Organisatie | Harderwijk |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Besluit van de gemeenteraad van de gemeente Harderwijk houdende regels omtrent de welstandsnota gemeente Harderwijk 2017 |
Citeertitel | Welstandsnota gemeente Harderwijk 2017 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | ruimtelijke ordening, verkeer en vervoer |
Eigen onderwerp | Bouwen en ruimtelijke ordening |
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
28-09-2017 | nieuwe regeling | 14-09-2017 Het Kontakt, 27-09-2017 | 17 00337 |
Deze welstandsnota beschrijft hoe de welstandtoetsing en het welstandstoezicht in de gemeente Harderwijk plaatsvindt. Welstandstoezicht werd ooit ingesteld om te voorkomen dat bouwwerken de openbare ruimte zouden ontsieren. Op grond van de Woningwet kan een onafhankelijke commissie of stadsbouwmeester beoordelen of een bouwwerk niet in strijd is met ‘redelijke eisen van welstand’ en adviseert vervolgens het college van burgemeester en wethouders (college) daarover. Sinds 1 maart 2013 is het ook mogelijk dat er geen advies aan een onafhankelijke commissie of stadsbouwmeester wordt gevraagd en dat het college zich alleen ambtelijk laat adviseren of een bouwwerk voldoet aan redelijke eisen van welstand. Het college neemt dit advies mee in de beslissing op de omgevingsvergunning. Tot 2004 baseerde de commissie ruimtelijke kwaliteit (de welstandscommissie) haar oordeel vooral op deskundigheid en ervaring. De rijkswetgever vond dat de welstandstoetsing transparanter moet plaatsvinden. Ook moest het voor iedereen duidelijk zijn op basis van welke criteria een advies is gebaseerd. Daarom zijn vanaf 1 juli 2004 de welstandsnota’s tot stand gekomen. Heeft de gemeenteraad geen welstandsnota vastgesteld, dan kan het college een bouwplan niet afwijzen wegens strijd met redelijke eisen van welstand.
In de welstandsnota staat beschreven welke criteria er worden gehanteerd bij de welstandstoets voor bouwwerken en handelsreclame Zo ontstaat een transparantere advisering en heeft een aanvrager vooraf inzicht of zijn plan kans van slagen heeft.
Hoe de gebouwen en omgeving eruit zien is niet alleen een zaak van de eigenaar zelf. Het uiterlijk van gebouwen en de omliggende ruimte vormt ook de dagelijkse leefomgeving van overige inwoners en de bezoekers van Harderwijk. De criteria in de welstandsnota zijn opgesteld om een aantrekkelijke gebouwde omgeving te realiseren en te behouden. Om onnodige regeldruk te voorkomen is er differentie in de criteria aangebracht afhankelijk van de omgeving en de situering.
Hoofdstuk 2 geeft nadere informatie wat de welstandsnota precies is en hoe deze wordt gehanteerd en welke bouwwerken welstandsvrij zijn; .
Hoofdstuk 3 bevat de criteria waar 'veel voorkomende bouwwerken' aan getoetst worden. Wilt u bijvoorbeeld een dakkapel of berging plaatsen, dan kunt u het beste meteen naar dit hoofdstuk bladeren. U kunt hier lezen waar u rekening mee moet houden.
In hoofdstuk 4 zijn criteria opgenomen waar grotere plannen aan getoetst worden. Denk bijvoorbeeld aan een school of een project van meerdere woningen. Ook voor woningbouw op vrije kavels is dit hoofdstuk van belang. Bij plannen van dit niveau adviseren wij een (geregistreerde) architect in te schakelen. Die kan de in dit hoofdstuk opgenomen criteria goed vertalen en toepassen op een plan.
In hoofdstuk 5 staan voor de verschillende nieuwe ontwikkelingsgebieden, zoals het Waterfront en Drielanden, specifieke criteria zijn opgesteld.
In bijlage 1 is toegelicht wat wordt verstaan onder 'redelijke eisen van welstand'.
In bijlage 2 worden diverse gehanteerde begrippen toegelicht.
In bijlage 3 is aangegeven hoe in de nota genoemde maten moeten worden gemeten
Aanvulling, evaluatie en aanpassing van de welstandsnota
Sinds 1 juli 2004 heeft de gemeente Harderwijk een welstandsnota.
De welstandsnota bevat criteria die een toetsingskader vormen om aanvragen voor omgevingsvergunningen voor de activiteit ’bouwen’ (voorheen: bouwvergunningen) te kunnen toetsen. Ook wordt de welstandsnota gebruikt om aanvragen omgevingsvergunningen voor de activiteit ‘reclame’ (voorheen de reclamevergunning) en in het kader van legalisatie-onderzoeken bij illegale bouw en reclame. Daarnaast bevat deze nota criteria om te toetsen of een bestaand bouwwerk ernstig in strijd is met redelijke eisen van welstand.
De gemeente wil met deze nota de reeds aanwezige kwaliteit bewaken, en bij nieuwe ontwikkelingen de kwaliteit van de bebouwing bevorderen. De Woningwet verplicht burgemeester en wethouders om de gemeenteraad tenminste eenmaal per jaar een verslag voor te leggen hoe het afgelopen jaar met de welstandsadvisering is omgegaan (dit is bepaald in artikel 12 van de Woningwet). Ook de commissie ruimtelijke kwaliteit (de welstandscommissie) stelt jaarlijks een verslag op van haar werkzaamheden. Tenminste eenmaal per jaar vindt een evaluatiegesprek plaats tussen een vertegenwoordiging van het gemeentebestuur en de commissie ruimtelijke kwaliteit.
Op grond van de evaluatieresultaten kan de gemeenteraad besluiten om de welstandsnota
– eventueel tussentijds – aan te passen. Wanneer dit het geval is vindt een zorgvuldige voorbereiding plaats met inachtneming van de Algemene Wet Bestuursrecht.
De gemeente kan repressief (achteraf) ingrijpen indien een bestaand bouwwerk in ernstige mate in strijd is met redelijke eisen van welstand. Dit is het geval indien sprake is van excessen: buitensporigheden in het uiterlijk die ook voor niet-deskundigen evident zijn. Vaak heeft deze betrekking op:
Het zal duidelijk zijn dat in een gebied waarvoor een hoog welstandniveau is vastgesteld er eerder sprake kan zijn van een exces dan in een gebied met een laag niveau.
De criteria in deze gemeentelijke welstandsnota zijn in juridische zin te kwalificeren als beleidsregels. Beleidsregels zijn bij besluit vastgestelde algemene regels, niet zijnde algemeen verbindende voorschriften, die aangeven hoe van een bevoegdheid gebruik gemaakt wordt. Bij deze welstandsnota gaat het dus om het vastleggen van criteria, waar bij de welstandstoetsing rekening gehouden wordt. Kenmerkend voor beleidsregels is de zogenaamde ‘inherente afwijkingsbevoegdheid’ (artikel 4:84 Algemene wet bestuursrecht). De inherente afwijkingsbevoegdheid houdt in dat in beginsel wordt gehandeld conform de vastgestelde beleidsregels, tenzij er bijzondere omstandigheden aanwezig zijn waardoor dit leidt tot een uitkomst waardoor het doel van de beleidsregel voorbijgeschoten wordt. Afwijken van de beleidsregels is dus in sommige gevallen mogelijk, mits dit goed wordt gemotiveerd.
Indien een dergelijke situatie zich voordoet kan het college, eventueel op advies van de commissie ruimtelijke kwaliteit (de welstandscommissie), gemotiveerd afwijken van de gebieds- en objectgerichte welstandscriteria. Dit kan gebeuren bij plannen die niet voldoen aan de vastgelegde criteria maar wel een positieve impuls aan hun omgeving geven. Ook kan het voorkomen dat plannen die voldoen aan de gebieds- en/of objectgerichte welstandscriteria toch een zodanig slechte kwaliteit hebben dat ze afbreuk doen aan hun omgeving.
In die gevallen moet worden verwezen naar algemene beoordelingscriteria voor de verschillende gebiedstypen die in de welstandsnota zijn opgenomen (hoofdstuk 4) of naar criteria die zijn verwoord in bijlage 1 bij deze welstandsnota.
2.2 De commissie ruimtelijke kwaliteit (welstandscommissie)
In Harderwijk is de welstandscommissie onderdeel van de commissie ruimtelijke kwaliteit.
De commissie ruimtelijke kwaliteit heeft onder andere tot taak het uitbrengen van heldere en goed beargumenteerde adviezen aan het college over de vraag of 'het uiterlijk en de plaatsing van een bouwwerk of een standplaats, zowel op zichzelf als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan', al dan niet in strijd zijn met redelijke eisen van welstand. Dit wordt beoordeeld aan de hand van het beleid dat is opgenomen in deze gemeentelijke welstandsnota.
De commissie ruimtelijke kwaliteit wordt ingesteld door de gemeenteraad. De samenstelling van de commissie wordt geregeld in hoofdstuk 9 van de bouwverordening. Het regelement van de commissie staat in de bijlage van hoofdstuk 9 van de bouwverordening.
Openbaarheid en toegankelijkheid
De vergaderingen van de commissie ruimtelijke kwaliteit zijn openbaar. Opdrachtgevers en ontwerpers hebben de mogelijkheid hun plan toe te lichten.
