelijkheden van de raad en het college met betrekking tot de treasuryfunctie van de gemeente zijn in onderstaande tabel nader uitgewerkt.

 

 

Bestuursorgaan

Verantwoordelijkheden

Delegatie

Raad

- Het vaststellen van het Treasurystatuut

- Het houden van toezicht op het

treasurybeleid

- Het evalueren van het treasurybeleid

De raad delegeert de uitvoering van het treasurybeleid conform het statuut aan het college

College

- Stelt het treasurybeleid op en legt dit vast

in een Treasurystatuut

- Legt verantwoording af aan de raad over

het te voeren/uitgevoerde treasurybeleid

- Voert het treasurybeleid uit en

ziet toe op een transparante

functiescheiding bij de uitvoering

Het college geeft zo nodig een nadere uitwerking van het treasurybeleid in de vorm van uitvoeringsrichtlijnen (nadere regels)

 

 

Artikel 19 Informatievoorziening en Planning en Control

  • 1.

    De beleidsmatige informatie over de invulling van de treasuryfunctie wordt opgenomen in de paragraaf financiering van de begroting.

  • 2.

    In de paragraaf Financiering van de begroting doet het college in ieder geval verslag van:

    • de algemene ontwikkelingen;

    • de doelstellingen en uitgangspunten van de treasuryfunctie;

    • het beleid inzake risicobeheer;

    • het beleid inzake de gemeentefinanciering;

    • de financieringspositie van de gemeente;

    • de financieringslasten en de renterisico’s;

    • het drempelbedrag zoals beschreven staat in artikel 11.

  • 3.

    In de paragraaf Financiering van het jaarverslag legt het college verantwoording af over de resultaten van het gevoerde beleid zoals is opgenomen in de financieringsparagraaf van de begroting.

  • 4.

    In de paragraaf Financiering worden periodiek de risico’s op het gebied van de treasuryfunctie in beeld gebracht. Op grond van de risicoanalyse wordt de bijstelling / evaluatie van het Treasurystatuut beoordeeld.

 

Artikel 20 Stellen van nadere regels

Het college kan nadere regels stellen met betrekking tot de uitvoering van de treasuryfunctie.

 

 

Artikel 21 Citeertitel

Dit statuut kan worden aangehaald als: Treasurystatuut Leidschendam-Voorburg 2020.

 

 

Artikel 22 Inwerkingtreding

  • 1.

    Dit Treasurystatuut treedt één dag na publicatie in werking.

  • 2.

    Het Treasurystatuut Leidschendam-Voorburg 2005 wordt ingetrokken.

 

 

 

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Leidschendam-Voorburg van 31 maart 2020

de griffier, de voorzitter,

mr. G.A. van Egmond, dhr. K. Tigelaar

Bijlage Voorwaarden en andere regels garanties en leningen

 

 

Bijlage als bedoeld in artikel 7 lid 1 Treasurystatuut Leidschendam-Voorburg 2020 (raadsvoorstel 1470)

 

 

GARANTIES

 

A. Aanvraag garantstelling

Het uitgangspunt is dat er terughoudend wordt omgegaan met het verstrekken van een gemeentegarantie. De aanvrager van een garantstelling (hierna: de aanvrager) dient de aanvraag schriftelijk in bij het college van burgemeester en wethouders.

Bij het beoordelen van de aanvraag gelden de volgende voorwaarden en regels:

 

  • 1.

    Noodzaak van de garantie;

  • 2.

    Publiek gemeentelijk belang;

  • 3.

    Waarborgfonds;

  • 4.

    Financiële haalbaarheid van de investering en financiële positie van de aanvrager;

  • 5.

    Voorwaarden voor de geldlening;

  • 6.

    Overweging staatssteun.

     

1. Noodzaak van de garantie

De aanvrager moet aantonen dat geen financiering op de markt kan worden verkregen zonder gemeentegarantie, of alleen tegen significant hogere tarieven. Dit kan aangetoond worden met een brief van een financiële instelling.

 

2. Publiek gemeentelijk belang

Hierbij beoordeelt het college of:

  • -

    De aan te trekken lening van essentieel belang is voor het kunnen (blijven) uitoefenen van de activiteiten;

  • -

    De activiteiten onder de gemeentezorg vallen;

  • -

    De activiteiten van dermate belang moeten worden geacht voor de plaatselijke bevolking of grote groepen daarvan, dat de gemeente deze activiteiten zelf ter hand zou nemen, als geen particulier initiatief aanwezig zou zijn.

     

3. Waarborgfonds

Als de aanvrager aanspraak kan maken op garantie bij een waarborgfonds, dan zal deze daar in eerste instantie naar worden doorverwezen. Hiervoor zijn de dan geldende voorwaarden van het waarborgfonds van toepassing.

Uitgangspunt is dat de gemeente alleen dan een garantstelling kan en wil verstrekken indien ook een waarborgfonds een garantie heeft verstrekt of daartoe bereid is, blijkens een schriftelijke verklaring.

De gemeente staat zelf maximaal garant voor hetzelfde bedrag als waarvoor het waarborgfonds garant staat.

 

4. Financiële haalbaarheid van de investering en financiële positie van de aanvrager

De risico's voor de gemeente worden beperkt door vooraf onderzoek te doen naar de financiële haalbaarheid van de investering en de financiële positie waarin de aanvrager verkeert. Voor het financiële onderzoek worden de volgende gegevens, inclusief toelichting, bij de aanvraag ingediend:

  • -

    De jaarrekeningen van de afgelopen twee jaar met verklaring van een accountant of kascontrolecommissie;

  • -

    Een goedgekeurde begroting van het lopende boekjaar en de recentste verwachting voor het einde van het jaar;

  • -

    Een sluitende meerjarenbegroting van vier jaar, inclusief de investering waarvoor de gemeentegarantie wordt aangevraagd;

  • -

    Een offerte met daarin gespecificeerd de aan de investering verbonden kosten;

  • -

    Verenigingen overleggen ook een ledenlijst en een opgave van de te verwachten ontwikkeling van het aantal leden in de komende vier jaren;

Bij dit onderzoek worden de volgende uitgangspunten gehanteerd:

  • -

    De rente en aflossing van de lening en kapitaallasten van de investering moeten opgevangen worden binnen de exploitatie;

  • -

    De meerjarenbegroting inclusief investering is sluitend.

