Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Opsterland

Financiële verordening Opsterland 2017

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieOpsterland
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingFinanciële verordening Opsterland 2017
CiteertitelFinanciële verordening Opsterland 2017
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpfinanciën en economie
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

artikel 212 van de Gemeentewet

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

13-09-2022bijlage

04-07-2022

gmb-2022-407531

0086111540
29-06-201701-01-201713-09-2022nieuwe regeling

19-06-2017

gemeenteblad 2017, 109145

2017-08131

Tekst van de regeling

Intitulé

Financiële verordening Opsterland 2017

De raad van de Gemeente Opsterland,

 

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders d.d. 23 mei 2017,

 

gelet op artikel 212 van de Gemeentewet

 

besluit vast te stellen de volgende verordening:

 

Financiële verordening Opsterland 2017

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1. Begripsbepaling

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    administratie: het systematisch verzamelen, vastleggen, verwerken en verstrekken van informatie ten behoeve van het besturen, functioneren en beheersen van de gemeentelijke organisatie en de verantwoording die daarover moet worden afgelegd;

  • b.

    BBV: de geldende verslaggevingsvoorschriften “Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten”;

  • c.

    beleidsindicatoren: kengetal met als doel begroting en verantwoording inzichtelijker te maken voor gebruikers en een betere vergelijkbaarheid met andere gemeenten mogelijk te maken;

  • d.

    componentenbenadering: bij de componentenbenadering worden de afzonderlijke delen waaruit een onroerende zaak bestaat afzonderlijk afgeschreven;

  • e.

    doelmatigheid: een doel bereikend met zo weinig mogelijk menskracht en middelen;

  • f.

    doeltreffendheid: het beoogde doel halend, doeltreffendheid zegt dus iets over de mate waarin een doel wordt bereikt, wat onafhankelijk is van de geleverde inspanningen;

  • g.

    domein: iedere organisatorische eenheid binnen de gemeentelijke organisatie met een eigen rechtstreekse verantwoordelijkheid aan het college;

  • h.

    inkomsten: totaal van de baten voor toevoegingen en onttrekkingen van reserves;

  • i.

    krediet: een bedrag dat bestemd is voor het vastleggen van vermogen in een object waarvan het nut zich over meerdere jaren uitstrekt;

  • j.

    overheidsbedrijf: onderneming met privaatrechtelijke rechtspersoonlijkheid, niet zijnde een personenvennootschap met rechtspersoonlijkheid, waarin de gemeente, al dan niet samen met een of meer andere publiekrechtelijke rechtspersonen, in staat is het beleid te bepalen of een onderneming in de vorm van een personenvennootschap, waarin een publiekrechtelijke rechtspersoon deelneemt;

  • k.

    paragrafen: in een paragraaf wordt de raad integraal over een bepaald thema dat dwars door de begroting loopt, geïnformeerd;

  • l.

    programma: een samenhangend geheel van activiteiten van de gemeente;

  • m.

    publieke taak: taken die (meestal op grond van een wettelijke verplichting) voortvloeien uit de behoefte aan waarborging van een maatschappelijk, algemeen belang waarvan de behartiging anders (bijvoorbeeld spontaan via de markt) niet goed tot zijn recht komt;

  • n.

    rechtmatigheid: geeft aan dat een (voorgenomen) handelwijze in overeenstemming is met de geldende regels en besluiten;

  • o.

    taakvelden: een eenheid waarin de programma’s worden onderverdeeld;

  • p.

    verantwoording: jaarstukken (jaarverslag en jaarrekening).

Hoofdstuk 2. Begroting en verantwoording

Artikel 2. Programma-indeling

  • 1.

    De raad stelt bij aanvang van iedere raadsperiode een programma-indeling voor die raadsperiode vast.

  • 2.

    De raad stelt bij aanvang van iedere raadsperiode op voorstel van het college de taakvelden per programma vast.

  • 3.

    De raad stelt op voorstel van het college per programma de beleidsindicatoren vast. Het voorstel van het college bevat tenminste de verplichte beleidsindicatoren, bedoeld in artikel 25, tweede lid, onder a, van het BBV.

