Organisatie | Katwijk |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Beleidsregels Wet maatschappelijke ondersteuning maart 2020 |
Citeertitel | Beleidsregels Wet maatschappelijke ondersteuning maart 2020 |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | algemeen |
Eigen onderwerp |
Geen
N.v.t.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
02-05-2020 | 01-03-2020 | Nieuwe regeling | 05-03-2020 | 1594379 |
Met deze beleidsregels wordt nadere invulling gegeven aan de regelgeving zoals deze per 1 januari 2015 geldt. Met ingang van 1 januari 2015 is de voormalige Wet maatschappelijke ondersteuning vervangen door de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015). Hiermee zijn er nieuwe taken naar de gemeente gekomen. Daarbij is het mogelijk gemaakt om bestaande voorzieningen in te richten als een algemene voorziening.
Veel van de nieuwe taken komen uit de Algemene wet bijzondere ziektekosten (AWBZ). De AWBZ is per 1 januari 2015 vervangen door de Wet langdurige zorg (Wlz).
De nieuwe taken voor de gemeente houden onder meer verband met de decentralisatie van de extramurale ondersteuning. Hierdoor krijgt de gemeente taken als individuele begeleiding, groepsbegeleiding (dagbesteding) inclusief vervoer en kortdurend verblijf. In de beleidsregels worden de nieuwe taken toegelicht in het hoofdstuk Maatwerkvoorzieningen onder Begeleiding.
De Wmo 2015 en de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Katwijk 2015 voorzien in een zorgvuldige procedure van melding tot en met aanvraag. Aansluitend op de inleiding is een schematisch overzicht van melding tot en met aanvraag opgenomen. De gemeente gaat bij melding van een hulpvraag in samenspraak met belanghebbende zorgvuldig onderzoeken hoe de hulpvraag ingevuld kan worden.
Met belanghebbende wordt in ieder geval zijn eigen verantwoordelijkheid om zelf in de hulpvraag te voorzien besproken. Ondersteuning met een maatwerkvoorziening vanuit de Wmo is mogelijk, tenzij belanghebbende de hulpvraag in kan vullen met:
Als uit het onderzoek naar voren komt dat belanghebbende de hulpvraag niet zelf, met zijn omgeving of met algemene, algemeen gebruikelijke of voorliggende voorzieningen kan invullen, kan de gemeente een maatwerkvoorziening verstrekken. De maatwerkvoorzieningen zijn erop gericht dat mensen met een beperking, chronische psychische of psychosociale problemen zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kunnen blijven.
De gemeente kan maatwerkvoorzieningen verstrekken ten aanzien van:
Beschermd wonen en opvang wordt uitgevoerd door zogenaamde centrumgemeenten. Voor Katwijk is dit gemeente Leiden.
De hulpvraag is het uitgangspunt voor inzet van maatwerkvoorzieningen. Het ondersteunen van een klant met hulp bij het huishouden en/ of lokaal verplaatsen kan bijvoorbeeld onderdeel uitmaken van een maatwerkvoorziening. Ook datgene dat nodig is om de mantelzorger van de klant te ondersteunen bij het verlenen van mantelzorg of om deze (tijdelijk) te ontlasten in een situatie van (dreigende) overbelasting, kan onderdeel uitmaken van een maatwerkvoorziening.
De maatwerkvoorziening is een individuele voorziening waartegen bezwaar en beroep mogelijk is. Als de burger in aanmerking komt voor een maatwerkvoorziening dan kan deze in natura of via een persoonsgebonden budget (pgb) of in een aantal gevallen als tegemoetkoming worden verstrekt.
In deze beleidsregels wordt ingegaan welke, onder welke voorwaarden en afwegingskaders maatwerkvoorzieningen verstrekt worden.
HOOFDSTUK 1. VOORLIGGEND AAN ONDERSTEUNING VANUIT DE WMO 2015
De Wmo 2015 is uitsluitend bedoeld voor mensen die het niet lukt om een hulpvraag op eigen kracht, met de omgeving, met algemene, algemeen gebruikelijke of wettelijk voorliggende voorzieningen op te lossen. Tijdens het onderzoek volgend op een melding zal dit meegenomen worden bij het gesprek met de klant of de vertegenwoordiger.
De Wmo 2015 benadrukt dat mensen een eigen verantwoordelijkheid dragen voor de wijze waarop zij hun leven inrichten en deelnemen aan het maatschappelijk leven. Onder eigen kracht wordt het nemen van die verantwoordelijkheid verstaan en de mogelijkheid om problemen zelf naar vermogen op te lossen.
Een oplossing van problemen kan bijvoorbeeld al aanwezig zijn in die zin dat deze feitelijk al jaren behoort tot iemands normale levenspatroon. Heel veel mensen zijn op dit moment gewend al bijna hun hele leven gebruik te maken van een auto. Als zij een beperking krijgen, door leeftijd of door een ongeval, hoeft er in feite niets te veranderen, als zij met diezelfde auto in staat blijven hun verplaatsingen te maken. Er hoeft dan niet gecompenseerd te worden. Dat zou anders kunnen zijn als zij door hun beperking veel meer verplaatsingen moeten gaan maken, of als de auto voor hun beperking aangepast zou moeten worden. In het eerste geval kan onderzoek verricht worden naar de aard van de extra ritten en de kosten daarvan, in relatie tot het eerdere verplaatsingspatroon en zou compensatie mogelijk zijn als er blijkt dat er sprake is van meerkosten. In het tweede geval, waarin sprake is van noodzakelijke autoaanpassingen, is er sprake van meerkosten: zonder beperking waren de autoaanpassingen niet nodig geweest.
Ook bij woonvoorzieningen speelt het nemen van de eigen verantwoordelijkheid een grote rol. Als iemand 65 is en zijn badkamer gaat renoveren mag een gemeente veronderstellen dat hij - ook al zijn er nog geen beperkingen - rekening houdt met het gegeven dat hij een dagje ouder wordt. Dat betekent dat de persoon in kwestie aan een douche moet denken in plaats van uitsluitend een bad. Daar spelen allerlei individuele factoren natuurlijk in mee, zoals: is er plaats voor, wat is de rol van het bad voor therapie e.d. Er speelt ook nog iets anders mee: weten mensen wel dat van hen verwacht wordt dat ze via het denken aan dit soort dingen anticiperen op mogelijk komende problemen? Een gemeente zal ook daarover voorlichting moeten geven, duidelijk moeten maken waar verwachtingen mogen beginnen maar ook kunnen ophouden wat betreft de inzet van gemeenten in het geschikt maken van woningen.
Gebruikelijke hulp is hulp die naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht van de echtgenoot, partner, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten. Dit geldt voor huishoudelijke werkzaamheden, maar ook voor zorg van ouders ten opzichte van hun kinderen en gebruikelijke begeleiding. Als er sprake is van gebruikelijke hulp die de zorgvraag kan invullen, wordt er geen maatwerkvoorziening vanuit de Wmo 2015 verstrekt.
De huisgenoot moet inwonend zijn. Dit wordt naar de concrete feitelijke situatie beoordeeld. Daarbij staat inwonend tegenover het hebben van een volledig eigen en zelfstandige huishouding, waarbij er geen zaken zoals huisnummer, kosten water, gas of elektra , voordeur e.d. door elkaar lopen. Bij gebruikelijke hulp wordt rekening gehouden met de leeftijd van de huisgenoot (zie ook de toelichting op art. 8 van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Katwijk 2015).
Voor het invullen van de hulpvraag kan er een beroep worden gedaan op mantelzorgers en vrijwilligers. Vanuit de sociale samenhang is het ook gebruikelijk dat mensen elkaar ondersteunen en helpen. Van mensen mag worden verwacht dat ze eerst een hulpvraag in hun (omgeving) sociale netwerk uitzetten. In de praktijk bieden kinderen vaak ondersteuning als hun ouders taken niet meer zelf kunnen.
Van de gemeente uit wordt ondersteuning geboden. Voor mantelzorgers houdt dit in dat bijvoorbeeld meegekeken wordt of ter ontlasting van de mantelzorger respijtzorg dan wel andere zorg of hulp nodig is.
Voor mantelzorgers is in nadere regelgeving een jaarlijkse waardering vastgesteld.
Algemeen gebruikelijke voorziening
Als er een beroep op een algemeen gebruikelijke voorziening gedaan kan worden, wordt er geen voorziening vanuit de Wmo 2015 verstrekt.
Een voorziening is algemeen gebruikelijk als die:
Voorbeelden van algemeen gebruikelijke voorzieningen zijn een boodschappenservice of een maaltijdvoorziening. In de toelichting op artikel 8 van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Katwijk 2015 staat een niet limitatieve lijst van algemeen gebruikelijke voorzieningen.
Onder algemene voorziening wordt het aanbod van diensten of activiteiten verstaan dat zonder voorafgaand onderzoek naar de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van de gebruikers toegankelijk is en dat is gericht op maatschappelijke ondersteuning. Een algemene voorziening gaat voor een individuele maatwerkvoorziening.
Algemene voorzieningen kunnen – gezien de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep – niet op de reguliere markt aangeboden worden, maar moeten door de gemeente gerealiseerd worden.
Een algemene voorziening kan als basisvoorziening voorliggend zijn op een eventueel daarop te verstrekken maatwerkvoorziening en daarmee in bepaalde gevallen op passende wijze bijdragen aan de zelfredzaamheid van de klant.
Wettelijk voorliggende voorziening
Vanuit de Wmo 2015 wordt er eerst beoordeeld of de hulpvraag via een andere wet ingevuld kan worden.
Wetten als de Wet langdurige zorg (Wlz), de Zorgverzekeringswet (Zvw) en de Jeugdwet kunnen voorliggend zijn op ondersteuning vanuit de Wmo 2015. De verantwoordelijkheid van de gemeente houdt op als iemand een blijvende behoefte aan permanent toezicht of 24 uur per dag zorg in de nabijheid nodig heeft. De zorg valt dan onder de Wlz, ook als deze thuis wordt ontvangen. De doelgroep die op dit moment gebruik maakt van beschermd wonen, kan hierop een uitzondering vormen. Ook kan een maatwerkvoorziening worden geweigerd als aanspraak is op verblijf en daarmee samenhangende zorg in een instelling.
Voorts kan het zijn dat medicijnen of een behandeling de behoefte aan ondersteuning of een deel daarvan wegnemen. Deze worden vergoed vanuit de Zvw en zijn voorliggend.
Voor ondersteuningsvragen van personen jonger dan 18 jaar op het gebied van zelfredzaamheid en participatie is de Jeugdwet voorliggend, met uitzondering van woonvoorzieningen, vervoersvoorzieningen en rolstoelvoorzieningen.
Beoordeeld wordt of er aanspraak is of kan worden gedaan op een wettelijk voorliggende voorziening. Is er desondanks een maatwerkvoorziening noodzakelijk dan wordt deze onder meer (artikel 2.3.5. Wmo 2015) afgestemd op:
HOOFDSTUK 2. MAATWERKVOORZIENINGEN
De maatwerkvoorzieningen in de Wmo 2015 hebben betrekking op zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen of dagopvang.
Vanuit de Wmo 2015 wordt er een maatwerkvoorziening verstrekt als de hulpvraag niet op eigen kracht of gebruikelijke hulp of met een algemene of algemeen gebruikelijke voorziening kan worden opgelost. Ook wordt er na de melding onderzocht of en in hoeverre belanghebbende op grond van andere regelgeving in aanmerking komt voor een oplossing voor zijn probleem.
Zelfredzaamheid en participatie
Onder de maatwerkvoorziening voor zelfredzaamheid en participatie vallen onder meer: hulp bij het huishouden, wonen in een geschikt huis, het lokaal en regionaal verplaatsen, kortdurend verblijf in een instelling ter ontlasting van de mantelzorger en begeleiding.
Hieronder wordt ingegaan op de maatwerkvoorzieningen met betrekking tot zelfredzaamheid en participatie en de criteria waaronder deze verstrekt worden.
Het kunnen voeren van een huishouden maakt langer zelfstandig wonen in de eigen leefomgeving mogelijk. De gemeente is vanuit de Wmo 2015 verantwoordelijk voor de ondersteuning van inwoners die niet in staat zijn de huishoudelijke taken uit te voeren en/of (zelfstandig) een gestructureerd huishouden te voeren en de noodzakelijke algemene dagelijkse levensverrichtingen uit te voeren.
Bij de hulp bij het huishouden is het uitgangspunt dat iedereen kan leven in een schoon en leefbaar huis en gebruik moet kunnen maken van de leefruimtes die dagelijks in gebruik zijn (zie ook bijlage 1).
Beoordeling hulp bij het huishouden
Bij de beoordeling van een hulpvraag op dit gebied wordt per onderdeel een afwegingskader doorlopen. Er wordt onder meer gekeken of er gebruikelijke hulp is.
Van gebruikelijke hulp is sprake indien er een huisgenoot aanwezig is, die in staat kan worden geacht het huishoudelijk werk over te nemen. Onder huisgenoot wordt verstaan: een persoon die - ofwel op basis van een familieband, ofwel op basis van een bewuste keuze - één huishouden vormt met de persoon die beperkingen ondervindt. Een huisgenoot is bijvoorbeeld een inwonend kind, maar zijn ook inwonende ouders. Of er sprake van inwonendheid is, wordt naar de concrete feitelijke situatie beoordeeld. Daarbij staat inwonend tegenover het hebben van een volledig eigen en zelfstandige huishouding, waarbij er geen zaken zoals huisnummer, kosten gas, elektra of water, voordeur e.d. door elkaar lopen.
Verder wordt beoordeeld of van voorliggende voorzieningen gebruik gemaakt kan worden.
Als dit niet het geval is, kan een maatwerkvoorziening worden verstrekt.
Er wordt hier uitgebreider ingegaan op de afwegingskaders voor de werkzaamheden die vallen onder de hulp bij het huishouden. Deze zijn als volgt.
a. licht en zwaar huishoudelijk werk
Hieronder vallen onder meer: opruimen, stoffen, afwassen, bedden verschonen en opmaken, stofzuigen, dweilen en het binnen ramen wassen.
Vervolgens beoordeelt het college of er andere eigen mogelijkheden zijn.
Hierbij kan gedacht worden aan de situatie waarin men al jaren op eigen kosten iemand voor deze werkzaamheden inhuurt. Als tegelijk met het optreden van de beperking geen inkomenswijziging heeft plaatsgevonden en er geen aantoonbare meerkosten zijn in relatie tot de beperking, is het oordeel in zijn algemeenheid dat er geen compensatie nodig is, omdat het probleem al opgelost is. Dit is uiteraard anders als aangetoond kan worden dat er zodanige wijzigingen zijn dat het niet meer mogelijk is deze hulp zelf te betalen. Is sprake van een latrelatie, dan zal de gemeente nagaan of en in hoeverre de partner bij kan dragen aan het huishouden.
Een andere optie is de (vrijwillige) hulp die wordt geboden door bijvoorbeeld bloed- en aanverwanten (in de eerste graad), waaronder (schoon)dochters en (schoon)zonen. Met deze (reeds aanwezige) hulp wordt rekening gehouden bij het bepalen van de eventueel verder benodigde ondersteuning vanuit de Wmo.
Ook beoordeelt het college of er sprake is van gebruikelijke hulp.
Bij gebruikelijke hulp wordt rekening gehouden met de leeftijd van de huisgenoot. Tot 18 jaar wordt van huisgenoten verwacht dat zij hun bijdragen leveren bijvoorbeeld door hun eigen kamer schoon te houden en/of door hand- en spandiensten te verrichten, zoals het doen van (kleine) boodschappen, het helpen bij de afwas, enzovoort.