     

5. Voorwaarden voor de geldlening

Bij de beoordeling van de aanvraag voor een gemeentegarantie is nog niet bekend wat het werkelijke rentepercentage van de lening zal zijn, omdat de financiële instellingen pas een definitieve offerte willen geven als de gemeente haar goedkeuring heeft gegeven. Voor de gemeente is het daarom van belang dat in de aanvraag wordt gerekend met een realistisch rentepercentage en looptijd.

Bij de beoordeling en de eventuele goedkeuring voor de gemeentegarantie zullen dan ook voorwaarden worden opgesteld voor de garantienemer voor de volgende punten:

  • -

    Looptijd van de lening;

  • -

    Hoogte van het bedrag;

  • -

    Wijze van aflossing;

  • -

    Maximaal rentepercentage.

Uitgangspunt voor het verstrekken van een gemeentegarantie is dat er sprake moet zijn van een lening waar jaarlijks op wordt afgelost.

Indien de uiteindelijke voorwaarden van de lening aanzienlijk blijken af te wijken van de in de aanvraag gehanteerde voorwaarden, dient de aanvraag met deze nieuwe voorwaarden opnieuw beoordeeld te worden. Van een aanzienlijke afwijking is in ieder geval sprake als er door de wijziging geen sluitende begroting meer kan worden gepresenteerd.

 

6. Overweging staatssteun

De gemeente zal een inschatting maken van het risico dat de garantie als staatssteun betiteld zal worden, en wat de mogelijke consequenties daarvan kunnen zijn. Een te groot risico op dit gebied met voor de gemeente nadelige consequenties kan een reden zijn om geen garantie af te geven.

 

B. Overige voorwaarden

Bij de toetsing van de aanvraag worden daarnaast de volgende voorwaarden gehanteerd:

  • -

    Voor een zekerheidsstelling komen alleen roerende of onroerende zaken die gevestigd of gelegen zijn binnen de gemeente Leidschendam-Voorburg of op gronden die in privaatrechtelijk eigendom van de gemeente zijn in aanmerking;

  • -

    Er wordt geen garantie afgegeven indien een aanvrager ook gebruik maakt van een garantieregeling van een andere gemeente dan Leidschendam-Voorburg, tenzij de gemeenteraad in voorkomende gevallen anders beslist;

  • -

    De gemeente zal geen garantie verstrekken als de financiële verantwoordelijkheid in handen is van een andere bestuurslaag is (bijvoorbeeld provincie of waterschap);

  • -

    Commerciële ondernemingen kunnen geen aanspraak maken op een garantie;

  • -

    De garantienemer moet binnen een jaar na goedkeuring (B&W besluit) van de garantie de geldlening hebben aangetrokken. Overschrijdt zij deze termijn, dan zal een nieuw verzoek moeten worden ingediend;

  • -

    Dit geldt ook als grote wijzigingen optreden in de aanvraag, zoals hoogte van het bedrag of rentepercentage;

  • -

    In geval van herfinanciering van een bestaande lening met een gemeentegarantie dient opnieuw een aanvraag voor een garantie ingediend te worden. Dan moeten bovenstaande stappen opnieuw doorlopen worden met de mogelijkheid dat de aanvrager doorverwezen wordt naar een waarborgfonds;

  • -

    Bij wijzigingen van de organisatievorm of fusies, wordt dit gelijk behandeld als een herfinanciering en dient opnieuw een aanvraag voor een garantie ingediend te worden.

     

C. Looptijd garanties

Langlopende garanties voorkomt de gemeente zo veel mogelijk, met name bij instellingen waar de gemeente slechts beperkte invloed heeft. Over een lange periode gezien kan de relatie tussen gemeente en garantienemer fors veranderen, waarbij in de nieuwe situatie de garantstelling niet dan wel veel minder voor de hand ligt. Ook kan de economische situatie van de garantienemer veranderen, waarmee het risico voor de gemeente toeneemt. Het uitgangspunt is om alleen voor publiek maatschappelijke of grote gesubsidieerde instellingen een termijn langer dan tien jaar te hanteren met een maximum looptijd van 30 jaar. Voor alle overige organisaties maximeert de gemeente de termijn op tien jaar.

 

D. Minimum en maximum garantiebedrag

Voor kleinere bedragen is garantiestelling geen geëigend middel. De administratieve lasten hiervan zijn te hoog ten opzichte van het maatschappelijk nut. De regel is dan ook om geen garantiestellingen af te geven voor bedragen onder € 25.000. De gemeenteraad kan hier in specifieke gevallen uiteraard van afwijken.

De gemeente staat maximaal garant voor hetzelfde bedrag dat het waarborgfonds garandeert.

 

E. Risicomanagement en control

De beste manier om risico's te beperken is om geen gemeentegaranties meer te verstrekken of hier heel terughoudend in te zijn. Daarnaast is het uitgangspunt dat een waarborgfonds mede garant staat.

Herfinanciering of lening aanpassingen

Bij bestaande gemeentegaranties zal, op het moment van eventuele herfinanciering, aanpassingen van de lening of bij beoordeling van de financiële informatie van de geldnemer/garantienemer:

  • -

    Onderzocht worden of de lening volledig dan wel deels afgelost kan worden;

  • -

    Onderzocht worden of deze lening volledig over te dragen is aan een waarborgfonds;

  • -

    Onderzocht worden of de gemeente het wenselijk acht een aangepaste garantie te verstrekken.

Zekerheidsstelling

Bij het verstrekken van de gemeentegarantie streeft de gemeente ernaar dat:

  • -

    Het recht van eerste hypotheek, dan wel regresrecht in het geval van roerende goederen, dan wel een andere vorm van zekerheid, op het te financieren object te verkrijgen;

  • -

    Indien sprake is van hypotheekrecht op het onroerend goed dit voldoende, d.w.z. tegen herbouw-/vervangingswaarde, verzekerd is bij een solide maatschappij, blijkende uit het aan het college overleggen van de betreffende polis(sen) en het betalingsbewijs van de premie(s);

  • -

    Zonder voorafgaande toestemming van het college het de geldnemer niet is toegestaan onroerende zaken waar de gemeente hypotheek op heeft te vervreemden, te bezwaren dan wel te veranderen van bestemming;

  • -

    De garantstelling niet eerder intreedt dan dat de zekerheid is gevestigd;

  • -

    Er geen bedingen opgenomen worden in de geldleningovereenkomst die de aansprakelijkheid van de gemeente verhogen of uitbreiden boven of naast de aan de geldleningovereenkomst verbonden betaling van rente en aflossing.