  • 4.

    De raad stelt bij aanvang van iedere raadsperiode vast over welke onderwerpen hij in extra paragrafen naast de verplichte paragrafen van de begroting en de verantwoording kaders wil stellen en wil worden geïnformeerd.

Artikel 3. Inrichting begroting en verantwoording

  • 1.

    Bij de begroting en de verantwoording worden onder elk van de programma’s, het overzicht van algemene dekkingsmiddelen en het overzicht van de overhead de baten en lasten per taakveld weergegeven;

  • 2.

    Bij de uiteenzetting van de financiële positie in de begroting wordt van de nieuwe investeringen per investering het benodigde investeringskrediet weergegeven en wordt van de lopende investeringen het geautoriseerde investeringskrediet en de raming van de uitputting van het investeringskrediet in het lopende boekjaar weergegeven.

  • 3.

    Bij de uiteenzetting van de financiële positie in begroting wordt in aanvulling op het bepaalde in artikel 20 en artikel 21 van het BBV inzicht gegeven in de ontwikkeling van de schuldpositie als gevolg van de begroting, de meerjarenraming, de investeringen en de grondexploitatie.

  • 4.

    In de jaarrekening wordt van de investeringen de uitputting van de geautoriseerde investeringskredieten en de actuele raming van de totale uitgaven en inkomsten weergegeven.

Artikel 4. Kaders begroting

  • 1.

    Het college neemt in de perspectiefbrief een voorstel op voor het beleid en de financiële kaders van de begroting voor het volgende begrotingsjaar en de meerjarenraming. De raad stelt deze nota vóór 1 augustus vast.

  • 2.

    In de begroting wordt een post onvoorzien opgenomen waarbij geen beperkingen zijn gesteld aan de besteding van het door de raad vastgestelde bedrag. Over de besteding wordt in de jaarstukken verantwoording afgelegd.

Artikel 5. Autorisatie begroting en investeringskredieten

  • 1.

    De raad autoriseert met het vaststellen van de begroting de baten en de lasten per programma en het overzicht van algemene dekkingsmiddelen van de eerste jaarschijf.

  • 2.

    Bij de begrotingsbehandeling geeft de raad aan van welke nieuwe investeringen hij op een later tijdstip een apart voorstel voor autorisatie van het investeringskrediet wil ontvangen. De overige nieuwe investeringen worden bij de begrotingsbehandeling met het vaststellen van de financiële positie geautoriseerd.

  • 3.

    Het college informeert de raad als ze verwacht, dat de lasten van een programma de geautoriseerde lasten dreigen te overschrijden, de investeringsuitgaven van een investeringskrediet het geautoriseerde investeringskrediet dreigen te overschrijden, of de baten van een programma de geautoriseerde baten dreigen te onderschrijden. De raad geeft aan of hij een voorstel wil voor het wijzigen van de geautoriseerde lasten van het programma, voor het wijzigen van het geautoriseerde investeringskrediet, of voor het bijstellen van het beleid.

  • 4.

    Bij de behandeling van de tussenrapportage in de raad bedoeld in artikel 6, lid 1, doet het college voorstellen voor het wijzigen van de geautoriseerde baten en lasten, het wijzigen van de geautoriseerde investeringskredieten en het bijstellen van het beleid. In geval van investeringen met een meerjarig karakter doet het college indien nodig ook bij iedere begroting op grond van geactualiseerde ramingen voorstellen voor het wijzigen van de geautoriseerde investeringskredieten.

  • 5.

    Voor een investering waarvan het investeringskrediet niet met het vaststellen van de begroting is geautoriseerd, legt het college voorafgaand aan het aangaan van verplichtingen een investeringsvoorstel met een voorstel voor het vaststellen van een investeringskrediet aan de raad voor. Bij investeringen groter dan € 500.000,00 informeert het college de raad in het voorstel over het effect van de investering op de schuldpositie van de gemeente.

Artikel 6. Tussentijdse rapportages

  • 1.