Bij gebruikelijke hulp wordt uitgegaan van de mogelijkheid om naast een volledige baan een huishouden te kunnen runnen. Alleen bij daadwerkelijke afwezigheid van de huisgenoot gedurende een aantal dagen en nachten zullen de niet-uitstelbare taken overgenomen kunnen worden. Bij het zwaar en licht huishoudelijk werk gaat het veelal om uitstelbare taken. Alleen als schoonmaken niet kan blijven liggen (regelmatig geknoeide vloeistoffen en eten) zal dat direct moeten gebeuren. Hier zal dan ondanks de gedeeltelijk gebruikelijke hulp wel voor geïndiceerd worden.
Ook bij mantelzorgers kan sprake zijn van problemen met een schoon huis. Dit kan in twee situaties het geval zijn. Bij de eerste situatie komt de mantelzorger aantoonbaar niet toe aan een bijdrage tot een schoon en leefbaar huis van de verzorgde. Dat zou kunnen als gevolg van (dreigende) overbelasting. Dan kan op naam van de verzorgde hulp plaats vinden. De tweede situatie betreft het niet toekomen aan het schoonmaken van het eigen huis. Dan zou aan de (dreigend) overbelaste mantelzorger hulp geboden kunnen worden.
b. boodschappen doen en maaltijden bereiden
Bij het boodschappen doen worden slechts goederen voor de primaire levensbehoeften gehaald. Hieronder vallen: de levensmiddelen en schoonmaakmiddelen, zaken die dagelijks/ wekelijks gebruikt worden in elk huishouden. De grotere inkopen zoals kleding en duurzame goederen, zoals apparaten, vallen hier niet onder.
Onder het bereiden van de maaltijden valt: broodmaaltijd en/of warme maaltijd. Met een dieet wordt rekening gehouden als deze medisch noodzakelijk is.
Allereerst beoordeelt het college of in het gesprek, als dat heeft plaatsgevonden, alle voorliggende, algemene en algemeen gebruikelijke voorzieningen meegenomen zijn. Hierbij valt te denken aan het gebruik van een boodschappenservice, zowel die beschikbaar gesteld zijn door supermarkten, als die zijn opgezet door de gemeente of door vrijwilligersorganisaties. Als het gaat om het bereiden van maaltijden kan bekeken worden of vormen van maaltijdvoorziening of het gebruik maken van kant en klare maaltijden mogelijk en bruikbaar zijn.
Vervolgens beoordeelt het college of er sprake is van gebruikelijke hulp.
Daarbij wordt rekening gehouden met de leeftijd van de huisgenoot. Tot 18 jaar wordt van huisgenoten verwacht dat zij hun bijdragen leveren bijvoorbeeld door het doen van (kleine) boodschappen en het (voor)bereiden van de maaltijd.
Bij gebruikelijke hulp wordt uitgegaan van de mogelijkheid om naast een volledige baan een huishouden te runnen. Alleen bij daadwerkelijke afwezigheid van de huisgenoot gedurende een aantal dagen en nachten zullen de niet-uitstelbare taken overgenomen kunnen worden. Het doen van boodschappen is uitstelbare hulp, het bereiden van maaltijden is niet-uitstelbare hulp. Hier zal dan, zo nodig, wel voor geïndiceerd kunnen worden.
De wasverzorging leidt tot het beschikken over schone kleding en bedden- linnengoed.
De dagelijkse kleding moet met enige regelmaat schoongemaakt worden. Dit betekent het sorteren, wassen, ophangen en afhalen of drogen in de droger, opvouwen, opbergen van het wasgoed en eventueel en in bepaalde situaties strijken van bovenkleding. We spreken hier uitsluitend over normale kleding voor alledag.
Daarbij is het uitgangspunt dat zo min mogelijk kleding gestreken hoeft te worden. Met het kopen van kleding kan hier rekening mee worden gehouden. Bij het wassen en drogen van kleding is het normaal gebruik te maken van de beschikbare - algemeen gebruikelijke - moderne hulpmiddelen, zoals een wasmachine en een droger.
Het kopen van kleding valt niet onder de maatwerkvoorziening. Mogelijk kan een vrijwilliger hierbij helpen.
Daarna beoordeelt het college of er sprake is van gebruikelijke hulp. Daarbij wordt rekening gehouden met de leeftijd van de huisgenoot. Tot 18 jaar wordt van huisgenoten verwacht dat zij hun bijdragen leveren bijvoorbeeld door hand- en spandiensten te verrichten, zoals het tillen en eventueel ophangen van de was.
Bij gebruikelijke hulp wordt uitgegaan van de mogelijkheid om naast een volledige baan een huishouden te kunnen runnen. Alleen bij daadwerkelijke afwezigheid van de huisgenoot gedurende een aantal dagen en nachten zullen de niet-uitstelbare taken overgenomen kunnen worden. Bij beschikken over schone, draagbare en doelmatige kleding zal het over het algemeen gaan om uitstelbare taken. Alleen als de was niet kan blijven liggen, zal dat direct moeten gebeuren. Hier zal dan ondanks de gedeeltelijke gebruikelijke hulp wel voor geïndiceerd kunnen worden.
d. het thuis zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren
Het gaat hierbij om een ouder of ouders die ten gevolgen van beperkingen tijdelijk niet in staat is/zijn de verzorging en/of opvang van de kinderen uit te voeren. Hieronder vallen werkzaamheden als: wassen en aankleden, hulp bij eten en drinken, maaltijd voorbereiden en opvoedactiviteiten.
De zorg voor kinderen die tot het huishouden behoren is in eerste instantie een taak van de ouders. Zo moeten werkende ouders er zorg voor dragen dat er op tijden dat zij beide werken opvang voor de kinderen is. Dat kan op de manier waarop zij dat willen (oppasoma/ opa, kinderopvang), maar het is een eigen verantwoordelijkheid. Dat is niet anders in de situatie dat beide ouders mede door beperkingen niet in staat zijn hun kinderen op te vangen. In die situatie zal men een permanente oplossing moeten zoeken.
De Wmo heeft vooral een taak om tijdelijk in te springen zodat de ruimte ontstaat om een al dan niet tijdelijke oplossing te zoeken. Dat wil zeggen: de acute problemen worden opgelost zodat er gezocht kan worden naar een permanente oplossing.
Het ondersteunen bij de opvoeding in een ontregeld gezin valt onder de Jeugdwet en intensieve zorg voor gehandicapte kinderen, die de gebruikelijke zorg overstijgt, valt onder de Wet langdurige zorg.
Allereerst beoordeelt het college of in het gesprek, als dat heeft plaatsgevonden, alle voorliggende, algemene en algemeen gebruikelijke voorzieningen meegenomen zijn. Hierbij valt te denken aan bijvoorbeeld voorschoolse, tussenschoolse en naschoolse opvang, kinderopvang, opvang door grootouders enzovoort.
e. dagelijkse organisatie van het huishouden
De dagelijkse organisatie van het huishouden wordt geïndiceerd bij klanten die door het ontbreken van regie geen inzicht (meer) hebben in de administratieve werkzaamheden, de organisatie van het huishouden en het plannen en beheren van middelen.
Onder het doen van de administratie valt het openen en doornemen van de post en lichte administratieve werkzaamheden, zoals het in de gaten houden of rekeningen betaald worden.
Voordat de activiteiten die vallen onder de dagelijkse organisatie worden toegekend wordt onderzocht of er gebruik kan worden gemaakt van gebruikelijke hulp, het sociale netwerk, vrijwilligers of voorliggende, algemene en algemeen gebruikelijke voorzieningen. Te denken valt hierbij aan het inschakelen van budgetbegeleiding, budgetbeheer, schuldhulpverlening of een bewindvoerder. Ook zijn er meerdere organisaties die op dit vlak hulp aanbieden, bijvoorbeeld Formulierenbrigade, Broodnodig, Grip op de knip en Kwadraad.
f. hulp bij ontregelde huishouding in verband met psychische stoornissen
Hieronder kan observeren vallen, evenals het formuleren van doelen met betrekking tot de huishouding, het helpen verkrijgen of handhaven van de structuur in het huishouden, het helpen verkrijgen/handhaven van zelfredzaamheid ten aanzien van budget, het begeleiden ouders bij opvoeding (beperkt en in combinatie met andere onderdelen) en begeleiding van kinderen.
g. advies, instructie, voorlichting gericht op het huishouden
Hieronder vallen activiteiten als het geven van instructie over hoe bepaalde huishoudelijke werkzaamheden uitgevoerd worden en het gebruik van hulpmiddelen hierbij.
Dit wordt kortdurend voor maximaal 6 weken tot 3 maanden toegekend.
Bij wonen in een geschikte huis wordt onderzocht hoe iemand met beperkingen (zoveel mogelijk) zelfstandig kan blijven wonen. Als het gaat om een geschikt huis is er een reeks aan mogelijke wijzen van compensatie. Het kan mogelijk zijn de woning aan te passen, maar ook kan het mogelijk zijn dat er een andere woning beschikbaar is die geschikt is of een woning die makkelijker geschikt te maken is.
Afhankelijk van de aanpassingen die nodig zijn, wordt de mogelijkheid van verhuizen onderzocht. Het primaat van verhuizen wordt in ieder geval onderzocht als de aanpassingen die nodig zijn of op grond van de vooruitzichten nodig zullen zijn meer dan € 10.000,00 kosten.
Als het gaat om het wonen in een geschikt huis hebben we het over de woonvoorzieningen, zowel bouwkundig als niet-bouwkundig. Uitgangspunt is daarbij dat iedereen eerst zelf zorg dient te dragen voor een woning. Een woning kan zowel een gekochte woning zijn als een huurwoning. Ook bij afwijkende situaties, zoals een (woon)boot of een woonwagen met vaste standplaats wordt in principe gesproken van een woning. Als er geen woning is, is het niet de taak van de gemeente om voor een woning te zorgen. Bij de keus van een woning mag er van uit worden gegaan dat iedereen altijd zoekt naar een voor hem op dat moment meest geschikte beschikbare woning, rekening houdend met bestaande of bekende komende beperkingen. Als de woning dan nog niet geschikt is kan de gemeente compenseren.
Bij wonen in een geschikt huis gaat het om woningen op het niveau sociale woningbouw. Persoonskenmerken en behoeften kunnen het noodzakelijk maken hiervan eventueel naar boven of beneden af te wijken, maar omvangrijke woningen en zeer grote ruimten zullen niet als uitganspunt voor compensatie gelden.
Heeft iemand een woning dan zal de compensatieplicht betekenen dat, in aanvulling op artikel 8 lid 1 onder a van de Verordening, hij in aanmerking kan komen voor een (maatwerk)woonvoorziening als hij aantoonbare beperkingen heeft bij het normale gebruik van zijn woning.
Let wel: Geen (maatwerk)voorziening wordt toegekend wanneer een situatie als genoemd in het hoofdstuk ‘Voorliggend aan ondersteuning vanuit de Wmo’ van deze beleidsregels van toepassing is.
Uit jurisprudentie blijkt dat woonvoorzieningen tot doel hebben beperkingen bij het normale gebruik van de woning te compenseren.
Onder het normale gebruik wordt verstaan dat de elementaire woonfuncties mogelijk moeten zijn (d.w.z.: bereikbaar, toegankelijk en bruikbaar). Het gaat daarbij om eten, slapen, bad en toiletgebruik, koken en keukengebruik (bereiden van voedsel). Ook het normaal gebruik kunnen maken van de berging, de tuin of het balkon valt hieronder. Voor kinderen komt daarbij het veilig kunnen spelen in de woonruimte. Het gebruik van een hobby- of studeerruimte past hierin niet, omdat het geen elementaire woonfunctie betreft. Ook worden geen aanpassingen vergoed voor voorzieningen met een therapeutisch doel.
Uit de criteria voor een maatwerkvoorziening in artikel 8 van de verordening blijkt dat de belanghebbende alleen voor een maatwerkvoorziening in aanmerking komt als de noodzaak tot ondersteuning redelijkerwijs niet vermijdbaar was, de voorziening niet voorzienbaar was of van de inwoner niet verwacht kon worden dat hij maatregelen getroffen zou hebben die de hulpvraag overbodig hadden gemaakt. Dit betekent bijvoorbeeld dat wanneer men verhuist naar de woning waarvan bij verhuizing duidelijk is dat deze niet geschikt is voor de cliënt men niet in aanmerking komt voor woningaanpassingen.
Als het gaat om een geschikte woning waarbij er beperkingen in het normale gebruik van die woning zijn, is er een reeks aan mogelijke wijzen van compensatie.
Het kan mogelijk zijn de woning aan te passen, maar ook kan het mogelijk zijn dat er een andere woning beschikbaar is die geschikt is, of die goedkoper en gemakkelijker geschikt te maken is.
Het college beoordeelt allereerst of het wonen in een geschikt huis ook te bereiken is via een verhuizing. Deze beoordeling vindt in ieder geval plaats als de aanpassing van de woning het bedrag van € 10.000,00 te boven gaat. Dit is het zogenaamde primaat van verhuizing.
Uitganspunt bij de beoordeling zijn enerzijds de behoeften van de belanghebbende en anderzijds is er de noodzaak tot een doelmatige besteding van gemeenschapsgelden, waardoor zo veel mogelijk aanvragers gecompenseerd kunnen worden met de beschikbare middelen.
Bij de beoordeling zullen alle aspecten worden meegewogen:
De snelheid waarmee het woonprobleem kan worden opgelost speelt een rol in het afwegingsproces. In een aantal gevallen kan verhuizen het woonprobleem sneller oplossen, als er snel een geschikte aangepaste of eenvoudig aan te passen woning beschikbaar is. Omgekeerd kan het ook zo zijn dat het aanpassen van een woning een snellere oplossing biedt als er niet binnen een bepaalde tijd een geschikte woning vrij komt. Uit de jurisprudentie blijkt dat het essentieel is dat uit het indicatie-advies blijkt binnen welke medisch aanvaardbare termijn een oplossing gevonden moet zijn voor het woonprobleem.
Sociale factoren. Sociale omstandigheden waarmee het college rekening houdt zijn bijvoorbeeld psychische en sociale factoren, de voorkeur van belanghebbende, de binding van belanghebbende met de huidige woonomgeving, de nabijheid van de voor belanghebbende belangrijke voorzieningen, de aanwezigheid van familie, vrienden en kennissen in de nabijheid van de woning als er sprake is van mantelzorg.
De sociale omstandigheden moeten in het indicatie-onderzoek zoveel mogelijk geobjectiveerd worden. De sociale factor zal minder zwaar wegen in het voordeel van aanpassen, als dicht in de buurt van de huidige woning een geschikte of goedkoper aan te passen woning kan worden gevonden. Als de beoogde nieuwe woning dicht bij belangrijke voorzieningen, zoals winkels en werkplek is gelegen kan dat de beslissing in het voordeel van verhuizen beïnvloeden, bijvoorbeeld omdat dan ook minder vervoersvoorzieningen nodig zijn.
Voor zover belanghebbende kan verhuizen, naar een geschikte woning of een gemakkelijker geschikt te maken woning kan een verhuiskostenvergoeding worden verstrekt.
Bij het verstrekken van een verhuiskostenvergoeding houdt het college rekening met de mate waarin de verhuizing te verwachten of te voorspellen was. Bij een te verwachten of voorspelbare verhuizing wordt in principe geen verhuiskosten- vergoeding toegekend.