Overig:

  • -

    Indien de gemeente als garantieverstrekker wordt aangesproken voor de betaling van rente en aflossing van de lening, blijft deze betaling als schuld op de geldnemer rusten, vermeerderd met de op het moment van aanspraak geldende rente;

  • -

    Naarmate de omvang van de lening daartoe aanleiding geeft kunnen aanvullende voorwaarden door het college van burgemeester en wethouders worden gesteld.

Informatieplicht en monitoring

Na het afsluiten van de gemeentegarantie is zowel op bestuurlijk als financiële vlak monitoring van belang. Dit houdt in dat:

  • -

    De garantienemer/geldnemer jaarlijks, binnen zes maanden na het verstrijken van het boekjaar, de jaarstukken over het verstreken boekjaar bij het college indient, bestaande uit de balans en de winst- en verliesrekening met toelichting en een accountantsverklaring of indien van toepassing een exploitatierekening en een verklaring van de kascommissie;

Deze stukken worden onder andere beoordeeld op:

  • *

    de ontwikkeling van het exploitatieresultaat;

  • *

    het eigen vermogen;

  • *

    de solvabiliteit;

  • *

    de liquiditeitspositie.

  • -

    De geldverstrekker het college jaarlijks, binnen zes maanden na het verstrijken van het boekjaar informeert, of en in hoeverre de geldnemer zijn verplichtingen uit hoofde van de geldleningovereenkomst waarvoor de gemeente garant staat, is nagekomen;

  • -

    De garantienemer / geldnemer en geldverstrekker een actieve informatieplicht hebben jegens de gemeente om zo spoedig mogelijk het college te berichten over zaken die van belang zijn voor de risico-ontwikkeling die met de garantstelling samenhangt, zoals:

  • *

    Het niet nakomen door de garantienemer/ geldnemer van de aan de geldlening verbonden betalingsverplichtingen waarvoor de gemeente garant staat;

  • *

    Wezenlijke wijzigingen van de gegevens en bescheiden die bij de aanvraag om garantie zijn overgelegd;

  • *

    Rapportages waaruit blijkt dat de verwachte resultaten van de begroting en of het meerjarenperspectief significant nadeliger uitkomen;

  • *

    Een statutenwijziging van de garantienemer/geldnemer;

  • *

    Een fusie van de garantienemer/geldnemer;

  • *

    Ontbinding van de garantienemer/geldnemer;

  • *

    Vervreemding van het object waarvoor de financiering is aangetrokken en het vervallen van de daarmee samenhangende lening en garantstelling.

  • -

    Met het bestuur of de directie van de garantienemer/geldnemer waaraan de garantie verstrekt is zal overleg plaatsvinden als één van boven staande zaken aan de orde is.

Interventiemogelijkheden

De gemeente kan als er aanleiding is of na het beoordelen van de jaarlijks in te dienen stukken en op basis van de verstrekte informatie hierover interveniëren. Er kan sprake zijn van een verhoogd risicoprofiel van de geldnemer en de directe relatie tot het weerstandsvermogen van de gemeente. Om de verhoogde risico’s voor de gemeente te beperken of weg te nemen:

  • -

    Zal de garantienemer/geldnemer actief risico verlagende maatregelen moeten treffen en de gemeente hierover informeren;

  • -

    Zal in het geval van betalingsproblemen in eerste instantie de garantienemer/geldnemer, in tweede instantie de geldverstrekker en gemeente gezamenlijk actie moeten ondernemen om deze zo snel mogelijk weg te nemen of te beperken;

  • -

    Is het college bevoegd om een door hem aangewezen persoon te laten deelnemen aan de bestuursvergaderingen van de geldnemer, die daarvoor de volledige agenda van deze vergaderingen en de notulen van de gehouden vergaderingen ontvangt. Deze persoon heeft inzage in de te behandelen stukken en de mogelijkheid om de risico-ontwikkeling voor de gemeente bij voorgenomen besluiten nader toe te lichten en hierover zo nodig terstond het college te informeren;

     

F Garantieovereenkomst

In de af te sluiten garantieovereenkomst worden in ieder geval opgenomen:

  • 1.

    Waar de geldlening voor moet worden ingezet.

    • De opbrengst van de lening moet worden bestemd voor het doel waarvoor deze is aangegaan.

    • 2.

      Aan welke voorwaarden de geldlening moet voldoen

      • a.

        Omvang lening;

      • b.

        Looptijd;

      • c.

        Wijze van aflossing;

      • d.

        Rentevast periode.

  • 3.

    Welke zekerheden t.b.v. de garantie worden verstrekt.

  • 4.

    De actieve informatieplicht van de garantienemer en geldverstrekker.

  • 5.

    De interventiemogelijkheden van de gemeente.

     

G. Intrekking of wijziging met terugwerkende kracht van verstrekte gemeentegaranties

Een gemeentegarantie kan worden ingetrokken:

  • -

    Als de overeenkomst van geldlening, waarop de garantie betrekking heeft, niet binnen een jaar na het betreffende besluit tot stand komt en de hoofdsom volgens het overeengekomen storting- en aflossingsschema aan de geldnemer ter beschikking wordt gesteld;

  • -

    Als door toedoen of nalaten van de geldnemer het risico dat voor de gemeente uit de verstrekte garantie voortvloeit significant wordt gewijzigd. Het gaat hier om activiteiten die grote financiële risico's met zich meebrengen, het niet treffen van maatregelen om vermogensverlies te voorkomen, zoals het nalaten van afsluiten van verzekeringen, en wanbeheer;

  • -

    Als de garantienemer niet heeft voldaan aan de in de overeenkomst opgenomen verplichtingen;

  • -

    Als de garantienemer onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en die zouden leiden tot een andere beschikking tot garantieverlening;

  • -

    Als de (aanvraag tot) garantstelling anderszins onjuist of onvolledig was en de garantienemer dit wist of dit kon weten.