    Het college informeert de raad door middel van de perspectiefbrief over de realisatie van de begroting van de gemeente in het lopende boekjaar.

  • 2.

    De perspectiefbrief bevat onder andere:

    • a.

      inzicht in het verloop van grote projecten, waarbij de financiën worden aangegeven voor de duur van het project;

    • b.

      inzicht in de voortgang van de realisatie van het in de begroting vastgestelde beleid;

    • c.

      inzicht in de grondexploitaties indien deze gewijzigd zijn;

    • d.

      een financieel perspectief op de exploitatieontwikkeling gebaseerd op onderdelen a tot en met c;

    • e.

      een begrotingswijziging met de bijstelling van de baten en lasten per programma;

    • f.

      het beleid en de financiële kaders van de begroting voor het volgende begrotingsjaar en de meerjarenraming.

  • 3.

    In de perspectiefbrief worden, waar nodig, afwijkingen op de oorspronkelijke ramingen van de baten en lasten van taakvelden en investeringskredieten in de begroting toegelicht.

  • 4.

    Twee maal per jaar wordt de raad geïnformeerd over de lopende (grote) projecten.

Artikel 7. Overheveling jaargebonden budgetten

  • 1.

    Indien activiteiten, waarvoor de raad een jaargebonden budget beschikbaar heeft gesteld, niet of niet geheel in het boekjaar kunnen worden uitgevoerd, is onder de volgende voorwaarden, de mogelijkheid van overheveling naar het volgende boekjaar aanwezig. Een voorstel hiervoor wordt in de laatste raadsvergadering van het jaar door het college aan de raad voorgelegd als aan de volgende voorwaarden is voldaan:

    • a.

      het betreft een (deel van een) budget op een programma, dat gerelateerd kan worden aan een activiteit, die niet in het boekjaar wordt uitgevoerd;

    • b.

      er is op het budget voldoende ruimte aanwezig en in het nieuwe boekjaar is voor de betreffende activiteit geen budget beschikbaar;

    • c.

      aangetoond is dat er omstandigheden zijn waardoor de uitvoering niet heeft kunnen plaatsvinden;

    • d.

      aangetoond is dat de beleidsinhoudelijke noodzaak tot uitvoering nog steeds aanwezig is;

    • e.

      het over te hevelen budget bedraagt minimaal € 10.000,00;

    • f.

      de uitvoering van de activiteiten kan worden ingebed in de werkplanning van het nieuwe boekjaar, zodat de daadwerkelijke realisatie van de nog uit te voeren prestatie uiterlijk plaatsvindt voor de afronding van het nieuwe boekjaar;

    • g.

      het voorstel tot overheveling bevat een onderbouwing waaruit blijkt dat aan de punten a. tot en met f. wordt voldaan.

  • 2.

    Er vindt bij de overheveling een beoordeling van het budget en de bijbehorende activiteiten plaats waaruit blijkt dat de uitvoering van de taken in het nieuwe boekjaar reëel is.

Artikel 8. EMU-saldo

Wanneer het Rijk de gemeente bericht dat alle gemeenten samen het collectieve aandeel van gemeenten in het EMU-tekort, bedoeld in artikel 3, zesde lid, van de Wet houdbare overheidsfinanciën, hebben overschreden, informeert het college de raad of een aanpassing van de begroting nodig is. Als het college een aanpassing nodig acht, doet het college een voorstel voor het wijzigen van de begroting.

Hoofdstuk 3. Financieel beleid

Artikel 9. Waardering en afschrijving vaste activa

  • 1.

    Immateriële en materiële vaste activa worden afgeschreven volgens de methodiek en de termijnen zoals vermeld in de bijlage afschrijvingsbeleid bij deze verordening.

  • 2.

    In de gevallen waarin lid 1 en de bijlage afschrijvingsbeleid niet voorzien, wordt zo veel mogelijk aangesloten bij de reële verwachte gebruiksduur.

  • 3.

    Kosten voor het afsluiten van geldleningen worden direct ten laste van de exploitatie gebracht.

  • 4.