Als sprake is van een aanvraag van een mantelzorgwoning, gaat het college ook daarbij uit van de eigen verantwoordelijkheid voor het hebben van een woning. Dit kan door zelf een woning te bouwen of te huren die op het terrein nabij de woning van de mantelzorgers kan worden geplaatst. Daarbij is uitgangspunt dat de uitgaven die de verzorgende(n) had(den) voor de situatie van de mantelzorg in de mantelzorgwoning, aan het wonen in deze woning besteed kunnen worden. Daarbij kan gedacht worden aan huur, kosten nutsvoorzieningen, verzekeringen enz. Met die middelen zou een mantelzorgwoning gehuurd kunnen worden. Ook zouden deze middelen besteed kunnen worden aan een lening of hypotheek om een mantelzorgwoning (deels) van te betalen. De gemeente kan adviseren en ondersteunen als het gaat om de nodige vergunningen op het gebied van ruimtelijke ordening.
Als voor het wonen in een geschikt huis het resultaat het noodzakelijk is dat er een aanbouw geplaatst wordt, besluit het college vanwege financieel-economische argumenten alleen tot een aanbouw als tevoren vast staat dat de aanbouw hergebruikt kan worden, zoals bij huurwoningen van woningcorporaties. Bij eigen woningen zal de kans op hergebruik miniem zijn. Daarom kiest het college bij eigen woningen als het maar enigszins kan voor het plaatsen van een herbruikbare losse woonunit en heeft aandacht voor de RO- vergunning.
Als het gaat om een aanbouw bij een eigen woning zal het college allereerst beoordelen wat iemands mogelijkheden zijn om uit een oogpunt van kosten zelf in de compenserende voorziening te voorzien. Als het mogelijk is deze aanbouw zelf te financieren, bijvoorbeeld door een hypotheek op de woning vestigen waarvan niet wordt afgelost, zodat de kosten beperkt blijven tot de rentekosten, waarop bij belastingaangifte renteaftrek mogelijk is, zal eerst naar deze mogelijkheid gekeken worden.
Op basis van het feit dat maatwerkvoorzieningen op grond van de wet in hoofdzaak zijn gericht op het individu en op diens eigen woonruimte, worden in beginsel geen voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten van wooncomplexen verstrekt.
Alleen wanneer zonder een van de hieronder genoemde voorzieningen de woning voor belanghebbende ontoegankelijk blijft, kan het college deze voorziening verlenen aan gemeenschappelijke ruimten:
Een maatwerkwoonvoorziening wordt alleen verstrekt als het woonruimten betreft die als zelfstandige woonruimte in het kader van de Wet op de huurtoeslag ook als zodanig aangemerkt worden. Dit betekent dat geen maatwerkvoorziening wordt verstrekt aan hotels/pensions, trekkerswoonwagens, verzorgingstehuizen, kloosters, tweede woningen, vakantiewoningen, recreatiewoningen en bij kamerverhuur.
Geen maatwerkvoorzieningen worden verstrekt in woninggebouwen die specifiek gericht zijn op mensen met beperkingen of ouderen en waarvan verwacht mag worden dat al voorzieningen getroffen zijn inde gemeenschappelijke ruimten of dat voorzieningen bij nieuwbouw of renovatie zonder noemenswaardige meerkosten kunnen worden meegenomen.
Lijst van woonvoorzieningen die algemeen gebruikelijk zijn
Er is geen complete lijst van woonvoorzieningen die algemeen gebruikelijk zijn, maar voorbeelden zijn:
*) Bij de Wmo wordt er van uit gegaan dat de badkamer of keuken eens in de zoveel jaar vernieuwd wordt. Bij een aanvraag voor een woningaanpassing van een badkamer of keuken wordt rekening gehouden met de leeftijd van de badkamer of keuken. Als een keuken of badkamer ouder is, wordt de bijdrage vanuit de Wmo lager.
• Verplaatsen in en om de woning
Cliënt moet zich in, om en nabij zijn woning kunnen verplaatsen. Daarbij dient gedacht te worden aan het verplaatsen in het kader van het wonen, waarbij de woning bij alle verplaatsingen centraal staat.
Alle andere verplaatsingen, die verder gaan dan de woning (zoals het gaan posten van een brief, het op bezoek gaan bij een buurman of het maken van een ommetje) horen bij: lokaal verplaatsen per vervoermiddel. Bij deze verplaatsingen horen wel de verplaatsing naar een centrale hal in een flat, waar veelal de brievenbussen zijn, of het gebruik van een balkon of het gebruik van de tuin. Wat de tuin betreft moet het mogelijk zijn in die tuin te komen, de inrichting van de tuin is een eigen verantwoordelijkheid.
Voor het verplaatsen in de woning geldt dat de normale woonruimten bereikt moeten kunnen worden. Te denken valt daarbij aan de woonkamer, de slaapkamer(s), het toilet en de douche. Als er een berging is, moet ook de berging bereikt kunnen worden, als belanghebbende deze daadwerkelijk gebruikt. In principe valt het bereiken van zolders zonder stahoogte, veelal bereikbaar zonder vaste trap, met bijvoorbeeld een vlizotrap, niet onder de normale woonruimten die bereikt moeten kunnen worden.
Het doel hierbij is dat men zich in die ruimten zodanig kan verplaatsen en zich daardoor zodanig kan redden dat normaal functioneren mogelijk is. Om dit te bereiken wordt beoordeeld of en waar ondersteuning met een hulpmiddel nodig is. Dit hulpmiddel hoeft bij verstrekking niet nieuw te zijn. Een voorbeeld van een hulpmiddel is een rolstoel. Een tillift zou ook een voorbeeld kunnen zijn. Doordat een belangrijk deel van de tilliften vanwege aard- en nagelvaste verbinding met het plafond gerekend worden tot de voorzieningen waardoor in een geschikte woning gewoond kan worden, wordt de tillift verder beschouwd als een voorziening die daar onder valt.
Als cliënt beperkingen heeft bij het verplaatsen in en om de woning kan een rolstoel als maatwerkvoorziening worden verstrekt. Er zijn de volgende rolstoelvoorzieningen:
Met aanpassingen worden extra onderdelen op de rolstoel bedoeld die niet standaard geleverd worden, maar wel noodzakelijk zijn voor de cliënt. Accessoires zoals een boodschappenmand of een extra spiegel zijn doorgaans niet noodzakelijk, maar wenselijk en worden daarom niet vergoed.
Voor rolstoelen geldt dat voor incidenteel gebruik een beroep op de uitleenservice of op rolstoelen die op de plaats van bestemming beschikbaar zijn, zoals in pretparken, dierentuinen of ziekenhuizen, gedaan kan worden. Voor een rolstoel die niet in en om de woning gebruikt wordt, maar bijvoorbeeld uitsluitend voor uitstapjes wordt verwezen naar het afwegingskader bij lokaal verplaatsen per vervoermiddel.
Bewoners van een (voorheen AWBZ-)instelling kunnen voor een rolstoel een beroep doen op de Wet langdurige zorg (Wlz).
Rolstoelen voor het zogenoemde ‘incidentele’ gebruik, waarbij de rolstoel in de auto wordt meegenomen om elders, bij het winkelen of bij uitstapjes, te gebruiken, vallen niet onder verplaatsen in en om de woning. Hiervoor wordt verwezen naar het afwegingskader bij lokaal verplaatsen per vervoermiddel.
Bij een verstrekking als persoonsgebonden budget wordt de rolstoel die belanghebbende zou hebben gekregen als voorziening in natura als uitgangspunt genomen.
Zou belanghebbende een geschikte, gebruikte rolstoel ontvangen hebben, dan zal het te verstrekken bedrag gebaseerd zijn op deze rolstoel, qua prijs maar ook qua beperkte levensduur vanwege het al afgeschreven deel.
• Lokaal verplaatsen per vervoermiddel
De Wmo heeft tot doel om cliënten te laten participeren in de samenleving. Vervoer speelt hierbij een belangrijke rol.
Er zijn 3 schaalniveaus waarop gereisd kan worden:
De verplaatsingen moeten passen in het kader van het leven van alledag. Dat zijn verplaatsingen die niet uitsluitend te maken hebben met verplaatsingen in het kader van een betaalde baan. Als men voor woon-werkverkeer een aangepaste voorziening nodig heeft, kan mogelijk een beroep worden gedaan op bijvoorbeeld de Wet inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) en de participatie-wet.
Een collectief vervoersysteem kan de prioriteit hebben, zodat de keuze voor een persoonsgebonden budget beperkt kan worden, mits men rekening houdt met de persoonskenmerken en behoeften van de aanvrager.
Er wordt geen onbeperkte kosteloze vervoermogelijkheid aangeboden. Net als voor personen zonder beperkingen geldt, dient men in de regel voor het vervoer een bijdrage te betalen al dan niet in de vorm van een tarief.
Als er na het optreden van beperkingen geen sprake is van een andere situatie op vervoersgebied dan daarvoor (men heeft al 40 jaar een auto en is gewend daar alles mee te doen), zal er geen noodzaak zijn te compenseren omdat er geen probleem is of omdat men het zelf kan oplossen. Dat kan anders zijn indien door het optreden van de beperkingen ook het inkomen daalt.
Om voor een individuele voorziening in aanmerking te komen zal het college eerst nagaan of in het gesprek alle mogelijke alternatieven al zijn beoordeeld. Er wordt gekeken in hoeverre cliënt zelf in de vervoersbehoefte kan voorzien, bijvoorbeeld: cliënt heeft zelf een fiets (met trapondersteuning), een auto, een brommer, kan meerijden of gebruik maken van het algemeen toegankelijke deel van de locale vervoersvoorziening.
Aan de hand van deze vervoersbehoefte zal het college beoordelen of deze behoefte bij een cliënt met een maximale loopafstand van 800 meter ingevuld kan worden met een systeem van collectief vraagafhankelijk vervoer. Hierbij houdt het college rekening met de persoonskenmerken en behoeften van de cliënt.
Rolstoelen voor het zogenoemde ‘incidentele’ gebruik, waarbij de rolstoel in de auto wordt meegenomen om elders, bij het winkelen of bij uitstapjes, te gebruiken, kunnen ook als een voorziening in dit kader worden gezien, maar alleen als ‘goedkoper adequate’ voorziening al dan niet in combinatie met andere daarop afgestemde voorzieningen.
Zou er in natura een voorziening vanuit het depot verstrekt worden, omdat er een geschikte voorziening aanwezig is, dan zal het bedrag van het persoonsgebonden budget op deze depotvoorziening gebaseerd worden. Daarbij wordt rekening gehouden met de nog resterende afschrijvingsperiode bij het bepalen van de hoogte van het bedrag.
Met de positie van mantelzorgers kan rekening worden gehouden bij het bepalen van de vervoersvoorziening. Zo kan het noodzakelijk zijn dat de mantelzorger mee wordt vervoerd (vanwege de noodzaak tijdens het vervoer in te grijpen) zodat het vervoer van de mantelzorger als noodzakelijke begeleider gratis plaats vindt.
Onder Begeleiding wordt verstaan: activiteiten gericht op het bevorderen van zelfredzaamheid en participatie van de cliënt opdat hij zo lang mogelijk in zijn eigen leefomgeving kan blijven (artikel 1.1.1 Wmo 2015). Inwoners met een somatische, psychogeriatrische of psychiatrische aandoening of beperking, of met een verstandelijke, lichamelijke of zintuigelijke beperking kunnen aanspraak maken op Begeleiding.
Begeleiding kan zowel individueel als in een groep worden geboden.
Onder begeleiding valt ook het vervoer van en naar de dagbesteding indien daarvoor een medische noodzaak bestaat.
In de Wmo 2015 is geregeld dat de begeleiding per 1 januari 2015 met een overgangstermijn van maximaal een jaar naar de gemeente komt. De grenzen die daarvoor in de AWBZ zijn aangegeven worden als uitgangspunt genomen. Gemeenten hoeven niet meer te doen dan in de AWBZ gangbaar was. Uiteraard mag een gemeente wel meer doen, maar het beschikbare budget biedt hiervoor weinig ruimte. Onder de AWBZ geldt bijvoorbeeld een zogeheten vergoedingenlijst voor het pgb. Daarin staat wat pgb houders wel en niet met het pgb mogen bekostigen. Zo mocht bijvoorbeeld met het pgb geen begeleiding worden ingekocht bij recreatieve uitstapjes. Andere protocollen zoals het protocol “gebruikelijke zorg” worden al jaren door gemeenten toegepast bij de verstrekking van huishoudelijke hulp en kunnen worden toegepast op begeleiding en kortdurend verblijf. De gemeente houdt bij de indicatie hier rekening mee.
De aandachtsgebieden bij begeleiding zijn:
Onder de AWBZ (nu Wlz) was de tariefstelling voor de verschillende werkzaamheden onderverdeeld in Nza-codes (Nederlandse zorgautoriteit). Omwille van de administratieve lastenverlichting en vereenvoudiging zijn deze samengevoegd en zijn nieuwe categorieën gemaakt.
De nieuwe indeling in categorieën met een daarbij behorend vast tarief is als volgt:
Bij de indeling in categorieën van begeleiding wordt er rekening mee gehouden of het een nieuwe cliënt betreft of een zogenaamde overgangsklant. Voor overgangsklanten geldt dat er een aparte deelovereenkomst met de aanbieders is overeengekomen. Hierin is met name een andere tariefstelling opgenomen.
In Bijlage 4 is met betrekking tot de indicatiestelling Begeleiding:
Vormen van Begeleiding: groepsbegeleiding of individuele begeleiding
Groepsbegeleiding of dagbesteding
Groepsbegeleiding is veel al bekend onder de naam: dagbesteding of dagverzorging.
Dagbesteding dient twee doelen. In de eerste plaats biedt dagbesteding mensen structuur in dag en week en biedt het sociale contacten en bezigheden. Voor mensen onder de pensioengerechtigde leeftijd is het bovendien de bedoeling dat het hen zoveel mogelijk in een situatie brengt die te vergelijken is met de werkomgeving van niet-beperkte mensen. Het tweede doel van dagbesteding is ontlasting van mantelzorgers. Door mensen met een beperking delen van de dag buitenshuis op te vangen, is het voor mantelzorgers vol te houden om de rest van de tijd de vaak zware zorglast te dragen.
Dagbesteding houdt in een structurele tijdsbesteding met een welomschreven doel waarbij de klant actief wordt betrokken en die hem zingeving verleent. Hieronder wordt niet verstaan een reguliere dagstructurering zoals die in de woon-/verblijfsituatie wordt geboden. Het is ook nadrukkelijk anders dan welzijnsactiviteiten; ook al bevatten welzijnsactiviteiten wel elementen die in dagbesteding voorkomen. Voor veel klanten zal deelname aan activiteiten in bijvoorbeeld een inloophuis of een buurthuis voldoende zijn om structuur te bieden aan de dag en medemensen te ontmoeten. Alleen voor cliënten die door hun beperkingen (cognitieve, ernstig fysieke of gedragsproblematiek) een dergelijke dagstructurering, gericht op het verbeteren of behouden van capaciteiten en/of het reguleren van gedragsproblemen nodig hebben is dagbesteding nodig.
Is de ondersteuningsbehoefte gelegen in het bijvoorbeeld een of meerdere keren per week bieden van hulp bij het doornemen van de dag- of weekstructuur en de zorgbehoefte is niet gelegen in het daadwerkelijk bieden van dagstructuur, dan is Begeleiding individueel de aangewezen vorm.
Individuele Begeleiding kent vele vormen, onder meer:
Begeleiding individueel ligt in veel gevallen dicht bij overname van de regie bij hulp bij het huishouden en Persoonlijke verzorging (die vanuit de AWBZ naar de ziektekostenverzekering gaat). Er zal dan ook gezocht worden naar combinaties van Hulp bij het huishouden en Begeleiding om de hulp zo efficiënt mogelijk in te zetten.