Een garantie is in principe een overeenkomst, die niet eenzijdig kan worden beëindigd, tenzij er sprake is van een toerekenbare en voldoende gewichtige tekortkoming in de nakoming van de afspraken door de tegenpartij. Deze voorwaarden en andere regels worden daarom in de garantieovereenkomst opgenomen.

 

 

GELDLENINGEN

 

Directe geldleningen

Een alternatief voor een gemeentegarantie is het verstrekken van een directe gemeentelijke geldlening. Gemeente Leidschendam-Voorburg verstrekt geen directe geldleningen aan rechtspersonen en private personen, uitgezonderd openbare lichamen zoals beschreven in artikel 10 lid 2 en artikel 13 lid 2 van het Treasurystatuut Leidschendam-Voorburg 2020. Dit geldt niet indien de gemeenteraad expliciet heeft besloten een publiek belang na te willen streven via directe geldleningen aan rechtspersonen en private personen via bijvoorbeeld, doch niet uitsluitend, een gemeentelijk fonds.

De volgende argumenten liggen hieraan ten grondslag:

  • -

    Een uitgangspunt is dat rechtspersonen en private marktpartijen (kredietverstrekkers) de zaken onderling regelen vanuit hun eigen verantwoordelijkheid, dus zonder tussenkomst van de (lokale) overheid.

  • -

    Bij het verstrekken van geldleningen gaat de gemeente bankieren. Dit behoort niet tot de taken van een gemeente, aangezien men daarvoor bij de geldinstellingen terecht kan.

  • -

    De expertise op het gebied van bankieren onvoldoende aanwezig in de gemeentelijke organisatie.

     

Indirecte geldleningen

Het huidige gemeentelijke beleid is dat de gemeente gebruik maakt van het instrument indirecte geldleningen via het Stimuleringsfonds Volkshuisvesting Nederlandse gemeenten (SVn). Voor het vertrekken van deze leningen is de “Verordening Starterslening gemeente Leidschendam-Voorburg” vastgesteld.

Bij dit instrument beheert een fonds als een bankier de door de gemeente gestorte gelden in een revolverend fonds.

Hieronder is de werking van de geldlening via het SVN nader toegelicht.

In het Stimuleringsfonds Volkshuisvesting Nederlandse gemeenten (SVn) heeft de gemeente Leidschendam-Voorburg de opbrengst van de verkoop van Bouwfondsaandelen gestort. De gemeenten werden aangemoedigd door de verdubbelingbijdrage in de vorm van een renteloze geldlening van ABN AMRO aan het SVn.

 

De werking van het stimuleringsfonds gaat volgens de methode van revolving fund

(financieel hergebruik van geldmiddelen) in het verstrekken van laagrentende geldleningen. De gemeente Leidschendam-Voorburg heeft met het SVn een overeenkomst afgesloten. Het risico wordt beperkt door de toetsing van het SVn en de omvang van het beschikbare budget (gemeente- en bouwfondsleningen) voor de gemeente Leidschendam-Voorburg. Het SVn beheert dus als een bankier de door de gemeente Leidschendam-Voorburg gestorte gelden. Te vergelijken met het in deposito storten van gelden bij geldinstellingen.

Aanvragen worden getoetst door het SVn en de leningen worden onder gemeentegarantie verstrekt door het SVn.

 

Toelichting  

 

 

In dit Treasurystatuut zijn de kaders uiteengezet waarbinnen het college zich in de uitvoering van de treasuryfunctie dient te houden. In de nadere regels (uitvoeringsrichtlijnen) regelt het college de uitvoering, waaronder de positionering van de treasuryfunctie in de organisatie en de regeling van de verantwoordelijkheden en het mandaat. In artikel 2 van dit Treasurystatuut worden de doelstellingen van de treasuryfunctie benoemd. Volgend op dit artikel geeft het Treasurystatuut aan binnen welke richtlijnen en limieten de doelstellingen dienen te worden gerealiseerd. Een richtlijn is een bindend voorschrift voor een handelswijze die gevolgd moet worden en een limiet is een type richtlijn die een uiterste grens aangeeft. Een belangrijk deel van de limieten en richtlijnen is bepaald door de Wet Fido. Door middel van de limieten en richtlijnen wordt het ‘risicoprofiel’ van de gemeente bepaald, waarbinnen de treasuryactiviteiten dienen te worden uitgevoerd.

Hieronder wordt artikelsgewijs een toelichting gegeven op dit Treasurystatuut.

 

Artikel 2

In artikel 2 worden de doelstellingen van de treasuryfunctie van de gemeente weergegeven, hieronder worden deze afzonderlijk toegelicht.

 

Artikel 2 lid 1

In de eerste plaats dient de treasury ervoor te zorgen dat de gemeente ‘duurzaam toegang heeft tot de financiële markten tegen acceptabele condities’. De richtlijnen en limieten in dit Treasurystatuut geven een waarborg dat de gemeente duurzaam in staat is de voor haar activiteiten benodigde middelen aan te trekken c.q. haar overtollige middelen uit te zetten op de financiële markten (bijv. bij banken). De condities die daarbij worden bedongen dienen, in het licht van de op het betreffende moment gebruikelijke condities, acceptabel (tenminste marktconform) te zijn.

 

Artikel 2 lid 2

De gemeente loopt de volgende financiële risico’s: renterisico’s, koersrisico’s, kredietrisico’s, interne liquiditeitsrisico’s en valutarisico’s. De richtlijnen en limieten in dit Treasurystatuut zijn opgenomen om dergelijke risico’s te beperken. In de artikelen 4 tot en met 9 wordt aangegeven op welke wijze dit wordt gewaarborgd.

 

Artikel 2 lid 3

De derde doelstelling van de treasuryfunctie is het minimaliseren van de kosten bij het beheren van de geldstromen en de financiële posities. Deze kosten bestaan o.a. uit rentekosten, provisies en kosten van het betalingsverkeer. Het is de taak van het college om het beheer zo efficiënt mogelijk uit te voeren.