    Activa met een verkrijgingsprijs van minder dan € 25.000,00, uitgezonderd gronden en terreinen, en (dis)agio worden niet geactiveerd.

  • 5.

    De eerste afschrijving vindt plaats in het jaar na het gereedkomen van de investering.

Artikel 10. Voorziening voor oninbare vorderingen

  • 1.

    Voor de vorderingen op verbonden partijen en derden wordt een voorziening wegens oninbaarheid gevormd op basis van een individuele beoordeling op inbaarheid van de openstaande vorderingen.

  • 2.

    Voor openstaande vorderingen betreffende:

    • a.

      onroerendezaakbelastingen;

    • b.

      precariobelasting;

    • c.

      toeristenbelasting;

    • d.

      rioolheffing;

    • e.

      afvalstoffenheffing en

    • f.

      bijstandsvertrekking

      wordt, met uitzondering van individuele vorderingen groter dan € 10.000,00, een voorziening wegens oninbaarheid gevormd ter grootte van een historisch bepaald percentage van oninbaarheid.

Artikel 11. Reserves en voorzieningen

  • 1.

    In de beleidsbegroting, de financiële begroting, het jaarverslag en de jaarrekening vindt geen toerekening van rente over de reserves en voorzieningen aan de taakvelden plaats.

  • 2.

    Het college biedt de raad minimaal eens in de 4 jaar een nota reserves en voorzieningen aan. Deze nota wordt door de raad vastgesteld en behandeld:

    • a.

      de vorming en besteding van reserves;

    • b.

      de vorming en besteding van voorzieningen.

  • 3.

    Bij een voorstel voor de instelling van een bestemmingsreserve voor een investeringsvoornemen wordt minimaal aangegeven:

    • a.

      het specifieke doel van de reserve;

    • b.

      de voeding van de reserve;

    • c.

      de maximale hoogte van de reserve; en

    • d.

      de maximale looptijd.

  • 4.

    Als een bestemmingsreserve voor een investeringsvoornemen binnen de aangegeven maximale looptijd niet heeft geleid tot een investering, valt de bestemmingsreserve vrij en wordt deze aan de algemene reserve toegevoegd.

Artikel 12. Kostprijsberekening

  • 1.

    Voor het bepalen van de geraamde kostprijs van rechten en heffingen waarmee kosten in rekening worden gebracht, en van goederen, werken en diensten die worden geleverd aan overheidsbedrijven en derden, wordt een extracomptabel stelsel van kostentoerekening gehanteerd. Bij deze kostentoerekening worden naast de directe kosten, de overheadkosten en de rente van de inzet van vreemd vermogen, reserves en voorzieningen voor de financiering van de in gebruik zijnde activa betrokken.

  • 2.

    Bij de directe kosten worden betrokken de bijdragen aan en onttrekkingen van voorzieningen voor de noodzakelijke vervanging van de betrokken activa en de afschrijvingskosten van de in gebruik zijnde activa. Voor de rechten en heffingen waarmee kosten in rekening worden gebracht, worden daarbij ook de compensabele belasting over de toegevoegde waarde (BTW) en de gederfde inkomsten van het kwijtscheldingsbeleid betrokken.

  • 3.

    De overheadkosten worden met een opslagpercentage op de loonkosten toegerekend aan de taakvelden. De raad stelt gelijktijdig met de begroting dit opslagpercentage vast.

Artikel 13. Prijzen economische activiteiten

  • 1.

    Voor de levering van goederen, diensten of werken door de gemeente aan overheidsbedrijven en derden waarbij de gemeente in concurrentie met marktpartijen treedt, wordt ten minste de geraamde integrale kostprijs in rekening gebracht. Bij afwijking vanwege een publiek belang doet het college vooraf voor elk van deze activiteiten afzonderlijk een voorstel voor een raadsbesluit, waarin het publiek belang van de levering van de desbetreffende goederen, diensten of werken wordt gemotiveerd.

  • 2.