Veel bouwwerken kunnen vergunningvrij worden gebouwd en zijn daarmee ook welstandsvrij. Dit betreft met name uitbreidingen en bijgebouwen bij bestaande gebouwen op het achtererf. Ook veel relatief kleine wijzigingen van bestaande bouwwerken zijn vaak vergunningvrij, denk aan dakkapellen (op het achterdakvlak) zonnepanelen, dakramen, erfafscheidingen en dergelijke. Omdat de criteria voor vergunningvrij bouwen behoorlijk complex kunnen zijn, adviseert de gemeente om vóór het uitvoeren van vergunningsvrije bouwplannen contact op te nemen met de gemeente, zodat advies en inlichtingen kunnen worden gegeven. Zo kan eventueel repressief (achteraf) ingrijpen door de gemeente worden voorkomen.
Indien voor een bouwwerk een omgevingsvergunning vereist is, is het mogelijk om eerst een vooroverleg/schetsplan in te dienen. Op basis van schetsplannen kan dan worden bepaald of een bouwplan past het bestemmingsplan en of het bouwplan voldoet aan redelijke eisen van welstand.
Voordeel hiervan is dat er nog geen technisch uitgewerkt bouwplan gemaakt hoeft te worden gemaakt (wat wel vereist is bij een officiële aanvraag omgevingsvergunning). Er is bij vooroverleg echter nog geen sprake van een officiële aanvraag. Vooroverleg leidt dan ook niet tot gemeentelijke beslissingen waaraan een rechtsgevolg is verbonden. Dat ontstaat pas als de initiatiefnemer formeel de omgevingsvergunning aanvraag en daarop is beslist.
Elke aanvraag om omgevingsvergunning voor de activiteit ‘bouwen’ kan voor advies aan de commissie ruimtelijke kwaliteit (de welstandscommissie) worden voorgelegd (op grond van artikel 12b Woningwet en artikel 2.26 lid 3 Wabo juncto artikel 6.2 Bor).
De aanvraag kan worden geweigerd als deze niet voldoet aan de criteria in deze welstandsnota. Ten behoeve van de welstandstoets zorgt de behandelend ambtenaar voor de benodigde bescheiden om het bouwplan te kunnen toetsen. Relevante informatie voor het beoordelen van bouwplannen is o.a.:
Artikel 2.5 van de ministeriële regeling omgevingsrecht geeft aan dat bij het indienen van bouwplannen de volgende bescheiden moeten worden aangeleverd ten behoeve van de welstandstoets:
Per 1 maart 2013 is het Besluit omgevingsrecht gewijzigd (Stb. 2013, 75). In artikel 6.2 lid 1 van het Besluit omgevingsrecht is de verplichting om een bouwplan voor advies voor te leggen aan de commissie ruimtelijke kwaliteit vervangen door een bevoegdheid om een bouwplan voor advies voor te leggen. De gemeente kan ervoor kiezen om zelf (ambtelijk) de toetsing aan de welstandsnota te doen.
Ambtelijke toetsing bij veel voorkomende bouwwerken en reclames
De gemeente Harderwijk heeft ervoor gekozen om de welstandstoetsing van veel voorkomende kleine bouwwerken ambtelijk uit te voeren. Dit betekent dat deze bouwplannen niet meer voor advies voorgelegd worden aan de CRK. Specifiek gaat het om de veel voorkomende kleinere bouwwerken waar hoofdstuk 3 van deze welstandsnota criteria voor geeft.
De ambtelijke toets wordt uitgevoerd door de bouwplantoetser die de betreffende aanvraag omgevingsvergunning in behandeling heeft. De bouwplantoetser toetst het bouwplan aan de hand van de in hoofdstuk 3 van deze welstandsnota omschreven criteria. Als een plan aan deze criteria voldoet, dan wordt dit aangegeven in de beslissing op de vergunningaanvraag.
De plantoetser mag zowel een positief, als negatief advies uitbrengen. Bij twijfel kan de bouwplantoetser de commissie ruimtelijke kwaliteit alsnog om advies vragen
Ambtelijk toetsing indien er vooroverleg heeft plaatsgevonden
Wanneer een bouwplan bij een vooroverleg is geadviseerd door de CRK en het bouwplan wijkt bij de formele aanvraag niet af van het vooroverleg, of de opmerkingen zijn verwerkt in de aanvraag, dan wordt deze aanvraag niet nogmaals voorgelegd aan de welstandscommissie, maar ambtelijk verder afgedaan.
Ambtelijke toetsing, indien opmerkingen van de CRK zijn verwerkt in de aanvraag
Soms geeft de CRK een advies ‘akkoord mits’, of ‘niet akkoord tenzij’. Wanneer de aanvrager de gemaakte opmerkingen verwerkt in de aanvraag, wordt deze aanvraag niet nogmaals voorgelegd aan de welstandscommissie, maar ambtelijk verder afgedaan.
Toetsing aan Beeldkwaliteitsplan Waterfront-Waterfront-zuid
De gemeente Harderwijk en het Consortium Waterfront hebben gezamenlijk een supervisor aangesteld die zorg draagt voor de ruimtelijke kwaliteit van Waterfront-zuid. Alle ontwikkelde bouwplannen voor Waterfront-zuid worden getoetst door de supervisor Waterfront aan het beeldkwaliteitsplan Waterfront-Zuid. Indien de supervisor van oordeel is dat het bouwplan voldoet aan het beeldkwaliteitsplan Waterfront Zuid en daarmee ook voldoet aan redelijke eisen van welstand, wordt het bouwplan ambtelijk afgedaan. Indien de supervisor van mening is dat het bouwplan niet voldoet aan het beeldkwaliteitsplan vraag hij tevens advies aan de CRK, die hij in zijn eindadvies verwerkt.
Als de commissie ruimtelijke kwaliteit van mening is dat een plan (nog) niet voldoet aan redelijke eisen van welstand, dan geeft ze een duidelijke schriftelijke motivering. Deze bevat een korte omschrijving van het ingediende plan in zijn omgeving, een verwijzing naar de van toepassing zijnde welstandscriteria en een samenvatting van de beoordeling van het plan op die punten.
De commissie geeft nauwkeurig aan waar en waarom een plan niet voldoet aan redelijke eisen van welstand. In de regel brengt de commissie binnen twee weken na de behandeling van een bouwplan advies uit aan burgemeester en wethouders. Als de bouwplantoetser van mening is dat het plan niet voldoet aan de welstandcriteria (zie ambtelijke toets) dan moet de bouwplantoetser dit duidelijk motiveren in de planbeoordeling van het betreffende bouwplan.
Afwijken van het welstandsadvies
Burgemeester en wethouders mogen, mist met redenen omkleed, afwijken van het advies van de commissie ruimtelijke kwaliteit, of de bouwplantoetser. De redenen voor de afwijking worden bij de bekendmaking van het besluit vermeld. Burgemeester en wethouders bieden bij afwijking van een welstandsadvies op welstandsgronden eerst de commissie ruimtelijke kwaliteit de mogelijkheid tot heroverweging van het eerder uitgebrachte advies. Burgemeester en wethouders kunnen daarnaast-indien zij dat wenselijk achten-ook een second opinion aanvragen.
Afwijken om andere redenen: burgemeester en wethouders hebben conform art. 2.10 lid 1 sub d van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) de mogelijkheid om bij strijd van een bouwplan met redelijke eisen van welstand, toch de omgevingsvergunning te verlenen indien zij van oordeel zijn dat daarvoor andere zwaarwegende redenen zijn, bijvoorbeeld van economische of maatschappelijke aard. Deze afwijking wordt in de beslissing op de aanvraag van de omgevingsvergunning gemotiveerd.
Indien de gemeente een second opinion aanvraagt, wordt dit gemeld aan de commissie.
Bij een second opinion wordt de aanvraag omgevingsvergunning voorgelegd aan een andere welstandscommissie buiten het werkgebied van de door de raad benoemde gemeentelijke welstandscommissie.
Er staat geen rechtstreeks bezwaar open op het advies van de commissie ruimtelijke kwaliteit. Belanghebbenden kunnen wel bezwaar indienen tegen de beslissing van burgemeester en wethouders op de aanvraag voor een omgevingsvergunning (naar aanleiding van het welstandsadvies).
2.4 Welstandsnota en ruimtelijke ordening
Het bestemmingsplan vormt het planologische en juridisch toetsbare kader voor het bouwen. Wat betreft de verhouding tussen het bestemmingsplan en welstandstoezicht wordt onderscheid gemaakt tussen impliciete bouwmogelijkheden (bijv. geen uitputtende regeling -normen- ten aanzien van de plaatsing van bijgebouwen), en expliciete normen (bijv. een maximaal toegestane nokhoogte). Expliciete normering wordt bij de welstandstoetsing zonder meer in acht genomen (er mogen dus geen beperkende welstandseisen worden gesteld). Bij impliciete bouwmogelijkheden kan het welstandstoezicht ten opzichte van het bestemmingsplan aanvullend werken.
Alle aanvragen worden eerst aan het bestemmingsplan getoetst voor ze aan de commissie ruimtelijke kwaliteit worden voorgelegd. De welstandscriteria die in deze nota zijn opgenomen treden dus niet in de plaats van regels in vigerende bestemmingsplannen, maar werken alleen aanvullend.
Bouwplannen die afwijken van het bestemmingsplan
Regelmatig komt het voor dat er bouwplannen zijn die afwijken van het vigerende bestemmingsplan.