 

Artikel 2 lid 4

Het liquiditeitsbeheer dient zodanig te zijn georganiseerd dat flexibel en adequaat en tijdig ingespeeld kan worden op de behoefte aan extra liquiditeiten zodat de gemeente ten alle tijden aan haar betalingsverplichtingen kan voldoen. Het inzicht in de behoefte aan liquiditeiten en beslissingen tot het aantrekken van leningen dient controleerbaar te zijn.

 

Artikel 2 lid 5

De gemeente streeft ernaar de renteresultaten te optimaliseren. Dit betekent dat de gemeente geen middelen onbenut laat maar streeft naar zo hoog mogelijke renteopbrengsten (c.q. zo laag mogelijk rentekosten) zonder dat daarbij overmatige risico’s worden gelopen. De prioriteiten van de treasuryfunctie liggen in eerste instantie bij het beheersen en beperken van financiële risico’s; de treasuryfunctie is immers géén winstgerichte afdeling (‘profit center’). Binnen het acceptabele risicoprofiel zoals vastgesteld in de Wet Fido en dit Treasurystatuut dient desondanks te worden gestreefd naar optimalisatie van de renteresultaten.

 

Artikel 2 lid 6

De treasuryfunctie is verantwoordelijk voor het opstellen van het treasurybeleid, het uitwerken van vastgesteld beleid in nadere uitvoeringsregels, het uitvoeren van het beleid, tussentijds monitoren en het opstellen van de verantwoording over het gevoerde beleid. Het informeren over het treasurybeleid vindt vooral plaats in de paragraaf financiering van de begroting en de jaarrekening.

 

Artikel 3 lid 1

De Wet Fido geeft twee belangrijke beleidsmatige uitgangspunten met betrekking tot treasury. Dit betreft de ‘publieke taak’ waarvoor leningen en garanties dienen enerzijds en het prudente karakter van (overige) uitzettingen anderzijds. Er wordt hierbij dus een specifiek onderscheid gemaakt tussen het verstrekken van leningen ‘uit hoofde van de publieke taak’ en het uitzetten van middelen ‘uit hoofde van treasury’.

De wet stelt geen eisen aan het verstrekken van leningen en garanties uit hoofde van de publieke taak. Wel wordt in de toelichting op de Wet Fido het volgende aangegeven: ‘Het gemeentebestuur bepaalt de publieke taak. De begroting en de begrotingswijzigingen bepalen het budgettaire kader voor de uitoefening van de publieke taak’. In dit licht bezien bepalen de doelstellingen zoals opgenomen in de programmabegroting primair het ‘publieke karakter’ van een aanvraag voor een lening dan wel een garantie.

 

Artikel 3 lid 2

Conform de Wet Fido, dienen uitzettingen ‘uit hoofde van treasury’ (zie toelichting artikel 3 lid 1) een prudent karakter te hebben. In de Wet Fido en de bijbehorende ministeriële regelingen wordt het begrip ‘prudent’ nader uitgewerkt. Het aangaan van financiële transacties met als oogmerk die financiële waarden te zijner tijd eventueel met winst te verkopen, is nadrukkelijk niet toegestaan (zie artikel 2a lid2 Wet Fido en de memorie van toelichting op de Wet Fido). Bankachtige activiteiten -het aantrekken en uitzetten van middelen met als doel het genereren van inkomen- zijn als gevolg van deze bepaling verboden. De richtlijnen en limieten van dit Treasurystatuut vallen binnen de kaders van de Wet Fido De limieten en richtlijnen van dit Treasurystatuut zijn specifiek geformuleerd om het prudente karakter van de uitzettingen uit hoofde van treasury te garanderen.

 

Artikel 3 lid 3

Derivaten zijn financiële instrumenten die hun bestaan ontlenen aan een bepaalde onderliggende waarde. Derivaten kennen een breed toepassingsgebied en worden onder andere gebruikt om renterisico’s te sturen en financieringskosten te minimaliseren. De Wet Fido stelt dat derivaten uitsluitend mogen worden gebruikt ter beperking van financiële risico’s.

Gemeente Leidschendam-Voorburg maakt geen gebruik van derivaten. (zie ook artikel 11, Financiële verordening gemeente Leidschendam-Voorburg 2016).

 

Artikel 4 lid 1

Renterisicobeheer omvat het beperken van de invloed van (externe) rentewijzigingen op de financiële resultaten van de gemeente.

Een belangrijk uitgangspunt van de Wet Fido is het vermijden van grote fluctuaties in de rentelasten van openbare lichamen. Teneinde een grens te stellen aan korte financiering (met een rentetypische looptijd tot één jaar) is in de Wet Fido de kasgeldlimiet opgenomen. Juist voor korte financiering geldt dat het renterisico aanzienlijk kan zijn, aangezien fluctuaties in de rente bij korte financiering direct een relatief grote invloed hebben op de rentelasten. De kasgeldlimiet wordt berekend als een percentage (8,5%) van het totaal van de jaarbegroting van de gemeente bij aanvang van het jaar (zie artikel 3 en 4 van de Wet Fido en de Uitvoeringsregeling financiering decentrale overheden).

 

Artikel 4 lid 2

Het doel van de renterisiconorm is het beheersen van de renterisico’s op de vaste schuld (schuld meteen rentetypische looptijd van één jaar of langer) door het aanbrengen van spreiding in de looptijden in de leningenportefeuille. De renterisiconorm kan worden berekend door een vastgesteld percentage (20%) te vermenigvuldigen met de totale vaste schuld per 1 januari van enig jaar (zie artikel 6 van de Wet Fido en de Uitvoeringsregeling financiering decentrale overheden).

 

Artikel 4 lid 3

Dit lid behoeft geen nadere toelichting.

 

Artikel 4 lid 4

Afstemming op de liquiditeitenplanning beoogt middelen slechts te lenen c.q. uit te zetten gedurende de periode dat zij daadwerkelijk nodig respectievelijk beschikbaar zijn. Bij het bepalen van de duur van een lening wordt daarnaast rekening gehouden met de bestaande leningenportefeuille en de afloop daarvan.