    Raadsbesluiten met de motivering van het publiek belang als bedoeld in het vorige lid zijn niet nodig als minder dan de integrale kostprijs in rekening wordt gebracht en sprake is van:

    • a.

      leveringen van goederen, diensten of werken en het verstrekken van leningen, garanties en kapitaal aan andere overheden voor zover deze leveringen en verstrekkingen zijn bedoeld voor de uitoefening van de publieke taak door die andere overheid;

    • b.

      een bevoordeling van activiteiten in het kader van een bij wet opgedragen publiekrechtelijke taak;

    • c.

      een bevoordeling van activiteiten in het kader van een toegekend bijzonder of uitsluitend recht waarvoor prijsvoorschriften gelden;

    • d.

      een bevoordeling van sociale werkplaatsen;

    • e.

      een bevoordeling van onderwijsinstellingen;

    • f.

      een bevoordeling van publieke media-instellingen; en

    • g.

      een bevoordeling die valt onder de reikwijdte van de staatssteunregels van het Werkingsverdrag van de Europese Unie en daarmee verenigbaar is.

Artikel 14. Vaststelling hoogte belastingen, rechten en heffingen

Het college doet de raad jaarlijks een voorstel voor de hoogte van de gemeentelijke tarieven voor de belastingen, de rioolheffingen, de afvalstoffenheffing, leges en tarieven.

Artikel 15. Financieringsfunctie

  • 1.

    Het college neemt bij het aantrekken van middelen de volgende kaders in acht:

    • a.

      voor het aantrekken van financieringen met een looptijd langer dan één jaar worden ten minste twee prijsopgaven bij verschillende financiële instellingen gevraagd en

    • b.

      er wordt geen gebruik gemaakt van financiële derivaten als bedoeld in artikel 1, onder c, van de Wet financiering decentrale overheden.

  • 2.

    Er worden geen leningen, garanties, borgstellingen en risicodragend kapitaal verstrekt, uitgezonderd uit hoofde van de publieke taak.

  • 3.

    Het verstrekken van leningen, garanties, borgstellingen en van risicodragend kapitaal uit hoofde van de publieke taak worden gedaan middels een raadsvoorstel.

  • 4.

    Het college motiveert in zijn besluit het publieke belang. Bij het verstrekken van leningen, garanties, borgstellingen en van risicodragend kapitaal bedingt het college indien mogelijk zekerheden.

  • 5.

    Een overschot aan liquide middelen wordt, conform artikel 2 van de Wet financiering decentrale overheden, aangehouden in ’s Rijks schatkist.

  • 6.

    De gemeente beperkt haar interne liquiditeitsrisico’s door haar liquiditeitsbehoefte te baseren op een liquiditeitsplanning van twee jaar.

  • 7.

    Het aantrekken en verstrekken van leningen, garanties, borgstellingen en van risicodragend kapitaal vinden uitsluitend plaats in euro’s.

Hoofdstuk 4. Paragrafen

Artikel 16. Lokale heffingen

Bij de begroting en de verantwoording neemt het college in de paragraaf lokale heffingen de verplichte onderdelen op grond van artikel 10 van het BBV op.

Artikel 17. Financiering

In de paragraaf financiering bij de begroting en de verantwoording neemt het college de verplichte onderdelen op grond van artikel 13 van het BBV op.

Artikel 18. Weerstandsvermogen & risicobeheersing

In de paragraaf weerstandsvermogen en risicobeheersing bij de begroting en de verantwoording neemt het college de verplichte onderdelen op grond van artikel 11 van het BBV op.

Artikel 19. Onderhoud kapitaalgoederen

  • 1.

    In de paragraaf onderhoud kapitaalgoederen bij de begroting en de verantwoording neemt het college de verplichte onderdelen op grond van artikel 12 van het BBV op.

  • 2.

    Het college biedt de raad ten minste eens in de 4 jaar een onderhoudsplan openbare ruimte aan. Het plan geeft het kader weer voor het beoogde onderhoudsniveau, de planning van het onderhoud en de kosten van het onderhoud voor het openbaar groen, water, wegen, kunstwerken en straatmeubilair. De raad stelt het plan vast.

  • 3.