In dat geval moet de gemeente eerst een afweging maken of de afwijking stedenbouwkundig gezien aanvaardbaar is. Bij de welstandstoetsing moet rekening worden houden met de door de gemeente vastgestelde randvoorwaarden (b.v.hoogte, massa, situering) om de afwijking van het bestemmingsplan toe te staan.
Advisering bij ruimtelijke plannen
Bij het opstellen van een bestemmingsplan en bij het afwijken van een bestemmingsplan kan er ook advies gevraagd aan de commissie ruimtelijke kwaliteit. Dit omdat de commissie ruimtelijke kwaliteit een bredere adviestaak heeft dan alleen welstandsadvisering. Men adviseert namelijk ook over monumenten, cultuurhistorie, landschap en stedenbouw. Hierbij moet in het oog worden gehouden dat dit een andere advisering is dan welstand en dat deze buiten het toetsingskader van deze nota valt. In de advisering moet daarom een duidelijke onderscheid worden gemaakt tussen advisering over welstand en advisering over ruimtelijke plannen/ruimtelijke aspecten.
Nieuwe ruimtelijke plannen kunnen- indien nodig- worden voorzien van een beeldkwaliteitsplan. Beeldkwaliteitsplannen bevatten stedenbouwkundig randvoorwaarden, een visie over de openbare inrichting en soms ook een visie over de erfinrichting. Voor de beeldkwaliteitseisen van bouwwerken kan bij een inbreidingslocatie vaak verwezen worden naar de geldende gebiedscriteria van hoofdstuk Wanneer men wil afwijken van de gebiedscriteria en bij uitbreidingslocaties moeten er in het beeldkwaliteitsplan ook criteria voor bouwwerken worden geformuleerd. Deze criteria moeten dan door de raad als onderdeel van deze welstandsnota worden vastgesteld.
Welstandsvrij is niet hetzelfde als vergunningvrij. Deze paragraaf gaat over bouwwerken die vergunningplichtig zijn, maar welstandsvrij (geen welstandstoets). De gemeente is namelijk niet verplicht om voor vergunningplichtige bouwwerken welstandeisen te stellen. De welstandsnota biedt de mogelijkheid om bepaalde gebieden of bepaalde bouwwerken uit te sluiten van de preventieve welstandstoetsing. De gemeente Harderwijk vindt dat het uitsluiten van bepaalde gebieden van welstandstoezicht een te grote impact heeft op de ruimtelijke kwaliteit. Welstandstoetsing vindt daarom plaats voor het gehele grondgebied van de gemeente Harderwijk.
Met de komst van de Wabo zijn bijbehorende bouwwerken (aan- of uitbouwen en bijgebouwen) tot 5,0 meter hoog op de achtererfgebieden vergunningsvrij voor de activiteit “bouwen”. Ook zijn erfafscheidingen, dakramen, schotelantennes, tuinmeubilair en zonnepanelen grotendeels vergunningsvrij. Het kan echter gebeuren dat een dergelijk bouwwerk niet geheel voldoet aan de regels voor vergunningvrij bouwen en daarom toch vergunningplichtig is. In deze gevallen heeft welstandtoetsing vaak weinig toegevoegde waarde. De volgende voorbeelden illustreren dat.
Voorbeeld 1: een tuinhuisje (bijbehorend bouwwerk) of schutting is in de achtertuin vergunningsvrij. Grenst de achtertuin echter aan een openbaar gebied (bijvoorbeeld een park) dat moet dat tuinhuisje of schutting één meter van dat openbare gebied worden gebouwd wil deze nog vergunningsvrij zijn. Deze meter verschil heeft echter weinig invloed op de ruimtelijke kwaliteit (deze meter wordt daarom wel de 'plaagstrook' genoemd).
Voorbeeld 2: Een dakraam is vergunningsvrij. Eén van de voorwaarden is echter dat het dakraam een halve meter uit de nok, zijkant en onderkant van het dak moet blijven. Wordt het dakraam maar 30 centimeter uit de nok geplaatst, dan is dit vergunningplichtig. Ruimtelijk gezien heeft het weinig zin om in dit geval nog welstandseisen aan een dakraam te stellen.
In de reclameverordening van de gemeente Harderwijk wordt de vergunningplicht voor handelsreclames geregeld. Een aantal reclame-uitingen volgens deze reclameverordening vergunningvrij en vallen daarmee ook niet onder de preventieve toets van welstand. Dit geldt alleen voor de reclame-uiting en niet voor de reclamedrager (bijvoorbeeld vlaggenmast, bord, zuil). De drager is namelijk een bouwwerk, waarbij de vergunningplicht valt onder de werking van de Wabo.
Daarom zijn een aantal typen reclamedragers welstandsvrij.
Op grond van bovenstaande overwegingen zijn de onderstaande typen bouwwerken en reclames vrijgesteld van de welstandstoetsing; er gelden dus geen welstandseisen voor deze categorie bouwwerken:
een (deel van een) 'bijbehorend bouwwerk' en/of een bouwwerk geen gebouw zijnde is 'welstandsvrij' mits dit:
een erfafscheiding is 'welstandsvrij' mits deze:
een dakraam, daklicht, lichtstraat of soortgelijke daglichtvoorziening in een dak is 'welstandsvrij' mits:
een schotelantenne is 'welstandsvrij' mits:
Tuinmeubilair, speeltoestellen en pergola's zijn 'welstandsvrij' mits:
een zonnecollector of een paneel voor elektriciteitsopwekking op een dak is 'welstandsvrij' mits:
reclamedragers in openbaar gebied in kader van sponsering van de openbare ruimte
Reclamedragers zijn ‘welstandvrij’ mits:
De begripsbepalingen en wijze van meten uit artikel 1 lid 1 van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht, zoals die gelden vanaf 1 november 2014 zijn van toepassing (zie hiervoor bijlagen 2 en 3 in deze nota) en de afbeelding in paragraaf 3.1).
In dit hoofdstuk staan criteria voor de meest voorkomende vergunningplichtige bouwwerken zodat vooraf duidelijk is hoe er moet worden gebouwd om aan de welstandseisen te voldoen. Hiermee kan de afhandeling van deze bouwplannen eenvoudig verlopen.
Deze criteria zijn bedoeld voor de ambtelijke toetsing, zonder advies van de commissie ruimtelijke kwaliteit (zie ook hoofdstuk 2, paragraaf 2.3). In geval van twijfel kan er alsnog een advies worden gevraagd aan de commissie ruimtelijke kwaliteit(CRK). De CRK toetst in beginsel aan de criteria uit hoofdstuk 3. Wanneer de CRK tot de conclusie komt dat deze criteria niet toepasbaar zijn in een specifieke situatie, kan de CRK afwijken van de criteria uit hoofdstuk 3 en het bouwplan toetsen aan de criteria uit hoofdstuk 4.
De criteria uit hoofdstuk 3 zijn niet van toepassing aan op of bij beschermde rijks- of gemeentelijke monumenten.
Beschermd stads en dorpsgezicht
De criteria uit 3.2.1 t/m 3.2 zijn niet van toepassing in een beschermde stads of dorpsgezicht. (de binnenstad).
Verschil tussen omschrijving en criteria
Elke paragraaf begint met korte omschrijving van het bouwwerk, bijvoorbeeld “aan of uitbouw op voorerfgebied van één bouwlaag bij woningen”. Daarna volgen de criteria voor dat type bouwwerk. Als het bouwwerk niet aan de omschrijving voldoet, dan moet het betreffende bouwwerk aan de criteria uit hoofdstuk 4 worden getoetst.
3.2. Toetsingscriteria voor veel voorkomende bouwwerken.
3.2.1.Aan- en uitbouwen op het voorerfgebied
Indien in hetzelfde woonblok al een legale aan- of uitbouw op het voorerfgebied aanwezig is, wordt een aan- of uitbouw die qua type vergelijkbaar is, geacht te voldoen aan redelijke eisen van welstand.
Indien er in hetzelfde woonblok nog geen aanbouwen op het voorerfgebied aanwezig zijn de volgende criteria van toepassing:
3.2.2.Bijgebouwen en overkappingen.
Deze worden geacht te voldoen aan redelijke eisen van welstand, als voldaan wordt aan de onderstaande eisen:
Materiaal en kleurgebruik gevels
De gemeente Harderwijk heeft sinds 1999 een dakkapellenbeleid. De criteria zijn daar op gebaseerd en zijn van toepassing voor woningen. Het algemene uitgangspunt bij dakkapellen is de woonblok benadering. Per woonblok streeft de gemeente ernaar, dat aan de voorzijde dezelfde type dakkapel wordt gerealiseerd. In detail hoeven deze niet identiek te zijn. Het gaat erom dat ze dezelfde hoofdvorm hebben. Voor dakkapellen op het achterdakvlak en zijdakvlak welke niet zijn gekeerd naar openbaar gebied geldt deze voorwaarde niet.
3.2.4.Dakkapel op het achterdakvlak of op het zijdakvlak die niet gekeerd is naar openbaar gebied
3.2.5.Dakkapel op het voordakvlak of op een zijdakvlak die gekeerd is naar openbaar gebied
Indien in hetzelfde woonblok al een dakkapel op het voordakvlak aanwezig is (die op legale wijze tot stand is gekomen), wordt een dakkapel die qua type(hoofdvorm) vergelijkbaar is, geacht te voldoen aan redelijke eisen van welstand.