 

Artikel 4 lid 5

Een rentevisie is een toekomstverwachting over de renteontwikkeling, op basis waarvan een financierings- en beleggingsbeleid wordt gevoerd. Afhankelijk van de (interne of externe) ontwikkelingen zal de gemeente haar rentevisie actualiseren. De rentevisie kan daarbij gebaseerd worden op de rentevisie van enkele gezaghebbende financiële ondernemingen, zoals de huisbankier. Afstemming van het beleid op de rentevisie betekent bijvoorbeeld het uitstellen van uitzettingen met een lange looptijd indien men een rentestijging verwacht.

 

Artikel 4 lid 6

Dit lid behoeft geen nadere toelichting.

 

Artikel 4 lid 7

Door spreiding aan te brengen in de rentetypische looptijd (de periode dat de rente van een uitzetting vast is) van uitzettingen, wordt de invloed van een rentedaling op de renteresultaten gespreid over meerdere jaren. Deze spreiding is slechts mogelijk indien uit de liquiditeitsplanning blijkt dat middelen gedurende een langere periode beschikbaar zijn.

 

Artikel 5 lid 1

Ten aanzien van de financiële instrumenten die kunnen worden gehanteerd voor uitzettingen in het kader van treasury, geldt in de Wet Fido als belangrijkste uitgangspunt dat de hoofdsom van de betreffende uitzetting aan het einde van looptijd in tact blijft. Bij alle in dit artikel genoemde producten wordt aan het einde van de looptijd ten minste de hoofdsom (bij vastrentende waarden de ‘nominale waarde’) uitgekeerd.

Bij het uitzetten van gelden op rekening courant, spaarrekening, daggeld of deposito’s worden géén koersrisico’s gelopen. Het kan bij dergelijke producten echter voorkomen dat de opnamemogelijkheden beperkt zijn (in het bijzonder bij deposito’s en soms bij een spaarrekening). Certificates of deposit, commercial papers, obligaties en medium term notes zijn vastrentende waarden die (tussentijds) verhandelbaar zijn. Bij tussentijdse verkoop kunnen koersrisico’s worden gelopen. Wanneer deze waarden tot het einde van hun looptijd worden aangehouden zal minimaal de nominale waarde en de vooraf overeengekomen (minimale) rente worden uitgekeerd.

Garantieproducten zijn beleggingsproducten waarbij de uitgevende (financiële) onderneming garandeert dat op de afloopdatum (een bepaald percentage van) de hoofdsom wordt uitgekeerd. Garantieproducten keren vaak minder of geen rente uit en bieden in plaats daarvan bijvoorbeeld een rendement dat gebaseerd is op een aandelenindex (zoals de AEX-index). Garantieproducten waarbij minder dan 100% van de hoofdsom wordt gegarandeerd zijn expliciet niet toegestaan onder de Wet Fido

Bij garantieproducten is vaak enkel de hoofdsom gegarandeerd. Aangezien de reële waarde (de koopkracht) van de hoofdsom door inflatie kan verminderen, verdient het de aanbeveling om bij een langerelooptijd naast een hoofdsomgarantie een minimaal rendement (bijv. ter hoogte van het inflatieniveau) te eisen.

Voor uitzettingen uit hoofde van de publieke taak van de gemeente worden in dit Treasurystatuut geen richtlijnen met betrekking tot producten opgenomen. Van belang is dat de Gemeenteraad bepaalt dat de betreffende uitzetting tot de ‘publieke taak’ van de gemeente behoort. In dit kader is het bijvoorbeeld mogelijk dat uitzettingen in de vorm van aandelen tot de publieke taak behoren.

 

Artikel 5 lid 2

Koersrisico’s kunnen nooit volledig worden uitgesloten. Als de organisatie in een vastrentend product heeft belegd maar -wegens wijziging in de liquiditeitenplanning- voor de afloopdatum deze uitzetting moet verkopen, dan wordt niet 100% van de hoofdsom terugbetaald, maar de actuele waarde van de uitzetting afhankelijk van de rente en resterende looptijd. Om deze koersrisico’s zoveel mogelijk te beperken stemt de gemeente de looptijd van de uitzetting af op de liquiditeitenplanning.

 

Artikel 6

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

 

Artikel 7 lid 1

De Wet Fido stelt geen eisen aan de kwaliteit van de debiteuren bij het verstrekken van leningen of garanties aan derden in het kader van de publieke taak. De publieke taak en de voorwaarden waaronder het college over gaat tot het verstrekken van leningen of garanties zijn in de “Voorwaarden en andere regels garanties en leningen” vastgelegd. Omdat de Gemeenteraad de publieke taak bepaalt, worden leningen of garanties uitsluitend verstrekt aan partijen die voldoen aan de opgenomen voorwaarden. Teneinde de kredietrisico’s te beheersen kunnen zekerheden of garanties worden verlangd van de debiteuren.

 

Artikel 7 lid 2

Dit lid behoeft geen nadere toelichting.

 

Artikel 7 Lid 3

Door het stellen van een plafond aan het totaal aan af te geven gemeentegaranties stelt de raad een financieel kader waarbinnen het college mag besluiten.

 

Artikel 7 lid 4

Een aanvraag voor een lening of garantie voor de uitvoering van de publieke taak wordt altijd getoetst aan de “Voorwaarden en andere regels garanties en leningen”. Alleen als voldaan wordt aan de criteria gesteld in deze beleidsregel kan het college zelfstandig besluiten een garantie te verstrekken, mits daarmee het plafond genoemd in artikel 7 lid 3, niet wordt overschreden [en mits de lening of garantie minder dan 300.000 euro bedraagt]. In alle andere gevallen kan alleen de gemeenteraad besluiten tot het afgeven van een lening of garantie vanuit de publieke taak.

 

Artikel 7 lid 5

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

 

Artikel 8

Interne liquiditeitsrisico’s doen zich bijvoorbeeld voor wanneer de gemeente middelen voor een bepaalde periode heeft uitgezet en gedurende de looptijd van de uitzetting blijkt dat de middelen (onverwacht) nodig zijn voor het doen van een investering. Dit kan tot gevolg hebben dat de gemeente tijdelijk een lening moet aantrekken (wanneer de uitzettingen vast staan in bijvoorbeeld een deposito) ofwel tussen- tijds een uitzetting moet verkopen (bijvoorbeeld een obligatie). In beide gevallen kan dit negatieve gevolgen hebben voor de financiële resultaten.