Begeleiding individueel zal in sommige situaties ook in een groep kunnen worden gegeven bijvoorbeeld bij activiteiten als thuisadministratie of geldbeheer. De begeleider kan dan een paar cliënten in het buurthuis ontvangen in plaats van iedere cliënt apart thuis te bezoeken.
Tot 2015 was begeleiding een functie in de AWBZ. Volgens het Besluit zorgaanspraken AWBZ kon een verzekerde met een somatische, psychogeriatrische of psychiatrische aandoening of beperking, of een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke beperking die matige, of zware beperkingen hebben op het terrein van: sociale zelfredzaamheid, bewegen en verplaatsen, psychisch functioneren, geheugen en oriëntatie of matig of zwaar probleemgedrag vertonen, aanspraak doen op de functie “begeleiding”. Wanneer er een zogenaamde AWBZ grondslag was vastgesteld kon de functie begeleiding (en het aantal uren of dagdelen dat nodig werd geacht) worden geïndiceerd.
In de Wmo kennen we geen grondslagen. In de Wmo is de diagnose niet leidend, maar vormt het gesprek (het onderzoek) de basis voor de indicatiestelling. Hoe individueel deze maatwerkvoorzieningen ook worden benaderd, er is toch behoefte aan instrumenten om de hulpvraag te objectiveren en hierdoor richting geven aan de indicatiestelling. Hiervoor wordt aangesloten bij de Indicatiewijzer die door het CIZ is ontwikkeld.In de AWBZ werd de functie begeleiding alleen geïndiceerd als sprake was van matige of zware beperkingen. In de Wmo is het uitgangspunt dat in alle gevallen (licht, matige of zware) eerst de mogelijkheden van eigen netwerk en voorliggende en algemene voorzieningen wordt onderzocht maar de verwachting is wel dat met name bij matige en zware beperkingen maatwerkvoorzieningen zullen worden geïndiceerd.
Voor de voorliggende voorzieningen met betrekking tot Begeleiding geldt wat al eerder is beschreven in het hoofdstuk Voorliggend aan ondersteuning vanuit de Wmo. Meer specifiek geldt ook het volgende.
Begeleiding is gericht op het bevorderen, behouden of compenseren van zelfredzaamheid. In het onderzoek wordt rekening gehouden in hoeverre een cliënt zelf zelfredzaam is of dit met behulp van zijn omgeving kan invullen of heeft ingevuld.
Alvorens begeleiding te verstrekken is het van belang dat wordt onderzocht wat de mogelijkheden van behandeling zijn. De stelregel hierbij is dat als verbetering van functioneren of handelen (vaardigheden) nog mogelijk is, eerst behandeling wordt ingezet. Voor de beoordeling hiervan wordt een medisch adviseur (onafhankelijk arts) ingeschakeld. Behandeling kan worden geboden door bijvoorbeeld: ergotherapeut, psycholoog, specialist ouderen geneeskunde of in een revalidatiecentrum of een centrum gespecialiseerd in bepaalde problematiek (zoals een reuma-centrum). Behandeling is gericht op: het verbeteren van de aandoening/ stoornis/beperking, het aanleren van nieuwe vaardigheden of gedrag of nadere functionele diagnostiek.
Anders dan in de AWBZ is de diagnose niet leidend maar een diagnose is doorgaans wel vereist om behandeling in te kunnen zetten en om te bepalen hoe begeleiding de behandeling eventueel kan versterken (en niet contra- productief is). Begeleiding kan wel worden ingezet om de tijdens behandeling geleerde vaardigheden te oefenen of in te slijten. Soms kan begeleiding en behandeling ook tegelijkertijd worden ingezet; dan neemt de begeleiding de taak tijdelijk over, totdat deze tijdens behandeling is aangeleerd. Uiteraard dient er hierover een goede afstemming tussen behandelaar en begeleider plaats te vinden.
(Wettelijk) voorliggende voorzieningen
Dit zijn (wettelijke) voorzieningen waar eerst een beroep op kan worden gedaan alvorens de maatwerkvoorziening “begeleiding” wordt overwogen. Hier wordt in ieder geval rekening gehouden met:
Onderwijs: begeleiding van kinderen met problemen is de verantwoordelijkheid van school (Leerplichtwet). Tevens zijn er mogelijkheden vanuit de Wet passend onderwijs. Alleen in uitzonderlijke situaties; als toezicht en aansturen meer vraagt dan van school en ouders kan worden verwacht en de mogelijkheden vanuit de Wet passend onderwijs ontoereikend zijn kan begeleiding worden geïndiceerd
Kinderopvang: kinderopvang is de verantwoordelijkheid van ouders, werkgever en overheid (kinderopvangtoeslag). Kinderopvang is ook voor kinderen met een beperking voorliggend. Het leren omgaan van de kinderdagopvang met het kind met een beperking is gebruikelijke hulp van ouders. Alleen in uitzonderlijke situaties als een kind extra begeleiding nodig heeft die niet door de kinderdagopvang kan worden geboden en nietvan ouders kan worden verwacht, kan begeleiding worden geïndiceerd.
Jeugdwet: opvoedingsondersteuning voor alle ouders en ouders van kinderen met een beperking, medisch kinderdagverblijf, specialistische hulp thuis of tijdelijke opname worden op grond van de Jeugdwet geboden. Begeleiding kan in sommige gevallen ondersteunend op de opvoedondersteuning thuis ter bevordering van de zelfredzaamheid van ouders worden geboden.
Aanspraak op de Jeugdwet is er voor kinderen tot 18 jaar. In sommige gevallen kan de doelgroep van het 18e tot en met het 23ste jaar gebruik blijven maken van de Jeugdwet.
Algemeen gebruikelijke voorzieningen
Wanneer mensen een beperking hebben wordt bij activiteiten van het dagelijks leven en vrijetijdsbesteding vaak gedacht aan Begeleiding waar voorliggende voorzieningen mogelijk zijn of het gewoon de verantwoordelijkheid is van de cliënt of zijn huisgenoten. Er zijn veel algemeen beschikbare en redelijke oplossingen voorhanden (die mensen zonder beperking ook zelf moeten regelen of betalen). Voorbeelden van algemeen gebruikelijke voorzieningen:
Er wordt rekening gehouden met de aanwezige gebruikelijke hulp of zorg. Hieronder wordt de hulp verstaan die verwacht wordt van huisgenoten , die “normaal” wordt geacht in de relatie tussen huisgenoten en/of niet structureel meer is dan wanneer de huisgenoot geen beperking zou hebben.
Begeleiding door partner, ouder, volwassen inwonend kind of andere volwassen huisgenoot wordt als gebruikelijke hulp of zorg beschouwd:
Alleen wanneer er sprake is van een langdurige situatie waarbij de gebruikelijke hulp substantieel wordt overschreden, is er sprake van bovengebruikelijke hulp en kan Begeleiding worden ingezet.
Het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) heeft voor kinderen schema’s ontwikkeld waarin per leeftijdscategorie, vaardigheden en behoefte aan toezicht of hulp voor gezonde kinderen met een normaal ontwikkelingsprofiel wordt beschreven. Op basis hiervan kan worden vastgesteld welke taken gebruikelijk en welke bovengebruikelijk zijn. Zie hiervoor de uitwerking van de resultaatsgebieden, resultaat 7 in bijlage 1.
Omvang Begeleiding (inclusief persoonlijke verzorging)
De omvang Begeleiding is onderverdeeld in individuele begeleiding en dagbesteding. De omvang en het afwegingskader verschillen en worden zodoende hierna per onderdeel weergegeven.
Begeleiding maakt vaak deel uit van een heel pakket van zorg van Behandeling en Persoonlijke verzorging. De omvang van de hulp wordt hierdoor sterk bepaald. In de AWBZ werd deze functies veelal samengevoegd in een integraal pakket. In de Wmo is dit niet meer mogelijk maar zullen de indicaties voor Behandeling en Persoonlijke verzorging wel meegewogen worden bij de indicatiestelling voor Begeleiding en zal de hulp met behandelaars en thuiszorg (persoonlijke verzorging) worden afgestemd.
Voor Begeleiding in combinatie met Persoonlijke verzorging geldt dat ondersteuning (zogenaamde hulp met de handen op de rug) bij de Persoonlijke verzorging onder de Wmo 2015 valt en overname van de Persoonlijke verzorging onder de Zorgverzekeringswet valt. Voorbeeld: een cliënt aansturen dat deze zich gaat wassen is Wmo en het daadwerkelijk wassen van een cliënt is Zorgverzekeringswet.
In de Wmo zal tevens worden gezocht naar mogelijke combinaties van maatwerkvoorziening Begeleiding en voorliggende voorzieningen op het gebied van Welzijnswerk.
Omvang Individuele Begeleiding
Individuele begeleiding wordt vastgesteld in klassen, de uren in de klassen lopen op tot maximaal 24,9 uren per week. Meer uren per week zijn indien nodig en duidelijk gemotiveerd mogelijk. De omvang van de indicatie (het aantal uren begeleiding) is gebaseerd op de optelsom van de duur van de betreffende activiteiten. Dus welke activiteiten zijn nodig, hoeveel tijd kosten deze activiteiten, hoe vaak per week en zijn de activiteiten planbaar of niet planbaar of is er ook vaak toezicht nodig? Om te objectiveren hoeveel tijd er nodig is voor activiteiten en in welke frequentie zal gebruik worden gemaakt van een normtijden overzicht, dat is gebaseerd op de Indicatiewijzer van het CIZ en is aangepast aan de Wmo- werkwijze. In bijlage 4 is een normtijdenoverzicht opgenomen. De omvang kan per combinatie van activiteiten nooit meer bedragen dan de in de tabel genoemde maxima.
Meer uren per week zijn, indien nodig en duidelijk gemotiveerd, mogelijk. Het gaat hier om de uitzonderingsgevallen waarbij additionele tijd kan worden geïndiceerd.
De klassen voor Reguliere of Gespecialiseerde Begeleiding zijn als volgt bepaald:
Hierbij bepaalt het college de omvang van de noodzakelijke maatwerkvoorziening. Bij het bepalen van de omvang neemt het college de normtijden in uren en minuten zoals vastgelegd in bijlage 4 als uitgangpunt. Per activiteit bepaalt het college het aantal minuten. Het totaal aantal noodzakelijke uren ondersteuning wordt bepaald door de normtijden van de verschillende activiteiten bij elkaar op te tellen. De omvang van de Begeleiding wordt vastgesteld in klassen, met daarin een bandbreedte in uren.
Op basis van individueel maatwerk kan het college afwijken van de normtijden
Dagbesteding wordt vastgesteld in klassen. De hoogte van de klasse komt overeen met het aantal geïndiceerde dagdelen per week. Een dagdeel is gelijk aan maximaal 4 aaneengesloten uren. Het maximum is 9 dagdelen per week. Dat is gelijk aan een in Nederland gebruikelijke 36-urige werkweek of afgeleid van het gemiddeld aantal uren dat een gezond persoon naar school gaat of studeert.
Het aantal dagdelen dat voor Dagbesteding wordt geïndiceerd is afhankelijk van:
Daarbij kan het gaan om: dagbesteding ter vervanging van arbeid of het bieden van activiteiten met als doel een andersoortige vorm van dagstructurering dan arbeid (denk aan pensioengerechtigde of mensen zonder arbeidsverleden) en tevens zelfredzaamheid en cognitieve capaciteiten en vaardigheden zoveel mogelijk te handhaven en/of gedragsproblematiek te reguleren.
Voor dagbesteding zijn de klassen vastgesteld in termen van dagdelen.
De klassen zijn als volgt bepaald:
klasse 1: een dagdeel per week
klasse 2: twee dagdelen per week
klasse 3: drie dagdelen per week
klasse 4: vier dagdelen per week
klasse 5: vijf dagdelen per week
klasse 6: zes dagdelen per week
klasse 7: zeven dagdelen per week
klasse 8: acht dagdelen per week
klasse 9: negen dagdelen per week
Als er medische contra-indicaties zijn voor collectief, kunnen de activiteiten in de vorm van de aanspraak Begeleiding (individueel) worden geïndiceerd. Waarbij opgemerkt wordt dat een dagdeel in collectief verband in die situatie niet gelijk is aan vier uur Begeleiding individueel, maar is afhankelijk van het resultaat. Het gaat dan om personen waarvoor op medische gronden een contra-indicatie geldt voor deelname aan een groep geboden door een instelling, zoals infectiegevaar of ernstige energetische beperkingen.
Bij een indicatie voor dagbesteding zal ook worden onderzocht of de cliënt in staat is om de locatie van de dagbesteding te bereiken. Wanneer een cliënt in staat is met het openbaar vervoer te reizen (eventueel na oefenen onder begeleiding) of met de fiets of een ander vervoermiddel zelfstandig (of onder begeleiding van mantelzorg of vrijwilliger, indien beschikbaar) de dagbesteding kan bereiken dan is dat uiteraard voorliggend. Wanneer dit niet mogelijk is, zal vervoer van en naar de dagbesteding worden geïndiceerd. De meeste aanbieders van dagbesteding hebben afspraken met vervoersbedrijven die de cliënt van huis of bij een vast verzamelpunt ophalen en naar de dagbesteding brengen en halen. Op het budget voor het vervoer vanuit de AWBZ is in 2014 al fors bezuinigd waardoor instellingen zelf hebben gezocht naar manieren om het vervoer efficiënter te organiseren. Hierdoor wordt nu bij de keuze voor een bepaalde locatie dagbesteding voor een cliënt al rekening gehouden met reisafstand en zijn initiatieven ontwikkeld om cliënten te leren zelfstandig met het openbaar vervoer te reizen. Deze ontwikkeling zal onder de Wmo zeker worden voortgezet.Toezicht in het vervoer werd onder de AWBZ niet geïndiceerd omdat werd aangenomen dat het niveau van het vervoer naar dagbesteding is aangepast aan de gebruikers. Wanneer er medisch gezien toezicht nodig is dan kan hiervoor een beroep gedaan worden op de zorgverzekeringswet.
De gemeente heeft overeenkomsten gesloten met aanbieders van vervoer. Voor de vervoerstarieven gelden de afspraken die met de aanbieders zijn overeengekomen. Hiervoor is er een onderscheid gemaakt tussen nieuwe cliënten en bestaande cliënten die onder de overgangsregeling vallen.
Het college beoordeelt of belanghebbende in aanmerking komt voor een individuele voorziening voor vervoer van en naar de activiteiten van de dagbesteding. Indien belanghebbende om medische redenen niet in staat is zelf de locatie van de activiteiten te bereiken, wordt eerst gekeken of de mantelzorger, het steunsysteem of een vrijwillig vervoersinitiatief een oplossing kan bieden. Is dit niet het geval dan kan het college een individuele voorziening voor vervoer naar de locatie van de activiteiten verstrekken.
Kortdurend verblijf is bedoeld voor cliënten die permanent toezicht nodig hebben. Bij kortdurend verblijf logeert een cliënt maximaal 72 uur per week in een instelling, bijvoorbeeld in een instelling voor mensen met een beperking, verpleeghuis of verzorgingshuis. Hiermee wordt de mantelzorger (bijv. ouder, partner of huisgenoot) ontlast, zodat deze de zorg langer kan volhouden en cliënt thuis kan blijven wonen.