In andere gevallen zijn de volgende criteria van toepassing:
De gemeente Harderwijk heeft sinds 1999 een dakkapellenbeleid. Bij veel woningen uit de jaren ‘50 en ’60 van de vorige eeuw zijn er veel woningen gerealiseerd van twee bouwlagen met een lage zolder. De zolder kan alleen geschikt worden gemaakt voor verblijfruimte door middel van een dakopbouw/nokverhoging. Voor deze type woningen heeft de gemeente Harderwijk sinds 1999 een beleid. Per woonblok streeft de gemeente ernaar, dat er dezelfde dakverhoging wordt gerealiseerd. Er worden hierbij 3 verschillende typen onderscheiden. De reeds eerst geplaatste dakverhoging (dus niet dakkapel) in een woonblok is de trendsetter voor de rest van dat woonblok. Dit houdt in dat in dat woonblok hetzelfde type dakverhoging geplaatst moet worden, die in ieder geval qua goothoogte, nokhoogte en dakhelling en dakbedekking op elkaar aansluiten. De gevelopeningen kunnen wel van elkaar afwijken. Sinds het dakkapellenbeleid is type E niet meer toegestaan. Als overgangsregel is dit type alleen nog toegestaan op woonblokken, waar al een dergelijke dakopbouw aanwezig is.
3.2.6.Eenzijdige nokverhoging (Type C)
Een eenzijdige nokverhoging is uitbouw van het dak. Aan één zijde van de uitbouw is een raampartij en aan de andere zijde wordt het dak doorgetrokken (zie figuur 3).
Indien in hetzelfde woonblok al een nokverhoging aanwezig is (die op legale wijze tot stand is gekomen), wordt een nokverhoging die qua plaatsing en vormgeving vergelijkbaar is, geacht te voldoen aan redelijke eisen van welstand.
In andere gevallen zijn de volgende criteria van toepassing:
bij een eind/hoekwoning mag de zijgevel van de woning niet worden doorgezet in de kapverhoging en moet de bestaande boeiboord en overstek gehandhaafd en blijven de zijkanten van kapverhoging of 1 dakpan, of 0,3 meter van de rand van het dakvlak, tenzij er in eenzelfde woonblok al een legale verhoging is waarbij de zijgevel is doorgezet in de kapverhoging.
3.2.7.Volledige dakverhoging (type D)
Bij een volledige dakverhoging wordt er een compleet nieuwe kap aangebracht, waarbij de dakhelling wijzigt en de nok hoger komt te liggen.
Indien in hetzelfde woonblok al een dakverhoging aanwezig is (die op legale wijze tot stand is gekomen), wordt een dakverhoging die qua plaatsing en vormgeving vergelijkbaar is , geacht te voldoen aan redelijke eisen van welstand
In andere gevallen zijn de volgende criteria van toepassing:
3.2.8 Tweezijdige dakverhoging (Type E)
Bij een tweezijdige dakverhoging wordt het dak gedeeltelijk aan beide zijden verhoogd, waarbij dakhelling doorgaans hetzelfde blijft en aan beide zijden een raampartij is.(Zie voorbeeld).
Dit type dakverhoging is alleen toegestaan op een woonblok, indien er op dat woonblok al een legale tweezijdige dakverhoging aanwezig is. Deze is dan ook de trendsetter voor de rest van dat woonblok. Dit houdt in dat de goothoogte, nokhoogte en dakhelling en dakbedekking op elkaar aansluiten. De gevelopeningen kunnen wel van elkaar afwijken.
Bij een eind/hoekwoning mag de zijgevel van de woning niet worden doorgezet in de kapverhoging en moet de bestaande boeiboord en overstek gehandhaafd en blijven de zijkanten van kapverhoging of 1 dakpan, of 0,3 meter van de rand van het dakvlak tenzij er in eenzelfde woonblok al een legale verhoging is waarbij de zijgevel is doorgezet in de kapverhoging
Voorbeeld tweezijdige dakverhoging
3.2.9.Erfafscheiding op het voorerfgebied
Een erfafscheiding op het voorerfgebied wordt geacht te voldoen aan redelijke eisen van welstand, als voldaan wordt aan onderstaande eisen:
3.2.10 Criteria voor reclames in wijkwinkelcentra
Reclamedragers en vlaggenmasten
3.3.11. Reclames in de binnenstad
niet periodiek oplichtende of bewegend.
Criteria voor tijdelijke reclame
Een airco-unit is de unit van een airconditionerinstallatie.
Een airco-unit wordt geacht te voldoen aan redelijke eisen van welstand als voldaan wordt aan onderstaande eisen:
De gemeenteraad van Harderwijk heeft er voor gekozen om niet overal in de gemeente hetzelfde niveau van welstandstoetsing te hanteren. Er wordt onderscheid gemaakt tussen verschillende gebieden waarvoor verschillende niveau van toetsing geldt.
In kaartbijlage 2 is de situering van de verschillende typen gebieden aangegeven.
Gebieden met een zware welstandstoets
De hoogste eisen worden gesteld aan bebouwing op locaties die in belangrijke mate bepalend zijn voor de beeldkwaliteit van de gemeente. Dit geldt zonder meer voor de binnenstad, mede omdat de binnenstad is aangemerkt als een 'beschermd stadsgezicht' op basis van de Monumentenwet 1988. Daarnaast zijn enkele gebieden met bijzondere kwaliteiten en karakteristieke straten (zoals de Stationslaan) aangemerkt als locaties die in belangrijke mate bepalend zijn voor de beeldkwaliteit van de gemeente. Daarom geldt daarvoor een zware welstandstoets. Dit geldt ook voor de belangrijkste invalswegen, aangezien het aanzien van de bebouwing langs deze wegen in belangrijke mate bepalend is voor de beeldkwaliteit van de gemeente; straatwanden van bedrijventerreinen langs invalswegen vallen ook onder zware welstandstoets. Daarnaast zijn ook de wijkwinkelcentra als zodanig aangemerkt. Voor de ruimtelijke kwaliteit van de woonwijken is van wezenlijk belang dat de centrumgebieden er attractief uitzien. Vandaar dat deze gebieden aan hoge eisen van beeldkwaliteit moeten voldoen.
Voor gebieden met een zware welstandstoets is het beleid gericht op het behoud en waar mogelijk verbetering van de ruimtelijke kwaliteit.
Gebieden met een gemiddelde welstandstoets
Voor grote delen van de bebouwde kom, met name voor woonwijken geldt de gemiddelde welstandstoets. Uitzondering vormt de bebouwing in de wijkcentra en bebouwing in de randen van de woonwijken die langs invalswegen liggen. Voor die bebouwing geldt de zware welstandstoets (zie hierboven). Ook voor de meeste bebouwing in het buitengebied geldt de gemiddelde welstandstoets. Voor gebieden met een gemiddelde welstandstoets is het beleid gericht op het behoud van de aanwezige kwaliteiten.
Gebieden met een lichte welstandstoets
De lichte welstandstoets geldt met name voor bedrijventerreinen en recreatieparken. Het is hier niet noodzakelijk om hier de verschijningsvorm van bebouwing tot op detailniveau te beoordelen.
De lichte welstandstoets geldt niet voor alle bedrijvenlocaties. Waar bedrijventerreinen grenzen aan woonwijken en voor kleine bedrijvenlocaties binnen woonwijken geldt de gemiddelde welstandstoets. Langs belangrijke invalswegen geldt zelfs een zware welstandstoets, omdat bebouwing langs deze wegen in belangrijke mate bijdraagt aan de beeldkwaliteit van de gemeente.
In gebieden met een lichte welstandstoets wordt bebouwing alleen beoordeeld voor zover deze zichtbaar is vanuit openbaar gebied (vanaf het land of het water).
Het welstandsbeleid is hier gericht op het handhaven van een basiskwaliteit van het gebied.
4.1.1 Toetscriteria voor gebieden met een lichte welstandstoets
In gebieden met een lichte welstandstoets wordt bebouwing alleen beoordeeld voor zover deze zichtbaar is vanuit openbaar toegankelijk gebied (land en water). Daarbij wordt getoetst aan de hand van de onderstaande criteria
Aansluiten bij de kenmerken van het gebied en de omliggende bebouwing, daarbij wordt gelet op:
4.1.2 Toetscriteria voor gebieden met een gemiddelde en zware welstandstoets
Aansluiten bij de kenmerken van het gebied en de omliggende bebouwing, daarbij wordt gelet op:
De gemeente Harderwijk bestaat uit heeft verschillende gebieden, met een eigen karakteristiek. De binnenstad is bijvoorbeeld wezenlijk anders dan een bedrijventerrein. Daarom zijn er voor de verschillende gebieden specifieke welstandcriteria geformuleerd. De gemeente Harderwijk kent twee verschillende hoofdgebieden, het stedelijke gebied en het buitengebied. Binnen deze hoofdgebieden zijn er volgens verschillende deelgebieden, als de binnenstad, werkgebieden en winkelcentra. Voor de gebiedsindeling van de hoofd en deelgebieden kan uitgegaan worden van de feitelijke situering. Omdat de grens tussen stedelijk gebied en buitengebied niet altijd helder is, is deze in bijgevoegde kaart aangegeven. Daarnaast zijn er nog criteria voor specifiek type bouwwerken en reclames.