    Het college biedt de raad ten minste eens in de 4 jaar een rioleringsplan aan. Het plan geeft het kader weer voor het beoogde onderhoudsniveau, de planning van het onderhoud, de uitbreiding van de riolering en de kosten van het onderhoud en de eventuele uitbreidingen. De raad stelt het plan vast.

  • 4.

    Het college biedt de raad ten minste eens in de 4 jaar een onderhoudsplan gebouwen aan. Het plan bevat voorstellen voor het te plegen onderhoud en de bijbehorende kosten aan de gemeentelijke gebouwen. De raad stelt het plan vast.

Artikel 20. Bedrijfsvoering

In de paragraaf bedrijfsvoering bij de begroting en de verantwoording neemt het college de verplichte onderdelen op grond van artikel 14 van het BBV op.

Artikel 21. Verbonden partijen

Bij de begroting en de verantwoording neemt het college in de paragraaf verbonden partijen de verplichte onderdelen op grond van artikel 15 van het BBV op.

Artikel 22. Grondbeleid

  • 1.

    In de paragraaf grondbeleid bij de begroting en de verantwoording neemt het college de verplichte onderdelen op grond van artikel van 16 van het BBV op:

  • 2.

    Het college biedt de raad ten minste eens in de 4 jaar een nota grondbeleid aan. De raad stelt de nota vast. In de nota wordt aandacht besteed aan:

    • a.

      de strategische visie van het toekomstig grondbeleid van de gemeente;

    • b.

      te ontwikkelen en in ontwikkeling genomen projecten;

    • c.

      het verloop van de grondvoorraad;

    • d.

      de uitgangspunten voor de verkoopprijzen van gronden.

  • 3.

    Het college kan strategische aankopen verrichten tot een bedrag van € 1.000.000,00 per transactie met een maximum van € 3.000.000,00 per jaar, mits binnen door de raad vastgestelde kaders.

Hoofdstuk 5. Financiële organisatie en financieel beheer

Artikel 23. Administratie

De administratie is zodanig van opzet en werking, dat zij in ieder geval dienstbaar is voor:

  • a.

    het sturen en het beheersen van activiteiten en processen in de gemeente als geheel en in de domeinen;

  • b.

    het verstrekken van informatie over ontwikkelingen in de omvang van de vaste activa, voorraden, vorderingen, schulden, contracten en overige balansposten;

  • c.

    het verschaffen van informatie over uitputting van de toegekende budgetten en investeringskredieten en voor het maken van kostencalculaties;

  • d.

    het verschaffen van informatie over indicatoren met betrekking tot de gemeentelijke productie van goederen en diensten;

  • e.

    het afleggen van verantwoording over de rechtmatigheid, de doelmatigheid en de doeltreffendheid van het gevoerde bestuur in relatie tot de gestelde beleidsdoelen, de begroting en relevante wet- en regelgeving; en

  • f.

    de controle van de registratie van gegevens als zodanig en van de daaraan ontleende informatie, alsmede voor de controle op de rechtmatigheid, de doelmatigheid en de doeltreffendheid van het gevoerde bestuur in relatie tot de gestelde beleidsdoelen, de begroting en relevante wet- en regelgeving.

Artikel 24. Financiële organisatie

Het college draagt, opdat aan de eisen van rechtmatigheid, controle en verantwoording wordt voldaan, zorgt voor:

  • a.

    een eenduidige indeling van de gemeentelijke organisatie en een eenduidig toewijzing van de gemeentelijke taken aan de domeinen;

  • b.

    een adequate scheiding van taken, functies, bevoegdheden en verantwoordelijkheden;

  • c.

    de verlening van mandaten en volmachten voor het aangaan van verplichtingen ten laste van de toegekende budgetten en investeringskredieten;

  • d.

    de interne regels voor taken en bevoegdheden, de verantwoordingsrelaties en de bijbehorende informatievoorziening van de financieringsfunctie;

  • e.

    de te maken afspraken met de domeinen over de te leveren prestaties, de daarvoor beschikbare middelen en de wijze en frequentie van rapportage over de voortgang van de activiteiten en uitputting van middelen;

  • f.

    de kostenverdeelsleutels voor het eenduidig toewijzen van baten en lasten aan de taakvelden;

  • g.

    het beleid en de interne regels voor de inkoop en de aanbesteding van goederen, werken en diensten;

  • h.

    het beleid en de interne regels voor de steunverlening en de toekenning van subsidies aan ondernemingen en instellingen; en

  • i.

    het beleid en de interne regels voor het voorkomen van misbruik en oneigenlijk gebruik van gemeentelijke regelingen en eigendommen.