Kortdurend verblijf doet zich voor in situaties waarin de mantelzorger geheel of gedeeltelijk de zorg voor belanghebbende als gevolg van (dreigende) overbelasting niet meer uit kan voeren en waarvoor ook het eigen steunsysteem geen oplossing kan bieden. Een uitzondering hierop geldt wanneer het gaat om ouders die bovengebruikelijke zorg verlenen aan hun kinderen. Hierbij hoeft geen sprake te zijn van dreigende overbelasting en kan alleen op grond van hun bovengebruikelijke taken kortdurend verblijf worden geïndiceerd.
Mantelzorg is langdurige zorg die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende, door personen uit diens omgeving waarbij de zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie en de gebruikelijke zorg overstijgt.
Door de gemeente wordt eerst onderzocht of er andere manieren zijn om de mantelzorger te ontlasten. Hierbij valt te denken aan het inschakelen van een vrijwilliger die een paar uur de zorg voor een cliënt overneemt, en ook dagbesteding kan als belangrijk neveneffect of zelfs doel hebben de mantelzorg te ontlasten.De omvang van kortdurend verblijf is 1, 2 of 3 etmalen per week, afhankelijk van wat noodzakelijk is in de specifieke situatie van de cliënt. Er is een maximum van 3 etmalen per week gesteld omdat het logeren betreft. Bij meer dan 3 etmalen in een instelling is er sprake van opname waarvoor een indicatie op grond van de Wlz moet worden gesteld. Het is denkbaar dat hierop in specifieke situaties een uitzondering kan worden gemaakt om bijvoorbeeld verblijf van een week, zodat mantelzorg op vakantie kan, mogelijk te maken.
Dan moet wel vaststaan dat andere oplossingen, zoals bijvoorbeeld respijtzorg vergoed door de ziektekostenverzekeraar, geen optie zijn.
In de instelling waar cliënt kortdurend verblijft, wordt de dagelijkse zorg overgenomen. Wanneer verpleging nodig is, moet dit apart op grond van de Wlz worden geïndiceerd. Behandeling behoort nadrukkelijk niet bij kortdurend verblijf.
Cliënt is zelf verantwoordelijk voor vervoer van en naar de instelling voor kortdurend verblijf. Hij kan hiervoor gebruik maken van eigen vervoer of van hulp uit het eigen netwerk.
Wanneer de cliënt beperkingen heeft op het gebied van vervoer zal hij doorgaans in het bezit zijn van een pasje voor de locale vervoersvoorziening, Regiotaxi of een (rolstoel-) taxikostenvergoeding krijgen, waarmee hij zich naar de instelling kan vervoeren. Kortdurend verblijf kent anders dan school of dagbesteding geen exacte starttijden zodat gebruik van een collectief vervoerssysteem als de lokale vervoersvoorziening of Regiotaxi (eventueel met begeleider) een geschikte oplossing biedt.
Om in aanmerking te komen voor Kortdurend Verblijf moet worden voldaan aan alle hieronder genoemde voorwaarden:
Permanent toezicht omvat altijd bovengebruikelijk toezicht. Het is toezicht waarop de klant noodzakelijkerwijs is aangewezen op regelmatige en onregelmatige momenten en die geboden wordt op basis van actieve observatie. Het gaat dus om belanghebbenden die 24 uur per dag toezicht nodig hebben. Dit is op het grensvlak met de Wlz waarbij ook één van de criteria is dat de klant 24 uur per dag toezicht nodig heeft.
Bij het begrip toezicht moet goed het onderscheid met de Zvw in het oog worden gehouden. Een voorbeeld is het verpleegkundig toezicht dat nodig is bij thuisbeademing. Dat valt niet onder de Wmo maar onder de verpleging op grond van de Zvw.
Permanent toezicht kan verschillende aangrijpingspunten hebben en verschillen in intensiteit. Afhankelijk daarvan kan de toezichtfunctie op verschillende manieren vorm krijgen. Het toezicht kan gericht zijn op:
De omvang van de functie Kortdurend Verblijf wordt vastgesteld in klassen en uitgedrukt in etmalen. De klassen zijn als volgt bepaald:
klasse 2: twee etmalen per week
klasse 3: drie etmalen per week
Het college stelt de noodzaak voor permanent, 24 uur per dag toezicht vast. Van permanent toezicht is sprake indien:
die hulp geboden wordt op basis van actieve observatie, die tot doel heeft dreigende ontsporing in het gedrag of verslechtering van de gezondheidssituatie tijdig te signaleren, waardoor tijdig ingegrepen kan worden en escalatie van onveilige/ gevaarlijke/ (levens)bedreigende gezondheids- en of gedragssituaties kan worden voorkomen.
Als het college heeft vastgesteld dat de ouder(s) en/of andere huisgenoten in de thuissituatie overbelast is/zijn, of dit door het bieden van mantelzorg dreigt/dreigen te raken en daardoor niet meer in staat is/zijn de mantelzorg (volledig) te leveren, beoordeelt het college eerst of binnen het eigen steunsysteem van de mantelzorger een oplossing voor de overbelasting kan worden gevonden. Te denken valt aan een familielid die een middag of weekend de zorg overneemt. Is dat niet of niet voldoende het geval dan beoordeelt het college of voorliggende voorzieningen een oplossing kunnen bieden. Hierbij kan gedacht worden aan een steunpunt mantelzorg dat informatie kan verstrekken over voorzieningen, of een vrijwilligerssteunpunt dat kan bemiddelen voor een vrijwilliger.
Als het college heeft vastgesteld dat inzet van het eigen steunsysteem en de voorliggende voorzieningen het probleem van de (dreigende) overbelasting niet in voldoende mate vermindert, kan het college de maatwerkvoorziening kortdurend verblijf toekennen.
Een uitzondering op de regel dat sprake moet zijn van (dreigende) overbelasting geldt wanneer het gaat om ouders die bovengebruikelijke zorg verlenen aan hun kind(eren).
Hierbij kan op grond van hun bovengebruikelijke taken kortdurend verblijf worden geïndiceerd.
Het college gaat ook na of belanghebbende een indicatie voor Zvw-persoonlijke verzorging en verpleging heeft. Wanneer deze zorg door de partner, ouder, volwassen kind en/of andere huisgenoot zelf wordt geleverd via een pgb, kan dit een reden zijn voor (dreigende) overbelasting. De overbelasting kan in dit geval worden verminderd wanneer de mantelzorger in plaats van zelf de persoonlijke verzorging te leveren, deze inkoopt in de vorm van zorg in natura door een thuiszorgaanbieder. Deze oplossing is voorliggend aan een maatwerkvoorziening.
Een inloopfunctie GGZ is een laagdrempelige voorziening in het kader van dag- en arbeidsmatige activiteiten. Het gaat hierbij dan ook vooral om de beschikbaarheidsfunctie. Dat betekent dat aan de deelnemers geen strenge eisen worden gesteld voor wat betreft de deelname aan de inloop. Er is dan ook geen indicatie vereist. Over het algemeen is tijdens de openingsuren van de inloopfunctie altijd minimaal een begeleider aanwezig.
De inloop is bedoeld voor (ex)cliënten met een langdurige psychische stoornis en daarmee samenhangende beperkingen.
De functie Inloop GGZ wordt naar alle gemeenten gedecentraliseerd, tenzij de functie onderdeel uitmaakt van de maatschappelijke opvang: dan gaat het naar centrumgemeenten. Vanuit de AWBZ worden in onze regio diverse inlooppunten GGZ gefinancierd. Over het algemeen komen de meeste bezoekers van inloopfuncties uit centrumgemeenten. In onze regio zien we in aansluiting hierop ook meer inloopfuncties in Leiden dan in de regiogemeenten.
Katwijk heeft een inloophuis bij Stichting De Brug en een inloopfunctie GGZ bij de Poolster.
Een van de nieuwe taken voor de gemeente is de doventolkzorg. Doventolkzorg omvat zorg door een doventolk bij het voeren van een gesprek in de leefsituatie. Het inkoopbeleid wordt landelijk ingevuld door de Vereniging Nederlandse Gemeenten.
Alleen belanghebbenden komen in aanmerking voor doventolkzorg.
Cliënten die door hun beperkingen behoefte hebben aan een beschermd woonklimaat die gericht is op het bieden van structuur en ondersteuning van alle dagelijks activiteiten wonen vaak in een zogenaamde woonvorm voor beschermd wonen. Zij krijgen begeleiding bij de structuur van hun dagelijks leven, ondersteuning bij regelzaken en geldbeheer en bij het vinden van een passende daginvulling. Voor een deel van de cliënten is beschermd wonen een opstapje naar zelfstandig wonen.
Voor beschermd wonen of opvang was een indicatie op grond van de AWBZ noodzakelijk maar deze taak is met overgangsrecht overgeheveld naar de Wmo 2015. Het wordt voorlopig een taak voor de zogenaamde centrumgemeenten (voor gemeente Katwijk is dit de gemeente Leiden), zij krijgen ook het budget voor deze taak.
De centrumgemeente moet de toegang bepalen via een beschikking. Als een belanghebbende zich meldt voor beschermd wonen of opvang zal deze worden doorverwezen naar gemeente Leiden.
HOOFDSTUK 3. PERSOONSGEBONDEN BUDGET
Keuze voor maatwerkvoorziening of een persoonsgebonden budget
De cliënt wordt geïnformeerd over de mogelijkheid voor een maatwerkvoorziening dan wel een persoonsgebonden budget. Bij een persoonsgebonden budget koopt cliënt zelf de ondersteuning/voorziening in. Het college bepaalt of een persoonsgebonden budget wordt toegekend.
We onderscheiden een persoonsgebonden budget voor dienstverlening (= hulp bij het huishouden, begeleiding, kortdurend verblijf ) en een persoonsgebonden budget voor andere maatwerkvoorzieningen (= op het gebied van wonen en voor rolstoelen).
De medewerker informeert de cliënt op zijn verzoek over de maximale budgetten die voor de ondersteuning waarvoor hij een persoonsgebonden budget wil aanvragen van toepassing zijn. Hij wijst daarbij de cliënt op de voorwaarden om voor een persoonsgebonden budget in aanmerking te komen, als ook de rechten en plichten die hieraan verbonden zijn.
De client moet voldoen aan de volgende criteria:
de cliënt moet zelf of met behulp van zijn netwerk, in staat zijn tot een redelijke waardering van zijn belangen en in staat zijn de aan een pgb verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren. Dit betekent dat cliënt (of iemand die hij daarvoor inschakelt) moet kunnen inzien wat er aan ondersteuning moet worden ingekocht, hij moet offertes opvragen, hulpverleners kunnen aansturen, de administratieve verplichtingen richting gemeente en Sociale Verzekeringsbank kunnen uitvoeren etc;
De cliënt is verplicht voor een persoonsgebonden budget voor dienstverlening een persoonlijk plan te overleggen volgens een voorgeschreven format. Het formulier Persoonlijk Plan wordt door de gemeente ter beschikking gesteld aan de cliënt. Op grond van dit plan moet de medewerker kunnen vaststellen of de cliënt in aanmerking kan komen voor een persoonsgebonden budget.
Het plan moet ook inzicht geven wie de ondersteuning gaat leveren en -afhankelijk van het type ondersteuning- of deze beschikt over de benodigde kwalificaties.
Is er sprake van een persoonsgebonden budget voor andere maatwerkvoorzieningen, dan moet hij desgevraagd een persoonlijk plan overleggen dat relevant is voor het type ondersteuning en voegt daarbij een offerte of factuur.
De cliënt stelt het persoonlijk plan op. De medewerker toetst het persoonlijk plan in de onderzoeksfase, zodat het eventueel nog kan worden bijgesteld. Aan de hand van de resultaten van het onderzoek en met behulp van de vastgestelde criteria beoordeelt de medewerker of het zelf organiseren van zorg met een budget past. Zie verordening Wmo artikel 11.
De cliënt is verplicht voor de dienstverlening die hij wenst in te kopen met een persoonsgebonden budget een schriftelijke overeenkomst af te sluiten met de zorgverleners die hij daarvoor in wenst te schakelen. De zorgovereenkomst dient te voldoen aan het format, zoals dat door de Sociale Verzekeringsbank ter beschikking wordt gesteld.
Combinatie persoonsgebonden budget en zorg in natura
Een cliënt kan ervoor kiezen een arrangement voor dienstverlening (combinatie van verschillende gebieden van ondersteuning) gedeeltelijk in de vorm van een persoonsgebonden budget en gedeeltelijk in natura te ontvangen.
In dat geval moet uit het zorg- en budgetplan duidelijk zijn hoe de cliënt deze verdeling wil maken en ligt de verplichting bij de cliënt of zijn vertegenwoordiger om de ondersteuning te coördineren en op elkaar af te stemmen.
Er is geen combinatie van pgb en ondersteuning in natura mogelijk binnen een gebied. Binnen een gebied van ondersteuning moet de cliënt kiezen voor òf ondersteuning in natura òf een persoonsgebonden budget.
Voor zover het persoonsgebonden budget valt onder het trekkingsrecht bij de Sociale Verzekeringsbank, zal de cliënt moeten voldoen aan de verplichtingen die aan dit trekkingsrecht zijn verbonden.
Hoogte van het persoonsgebonden budget
De hoogte van het persoonsgebonden budget voor dienstverlening is afhankelijk van de vraag of er sprake is van ondersteuning door een al dan niet daartoe opgeleid persoon en/of een persoon die al dan niet werkzaam is via een instelling. Het uurbedrag wordt door de raad vastgesteld en vastgelegd in de verordening Wet maatschappelijke ondersteuning.
Voor overige maatwerkvoorzieningen is het bedrag bepaald op de tegenwaarde van de zaak die de cliënt ontvangen zou hebben als de zaak in natura zou zijn verstrekt. Daarbij zal veelal sprake zijn van kortingen, omdat via een contract met een leverancier een grote hoeveelheid voorzieningen afgenomen wordt. Deze korting wordt doorberekend naar het persoonsgebonden budget. Het is immers niet de bedoeling dat een persoonsgebonden budget meer geld gaat kosten dan verstrekking in natura. Over het algemeen zal er van uitgegaan kunnen worden dat ook met een persoonsgebonden budget een voorziening met korting zal kunnen worden aangeschaft. Is dat niet het geval dan zal beoordeeld moeten worden of niet het volledige bedrag zonder korting vergoed zal moeten worden omdat anders het te bereiken resultaat onbereikbaar wordt. Verder zal worden uitgegaan van de situatie die er zou zijn als de voorziening in natura zou worden verstrekt. Zou dat een nieuwe voorziening zijn of een voorziening die verstrekt zou worden uit depot? In de eerste situatie wordt het bedrag bepaald op een nieuwe voorziening, met korting. In het tweede geval wordt het bedrag bepaald op het bedrag dat het zou kosten om de voorziening uit depot aan te schaffen.
Omdat de meeste voorzieningen in natura door het college op huurbasis, inclusief het onderhoud en de reparaties , worden afgenomen, zal daar in de regel voor de bepaling van het persoonsgebonden budget ook aansluiting bij worden gezocht. In andere gevallen kan het bedrag afgeleid worden van bijvoorbeeld een offerte. Daarbij kunnen bedragen geteld worden voor het onderhoud en de reparaties van de voorziening, voor zover daar sprake van kan zijn. Deze bedragen zijn ofwel bij verstrekking in eigen beheer bekend vanuit het verleden, ofwel kunnen bij verstrekking via een leverancier bij de leverancier worden opgevraagd.
Het is van belang dat er continuïteit is in de ondersteuning, zodat de dienstverlening efficiënt kan worden uitgevoerd. Dat vergroot de doelmatigheid en de ondersteuning. Om die reden worden er grenzen gesteld aan de frequentie waarmee de cliënt mag wisselen tussen zorgaanbieders of tussen persoonsgebonden budget en zorg in natura.