4.2.1Welstandscriteria voor stedelijk gebied
Bij beoordeling van bouwplannen voor het stedelijk gebied worden de volgende uitgangspunten in acht genomen:
In aanvulling op de algemene welstandscriteria voor gebieden met een gemiddelde welstandstoets gelden voor stedelijk gebied de volgende specifieke welstandscriteria:
4.2.2Welstandscriteria voor werkgebieden
Met ‘werkgebieden’ worden bedoeld bedrijventerreinen en kantorenlocaties Hiervoor gelden
de volgende specifieke welstandscriteria:
4.2.3Welstandscriteria voor de binnenstad (beschermd stadsgezicht)
Voor bouwplannen voor de binnenstad worden de volgende uitgangspunten in acht genomen:
Om historische bebouwing op een verantwoorde wijze te restaureren, en zo mogelijk te kunnen reconstrueren, is het van belang om zo goed mogelijk gebruik te maken van beschikbare kennis over de oorspronkelijke voor Harderwijk kenmerkende bouwstijlen, details en kleuren.
Behoud kenmerkende historische structuur
De kenmerkende historische structuur van de binnenstad, zoals rooilijnen, pandbreedte, kapvorm, vloerniveaus, hoogtes en vorm worden gerespecteerd.
De kenmerken van beschermde monumenten, beeldbepalende panden en andere karakteristieke bebouwing worden gerespecteerd
Nieuwe bebouwing in de binnenstad moet in maat, schaal en karakter goed in het historische stadsbeeld worden ingepast. Het is daarbij niet vanzelfsprekend dat "historiserend" wordt gebouwd, het is zeker mogelijk om ook hoogwaardige eigentijdse architectuur te realiseren die zich harmonisch voegt in de schaal en sfeer van de historische bebouwing.
Terugdringen van gevelreclames
Voor de binnenstad geldt specifiek reclamebeleid met betrekking tot de vorm en de afmetingen van licht- en gevelreclames.
Gestreefd wordt naar het herstellen van de architectonische samenhang tussen de winkelgevel en bovenverdieping van het (vaak historische) pand.
criteria voor veel voorkomende bouwwerken in de binnenstad
Aan- en uitbouwen en overkappingen
Spriet-, staaf en schotelantennes
Zonnepanelen en collectoren.(Criteria vastgesteld door de raad op 10 oktober 2019. Gepubliceerd op 23 oktober 2019)
C Schuine dakvlakken die niet zichtbaar zijn vanaf openbaar gebied, mits:
D Schuine zichtbare dakvlakken van gebouwen van gebouwcomplexen die door hun omvang, en/of architectuur minder goed passen in de historistische structuur mits:
E Schuine zichtbare dakvlakken op gebouwen (m.u.v. van A en D) die niet zichtbaar zijn vanaf de Vischmarkt, Markt, Klooster, Smeepoortenbrink, Hortuspark, Kerkplein, Blokhuis, Boulevard, Zuiderzeeboulevard, Stille Wei/ijsbaan, Plantagepark, Vitringasingel, Bleek, Scheepssingel, Havendam en vanuit een zichtlijn vanaf een tegenoverliggende straat of andere zichtlijn (bv. bij een bocht in een straat en/of lage panden) mits:
Criteria Terrassen op de Markt.
4.5.4.1 Parasols &zonneschermen
4.2.4 Welstandscriteria voor wijkwinkelcentra
Bij beoordeling van bouwplannen voor winkelcentra worden de volgende uitgangspunten in acht genomen:
4.2.5Welstandscriteria voor bebouwing langs invalswegen
In gebieden met een zware welstandstoets gelden voor bebouwing langs invalswegen de volgende specifieke welstandscriteria:
Daarnaast wordt bij de toetsing in het bijzonder belang gehecht aan:
4.2.6 Welstandscriteria voor het buitengebied
Bij beoordeling van bouwplannen voor het buitengebied worden de volgende uitgangspunten in acht genomen:
In aanvulling op de algemene aandachtvelden voor gebieden met een gemiddelde welstandstoets gelden voor het buitengebied de volgende specifieke welstandscriteria:
een boerderij dient zich duidelijk als hoofdgebouw te blijven manifesteren. De bijbehorende bedrijfsgebouwen dienen daarom teruggelegen ten opzichte van de boerderij of het woonhuis te worden gesitueerd. Ook ‘ondergeschikte’ gebouwen en objecten, zoals voerderkuilen en mestsilo’s, dienen ondergeschikt gesitueerd te worden of in gebouwen te worden geïntegreerd.
bij bebouwing die refereert aan traditionele bebouwing wordt uitgegaan van de detaillering van die traditionele bebouwing
4.2.7 Criteria specifieke bouwwerken en reclames
Criteria reclamedragers (zuilen, borden en vlaggemasten)
Criteria voor periodiek oplichtende of bewegende reclame
Criteria solitaire reclamemasten/verwijsmasten
het ontwerp van een verwijsmast is hoogwaardig en voorziet in een goede ruimtelijke en architectonische afstemming op het bedrijf of de bedrijven waarbij de verwijsmast geplaatst wordt. Hoogwaardig betekent duurzame materialisering (geen kale betonnen paal met grote driehoekige reclameborden) en zorgvuldige afstemming op de omgeving. Ook is mogelijk dat de verwijsmast geïntegreerd wordt in een andere functie die bijdraagt aan het algemeen toeristische belang van Harderwijk. Hiermee wordt bedoeld dat de drager bijvoorbeeld bestaat uit een uitkijktoren of klimtoren;
voor reclamemasten geldt een duurzame en hoogwaardige materialisering, bijvoorbeeld in de vorm van cortenstaal of hout. Cortenstaal heeft een roestbruine kleur, die goed aansluit bij het bosachtige karakter van de Veluwe (ook diverse accenten in viaducten van de N302, de Botterbrug en de fietsbrug bij de N302 kennen deze materialisering);
Criteria uitkijktoren Van der valk
5 Welstandscriteria voor ontwikkelingsgebieden
De gebiedscriteria in de welstandsnota zijn overwegend toegespitst op het consolideren en waar mogelijk verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit van het bestaand stedelijk en landelijk gebied. Voor sommige nieuwe ontwikkelingen kan niet worden volstaan met de (vrij algemene) welstandscriteria uit deze welstandsnota, maar is het wenselijk om specifieke welstandscriteria te hanteren. Dit betreft zowel grootschalige uitbreidingsplannen, zoals het Waterfront en Lorentz III, maar ook kleinschalige, bijna solitaire ontwikkelingen. Voor dergelijke ontwikkelingen kunnen specifieke beeldkwaliteitscriteria of beeldkwaliteitplannen worden opgesteld
Beeldkwaliteitsplannen bevatten stedenbouwkundig randvoorwaarden, een visie over de openbare inrichting, waar nodig beeldkwaliteitseisen voor bouwwerken en soms ook een visie over de erfinrichting. Deze verschillende typen beeldkwaliteitseisen, worden ook verschillend geborgd:
Als de beeldkwaliteitseisen voor bouwwerken door de gemeenteraad zijn vastgesteld, maken ze deel uit van de welstandsnota en worden ze integraal opgenomen in bijlage 1.
Het wisselende bebouwingbeeld van herkenbare individuele panden wordt in stand gehouden.
Door met de richting en positie van de bouwblokken te variëren ontstaat een afwisselend en speels straatbeeld;
Panden zijn gericht naar de openbare ruimte;
Woningen zijn niet identiek aan elkaar;
Zijgevels die duidelijk zichtbaar zijn vanaf de openbare weg zijn als voorgevelbehandeld.
De woningen krijgen een forse kap, die bij voorkeur aan de zijkant van de woning doorloopt;
De ruimte tussen de woningen krijgt een ruim en groen karakter;
De bijgebouwen kennen ondergeschiktheid t.o.v. het hoofdgebouw (in positionering
en volume) en hebben een zadeldak (eventueel met wolfseind);
Van belang is een evenwicht tussen enerzijds het inpassen in de omgeving, en
anderzijds een individuele uitstraling;
Bij panden die een stedenbouwkundig geheel vormen, blijven toevoegingen per pand
ondergeschikt aan de hoofdstructuur en de ritmiek van het geheel;
Bijgebouwen bevinden zich bij voorkeur los op het perceel;
In het plan komen veelvuldig woningen met een lage goothoogte voor;
Door te “spelen” met de goothoogte en de kapvorm ontstaat een afwisselend
De gevelindeling mag een eigentijds karakter krijgen;
Materiaalgebruik wordt afgestemd op de karakteristieken en de kenmerken van de
‘oude’ agrarische bebouwing in dit gebied. Er wordt gebruik gemaakt van natuurlijke
materialen of hieraan gelijkwaardige producten;
In hoofdzaak baksteen en (gebakken) dakpannen (of riet) toepassen. Op sommige
plaatsen kan hout of stucwerk in de gevel verwerkt worden;
Het dak is belegd met dakpannen (gesmoord of rood gebakken) of riet. Het gebruik
van (semi)geglazuurde dakpannen is niet toegestaan;
Mogelijkheid voor zonnecellen op de daken onderzoeken. Het hele dakvlak in één
materiaal uitvoeren of zonnecellen integreren in het ontwerp;
Voor de hoofdmaterialen wordt uitgegaan van aardkleuren, in combinatie met
antracietgrijze / rode dakpannen of riet;
Stucwerk kan een afwijkende kleur krijgen (wit);
Kleuren van dakpannen en metselwerk zijn op elkaar afgestemd;
Bij voorkeur houtsingels toepassen, al dan niet voorzien van open (en donker
Gebouwde erfafscheidingen vormgeven in samenhang met de architectuur en
hoofdmateriaalkeuze van het pan.