Ter beperking van dit risico baseert de gemeente haar financiële transacties op een liquiditeitenplanning waarin de toekomstige inkomsten en uitgaven van de gehele organisatie zijn gepland.

Teneinde aansluiting te zoeken op de meerjarige investeringsplanning van de gemeente is gekozen een liquiditeiten-planning met een periode van 4 jaar op te stellen.

 

Artikel 9

Dit betreft een ongewijzigde voortzetting van het beleid binnen de gemeente dat alleen leningen worden verstrekt of aangegaan in de Euro munteenheid.

 

Artikel 10 lid 1

Dit artikel is gebaseerd op artikel 2 lid 1 en 2 van de Wet Fido Het doel hiervan is om vast te leggen dat alle overtollige liquide middelen van een openbaar lichaam bij de schatkist moeten worden aangehouden. De middelen blijven echter wel te allen tijde beschikbaar voor de publieke taak.

 

Artikel 10 lid 2

Dit artikel bepaalt dat, conform artikel 2 lid 3 van de Wet Fido, er leningen kunnen worden versterkt aan andere openbare lichamen. Voorwaarde is dat het lening verstrekkende openbare lichaam niet belast is met het financiële toezicht op het openbare lichaam waaraan de lening verstrekt wordt.

 

Artikel 10 lid 3

Dit lid behoeft geen nadere toelichting.

 

Artikel 10 lid 4

Dit lid behoeft geen nadere toelichting.

 

Artikel 11 lid 1

Artikel 2 lid 4 van de Wet Fido bepaalt dat er bij ministeriële regeling middelen vrijgesteld worden van het schatkistbankieren. De vrijstellingen uit de ministeriële regeling zijn:

middelen voor zover deze, gerekend over een kwartaal gemiddeld het drempelbedrag niet te boven gaan;

middelen op een G-rekening als bedoeld in artikel 1, onder k, van de Uitvoeringsregeling inleners-, ketenen opdrachtgeversaansprakelijkheid 2004 van het Rijk.

 

Artikel 11 lid 2

In dit artikel wordt bepaald wat het drempelbedrag is. Dankzij het drempelbedrag kan de gemeente tijdelijke fluctuaties in haar liquide middelen beter opvangen zonder direct incidentele uitschieters in de schatkist te hoeven storten of uit de schatkist te hoeven opnemen.

De hoogte van het drempelbedrag hangt af van de omvang van de begroting van de gemeente. Voor de definitie van ‘begrotingstotaal’ wordt aangesloten bij de bestaande definitie in de Wet Fido (die onder andere wordt gebruikt voor het vaststellen van de kasgeldlimiet). Het drempelbedrag is voor 2020 vastgesteld als 0,75 procent van het begrotingstotaal van het lopende jaar van de decentrale overheid voor zover het begrotingstotaal niet groter is dan € 500 miljoen. Als het aldus berekende bedrag lager is dan € 250.000,00 dan wordt het drempelbedrag vastgesteld op € 250.000,00. Als het begrotingstotaal van de decentrale overheid groter is dan € 500 miljoen dan wordt het drempelbedrag vastgesteld als € 3,75 miljoen plus 0,2% van het deel van het begrotingstotaal dat de € 500 miljoen te boven gaat. Het drempelbedrag kent dus als het ware twee schijven, 0,75% tot € 500 miljoen, en 0,2% voor

alles daarboven.

 

Artikel 11 lid 3

Dit lid behoeft geen nadere toelichting.

 

Artikel 11 lid 4

Over de hoogte en de benutting van het drempelbedrag in ieder kwartaal rapporteert de decentrale overheid in de jaarstukken. Het gaat daarbij om zowel de voor dat jaar berekende hoogte van het drempelbedrag als de benutting van dat drempelbedrag in elk kwartaal.

 

Artikel 11 lid 5

Derdengelden zijn niet opgenomen als uitzondering. Deze middelen zijn immers niet het juridisch eigendom van de gemeente en deze middelen vallen daarom ook niet onder de verplichting uit de Wet Fido om deze in de schatkist aan te houden. Ook verplichtingen om bijvoorbeeld onderpand te storten of een borgstelling aan te houden bij een derde partij zijn niet opgenomen. Dit zijn immers uitzettingen die gedaan worden uit hoofde van de publieke taak waardoor de betreffende middelen niet als overtollig kunnen worden beschouwd. Voor de duidelijkheid is dit onderwerp wel benoemd in het statuut.

 

Artikel 12 lid 1 

Het aantrekken van middelen met als doel deze met winstoogmerk te beleggen is door artikel 2a lid 2 van de Wet Fido (zie ook memorie van toelichting op de Wet Fido) nadrukkelijk niet toegestaan.

 

Artikel 12 lid 2

Teneinde de renteresultaten te optimaliseren wordt zoveel mogelijk intern gefinancierd. Dat betekent pas externe financiering wordt aangetrokken als eigen middelen onvoldoende blijken.

 

Artikel 12 lid 3

De financierbaarheid van de gemeente moet altijd worden veiliggesteld. Dit betekent concreet dat de treasuryfunctie ten alle tijden bezet moet zijn om te garanderen dat de gemeente tijdig van financiering wordt voorzien om haar betalingsverplichtingen te kunnen blijven voldoen.

 

Artikel 12 lid 4

Dit lid behoeft geen nadere toelichting.

 

Artikel 12 lid 5

Dit lid behoeft geen nadere toelichting.

 

Artikel 12 lid 6

De gemeente financiert vooral vanuit totaalfinanciering. Dat wil zeggen dat eerst alle gemeentelijke inkomsten en uitgaven worden gesaldeerd voordat gelden op de kapitaalmarkt worden aangetrokken.

Ervaring bij (vooral grondexploitatie) projecten die in het verleden werden gefinancierd met projectfinanciering toonden aan dat projectuitgaven zich moeilijk in de tijd lieten voorspellen. Hierdoor was sprake dat de projectleningen vaak nog doorliepen terwijl het project al was opgeleverd, of dat aanvullende financiering vanuit de totaalfinanciering alsnog noodzakelijk was. Mogelijk kan het vanuit publiek belang toch wenselijk zijn om toch te kiezen voor projectfinanciering. Een aanvraag voor projectfinanciering zal via een specifiek raadsvoorstel aan de gemeenteraad worden voorgelegd.