Kosten die niet ten laste van het persoonsgebonden budget kunnen worden gebracht
Het is de cliënt niet toegestaan om bemiddelingskosten, administratiekosten en een eenmalige uitkering (vrij besteedbaar bedrag) te betalen uit het persoonsgebonden budget voor dienstverlening. Ook reiskosten die de zorgverlener maakt en extra loon in de vorm van een feestdagenuitkering kunnen niet uit het persoonsgebonden budget worden vergoed. Het budget mag alleen aan zorg worden besteed.
Verantwoording persoonsgebonden budget
De controle van het persoonsgebonden budget vindt als volgt plaats. Iedere budgethouder dient de volgende stukken te bewaren: de nota/factuur van de aangeschafte voorziening; een betalingsbewijs van aanschaf van de voorziening of een overzicht van de salarisadministratie met bewijsmiddelen. Naast de hiervoor genoemde controle aspecten geldt het vereiste van de zogenoemde ‘girale betaling’. Met bankafschriften dient verantwoord te worden dat het persoonsgebonden budget op correcte wijze is besteed.
Contante betaling is niet toegestaan.
Het college bepaalt bij welke budgethouders deze stukken zullen worden opgevraagd om te controleren of het persoonsgebonden budget besteed is aan het doel waarvoor het verstrekt is. Is dat het geval, dan hoeft er verder niets te gebeuren. Is het persoonsgebonden budget anders besteed dan bedoeld, dan kan het college overwegen het persoonsgebonden budget geheel of gedeeltelijk terug te vorderen. Daarbij zal leidend zijn of er opzet in het spel is geweest, of dat sprake is geweest van onwetendheid. In die laatste situatie kan overlegd worden dat deze situatie in de toekomst vermeden dient te worden. Bij opzet moet afgewogen worden of terugvordering in verhouding staat tot wat er bewust onjuist is gedaan.
Uitbetalen persoonsgebonden budget
De gemeente betaalt een persoonsgebonden budget uit op declaratiebasis. Dit kan rechtstreeks of in gevallen van een persoonsgebonden budget voor dienstverlening via de SVB.
Terugvordering persoonsgebonden budget
Terugvordering van een persoonsgebonden budget vindt plaats door het college.
BIJLAGE 1. DUURZAME AANPAK HULP BIJ HET HUISHOUDEN VANUIT DE WMO
De gemeente Katwijk heeft het beleid rond Hulp bij het Huishouden duurzaam aangepast. Zowel de voormalige algemene voorziening als de voormalige maatwerkvoorziening zijn omgevormd naar een resultaatgerichte maatwerkvoorziening met verschillende arrangementen. Belangrijkste overwegingen hiervoor zijn:
Omvorming naar een resultaatgerichte maatwerkvoorziening biedt de mogelijkheid om toe te werken naar een integraal systeem HbH (op dit moment is er een algemene voorziening voor hulp bij het huishouden en een maatwerkvoorziening voor begeleiding bij de huishouding, met twee verschillende regimes en bijdragesystematiek).
Bij de uitwerking zijn de uitspraken van de CRvB van 18 mei 2016 over hulp bij het huishouden en de daaruit volgende notitie Passend en onderbouwd (lokaal) beleid voor hulp bij het huishouden betrokken. Deze notitie doet aanbevelingen voor een duurzame HbH aanpak voor zorg in natura.
Door een uitvraag naar zowel tarieven als tijdsbesteding bij huidige aanbieders en branchevereniging is gewaarborgd dat de tarieven per arrangement reëel zijn en in lijn zijn met de AMvB reële prijs Wmo 2015 dat tot doel heeft dat een gemeente een reële prijs betaalt voor een Wmo dienst.
De duurzame aanpak bestaat eruit dat de verschillende resultaatgebieden van Hulp bij het huishouden zijn gedefinieerd en uitgewerkt in activiteiten en frequentie. Op basis daarvan zijn de arrangementen beschreven. Een arrangement bestaat uit een samengesteld pakket van HbH resultaten.
De frequentie van activiteiten wordt zoveel als mogelijk vastgesteld op basis van wat algemeen aanvaardbaar wordt beschouwd. Hierbij worden verschillende onderzoeken betrokken. Ook wordt een uitvraag gehouden onder aanbieders. Tegelijkertijd staat maatwerk centraal. Dit betekent dat zoveel mogelijk wordt aangesloten bij de persoonlijke situatie van de klant. De frequentie is daarmee sterk afhankelijk van de individuele omstandigheden van de klant. Binnen de maatwerkvoorziening wordt hier rekening mee gehouden. De frequentie is onder andere afhankelijk van:
De hulp bij het huishouden is onderverdeeld in zes verschillende resultaatgebieden:
3. Uitwerking Resultaatgebieden
Resultaat 1. Het behalen van een basisniveau van een schoon en leefbaar huis
Bij de hulp bij het huishouden is het uitgangspunt dat iedereen kan leven in een schoon en leefbaar huis en gebruik moet kunnen maken van de leefruimtes die dagelijks in gebruik zijn: woonkamer, als slaapvertrek in gebruik zijnde ruimte(s), keuken, sanitaire ruimtes, gang/trap. Hierbij wordt uitgegaan van het niveau sociale woningbouw.
Persoonskenmerken en behoeften kunnen het noodzakelijk maken hiervan af te wijken.
Het basisniveau van een schoon en leefbaar huis omvat lichte en zware schoonmaaktaken. Extra ruimtes, zoals een hobbykamer, een logeerkamer en een bijkeuken vallen niet onder dit arrangement tenzij deze ruimtes voor het dagelijks gebruik van de klant noodzakelijk zijn.
Een schoon huis betekent dat het huis periodiek wordt schoongemaakt en niet vervuilt. Een schoon huis wil niet zeggen dat alle vertrekken wekelijks schoongemaakt moeten worden. Leefbaar staat voor opgeruimd en functioneel, bijvoorbeeld om vallen te voorkomen.
Hieronder verstaan we verder de signaleringsfunctie ten aanzien van bijvoorbeeld het bijhouden van houdbaarheidsdata van voedsel (koelkast), het veilig gebruik van het gasfornuis en of de brievenbus wordt geleegd. Indien er bij de cliënt sprake is van verlies van regie en er zijn geen andere oplossingen mogelijk kan de noodzaak ontstaan om een resultaatgebied toe te voegen.
Niet onder de reikwijdte van de Wmo 2015 behoren:
De verzorging van huisdieren (niet zijnde hulphonden) valt wel onder de Wmo maar hiervoor wordt geen aparte indicatie afgegeven.
Werkzaamheden die regelmatig moeten worden uitgevoerd om een verantwoord basisniveau van een schoon en leefbaar huis te behalen zijn:
De zorgaanbieder bespreekt samen met de cliënt welke taken per keer gedaan worden.
Frequentie van de werkzaamheden
Voor wat betreft de frequentie van de activiteiten wordt bij dit arrangement aangesloten bij het onderzoek ‘Normering van de basisvoorziening schoon huis’ van de gemeente Utrecht. Vanwege het feit dat de aard van de werkzaamheden, de doelgroep, activiteiten en reikwijdte overeenkomen kan dit als basis dienen voor de frequentie/tijdsindicatie.
De werkzaamheden kunnen worden onderscheiden in activiteiten die wekelijks, tweewekelijks of met een lagere frequentie (bijvoorbeeld maandelijks of eenmaal per kwartaal) gedaan worden.
Aspecten die bij dit resultaatgebied en de frequentie van werkzaamheden een rol spelen
Resultaat 2. Het beschikken over schone kleding en bedden-linnengoed
Ondersteuning op dit resultaat wordt geboden wanneer een cliënt een belemmering of een dusdanige beperking heeft bij het op orde en schoon houden van zijn kleding en/of bedden- en linnengoed. Het doel van dit resultaat is dat de persoon beschikt over schone kleding en bedden- en linnengoed.
De wasverzorging zoals bedoeld binnen dit resultaatgebied kan bestaan uit het wassen, het drogen, opvouwen van kleding en bedden- en linnengoed en het terugleggen van het schone wasgoed in de kast. Daarbij kan (uitsluitend) de bovenkleding worden gestreken. Er worden geen lakens, theedoeken, zakdoeken en onderkleding gestreken. Wat betreft de kleding wordt in het algemeen uitgegaan van een eigen verantwoordelijkheid van de klant wat betreft de keuze van kleding, die in principe niet hoeft te worden gestreken.
Frequentie van de werkzaamheden
De was wordt wekelijks of tenminste tweewekelijks gedaan.
De frequentie van de werkzaamheden is o.a. afhankelijk van de volgende factoren:
Aspecten die bij dit resultaatgebied en frequentie van werkzaamheden een rol spelen
Voorliggend aan dit resultaat is onder andere de mogelijkheid van een was- en/of strijkservice. Als deze voor handen is en afdoende om het resultaat te bereiken, kan hier gebruik van worden gemaakt, als de (financiële) situatie van de cliënt dit toelaat.
Verwacht mag worden dat de cliënt beschikt over een wasmachine en zoveel mogelijk strijkvrije kleding. Er wordt van uitgegaan, dat er een wasmachine aanwezig is. Het is de verantwoordelijkheid van de cliënt om hierover te beschikken.
Daarnaast wordt van de cliënt verwacht dat de reikwijdte van de ondersteuning tot een minimum wordt beperkt door bijvoorbeeld de aanschaf van een wasdroger.
Niet altijd hoeft voor alle onderdelen (volledig) ondersteuning geboden te worden. Zo kan het zijn dat cliënt wel in staat is om de was in de machine te doen, maar niet om de was op te hangen of te strijken. Ook is het soms mogelijk dat cliënt door de werkzaamheden anders te organiseren deze (gedeeltelijk) zelf kan blijven doen. Bijvoorbeeld door de wasmachine of droger op een verhoging te plaatsen of de was zittend op te vouwen of te strijken.
Van de cliënt wordt verwacht dat deze bij aanschaf van kleding zoveel mogelijk erop let dat het strijken hiervan niet noodzakelijk is. Ook wordt verwacht dat hij voldoende kleding en ondergoed heeft, zodat er bijvoorbeeld één keer per twee weken in plaats van één keer per week een volle trommel gewassen kan worden.
Resultaat 3. Het voeren van regie over het doen van het huishouden
Ondersteuning op dit resultaatgebied is aan de orde als de cliënt niet in staat is (zelfstandig) een gestructureerd huishouden te voeren en noodzakelijke algemene dagelijkse levensverrichtingen uit te voeren. Ondersteuning bij het voeren van regie over het doen van het huishouden kan gericht zijn op de volgende twee resultaten:
en ander lid/andere leden van het huishouden zodat die in staat is/zijn om het huishouden over te nemen.
Wanneer een cliënt de huishoudelijke taken wel zelf kan uitvoeren maar iemand anders moet er op toezien/stimuleren dat de werkzaamheden ook daadwerkelijk gebeuren, dan kan ook hiervoor ondersteuning worden geboden. Dit geldt ook wanneer de cliënt deze huishoudelijke taken soms wel en soms niet, of alleen onder toezicht zelf kan uitvoeren.
De frequentie is afhankelijk van de vorm van ondersteuning die geboden moet worden. Als er bijvoorbeeld toezicht moet worden gehouden op het feitelijk uitvoeren van de huishoudelijke werkzaamheden, dan is de ondersteuning gekoppeld aan de noodzakelijke frequentie van de huishoudelijke werkzaamheden zelf. Zoveel mogelijk zal een combinatie plaatsvinden met ondersteuning op andere resultaten binnen het resultaatgebied.
Aspecten die bij dit resultaatgebied en de frequentie van werkzaamheden een rol spelen
Wanneer er sprake is van een multi-problemsituatie, bijzondere situatie of crisis. Hierbij gaat het om ondersteuning van het huishouden wanneer niet (meer) van de cliënt verwacht kan worden dat hij zelfstandig beslissingen neemt of als disfunctioneren dreigt. Voorbeelden zijn een crisis waarbij opname niet mogelijk of wenselijk is of in geval van een terminale situatie. De situatie kan zich uiten in vervuiling (van de woning of van kleding), verwaarlozing (eten en drinken) of ontreddering van zichzelf of van afhankelijke huisgenoten waardoor het functioneren ernstig belemmerd wordt.
Resultaat 4. Het tijdelijk of permanent realiseren van een hoger/intensiever niveau van hygiëne of schoonmaak
Dit resultaatgebied is aan de orde wanneer een huishouden op grond van medische beperkingen van de cliënt tijdelijk of gedurende langere tijd een meer dan gebruikelijk niveau van hygiëne nodig heeft. Dit resultaat is ook van toepassing wanneer door medische beperkingen van de cliënt meer vervuiling van het huis optreedt. Een hoger/intensiever niveau van hygiëne is o.a. aan de orde in de volgende gevallen:
Dit resultaat is een uitbreiding van resultaat 1 qua frequentie voor het behalen van een basisniveau van een schoon en leefbaar huis. Dit betekent dat de werkzaamheden uit resultaat 1 uitgevoerd worden zoals het afnemen van stof, stofzuigen, reinigen van vloeren en sanitair, maar dan in een hogere frequentie of intensiteit (waaronder nat afnemen).
In aanvulling op omschrijving bij resultaat 1: Bij de frequentie van werkzaamheden spelen onder andere een rol:
Resultaat 5. Het beschikken over primaire levensbehoeften en maaltijden
Ondersteuning op dit resultaatgebied is aan de orde wanneer een cliënt niet in staat is om de noodzakelijke boodschappen in huis te halen en/of niet in staat is om de maaltijden te bereiden en er geen andere oplossingen bestaan (netwerk, voorliggende voorzieningen). Het doel van dit resultaat is a) dat de cliënt beschikt over de noodzakelijke producten voor levensonderhoud en b) voorzien wordt van maaltijden.
Bij resultaat a: boodschappen bestellen en/of doen en/of opbergen
Bij resultaat b: Het verzorgen van maaltijden kan bestaan uit de volgende activiteiten:
Uitgangspunt is het wekelijks in huis halen van de boodschappen.
Bij het verzorgen van de maaltijd wordt uitgegaan van gemiddeld twee broodmaaltijden en één warme maaltijd per dag.
Er wordt alleen ondersteuning geboden voor het aantal dagen waarop (aanvullend) ondersteuning nodig is bij het verzorgen of opwarmen van de maaltijd. Het maximum is zeven dagen per week.
Aspecten die bij dit resultaatgebied en frequentie van werkzaamheden een rol spelen
Voor de maaltijden is van belang of cliënt in staat is gebruik te maken van een maaltijdservice, zoals tafeltje-dek-je of ‘open eettafels’ in de wijk/kern. Als dit het geval is, dan wordt hiermee rekening gehouden bij de indicatie. Een dergelijke maaltijdservice geldt niet als voorliggende voorziening als er sprake is van minderjarige kinderen in het gezin.
Als een cliënt ondersteuning krijgt bij de verzorging van de warme maaltijd dan hoeft er niet iedere dag gekookt te worden, koken voor twee dagen is mogelijk. Ook kan een broodmaaltijd alvast klaargemaakt en klaargezet worden gelijktijdig met het bereiden van een andere maaltijd of het uitvoeren van andere ondersteuning.
Resultaat 6. Het aanleren van huishoudelijke taken of werkzaamheden
Onder dit resultaat valt het leren bedienen van huishoudelijke apparatuur, het aanleren van huishoudelijke werkzaamheden en/of de wasverzorging. Het aanleren van taken is kortdurend van aard met als eindresultaat dat de cliënt dit (deels) zelf - weer - kan.