Drielanden - Bedrijvenpark Tonsel 2013
De ruimtelijke opzet van het bedrijventerrein Tonsel gaat uit van een lamellenstructuur. De situering van bedrijfsbebouwing is vastgelegd door bouwvlakken en ankerpunten. De bouwvlakken ten behoeve van de bedrijfsbebouwing zijn noord-zuid gesitueerd. Tussen de bouwvlakken zijn onbebouwde ruimten gedefinieerd waardoor de gewenste transparantie ontstaat.
Het bedrijventerrein is verdeeld in een drietal beeldkwaliteitzones:
Per beeldkwaliteitzone zijn verschillende criteria opgenomen voor situering, massa en vorm, gevelopbouw, kleur– en materiaalgebruik, terreininrichting, erfafscheidingen, reclame-uitingen, verlichting en dergelijke.
- De bedrijfsbebouwing is in de lamellenstructuur noord zuid gericht.
- Ankerpunt en bebouwingsgebied geven richting aan de bebouwing.
- De hoofdgebouwen staan met hun kopgevel geordend in de rooilijn, bijgebouwen hebben een
- Representatieve functies zijn in deze koppen op de ontsluitingsweg georiënteerd.
- Opslag van goederen wordt zoveel mogelijk uit het straatbeeld gehouden.
- De hoofdrichting van de bedrijfsbebouwing staat haaks op de ontsluitingsweg.
- Bijgebouwen houden rekening met de herkenbaarheid van de hoofdbebouwing.
- Eventuele opbouwen ten behoeve van installaties, parkeervoorzieningen e.d. worden geïntegreerd
- De verschillende hoofdfuncties zijn te onderscheiden door architectonische geledingen en
- Bij de entree tot de kavel wordt een overhoekse representatieve gevel vereist.
- Architectonische accenten zoals overbouwingen, uitkragingen en opbouwen dienen de koppen te
- Zonweringen moeten geïntegreerd worden in het ontwerp
- De centrale zone vraagt om technische, industriële en moderne materialen zoals: (aluminium,
staal, strekkenmetaal, constructieglas, glasfiber, prefab beton).
- Metallic kleuren hebben de voorkeur.
- Afgewogen kleurvlakken in combinatie met structuur en/of geleding is uitgangspunt.
- De erfafscheiding wordt voor een belangrijk deel bepaald door de bedrijfsbebouwing.
- Erfafscheidingen en toegangspoorten moeten in vorm, materiaal en kleur op het architectonisch
ontwerp van de bedrijfsbebouwing eenduidig worden afgestemd.
- Buitenopslag wordt zoveel mogelijk teruggedrongen.
- Parkeerplaatsen worden eenduidig en herkenbaar op eigen erf aangelegd.
- Binnen de mogelijkheden van de ‘corporate identity’ worden de reclame-uitingen geïntegreerd in
- Reclame-uitingen mogen niet boven het dak uitsteken.
- Reclames haaks op de gevel mogen maximaal 1 meter uit de gevel steken.
- Binnenterreinen worden verlicht door gevelarmaturen voorzien van kappen voor gerichte
- Bij verlichting met armaturen op lichtmasten zal het type mast en armatuur voor het hele gebied
eenduidig bepaald moeten worden.
- Er worden lampen voorgesteld met een gedempte functionele lichtintensiteit.
- Publieke en representatieve functies zijn naar het binnenterrein gericht.
- Opslag van goederen wordt zoveel mogelijk uit het straatbeeld gehouden.
- In deze zone reikt de bedrijfsbebouwing juist niet tot aan de voorste kavelgrens.
- Het uitgeefbaar gebied tussen kopgevel en wadi wordt groen ingericht.
- Nabij de toegang is er ruimte voor een representatief vormgegeven tankstation.
- Bijgebouwen houden rekening met de herkenbaarheid van de hoofdbebouwing.
- Eventuele opbouwen ten behoeve van installaties en parkeervoorzieningen moeten geïntegreerd
-De verschillende hoofdfuncties zijn te onderscheiden door architectonische geledingen en
- Om de verbondenheid met groen, aarde en lucht weer te geven zijn de gevels verticaal geleed.
- Bij de entree tot de kavel wordt een overhoekse representatieve gevel vereist.
- Architectonische accenten zoals overbouwingen, uitkragingen en opbouwen dienen de koppen te
- Zonweringen moeten geïntegreerd worden in het gevelontwerp
- De groene zone vraagt om natuurlijke en duurzame materialen (zoals hout, leisteen, glas,
glasfiber, begroeide rasters).
- Gedekte kleuren die zich voegen in hun natuurlijke groene omgeving, in combinatie met structuur
of geleding, zijn uitgangspunt in deze zone.
- Herfstkleuren hebben de voorkeur
- De begroeide of natuurlijke erfafscheiding naar het openbare gebied moet opgenomen worden in
- De onderlinge erfafscheidingen (zijgevel en achtergevel) niet bestaand uit bebouwing, bestaat uit
een eenduidig bepaald hekwerk dat begroeid is met hedera, clematis en dergelijke.
- Parkeerplaatsen worden eenduidig en herkenbaar op eigen erf aangelegd.
- Eventuele parkeerplaatsen in de groene ‘voortuin’ zijn verhard met grasklinkers.
- Buitenopslag wordt teruggedrongen.
- Binnen de mogelijkheden van de ‘corporate identity’ worden de reclame-uitingen geïntegreerd in
- Reclame-uitingen mogen niet boven het dak uitsteken.
- Reclames haaks op de gevel mogen maximaal 1 meter uit de gevel steken.
- Binnenterreinen worden verlicht door gevelarmaturen voorzien van kappen voor gerichte
- Bij verlichting met armaturen op lichtmasten zal het type mast en armatuur voorzien van kappen
met gerichte verlichting, voor het hele gebied eenduidig bepaald worden.
- Er worden lampen voorgesteld met een gedempte functionele lichtintensiteit
- De bedrijfsbebouwing is in een lamellenstructuur noord zuid gericht.
- De bedrijfsbebouwing staat, ook bij ontwikkeling van een tweede fase, met zijn kop in de
- Richting woonbebouwing aan de Weisteeg reikt de bedrijfsbebouwing juist niet tot aan de
- Publieke en representatieve functies zijn naar de ontsluitingsweg georiënteerd.
- Opslag van goederen wordt zoveel mogelijk uit het straatbeeld gehouden.
- De bebouwing bestaat uit een samenspel van hellende daken.
- De richting van de bedrijfsbebouwing staat in de regel haaks op de weg.
- Bijgebouwen houden rekening met de herkenbaarheid van de hoofdbebouwing.
- Eventuele opbouwen ten behoeve van installaties en parkeervoorzieningen moeten geïntegreerd
- In de landelijke zone wordt aansluiting gezocht bij de omliggende erfbebouwing.
- De verschillende hoofdfuncties zijn te onderscheiden door architectonische geledingen en
- Erkers, dakuitbouwen en dergelijke vormen accenten in het alzijdig ontworpen volume.
- Zonweringen moeten geïntegreerd worden in het gevelontwerp.
- De landelijke zone vraagt om gebiedseigen, kleinschalige en duurzame materialen (baksteen,
hout, glas) die traditioneel in deze omgeving toegepast worden.
- Bescheiden materiaaleigen kleurvlakken in combinatie met structuur of geleding zijn
- Natuurlijke kleuren hebben de voorkeur
- Aan de zuidzijde wordt de erfafscheiding voor een belangrijk deel bepaald door de
- Erfafscheidingen naar het openbare gebied moeten in vorm, materiaal en kleur op het
architectonisch ontwerp van de bedrijfsbebouwing worden afgestemd.
- De onderlinge erfafscheidingen (zijgevel en achtergevel) niet bestaand uit bebouwing, bestaat uit
een eenduidig bepaald hekwerk dat begroeid is met hedera, clematis en dergelijke.
- Buitenopslag wordt teruggedrongen.
- Parkeerplaatsen worden eenduidig en herkenbaar op eigen erf aangelegd.
- De reclame-uiting in deze zone is uiterst terughoudend.
- Binnen de mogelijkheden van de ‘corporate identity’ worden de reclame-uitingen geïntegreerd in
- Reclame-uitingen mogen niet boven het dak uitsteken.
- Reclames haaks op de gevel mogen maximaal 1 meter uit de gevel steken.
- Binnenterreinen worden verlicht door gevelarmaturen voorzien van kappen voor gerichte
verlichting. Bij verlichting met armaturen op lichtmasten zal het type mast en armatuur voorzien van kappen
met gerichte verlichting, voor het hele gebied eenduidig bepaald worden.
- Er worden lampen voorgesteld met een gedempte functionele lichtintensiteit.
Waterfront Noord - bedrijventerrein Uitbreiding Lorentzhaven
De uitgangspunten voor de beeldkwaliteit van de bebouwing op het bedrijventerrein, zijn er op gericht om al te opvallende zichtbaarheid van de bedrijven vanaf het water te beperken.
Beeldkwaliteit voor het westelijke deel: de Watersportbedrijven
De beeldkwaliteit van de bebouwing erop gericht om de zichtbaarheid van de bedrijven vanaf het water zoveel mogelijk te beperken. Daarnaast wordt gestreefd naar een zekere samenhang in verschijningsvorm waardoor een rommelig totaalbeeld wordt voorkomen. Het maken van opvallende architectuur wordt hier niet nagestreefd
De onderste 3 à 5 meter van de bebouwing worden uitnodigend vormgegeven, met ramen, deuren en
gevarieerd kleurgebruik. Daarboven worden gebouwen zo neutraal mogelijk, functioneel vormgegeven. Boven 5 meter hoogte worden neutrale kleuren toegepast (geen felle en sterk contrasterende kleuren).
