Organisatie | Drimmelen |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Uitvoeringsbesluit jeugdhulp gemeente Drimmelen 2020 |
Citeertitel | Uitvoeringsbesluit Jeugdhulp gemeente Drimmelen 2020 |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | algemeen |
Eigen onderwerp |
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
12-06-2020 | 01-01-2020 | Nieuwe regeling | 02-06-2020 |
De begripsbepalingen die in dit besluit worden gebruikt, hebben dezelfde betekenis als in de Jeugdwet, Besluit Jeugdwet en de Verordening. In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
Ondersteuningsplan: zoals bedoeld in artikel 5 van de Verordening.
Persoonlijke verzorging: hulp bij algemeen dagelijkse levensverrichtingen (bijvoorbeeld hulp bij het opstaan, wassen, aankleden en naar het toilet gaan), hulp op het vlak van zelfverzorging (bijvoorbeeld haren kammen, mondverzorging of hoortoestel aan-/uitzetten) en het geven van advies, instructie en voorlichting met betrekking tot persoonlijke verzorging.
Pgb: persoonsgebonden budget als bedoeld in artikel 8.1.1 van de Jeugdwet, zijnde een door het college verstrekt budget aan een jeugdige of zijn ouders, dat hen in staat stelt de jeugdhulp die tot de individuele voorziening behoort van derden te betrekken.
Het college kan op basis van de evaluatie besluiten tot aanpassing van de beschikking conform artikel 14 van de verordening.
Het toekennen van een vervoersvoorziening geschiedt alleen aan de jeugdige wanneer aantoonbaar is gemaakt dat er een noodzaak bestaat tot het inzetten van deze voorziening en dat bij gebrek aan deze voorziening de toegang tot jeugdhulp wordt onthouden. Er is sprake van een vervoersprobleem indien:
Artikel 6 Uitvoering van de vervoersvoorziening
De hoogte van de kilometervergoeding zoals bedoeld in lid 1 van dit artikel, wordt op basis van beschikkingstermijn, aantal dagen en kilometers vastgesteld. De vergoeding bedraagt maximaal €0,19 per kilometer voor de kortste route op basis van de ANWB-routeplanner als het een kilometervergoeding betreft. Bij flexibele inzet van jeugdhulp wordt uitgegaan van een gemiddelde.
Indien de zorgaanbieder geen vervoer kan regelen, openbaar vervoer niet mogelijk is en een kilometervergoeding niet mogelijk is, is vervoer via een taxibedrijf mogelijk. De jeugdige/gezin moet de noodzaak aantonen conform artikel 5 van dit uitvoeringsbesluit en een aanvraag indienen bij het college.
Aldus vastgesteld door het college van Burgemeester en Wethouders in zijn vergadering van 2 juni 2020
Secretaris,
Burgemeester,
Toelichting bij artikel 2 Afwegingskader
Bij iedere hulpvraag dient onderzocht te worden wat de eigen mogelijkheden zijn en het probleemoplossend vermogen is van de jeugdige en/of zijn ouders met inbegrip van het sociale netwerk om in de hulpvraag te voorzien.
Gebruikelijke hulp aan jeugdigen is de ondersteuning bij het dagelijkse leven, de persoonlijke verzorging en/of de opvoeding die in redelijkheid mag worden verwacht van de ouders (zie artikel 2).
Voor deze gebruikelijk hulp wordt in beginsel géén individuele voorziening afgegeven. Het valt onder de opvoedende taak van de ouder(s).
Gebruikelijke hulp bij kinderen kan ook zorg omvatten die niet standaard bij alle kinderen voorkomt. Het gaat dan om zorg die gebruikelijke zorg vervangt, zoals sondevoeding in plaats van eten, of om zorg die in samenhang met reguliere zorg kan worden geboden, zoals het geven van medicijnen.
Het is bovengebruikelijke hulp als de oorzaak van de extra begeleiding/verzorging ligt bij de problematiek van de jeugdige. Niet alle extra handelingen die gedaan worden ten behoeve van een jeugdige, leiden automatisch tot de noodzaak om een voorziening te treffen. Bedenk immers dat meer ouders hun kind naar een willekeurige vorm van therapie moeten brengen en halen en thuis hun kind moeten stimuleren om oefeningen te doen hiervoor (bijv. fysiotherapie of logopedie).
De bovengebruikelijke hulp kan bestaan uit:
Vanuit het gesprek met ouders en jeugdige ontstaat voor de jeugdprofessional een beeld over het dagelijks functioneren van de jeugdige en de momenten waarbij deze extra begeleiding, toezicht, aansturing en verzorging nodig heeft in vergelijking met leeftijdgenoten.
Situaties waarin geen of minder gebruikelijke hulp wordt verwacht
In de volgende 2 situaties kan er mogelijk (casusafhankelijk te beoordelen) geen of minder gebruikelijke hulp van de ouder verwacht worden1:
als de ouder overbelast is of dreigt te raken. Het is belangrijk te onderzoeken of andere opties mogelijk zijn, zoals het inzetten van het eigen sociale netwerk, om de (dreigende) overbelasting op te heffen. Om zorg voor de jeugdige toe te kennen vanwege de (dreigende) overbelasting van de ouder, moet er wel verband zijn tussen de overbelasting en de zorg die de ouder biedt aan de jeugdige.
Hoe ‘bepaal’ je (dreigende) overbelasting van ouders?
De (extra) zorg voor een jeugdige kan voor ouders zo zwaar worden dat sprake is van overbelasting. De draagkracht en draaglast zijn dan fors uit balans.