 

Artikel 12 lid 7

Zie toelichting op artikel 3 lid 3.

 

Artikel 12 lid 8

Dit lid behoeft geen nadere toelichting.

 

Artikel 13 lid 1

Als een decentrale overheid dat wenst kan een deel van de middelen op de rekening-courant voor langere tijd worden vastgezet in een of meerdere deposito’s. Een decentrale overheid kan een deposito vervroegd laten vrijvallen. Dit kan echter alleen als de decentrale overheid (een deel van) de middelen nodig heeft voor het uitoefenen van zijn publieke taak. In de praktijk is een directe koppeling tussen het vrijvallen van een deposito en een uitgave aan de publieke taak waarschijnlijk niet altijd te maken. Dat is ook niet nodig. Deze randvoorwaarde is alleen bedoeld om te voorkomen dat via het vervroegd opvragen van deposito’s gespeculeerd wordt op verwachte ontwikkelingen in de rentestand met als doel koerswinst te realiseren of koersverlies te minimaliseren. Het uitgangspunt is derhalve dat een deposito alleen vervroegd kan worden opgevraagd wanneer de middelen benodigd zijn voor het daadwerkelijk verrichten van uitgaven. Een deposito kan alleen in zijn geheel vervroegd vrijvallen. Uiteraard kan een deel van de vrijgevallen middelen wel worden gebruikt om een of meerdere nieuwedeposito’s af te sluiten.

Bij voortijdige beëindiging van een deposito wordt de actuele marktwaarde van het deposito uitgekeerd. Voor de berekening van de actuele marktwaarde wordt gebruikgemaakt van de methode voor bestaande deelnemers aan schatkistbankieren.

 

Artikel 13 lid 2

Dit lid behoeft geen nadere toelichting.

 

Artikel 13 lid 3

Dit lid behoeft geen nadere toelichting.

 

Artikel 13 lid 4

Dit lid behoeft geen nadere toelichting.

 

Artikel 14

Op het gebied van relatiebeheer beoogt de treasury het realiseren van zo gunstig mogelijke condities voor de door haar af te nemen diensten. In artikel 14 is ter zake een aantal voorwaarden gesteld voor de bankrelaties waarmee de gemeente handelt. Deze voorwaarden hebben voornamelijk betrekking op de degelijkheid van de bankrelaties.

 

Artikel 15

Geldstromenbeheer omvat met name het zorg dragen voor een efficiënt betalingsverkeer. Geldstromen kunnen bijvoorbeeld op elkaar worden afgestemd door een betalingsdatum af te stemmen op verwachte ontvangsten. Hiermee wordt voorkomen dat de gemeente tijdelijk middelen aan moet trekken (c.q. middelen aan haar uitzettingenportefeuille moet onttrekken) teneinde de betreffende betaling (tijdelijk)te financieren.

 

Het laten uitvoeren van het betalingsverkeer door één bank heeft als voordeel dat de kosten van het overboeken van middelen tussen verschillende banken worden vermeden.

 

Artikel 16 lid 1

Het saldo- en liquiditeitenbeheer betreft het beheer van de dagelijkse saldi op de rekeningen (courant)van de gemeente. Teneinde de noodzaak tot het doen van interne overboekingen te beperken, worden verschillende rekeningen die de gemeente bij één bank aanhoudt, opgenomen in een rentecompensatiecircuit. Dit is een systeem waarbij de (valutaire) debet en creditsaldi van alle rekeningen van een organisatie worden samengevoegd tot één gecombineerd saldo, waarover de rente wordt berekend.

 

Artikel 16 lid 2

Dit lid behoeft geen nadere toelichting.

 

Artikel 16 lid 3

Dit lid behoeft geen nadere toelichting.

 

Artikel 16 lid 4

In dit lid worden limitatief de mogelijke korte termijn financieringsinstrumenten benoemd. De termdaggeld (ook wel callgeld genoemd) staat voor opgenomen of uitgezette middelen voor onbepaalde tijd die dagelijks gewijzigd kan worden. Kasgeldleningen zijn niet verhandelbare leningen voor een vast bedrag en een vaste periode (maximaal 2 jaar) en tegen een vooraf overeengekomen rentepercentage. Kredietlimiet op de rekening courant betreft de mogelijkheid debet (‘rood’) te staan op de rekeningcourant tegen vooraf overeengekomen condities.

 

Artikel 16 lid 5

Dit lid behoeft geen nadere toelichting.

 

Artikel 16 lid 6

Dit lid behoeft geen nadere toelichting.

 

Artikel 17

Bij de treasuryfunctie zijn meerdere personen en organen betrokken. Met het oog op de omvang en de aard van de transacties en de hiermee samenhangende risico’s, zijn in dit artikel een aantal specifieke uitgangspunten opgenomen teneinde een eenduidige functiescheiding aan te brengen tussen beleidsbepaling en de uitvoering en tussen de administratie en controle op financiële transacties. Het college werkt deze uitgangspunten nog nader uit in de vorm van uitvoeringsrichtlijnen treasury.

 

Artikel 18

In dit artikel wordt uitsluitend ingegaan op de verantwoordelijkheden voor de raad en het college. Dit overeenkomstig de uitgangspunten van het dualisme. Een nadere uitwerking in verantwoordelijkheden en bevoegdheden naar personen en organen binnen de organisatie van de gemeente Leidschendam-Voorburg wordt nog nader geregeld in de uitvoeringsrichtlijnen treasury.

 

Artikel 19

In artikel 19 is geregeld op welke wijze het college de raad van informatie voorziet. Hierbij wordt aangesloten bij de bestuurlijke beleidscyclus, waarbij de begroting en jaarrekening/jaarverslag centraal staan. In de financieringsparagraaf van de begroting wordt door het college aan de raad de beleidsuitgangspunten inzake de treasury voorgelegd en in de financieringsparagraaf van het jaarverslag legt het college verantwoording af over het gevoerde treasurybeleid en de behaalde resultaten.