Het aanbrengen van bedrijfsnaam, logo, reclame en dergelijke is alleen toegestaan in de onderste
5 meter van de bebouwing, bij voorkeur in de strook tussen 3 en 5 meter hoogte.
Verlichting dient beperkt te blijven tot functionele verlichting, waarbij verstrooiing naar de omgeving
voorkomen moet worden. Bebouwing boven 5 meter hoogte mag niet worden aangelicht.
Bebouwingsaccent. Op de zuidwestelijke punt van dit plangedeelte mag een bebouwingsaccent worden gerealiseerd Voor bebouwing op dit perceel gelden de bovenstaande uitgangspunten, zij het dat aan de zuidwestzijde een ruimtelijk accent kan worden gemaakt dat zich in vorm en kleurgebruik
onderscheidt van de overige bebouwing. De uitnodigend vormgegeven onderbouw kan hier een grotere hoogte hebben.
beeldkwaliteit aan de havenzijde
De bedrijven zijn over water bereikbaar via de haven. De toegang van de haven wordt gemarkeerd en is vanaf het Veluwemeer zichtbaar en bereikbaar. De zichtbaarheid van de afzonderlijke bedrijven vanaf het Veluwemeer wordt bewust beperkt door de afschermende beplantingszone.
Het is niet de bedoeling dat de afzonderlijke bedrijven worden geaccentueerd om vanaf het open water beter herkenbaar te zijn. Uiteraard dienen de bedrijven vanuit te haven wel goed vindbaar en herkenbaar te zijn. Daartoe wordt, net als aan de landzijde het aanbrengen van bedrijfsnaam, logo, reclame en dergelijke toegestaan in de onderste 5 meter van de bebouwing, bij voorkeur in de strook tussen 3 en 5 meter hoogte. Daarboven worden gebouwen functioneel vormgegeven in een neutrale kleur.Net als aan de landzijde blijft verlichting beperkt tot functionele verlichting, waarbij verstrooiing naar de omgeving wordt voorkomen en bebouwing boven 5 meter hoogte niet wordt aangelicht
Beeldkwaliteit voor het oostelijke deel: de watergebonden bedrijven
Net als in het westelijke plandeel zijn de uitgangspunten voor de beeldkwaliteit van de bebouwing er opgericht om de zichtbaarheid van de bedrijven vanaf het water zoveel mogelijk te beperken.
Daarnaast wordt gestreefd naar een zekere samenhang in verschijningsvorm waardoor een rommelig
totaalbeeld wordt voorkomen. Het maken van opvallende architectuur wordt hier niet nagestreefd.
De onderste 3 à 5 meter van de bebouwing worden uitnodigend vormgegeven, met ramen, deuren en
herkenbaar kleurgebruik. Daarboven worden gebouwen (en objecten zoals silo’s) zo neutraal mogelijk,
functioneel vormgegeven. Boven 5 meter hoogte worden neutrale kleuren toegepast (geen felle en/of
sterk contrasterende kleuren).
Het aanbrengen van bedrijfsnaam, logo, reclame en dergelijke is toegestaan in de onderste 5 meter van de bebouwing, bij voorkeur in de strook tussen 3 en 5 meter hoogte.
Op hoge gebouwen of objecten (zoals silo’s) (hoger dan 12 meter) kan op grotere hoogte tegen de gevel in een gedekte tint een bescheiden bedrijfsnaam of logo worden aangebracht (maximaal één per bedrijfsperceel, maximum letterhoogte 1 meter, maximum oppervlakte logo 5 m²
Verlichting dient beperkt te blijven tot functionele verlichting, waarbij verstrooiing naar de omgeving
voorkomen moet worden. Bebouwing boven 5 meter hoogte mag niet worden aangelicht (dit geldt ook
voor een bedrijfsnaam op grotere hoogte).
Beeldkwaliteit aan de havenzijde
De bedrijven zijn over water bereikbaar via de haven. De toegang van de haven wordt gemarkeerd en is vanaf het Veluwemeer zichtbaar en bereikbaar. De zichtbaarheid van de afzonderlijke bedrijven vanaf het Veluwemeer wordt bewust beperkt door de afschermende beplantingszone.
Het is niet de bedoeling dat de afzonderlijke bedrijven worden geaccentueerd om vanaf het open water beter herkenbaar te zijn (met uitzondering van een bescheiden naamsaanduiding of logo op een hoog gebouw of object. Uiteraard dienen de bedrijven vanuit te haven wel goed vindbaar en herkenbaar te zijn. Daartoe wordt,
net als aan de landzijde het aanbrengen van bedrijfsnaam, logo, reclame en dergelijke toegestaan in de onderste 5 meter van de bebouwing, bij voorkeur in de strook tussen 3 en 5 meter hoogte. Daarboven worden neutrale kleuren toegepast (geen felle en/of sterk contrasterende kleuren).
Net als aan de landzijde blijft verlichting beperkt tot functionele verlichting, waarbij verstrooiing naar de
omgeving wordt voorkomen en bebouwing boven 5 meter hoogte niet wordt aangelicht
BEELDKWALITEITPLAN BEDRIJVENTERREIN LORENTZ III
Algemene beeldkwaliteitseisen gelden voor het hele plangebied. Hierbij is onderscheid tussen eisen
voor de bebouwing en eisen voor de openbare ruimte. De eisen voor de bebouwing maken deel uit van het toetsingskader voor onder andere de commissie ruimtelijke kwaliteit. De eisen voor de inrichtingvan de openbare ruimte staan beschreven in het document “visie openbare ruimte bedrijventerrein Lorentz Harderwijk”, vastgesteld door B&W op 10 juni 2008. Dit document vormt het uitgangspunt voor de gemeentelijke programma’s van (her)inrichting, beheer en onderhoud.
De bedrijfsbebouwing dient georiënteerd te zijn op de naastgelegen openbare ruimte, logisch
is de meest representatieve functies (bijv. hoofdentree, showroom, e.d.) van het bedrijf aan
In het geval van hoekbebouwing dient de bebouwing zich naar meerdere kanten te oriënteren.
Alle naar de openbare ruimte gekeerde gevels dienen een hoogwaardige uitstraling te hebben.
De bouwhoogte van de bedrijfsbebouwing bedraagt maximaal 15 meter. Langs de randen van
het bedrijventerrein is een afwijkende bouwhoogte van 10 meter van toepassing.
Materiaal- en kleurgebruik van de bedrijfsbebouwing dient per perceel in onderlinge
samenhang te worden bepaald. Afstemming op belendende bedrijven geniet daarbij de
Parkeren zo min mogelijk aan de voorzijde
Parkeergelegenheid wordt bij voorkeur gerealiseerd aan de achter- of zijkant (afhankelijk van
verkaveling en/of bestaande situatie) van de bedrijfsbebouwing.
Het aan de straat gelegen voorterrein van een bedrijf heeft een overwegend open en groene
inrichting waarbij een deel van het terrein kan worden benut voor de aanleg van
Erfscheidingen grenzend aan openbaar gebied dienen zoveel mogelijk op elkaar te worden
afgestemd en bij voorkeur te bestaan uit een zwart stalen hekwerken of schanskorven.
De afhandeling en de opslag van goederen dient in beginsel zoveel mogelijk inpandig plaats te
vinden en bij uitzondering op de onbebouwde terreindelen uit het zicht vanuit de openbare
Reclame uitingen integreren in ontwerp
Reclame op voorgevel ontwerpen als zelfstandig element, afgestemd in maat, schaal en
detaillering op architectuur gebouw.
Langs de zuidgrens van het bedrijventerrein LorentzIII dient een zoveel als mogelijk
ononderbroken bebouwingsrand te ontstaan, gelegen tegen de bestaande grondwal. De
aansluiting van de bebouwing op deze grondwal dient zorgvuldig te worden vormgegeven
door middel van het toepassen van een hellend dakvlak (grasdak) of door het aanbrengen van
een rooster begroeid met hedera’ s op het verticale deel dat uitsteekt boven deze grondwal.
Daarnaast zal de grondwal met opgaand groen worden ingeplant.
- De indeling van het perceel en de hoofdopzet van het bedrijfs- pand afstemmen op de
stedenbouwkundige karakteristiek van locatie (hiërarchie, ontsluiting, zichtlijnen e.d.);
- Opslag goederen zoveel mogelijk uit het straatbeeld houden. Opslag van goederen vóór (het
verlengde van) de voorgevels van de gebouwen is niet toegestaan;
- Publieke en representatieve functies zijn naar de openbare zijde georiënteerd;
- De afstand van gebouwen tot wegen dient minimaal 5 meter te bedragen;
- De afstand van gebouwen tot de zijdelingse perceelgrenzen dient ten minste 3 meter te
bedragen (vrijstelling tot erfgrens);
- Ieder bouwperceel mag ten hoogste 70% worden bebouwd (vrijstelling tot 90%);
- Gebouwen tussen de Archimedesstraat en de Newtonweg hebben twee voorkanten. Hier dient
een beeld van losstaande individuele panden te ontstaan;
- Bedrijfsbebouwing langs de Newtonweg staat in een rooilijn geordend.