Het kan heel duidelijk zijn dat de ouder overbelast is of dreigt te raken. In andere gevallen is dat minder duidelijk en zal dit tijdens het gesprek en/of nader onderzoek moeten worden uitgediept. Overbelasting kan zich uiten door een combinatie van symptomen van lichamelijke en/of psychische aard. Er bestaat niet één, simpel af te nemen test, die hierover direct uitsluitsel geeft.
Om zorg voor de jeugdige toe te kennen vanwege de (dreigende) overbelasting van de ouder, moet er wel een verband zijn tussen de (dreigende) overbelasting en de zorg die de ouder biedt aan de jeugdige.
Niet alleen de omvang van de zorgtaken, maar ook de mate waarin het kind permanent toezicht nodig heeft, hebben invloed op de belastbaarheid van de ouder/verzorger. In de meeste gevallen is het afgeven van een beschikking voor (een deel van) de bovengebruikelijke hulp voldoende om de overbelasting van de ouder(s) te voorkomen of te reduceren. Als ouders zichzelf als zorgverlener inzetten en hierna aangeven dat er sprake is van overbelasting is het logischer dat zij de zorg in dit geval laten verlenen door iemand anders.
Onderstaand schema2 biedt een handvat voor de inschatting van gebruikelijke hulp en gaat uit van jeugdigen met een gezonde ontwikkeling. Hierbij geldt dat ook jeugdigen van dezelfde leeftijd kunnen verschillen; een kind kan meer of minder zorg of begeleiding vragen dan een leeftijdsgenoot. Het ene kind is nu eenmaal gemakkelijker of zelfstandiger dan het andere kind. En ook enige strubbeling is normaal of passend bij een leeftijdsfase. Voor kinderen van 0-5 jaar zal ongeveer alle zorg gebruikelijke hulp zijn3. Houdt bij de leeftijdsindeling in onderstaand schema de kalenderleeftijd van de jeugdige in gedachten; de verwachtingen bij een 7 jarige zijn anders dan bij een 11 jarige (zij staan wel in dezelfde leeftijdscategorie). Weeg ook de opvoedingsinsteek van ouders mee. Een zorgzame ouder neemt van nature sneller taken over van haar kinderen en levert mogelijk veel uren zorg en begeleiding. De oorzaak van deze tijdsinvestering ligt dan echter bij de ouder en niet bij het kind. Belangrijk is daarom te kijken waar ontwikkelingsmogelijkheden van de jeugdige liggen.
Uitgangspunt is dat de vertegenwoordiger van een budgethouder niet zelf ook ondersteuning aan de budgethouder verleent. In bepaalde situaties kunnen deze rollen toch door één en dezelfde persoon vervuld worden, namelijk in geval ouders of partner deze rol vervullen. Op basis van de individuele situatie wordt beoordeeld of er sprake is van onwenselijke vermenging van rollen.
In het uitvoeringsbesluit is een maximumperiode van 2 jaar opgenomen. In de praktijk blijkt echter dat het merendeel van de beschikkingen voor een kortere periode wordt afgegeven, afhankelijk van bijvoorbeeld de bekwaamheid van de budgethouder om zelf zorg in te kopen, leeftijd en ontwikkeling van het kind of een (niet-stabiele) hulpbehoefte.
Uitgangspunt is dat er alleen een vervoersvoorziening wordt afgegeven van en naar een jeugdhulplocatie. Hiermee wordt aansluiting gezocht met artikel 2.3 lid 2 Jeugdwet. Het toekennen van een vervoersvoorziening is alleen mogelijk indien er een aantoonbare noodzaak bestaat omdat er sprake is van een vervoersprobleem. Artikel 5 geeft weer wanneer er sprake is van een vervoersprobleem. Er is sprake van een vervoersprobleem indien de jeugdige niet op eigen gelegenheid naar de locatie kan reizen vanwege een medische beperking of beperking in de zelfredzaamheid; en er sprake is van beperkingen in de zelfredzaamheid van de ouders waardoor zij zelf niet kunnen voorzien in het vervoer; en er geen sprake is van mogelijkheden in de sociale omgeving van de jeugdige om het vervoer te kunnen verzorgen; en geen oplossing gevonden kan worden voor het vervoersprobleem door, al dan niet gedeeltelijk, gebruik te maken van een andere voorziening.
Een vervoersvoorziening kennen we in drie vormen, namelijk via een kilometervergoeding/ vergoeding van de kosten voor openbaar vervoer, via een zorgaanbieder of de inzet van taxivervoer. Bij de hoogte van een kilometervergoeding wordt op basis van een beschikkingstermijn, aantal dagen en kilometers vastgesteld. Het gaat hier om een vergoeding van € 0,19 cent per kilometer voor de kortste route op basis van de ANWB-routeplanner. Omdat het bij flexibele inzet van jeugdhulp moeilijk is om de kilometers vast te stellen, wordt er daarbij uitgegaan van een gemiddelde.
Bij de hoogte van de vergoeding van openbaar vervoer wordt de goedkoopst mogelijke wijze van openbaar vervoer vergoed op basis van OV 2e klas.
Indien de toepassing van de regels uit dit uitvoeringsbesluit leiden tot onbillijkheden van overwegende aard, kan het college in bijzondere gevallen besluiten ten gunste van de jeugdige of zijn ouders af te wijken van de bepalingen uit dit uitvoeringsbesluit. Het is ter afweging aan het college om hier al dan niet gebruik van te maken. Indien nodig kan het college ook om advies vragen aan een door haar aangewezen adviesinstantie of deskundigen.