Artikel 25. Interne controle

  • 1.

    Het college zorgt ten behoeve van het getrouwe beeld van de jaarrekening, bedoeld in artikel 213, derde lid, onder a, van de Gemeentewet, en de rechtmatigheid van de baten en lasten en de balansmutaties, bedoeld in artikel 213, derde lid, onder b, van de Gemeentewet, voor de jaarlijkse interne toetsing van de getrouwheid van de informatieverstrekking en de rechtmatigheid van de beheershandelingen. Bij afwijkingen neemt het college maatregelen tot herstel.

  • 2.

    Het college zorgt voor de systematische controle van de registratie en de ontwikkeling van de bezittingen en het financieel vermogen van de gemeente met dien verstande dat de waardepapieren, de voorraden, de uitstaande leningen, de debiteurenvorderingen, de liquiditeiten, de opgenomen leningen, de kortlopende schulden en de vorderingen van crediteuren jaarlijks worden gecontroleerd en registergoederen en bedrijfsmiddelen ten minste eenmaal in de 4 jaar. Bij afwijkingen in de registratie neemt het college maatregelen voor herstel van de tekortkomingen.

Hoofdstuk 6. Slotbepalingen

Artikel 26. Inwerkingtreding, citeertitel en overgangsrecht

  • 1.

    Deze verordening treedt met terugwerkende kracht in werking op 1 januari 2017.

  • 2.

    De Financiële verordening Opsterland 2012 wordt per 1 januari 2017 ingetrokken, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op de jaarrekening en het jaarverslag en bijbehorende stukken van het begrotingsjaar voorafgaand aan het jaar waarin deze verordening in werking treedt en op de begroting, jaarrekening en jaarverslag en bijbehorende stukken van het begrotingsjaar dat samenvalt met het jaar waarin deze verordening in werking treedt.

  • 3.

    Op investeringen in de openbare ruimte met maatschappelijk nut die voor 1 januari 2017 zijn gedaan, blijft de Financiële verordening Opsterland 2012 van toepassing zoals deze gold op de dag voor de inwerkingtreding van deze verordening.

  • 4.

    Deze verordening wordt aangehaald als: Financiële verordening Opsterland 2017.

Aldus besloten in de openbare vergadering van de raad van de Gemeente Opsterland van 19 juni 2017.

De griffier,

Ieke Zwart

De voorzitter,

Ellen van Selm

Bijlage afschrijvingsbeleid bij artikel 9

 

Afschrijvingsbeleid immateriële vaste activa

 

Kosten verbonden aan het sluiten van geldleningen en het saldo van agio en disagio worden niet geactiveerd.

 

De volgende immateriële vaste activa worden lineair afgeschreven in:

 

  • a.

    maximaal 5 jaar: kosten van onderzoek en ontwikkeling voor een bepaald actief;

  • b.

    bijdragen aan activa in eigendom van derden afschrijvingstermijn maximaal gelijk aan die van de activa waarvoor de bijdrage aan derden wordt verstrekt;

  • c.

    maximaal 5 jaar: computerapplicaties.

Afschrijvingsbeleid materiële vaste activa

 

Activa met een verkrijgingsprijs van minder dan € 25.000,00 worden niet geactiveerd, uitgezonderd gronden en terreinen.

 

Gronden en terreinen worden altijd geactiveerd, hierop wordt niet afgeschreven.

 

Ondergrond van activa wordt apart verantwoord, hierop wordt niet afgeschreven.