Bij ‘kortdurend’ wordt doorgaans uitgegaan van een periode van minimaal 6 weken tot maximaal 3 maanden. Indien er met het oog op het vergroten van de zelfredzaamheid sprake is van een bredere ondersteuningsvraag, wordt onderzocht in hoeverre er een indicatie bestaat voor begeleiding.
Het (kortdurend) aanleren van huishoudelijke taken of werkzaamheden kan nodig zijn wanneer bijvoorbeeld een cliënt met een beperking voor het eerst zelfstandig (met begeleiding) gaat wonen, vanuit Beschermd wonen naar Beschermd Thuis overgaat of bij het overlijden of opname van een partner die tot dan toe de huishoudelijke taken op zich nam.
Resultaat 7. Het geven van benodigde zorg voor kinderen
Het resultaat van dit resultaatgebied wordt omschreven als: Het bij onverwachte noodsituaties in het gezin tijdelijk ondersteunen bij de zorg van kinderen.
Onderstaand wordt aangegeven wat in een normale situatie bij gezonde kinderen, in een bepaalde leeftijdsfase verwacht kan worden in relatie tot het huishouden en de dagelijkse zorg. Er dient bij de indicatie altijd individueel beoordeeld te worden of de verwachting ook reëel is bij het kind van een cliënt. Indien dit niet het geval is, wordt er gemotiveerd afgeweken.
Het gaat bij dit resultaatgebied om inwonende kinderen die tot het huishouden behoren.
Gebruikelijke hulp door kinderen/jongvolwassenen
Onderstaand wordt aangegeven wat van gezonde kinderen in een bepaalde leeftijdsfase verwacht kan worden in relatie tot het geven van gebruikelijk hulp wat betreft het huishouden. Er dient bij de indicatie altijd individueel beoordeeld te worden of de verwachting ook reëel is bij het kind van een cliënt. Indien dit niet het geval is wordt er gemotiveerd afgeweken.
Kinderen van dertien tot en met zeventien jaar worden geacht te kunnen helpen bij lichte huishoudelijke werkzaamheden zoals opruimen, tafel dekken/afruimen, afwassen/afdrogen, een boodschap doen en kleding in de wasmand gooien en hun eigen kamer op orde houden (waaronder wordt verstaan rommel opruimen, stofzuigen en bed verschonen).
Huisgenoten van achttien tot en met twintig jaar kunnen een eenpersoonshuishouden voeren. Dit wil ten minste zeggen het schoon houden van de sanitaire ruimte(n) en één kamer, de was doen voor één persoon, boodschappen doen voor één persoon, de maaltijden verzorgen, afwassen en opruimen. Indien nodig en mogelijk kan ook de opvang en/of verzorging van jongere gezinsleden tot hun activiteiten behoren.
De gebruikelijke hulp die kinderen en jongvolwassenen binnen het gezin kunnen bieden, wordt in mindering gebracht op de indicatie voor het gezin. Het betreft te allen tijde maatwerk, waarbij onder andere rekening wordt gehouden met studie en werk van de kinderen.
Een dergelijke indicatie is in principe van korte duur (maximaal 3 maanden) omdat dan naar een structurele oplossing moet worden gezocht.
Activiteiten en omvang voor de zorg van kinderen zijn afhankelijk van de leeftijd en ontwikkeling van het kind en de mogelijkheden van de ouder(s). Te denken valt aan:
Het is hierbij mogelijk om taken te combineren door bijvoorbeeld meerdere kinderen tegelijkertijd naar bed te brengen.
Het bieden van opvang aan of oppas voor de kinderen valt niet onder dit resultaat.
De zorg voor kinderen is een dagelijkse taak en kan maximaal 40 uur per week bedragen.
De feitelijke frequentie is afhankelijk van de beschikbaarheid van netwerk, voorliggende voorzieningen etc.
De indicatie wordt in principe afgegeven voor een maximale duur van drie maanden zodat ouder(s) de mogelijkheid krijgen een (structurele) oplossing te vinden.
Aspecten die bij dit resultaatgebied en de frequentie van werkzaamheden een rol spelen
Ouders hebben een zorgplicht voor hun kinderen, zowel bij gezondheid als bij ziekte. Bij uitval van één van de ouders dient de andere ouder de zorg voor de kinderen over te nemen. Hierbij dienen zij zelf naar oplossingen voor problemen in de zorg te zoeken. Zorgverlof, mantelzorg of andere voorliggende voorzieningen als kinderopvang kunnen een (deel)oplossing bieden bij problemen in de zorgverlening door een ouder. Indien deze zorg niet realiseerbaar is, dan kan een ondersteuning op grond van de Wmo overwogen worden. Bij een echtscheiding of beëindiging van de relatie vervalt niet de plicht om voor de kinderen zorg te dragen. Er dient wel rekening gehouden te worden met door de rechter vastgelegde afspraken rondom de zorg voor de kinderen.
(Aanvullende) ondersteuning is alleen bij uitzondering en tijdelijk mogelijk als ouders door een acuut ontstaan probleem een oplossing nodig hebben. Door tijdelijk ondersteuning te bieden krijgen ouders de mogelijkheid in een (structurele) oplossing te voorzien. Van ouders mag worden verwacht dat zij zich tot het uiterste inspannen om die oplossing zo snel mogelijk te vinden.
Resultaat 8. Het ontlasten van (dreigend) overbelaste mantelzorgers
Dit resultaat komt qua activiteiten overeen met resultaatgebied 1. De frequentie is echter lager omdat het een tegemoetkoming betreft in de belasting. De activiteiten zijn erop gericht de (dreigend) overbelaste mantelzorger te ontlasten.
In beginsel is de toewijzing voor maximaal een half jaar met de mogelijkheid om, bij wijze van uitzondering, daarna nog éénmalig met maximaal een half jaar te verlengen. Als incidenteel blijkt dat één jaar hulp geen soelaas biedt, dan ontkom je bijna niet aan de conclusie dat de mantelzorg een te zware blijvende belasting is voor de betreffende mantelzorger en zijn andere (structurele) maatregelen noodzakelijk. Een tijdelijke voorziening dekt dan niet de lading van het probleem overbelast te zijn.
De volgende voorwaarden gelden:
Aangezien het in eerste instantie om een tijdelijke ondersteuning gaat ter overbrugging van een periode wordt geen eigen bijdrage gevraagd.
Aspecten die bij dit resultaatgebied een rol spelen
Dit resultaat kan worden ingezet in het geval er sprake is van zelfstandige woonruimte/huisvesting van de zorg/hulpbehoevende en andere zelfstandige woonruimte/ huisvesting van de mantelzorger. Het arrangement is dus niet bedoeld voor de (dreigend) overbelaste mantelzorger die op hetzelfde adres verblijft als de zorg/hulpbehoevende. In dat geval ligt het namelijk voor de hand dat de zorg/hulpbehoevende zelf een beroep doet op een voorziening op grond van de wet. Het resultaat is in principe ook niet bedoeld voor mantelzorg ten behoeve van een zorg/hulpbehoevende, die in een (Wlz) instelling verblijft. Dan wordt er namelijk van uitgegaan dat de benodigde zorg/hulp vanuit de instelling geleverd wordt.
4. Arrangementen Hulp bij het huishouden
ARRANGEMENT 1: HET BEHALEN VAN EEN BASISNIVEAU VAN EEN SCHOON EN LEEFBAAR HUIS
Arrangement 1 wordt afgegeven indien een cliënt niet zelfstandig kan zorgen voor een basisniveau van een schoon en leefbaar huis. Het resultaat wat hiermee behaald wordt staat gelijk aan resultaatgebied 1. Wanneer als gevolg van objectiveerbare medische beperkingen een cliënt (en zijn leefomgeving) onvoldoende ondersteund wordt door de inzet van arrangement 1 kan gebruik gemaakt worden van een arrangement 2 of 3. Hier zal alleen sprake van zijn als er een extra resultaat of een ander resultaat behaald moet worden.
ARRANGEMENT 2: HET BESCHIKKEN OVER SCHONE KLEDING EN BEDDEN-LINNENGOED
Arrangement 2 bestaat uit arrangement 1 plus onderstaand resultaat:
Ad. a. beschikken over schone en draagbare kleding en/of bedden- en linnengoed
Wanneer een cliënt niet meer in staat is om zelf de wasverzorging te doen, zien we vaak dat dit wordt overgenomen door de mantelzorger. Wanneer dit echter om wat voor reden dan ook niet kan of niet voor handen is, kan een indicatie hiervoor nodig zijn. We zien een indicatie vaak bij cliënten met ernstige beperkingen vanwege een somatische aandoening. Rekening moet worden gehouden met extra bewassing in geval van medische problematiek (zoals genoemd bij resultaat 4).
Arrangement 3 bestaat uit arrangement 1 plus eventueel resultaten uit arrangement 2 plus onderstaand resultaat:
Ad. a. Het voeren van regie over het doen van het huishouden
Hierbij gaat het bijvoorbeeld om cliënten die (beginnend) dementerend zijn of een verstandelijke beperking hebben en daardoor de regie niet (meer) kunnen voeren. Daarnaast kan het gaan om ondersteuning van het huishouden wanneer niet (meer) van de cliënt verwacht kan worden dat hij zelfstandig beslissingen neemt of als disfunctioneren dreigt. De hulp dient bij het uitoefenen van de ondersteuning zoveel mogelijk de klant te betrekken bij het maken van keuzes. Daarbij dient aangesloten te worden bij de capaciteiten, intellectuele vaardigheden en leervermogen van de klant. Bij een deel van deze groep zal geen sprake zijn van ontwikkelvermogen, eerder van afnemende zelfredzaamheid. Bewaken of het nog verantwoord is dat de klant zelfstandig woont, is daarom onderdeel van het resultaatgebied (signaleren en doorgeven aan de gemeente).
6. Resultaatgebieden op uurbasis
Het realiseren van een (tijdelijk) hoger niveau van hygiëne of schoonmaak | €26,40 per uur1 | ||
€26,40 per uur2 | |||
€26,40 per uur3 | |||
Voor een aantal resultaatgebieden geldt dat deze zich slecht verhouden tot de werkwijze met arrangementen. Voor deze resultaatgebieden wordt daarom de urensystematiek gehanteerd.
Voor de resultaatgebieden 4, 5 en 6 geldt dat deze als extra resultaatgebied kunnen worden geïndiceerd, bovenop één van bovengenoemde arrangementen. Voor resultaatgebied 7 (zorg voor kinderen) geldt dat deze nooit in combinatie met een arrangement wordt verstrekt, aangezien ook de activiteiten van de overige resultaatgebieden onderdeel kunnen uitmaken van dit resultaatgebied.
Voor resultaatgebied 8 (het ontlasten van mantelzorgers) geldt dat standaard 2 uur wordt verstrekt.
Bij verstrekking van PGB wordt gebruik gemaakt van de CIZ-normering.
De hoogte van het budget voor hulp bij het huishouden wordt als volgt berekend:
De cliënt meldt zich bij de gemeente Katwijk. De gemeente Katwijk onderzoekt de melding. Na het door de gemeente Katwijk verrichte onderzoek wordt naar de cliënt (al dan niet digitaal) een schriftelijk document gestuurd waarin het gespreksverslag is opgenomen met daarin de opgenomen globale geïndiceerde resultaatsgebieden. Dat document wordt ondertekend door de klant als aanvraag in de zin van artikel 2.3.5. Wmo 2015 aangemerkt. In het document wordt aangegeven dat er een ondersteuningsplan wordt gemaakt met de aanbieder om de resultaatsgebieden concreet in te vullen. In dat document wordt geen rechtsmiddelenclausule opgenomen.
Binnen twee weken na ontvangst van de aanvraag moet de beschikking worden afgegeven. Als de cliënt het niet eens is met de indicering in resultaatsgebieden, kan de cliënt bezwaar maken tegen de beschikking.
Zorgaanbieders dienen voor het opstellen van het ondersteuningsplan gebruik te maken van het door de gemeente opgesteld format. Hierin worden per resultaatgebied concrete activiteiten benoemd, evenals de frequentie per activiteit.
De gemeente voert een beoordeling uit van het ondersteuningsplan dat door de zorgaanbieder wordt opgesteld. Indien nodig wordt in overleg getreden met de aanbieder en de cliënt over het ondersteuningsplan. De gemeente ziet er op toe dat zowel het geïndiceerde resultaatgebied als de concrete uitwerking daarvan individueel bijdraagt aan de zelfredzaamheid en participatie van de cliënt.
De gemeente zal de verrichtingen van de aanbieder steekproefsgewijs controleren door – een onafhankelijke organisatie – onderzoek te laten doen naar de vraag of sprake is van een schoon huis. Uitgangspunt is dat 10-15% van de klanten per aanbieder wordt gemonitord, in een redelijke periode na de afgegeven beschikking. Hierdoor kan in individuele gevallen worden vastgesteld of de geïndiceerde resultaatgebieden worden bereikt en of de aanbieder de afspraken nakomt. Een verslag van een onafhankelijke organisatie waaruit blijkt dat aan de norm is voldaan (het huis schoon is) kan tevens van belang zijn bij bezwaar- en beroepsprocedures.
2. Meten van klanttevredenheid
Naast een steekproefsgewijze controle van de aanbieder zal de klanttevredenheid worden gemeten. Er wordt contact opgenomen met de klant om te bezien of de klant tevreden is met de huishoudelijke ondersteuning. Indien de klant niet tevreden is kan samen met de zorgaanbieder het gesprek hierover worden aangegaan en kan (informeel) naar een oplossing worden gezocht. De klanttevredenheidsmeting kan (op termijn) breder dan huishoudelijke ondersteuning worden vormgegeven.
In de uitwerking wordt bekeken in hoeverre bovenstaande vormen van monitoring met elkaar kunnen worden gecombineerd. Er moet rekening worden gehouden met de financiële consequenties om deze monitoring vorm te geven.
Naast bovenstaande vormen van monitoring is van belang:
BIJLAGE 2. MAXIMALE VERGOEDING VAN KOSTEN ONDERHOUD, KEURING EN REPARATIE VAN LIFTEN
In het geval dat liften niet door de gemeente in bruikleen zijn verstrekt, is het mogelijk om vergoeding te krijgen voor de kosten van onderhoud, keuring en reparatie. Er moet dan wel sprake zijn van een Wmo indicatie voor een individuele persoon voor de lift.
Vergoeding wordt niet gegeven bij oneigenlijk dan wel onjuist gebruik van de lift.
Alleen de werkelijk gemaakte kosten (met een maximum van de in de tabel genoemde bedragen) van keuring, onderhoud en reparatie aan de hieronder genoemde onderdelen komen in aanmerking voor een financiële tegemoetkoming.
De maximale vergoeding van kosten voor onderhoud en keuring van diverse soorten liften in woningen en trappenhuizen bedraagt:
*) Balansliften worden niet meer nieuw gemaakt. Beginkeuringen zullen daarom nauwelijks nog voorkomen. Bestaande balansliften kunnen nog wel gewoon gekeurd en onderhouden worden. Hiervoor geldt een uurtarief van € 88,17.
In de bovengenoemde bedragen zijn opgenomen de kosten voor de keuring (voorrijkosten + keuringstarieven) en de evt. noodzakelijke assistentie door de onderhoudsfirma.
Maximale toeslagen op bovengenoemde tarieven:
BIJLAGE 3. NADERE INVULLING: LOKAAL VERPLAATSEN PER VERVOERMIDDEL
In Katwijk wordt een lokale vervoersvoorziening gehanteerd. Deels is die algemeen toegankelijk, namelijk voor inwoners van 80 jaar en ouder, en deels betreft het een maatwerkvoorziening (voor inwoners jonger dan 80 jaar). Met deze voorziening kan men vervoerd worden binnen een bepaald werkingsgebied en binnen bepaalde tijden.