 

Bij investeringen, waarbij voor de diverse (onder)delen een sterk afwijkende afschrijvingstermijn geldt (bijvoorbeeld bruggen), wordt de componentenbenadering toegepast.

 

De volgende materiële vaste activa worden lineair afgeschreven in:

  • -

    5 jaar: automatiseringsapparatuur;

  • -

    10 jaar: gladheidsbestrijdingsmateriaal;

  • -

    10 jaar: veiligheidsvoorzieningen bedrijfsgebouwen, meldings- en alarmeringssystemen;

  • -

    10 jaar: telefooninstallaties en audiovisuele apparatuur;

  • -

    10 jaar: (motor)vaartuigen;

  • -

    10 jaar: zware transportmiddelen;

  • -

    10 jaar: aanhangwagens, personenauto’s en lichte motorvoertuigen;

  • -

    10 jaar: hoogwerkers;

  • -

    15 jaar: technische installaties in bedrijfsgebouwen;

  • -

    15 jaar: rioolgemaal (elektrisch en mechanisch); drukriool (elektrisch en mechanisch); elektromechanische randvoorzieningen riolering; IBA’s ;

  • -

    15 jaar: elektrotechnisch component kunstwerken: landverkeerseinden; reviseren slagbomen; bedienings- en besturingsinstallatie; schakelkast (normaal) scheepvaartseinen.

  • -

    20 jaar: openbare verlichting armatuur;

  • -

    20 jaar: straatmeubilair;

  • -

    20 jaar: renovatie, restauratie en aankoop woonruimten;

  • -

    20 jaar: renovatie, restauratie en aankoop kantoren en bedrijfsgebouwen;

  • -

    20 jaar: kantoormeubilair en schoolmeubilair;

  • -

    20 jaar: bijzondere gebouwen (o.a. zoutloods);

  • -

    20 jaar: bijzondere installaties (o.a. opslagtanks);

  • -

    maximaal 25 jaar: walbeschoeiing;

  • -

    25 jaar: renovatie schoolgebouwen;

  • -

    25 jaar: bruggen (bouwkundig deel en werktuigkundig deel);

  • -

    25 jaar: beweegbare bruggen (werktuigbouwkundig deel);

  • -

    maximaal 25 jaar: parken, sportvelden en groenvoorzieningen;

  • -

    maximaal 25 jaar: wegen, pleinen, rotondes, fietspaden en voetpaden;

  • -

    maximaal 25 jaar: tunnels, duikers, steigers, viaducten en bruggen;

  • -

    25 jaar: speelvoorzieningen;

  • -

    30 jaar: rioolgemaal (bouwkundig); drukriool (bouwkundig);

  • -

    30 jaar: werktuigbouwkundig component kunstwerken: (vervangen) electromachnetische aandrijving kunstwerken; (reviseren) opzetwerk; slagbomen (electro);

  • -

    35 jaar: beregeningspompen sportvelden;

  • -

    40 jaar: vernieuwbouw schoolgebouwen;

  • -

    40 jaar: nieuwbouw woonruimten en schoolgebouwen;

  • -

    40 jaar: nieuwbouw kantoren en bedrijfsgebouwen;

  • -

    40 jaar: openbare verlichting mast;

  • -

    40 jaar: houten hoofddraagconstructie kunstwerken: vaste houten brug; fiets voetbrug; steiger;

  • -

    45 jaar: renovatie en vervanging riolering (putten en buizen); bouwkundige randvoorzieningen riolering; persleidingen / drukriolering; verbeteringsmaatregelen (o.a. afkoppelen);

  • -

    60 jaar: hoofddraagconstructie kunstwerken: (duiker (staal); fiets-voetbrug (kunststof, staal, beton); steiger (kunststof); beweegbare brug; vaste beton/stalen brug; beweegbare brug (staal); duiker (beton); tunnel; verkeersbrug (beton);

  • -

    Lengte gebruiksduur: aanleg tijdelijke terreinwerken;

  • -

    Lengte gebruiksduur: nieuwbouw tijdelijke woonruimten en tijdelijke bedrijfsgebouwen.