Met de lokale vervoersvoorziening kan men vervoerd worden binnen Katwijk. De lokale vervoersvoorziening is bedoeld voor ouderen en mensen met een beperking, die geen gebruik kunnen maken van regulier openbaar vervoer.
Regiotaxi Holland Rijnland als collectieve vervoersvoorziening
In de regio, waar Katwijk deel van uitmaakt, rijdt de Regiotaxi Holland Rijnland. Dit is een collectieve vraagafhankelijke vervoersvoorziening vervoersysteem, waarin het collectief Wmo-vervoer is opgenomen (= aanvullend openbaar vervoer). Als een algemene vervoersvoorziening geen oplossing biedt, dan moet dus eerst bezien worden of vervoer met de Regiotaxi mogelijk is voordat eventueel naar een duurdere individuele voorziening wordt gekeken. Mocht evenwel in een specifieke situatie een individuele voorziening (geheel dan wel gedeeltelijk) goedkoper adequaat (compenserend) zijn dan het collectief vervoer, dan wordt – gezien artikel 8 lid 4 van de verordening – de individuele voorziening (geheel dan wel gedeeltelijk) verstrekt.
Individuele vervoersvoorzieningen
Als het collectief vervoer niet adequaat-compenserend is, zal een andere voorziening gekozen moeten worden voor het realiseren van lokaal en regionaal verplaatsen per vervoermiddel. Het kan dan gaan om een voorziening in natura (een bruikleenauto, een auto-aanpassing, een gesloten buitenwagen) of een persoonsgebonden budget, als alternatief voor een voorziening in natura of voor vervoer per auto, taxi of rolstoeltaxi.
Voor verplaatsingen op de korte afstand kan gedacht worden aan een scootmobiel of een driewielfiets. Of een persoonsgebonden budget om dergelijke voorzieningen aan te schaffen. Een scootmobiel zal pas dan in aanmerking komen als alle algemeen gebruikelijke of algemene voorzieningen niet meer tot een oplossing kunnen leiden. Zo zijn elektrische fietsen inmiddels algemeen gebruikelijk en zullen ook dit soort vervoermiddelen in de afwegingen mee moeten worden genomen.
Afstemming van vervoersvoorzieningen
Voor zover de vervoersvoorziening betrekking heeft op het vervoer van een Wlz-bewoner, wordt in de regel een maximale vergoeding verstrekt van 70% van het bedrag voor een voorziening in de kosten van. Met het verblijf in een Wlz- instelling wordt de betrokkene al geacht in een deel van het leven van alle dag te kunnen voorzien.
Voor zover de vervoersvoorziening verstrekt wordt naast een open elektrische buitenwagen/ scootermobiel dan wel een elektrische buitenrolstoel, wordt in de regel een maximale vergoeding verstrekt van 50% van het bedrag voor een voorziening in de kosten van vervoer. Met de open elektrische buitenwagen/scootmobiel of de elektrische buitenrolstoel wordt de betrokkene al geacht voor een groot deel in het leven van alle dag te kunnen voorzien. Zie ook Verordening Wmo artikel 16, lid 2.
Voor zover de vervoersbehoeften van echtgenoten/samenwonende partners niet of niet volledig samenvallen, wordt aan beiden gezamenlijk maximaal 150% van het bedrag voor een voorziening in de kosten van vervoer toegekend.
De kortingen, als hiervoor gemeld, kunnen cumuleren.
Een Wmo-vervoersgeïndiceerde wordt geacht met de Regiotaxi Holland Rijnland op jaarbasis gemiddeld 1500 kilometer te kunnen reizen. Dit is het geval als de belanghebbende volledig is aangewezen op de Regiotaxi.
Voor zover de vervoersvoorziening betrekking heeft op het vervoer van een Wlz-bewoner, wordt de Wmo-vervoersgeïndiceerde in de regel in staat gesteld om voor 70% met de Regiotaxi te kunnen reizen. Met het verblijf in een Wlz (voorheen AWBZ)-instelling wordt de betrokkene al geacht in een deel van het leven van alle dag te kunnen voorzien. Zie ook Verordening Wmo artikel 16, lid 2.
Voor zover de vervoersvoorziening verstrekt wordt naast een open elektrische buitenwagen/scootermobiel dan wel een elektrische buitenrolstoel, wordt de Wmo-vervoersgeïndiceerde in de regel in staat gesteld om voor 50% met de Regiotaxi te kunnen reizen. Met de open elektrische buitenwagen/scootmobiel of de elektrische buitenrolstoel wordt de belanghebbende al geacht voor een groot deel in het leven van alle dag te kunnen voorzien. De afstemmingen, als hiervoor gemeld, kunnen cumuleren.
Voor zover de vervoersvoorziening betrekking heeft op het vervoer van een Wlz-bewoner, wordt in de regel een maximale vergoeding verstrekt van 70% van het bedrag voor een voorziening in de kosten van. Met het verblijf in een Wlz- instelling wordt de betrokkene al geacht in een deel van het leven van alle dag te kunnen voorzien. Zie ook Verordening Wmo artikel 16, lid 2.
Voor zover de vervoersvoorziening verstrekt wordt naast een open elektrische buitenwagen scootmobiel dan wel een elektrische buitenrolstoel, wordt in de regel een maximale vergoeding verstrekt van 50% van het bedrag voor een voorziening in de kosten van vervoer. Met de open elektrische buitenwagen/scootmobiel of de elektrische buitenrolstoel wordt de betrokkene al geacht voor een groot deel in het leven van alle dag te kunnen voorzien.
Voor zover de vervoersbehoeften van echtgenoten/samenwonende partner niet of niet volledig samenvallen, wordt aan beiden gezamenlijk maximaal 150% van het bedrag voor een voorziening in de kosten van vervoer toegekend.
De kortingen, als hiervoor gemeld, kunnen cumuleren.
De voorziening gaat in vanaf de dag waarop de aanvraag is ingediend en eindigt per de dag waarop het recht op de voorziening eindigt.
Vervoer per individuele rolstoeltaxi
Voor zover de vervoersvoorziening betrekking heeft op het vervoer van een Wlz-bewoner, wordt in de regel een maximale vergoeding verstrekt van 70% van het bedrag voor een voorziening in de kosten van. Met het verblijf in een Wlz- instelling wordt de betrokkene al geacht in een deel van het leven van alle dag te kunnen voorzien. Zie ook Verordening Wmo artikel 16, lid 2.
Voor zover de vervoersvoorziening verstrekt wordt naast een open elektrische buitenwagen/ scootermobiel dan wel een elektrische buitenrolstoel, wordt in de regel een maximale vergoeding verstrekt van 50% van het bedrag voor een voorziening in de kosten van vervoer. Met de open elektrische buitenwagen/scootmobiel of de elektrische buitenrolstoel wordt de betrokkene al geacht voor een groot deel in het leven van alle dag te kunnen voorzien.
Voor zover de vervoersbehoeften van echtgenoten niet of niet volledig samenvallen, wordt aan beiden gezamenlijk maximaal 150% van het bedrag voor een voorziening in de kosten van vervoer toegekend.
De kortingen, als hiervoor gemeld, kunnen cumuleren.
Specifieke vervoersvoorzieningen
Buitenwagen/scootmobiel (open elektrisch)
Het betreft een elektrisch aangedreven plateaurolstoel met mechanische besturing, genaamd scootmobiel.
Eérst indien een redelijk deel van de vervoersbehoeften (anders dan bijv. alleen de kapper en boodschappen, maar ook bezoek aan familie en kennissen) zich uitstrekt binnen een straal van maximaal 1½ kilometer van de woning van de client en andere voorzieningen ontbreken dan wel niet voldoende als adequaat/compenserend kunnen worden aangemerkt, is verstrekking van een scootermobiel mogelijk;
Bezien moet worden of reeds andere voorzieningen dan wel mogelijkheden aanwezig zijn, op basis waarvan geconcludeerd kan worden dat al aan de adequaatheidseis wordt voldaan. Hierbij speelt de eventuele aanwezigheid van een elektrische (buiten)rolstoel en de duwrolstoel een belangrijke rol;
De handbike is een aankoppelunit voor de rolstoel waardoor met armkracht zelfstandig gefietst kan worden.
De voorziening komt in de plaats van de andere hiervoor omschreven vervoersvoorzieningen dan wel is in combinatie met een andere hiervoor omschreven vervoersvoorziening de goedkoopst adequate oplossing. Indien in een belangrijk deel van de vervoersbehoefte voorzien kan worden met behulp van de handbike, is de verstrekking van een ander vervoermiddel niet aan de orde.
Het betreft een specifiek voertuig voor mensen met eenbeperking, dat niet breder is dan 1 meter en niet uitgerust met een motor, dan wel uitgerust met een verbrandingsmotor met een cilinderinhoud van ten hoogste 50 cm³ of met een elektromotor (RVV art. 1 ).
Er is een medische noodzaak (ter beoordeling van een arts) tot bescherming tegen de weersomstandigheden, bijv. vanwege ernstige aandoeningen aan luchtwegen, bloedsomloop, spieren en botten of temperatuurwisselingen (koude e.d. kunnen de restfuncties zodanig beïnvloeden dat open vervoer, ondanks extra beschermende kleding, niet mogelijk is);
Omschrijving: dit zijn autoaanpassingen die functioneel noodzakelijk zijn voor mensen met een beperking en die niet algemeen gebruikelijk of standaard ingebouwd zijn (of kunnen worden). Als algemeen gebruikelijk worden in ieder geval de voorzieningen aangemerkt als vermeld in de lijst die hieronder is opgenomen.
Aanpassingen kunnen betreffen:
Auto-aanpassingen komen maximaal eenmaal per 5 jaar voor vergoeding in aanmerking.
Bijkomende kosten (in verband met het aanpassen van de auto) die voor een vergoeding in aanmerking komen zijn:
Aan de eigen auto worden randvoorwaarden gesteld:
Lijst (niet limitatief) met aanpassingen die voor vergoeding in aanmerking komen:
Lijst met auto-aanpassingen die als algemeen gebruikelijk worden aangemerkt:
Faciliteiten die functioneel noodzakelijk kunnen zijn voor het gebruik van een auto door mensen met een beperking, maar die niet voor vergoeding in aanmerking komen:
BIJLAGE 4. INDICATIESTELLING BEGELEIDING
STAP 1 Aandachtsgebied → resultaten → welke activiteiten zijn er nodig
STAP 2 Bepalen welke normtijden er gelden voor de verschillende geïndiceerde activiteiten.
De verschillende activiteiten zijn onderverdeeld en gericht op:
STAP 3 Beoordeling onder welke categorie van begeleiding de activiteiten vallen:
STAP 4 Beoordeling of er ook vervoer nodig is t.b.v. dagbesteding
Stap 2. Gemiddelde tijd en frequentie van de activiteiten
Het ondersteunen bij het aanbrengen van structuur, c.q. het voeren van regie. Het ondersteunen bij praktische vaardig- heden/handelingen ten behoeve van zelfredzaamheid. | |||||
Oefenen met het aanbrengen van structuur, c.q. het voeren van regie en/of het uitvoeren van handelingen die zelfredzaamheid tot doel hebben. | 1-3 uur4 | ||||
12,9 uur5 | |||||
15,9 uur6 | |||||
Voor palliatief terminale zorg wordt de standaardnorm aangehouden. |
Oefenen is aan de orde in de zin van ‘inslijten’ van vaardigheden/handelingen en voor het aanbrengen van structuur of het voeren van regie. Deze vaardigheden zijn in een (para)medisch voortraject als onderdeel van behandeling in het kader van de Zvw of de AWBZ/Wlz al aangeleerd. In deze zin betreft het dus het leren toepassen van al aangeleerde vaardigheden of gedrag.
Oefenen in de zin van Begeleiding kan ook aan de orde zijn wanneer de beperkingen als een gegeven worden beschouwd en er op basis van deze beperkingen op zichzelf staande praktische vaardigheden en gedrag worden aangeleerd die de zelfredzaamheid ten doel hebben en er geen multidisciplinaire aanpak wordt vereist. Het gaat dan bijvoorbeeld om klanten die vertraagd leren, waarvoor om die reden zorg vanuit de eerste lijn geen oplossing biedt. Dit leren van praktische vaardigheden /activiteiten en gedrag kan zowel ten goede komen aan de verzekerde als aan zijn directe omgeving. Er kan geen indicatie voor ‘oefenen’ worden gesteld wanneer het oefenen deel uitmaakt van een Zvw-traject en/of tot de gebruikelijke zorg behoort.
Het door ‘oefenen’ recent aangeleerde vaardigheden inslijten of bestaande vaardigheden in een andere situatie kunnen gebruiken, wordt niet gerekend tot de Behandeling, maar tot de Begeleiding. In geval van Begeleiding heeft de behandelaar zich kunnen terugtrekken en kan de zorg na enige instructie worden overgenomen door een persoon, niet zijnde een behandelaar.
Oefenen in de zin van Begeleiding kan ook aan de orde zijn wanneer de beperkingen als een gegeven worden beschouwd en er op basis van deze beperkingen op zichzelf staande praktische vaardigheden en gedrag wordt aangeleerd die de zelfredzaamheid ten doel hebben. Het gaat dan bijvoorbeeld om klanten die handelingen niet kunnen generaliseren of om klanten met een vertraagde leerbaarheid, waarvoor de zorg vanuit de eerste lijn geen oplossing biedt. Dit leren van praktische vaardigheden/activiteiten en gedrag kan zowel ten goede komen aan de klant als aan zijn directe omgeving. Denk hierbij aan het leren lopen met een taststok aan een visueel gehandicapte en/of het zich binnen en rondom de woning kunnen oriënteren. De directe omgeving krijgt adviezen over de inrichting van de woonomgeving en de achtergrond hiervan. Ook kan worden gedacht aan het leren koken, wassen van kleding en dergelijke aan iemand met een verstandelijke beperking, bijvoorbeeld bij het zelfstandig gaan wonen. Een ander voorbeeld is een klant met een psychiatrische aandoening die tijdens de behandeling geleerd heeft om stapsgewijs een maaltijd te bereiden, maar omdat producten in de winkel veranderd zijn, is er begeleiding nodig in de vorm van oefenen nodig om een andere bereidingswijze aan te leren en toe te passen.
Indicatiecriteria voor oefenen
In geval van het oefenen moet bovendien zijn vastgesteld:
Toezicht op de klant kan worden overgenomen als deze gericht is op:
Zelfredzaamheid (in relatie tot Begeleiding) betreft de lichamelijke, cognitieve en psychische mogelijkheden die de klant in staat stellen om binnen de persoonlijke levenssfeer te functioneren.
Stap 3. verdeling categorieën van begeleiding
Bij de indeling in categorieën van begeleiding moet je er rekening mee houden of het een nieuwe cliënt betreft of een zogenaamde overgangsklant.
Voor overgangsklanten geldt dat er een aparte deelovereenkomst met de aanbieders is overeengekomen. Hierin is met name een andere tariefstelling opgenomen.
Bron Nza BELEIDSREGEL CA-300-584
Prestatiebeschrijvingen en tarieven extramurale zorg 2014
Prestatiebeschrijvingen en tarieven dagbesteding en vervoer AWBZ
Prestatiebeschrijvingen en tarieven Zorgzwaartepakketten
Voor vervoer naar en van de dagbesteding geldt dat er een medische noodzaak moet zijn. Vervoer valt onder de AWBZ onder de volgende Nza codes.