- De hoofdvorm van de gebouwen is helder;
- De richting van de gebouwen volgt in hoofdzaak de richting van de straat;
- Eventuele opbouwen ten behoeve van installaties, parkeervoorzieningen e.d. worden
- De architectuur moet een duidelijke eenheid en samenhang uitstralen. De representativiteit aan de straatzijde is een belangrijk aandachtspunt. Het kantoorgedeelte moet duidelijk te onderscheiden zijn van het overige bedrijfsgedeelte.
- De architectuur staat hoog in het vaandel. Representativiteit als visitekaartje voor het
bedrijventerrein, karakteristiek en een eigen gezicht;
- Ter plaatse van de op de verbeelding van het bestemmingsplan voorkomende aanwijzing "beeldbepalende locatie" wordt uitgegaan van realisatie van bebouwing met hoogwaardige en representatieve vormgeving;
- De verschillende hoofdfuncties zijn te onderscheiden door architectonische accenten en
- Zeer grote lengtes van gebouwen zijn architectonisch geleed;
- Kozijnen, dakranden regenpijpen e.d. zijn op eenvoudige wijze gedetailleerd;
- Gevels niet vlak detailleren.
- Het kantoorgedeelte van het bedrijf dient zich qua materialisering te onderscheiden
- Het overige deel van het gebouw bestaat uit technische, industriële en moderne materialen
zoals aluminium, staal, strekkenmetaal, constructieglas, glasfiber, prefab beton).
- Langs de randen van het bedrijventerrein wordt uitgegaan van neutrale kleuren. In het
middengebied is het mogelijk veelvoudig kleurgebruik toe te passen.
- Het aan de straat gelegen voorterrein van een bedrijf heeft een overwegend open en groene
inrichting waarbij een deel van het terrein kan worden benut voor de aanleg van
bezoekersparkeerplaatsen. Het voorterrein wordt bij voorkeur middels een laag hekwerk /
schanskorf (max. 1 meter) van de openbare ruimte gescheiden. Bij voorkeur schanskorven
toepassen voor afscherming parkeerplaatsen;
- De zijdelingse perceelgrens bij voorkeur markeren met een hekwerk met groene aankleding
- Indien een bedrijf een dermate afmeting heeft dat eveneens de bedrijfsmatige ‘achterzijde’
grenst aan de openbare ruimte, is op deze locatie een (zwart spijlen)hekwerk met een hoogte
In dit beeldkwaliteitsplan zijn de uitgangspunten aangegeven voor de verschijningsvorm van de op de locatie De Harder te realiseren nieuwe bebouwing; zowel voor de bebouwing ten behoeve van commerciële functies welke georiënteerd wordt op de N302, als voor de geprojecteerde woningbouw welke georiënteerd wordt op de Zeebuurt. Ook zijn uitgangspunten aangegeven voor de verschijningsvorm van de scheidingsmuur tussen deze beide planonderdelen.
In het (ontwerp-)Structuurplan van Harderwijk is ingegaan op de beeldkwaliteit van bebouwing
langs de N302. Daarbij is gesteld dat de reconstructie van de N302 kansen schept om de
ruimtelijke kwaliteit rond de N302 te verhogen, en dat het gewenst is dat vanaf de N302 een
aantrekkelijk beeld van Harderwijk zichtbaar is.
Omdat de N302 de verbinding vormt tussen de polder en de Veluwe is het gewenst dat in de
vormgeving van de weg de overgang tussen het oude en het nieuwe land tot uiting komt.
De beide uiteinden van het langgerekte complex De Harder sluiten aan bij knooppunten van
belangrijke hoofdwegen. In het (ontwerp-)Structuurplan is gesteld dat knooppunten zich dienen te
onderscheiden door de inrichting en de vorm van de bebouwing. Daarom worden belangrijke
knooppunten bij voorkeur gemarkeerd door hoogwaardige, herkenbare, markante
bebouwingsaccenten. Dit geldt dus ook voor de uiteinden van het complex op De Harder. Het
bebouwingsaccent bij de kruising met de Burgemeester de Meesterstraat dient te worden
afgestemd op de plannen voor het Waterfront aan de andere zijde van dat kruispunt.
Het aanzien van de bebouwing aan de zijde van de Zeebuurt
De zuidwestzijde van het complex grenst aan de woonwijk Zeebuurt. Het karakter van de nieuwe
bebouwing zal hier volstrekt anders zijn dan langs de N302.
Het (voorontwerp-)bestemmingsplan De Harder voorziet in de bouw van een hoge afschermende
muur die de scheiding vormt tussen het grootschalige complex van De Harder langs de N302 en
een bouwstrook waarin woningen worden gerealiseerd aan de zijde van de Zeebuurt.
Tussen de bestaande woningen van de Zeebuurt en de wand van woningen langs het complex van
De Harder bevindt zich een buurtparkje, dat wordt gehandhaafd en opnieuw wordt ingericht.
De te bouwen woningen dienen een attractieve bebouwingswand langs dit parkje te vormen, in
vormgeving passend bij het karakter van de Zeebuurt. Daarbij is het gewenst om de
grootschaligheid van het complex te beperken door geleding en variaties in bouwmassa’s en gevelbeelden.
Delen van de afschermende muur die niet worden afgedekt door de woningbouw dienen op een
esthetisch goede wijze te worden vormgegeven en ingepast. In concreto wordt daarbij uitgegaan
van aanleg van een grondlichaam met beplanting tegen de voet van de muur. Het zichtbare deel
van de muur boven dit grondlichaam dient zorgvuldig te worden vormgegeven met toepassing van
hoogwaardige materialen, zo mogelijk in combinatie met beplanting. Daarbij is het gewenst dat
het aanbrengen van graffiti wordt tegengegaan, bijvoorbeeld door de muur te bekleden met
- Woningen zijn gericht naar de openbare ruimte;
- Zijgevels die duidelijk zichtbaar zijn vanaf de openbare weg zijn als voorgevel
- Woningen zijn niet identiek aan elkaar.
- met de nieuw te bouwen woningen wordt aangesloten bij de karakteristieken en de
kenmerken van de Vlierburgweg, de inpassing van massa en vorm tussen de
bestaande bebouwing is zorgvuldig;
- er is sprake van een compacte eenduidige hoofdbouwmassa;
- de hoofdbouwmassa bestaat uit één bouwlaag met kap;
- de nokrichting is haaks op de openbare weg;
- de bijgebouwen kennen ondergeschiktheid t.o.v. het hoofdgebouw (in positionering
en volume) en hebben een zadeldak;
- de woningen krijgen een forse kap, die bij voorkeur aan de zijkant van de woning
- de ruimte tussen de woningen wordt krijgt een open en ruim karakter. Garages en
carports bevinden zich minimaal vijf meter achter de voorgevelrooilijn;
- van belang is een evenwicht tussen enerzijds het inpassen in de omgeving, en
anderzijds een individuele uitstraling.
- De gevelindeling mag een eigentijds karakter krijgen.
- Er wordt gebruik gemaakt van natuurlijke materialen of hieraan gelijkwaardige
- in hoofdzaak baksteen en gebakken dakpannen of riet toepassen. Op sommige
plaatsen kan hout of stucwerk in de gevel verwerkt worden. Het gebruik van
(semi)geglazuurde dakpannen is niet toegestaan.
- Het kleur- en materiaalgebruik is gedekt en ingetogen. Voor de hoofdmaterialen
wordt uitgegaan van aardkleuren (rood/ bruin), in combinatie met antracietgrijze /
rode gebakken dakpannen of riet;
- Kleuren van dakpannen en metselwerk zijn op elkaar afgestemd.
- Bij voorkeur hagen of heggen toepassen, al dan niet voorzien van open (en donker
- gebouwde erfafscheidingen vormgeven in samenhang met de architectuur en
hoofdmateriaalkeuze van het pand;
- zijerven grenzend aan openbare ruimte als voorerf behandelen;
- Achtererven in zicht van de openbare ruimte: erfafscheidingen niet hoger dan 2
meter. Bij voorkeur worden hagen toegepast, al dan niet voorzien van open en
- De erven zijn groen ingericht en kennen zowel decoratieve als functionele elementen.
Gestreefd wordt naar inrichting en bebouwing van het plangebied die doet denken aan een
traditionele botterwerf uit de tijd dat het IJsselmeer nog Zuiderzee was. De bebouwing op het
terrein zal in vorm, beeld en materiaal refereren aan houten nautische loodsen.
De bebouwing dient vanaf verschillende kanten een attractief ruimtelijk ensemble te vormen;
zowel gezien vanaf de weg (Havenkade) als vanaf het water (de Vissershaven) en vanuit de
binnenstad. Er wordt uitgegaan van een meerzijdige oriëntatie van de bebouwing. Alle naar de
openbare ruimte gekeerde gevels dienen een hoogwaardige uitstraling te hebben.
De bouwhoogte van de te realiseren bebouwing bedraagt maximaal 9 meter. Omwille van een
attractief bebouwingsbeeld heeft een gevarieerde bouwhoogte de voorkeur.
Samenhang maar geen gelijkvormigheid
Voor alle bebouwing geldt dat een architectuurbeeld wordt nagestreefd dat doet denken aan
een historisch gegroeid ensemble. Voor elk pand afzonderlijk geldt dat de verschijningsvorm
in vorm en kleur refereert aan traditionele bebouwing. Daarbij is het wenselijk dat de panden
van elkaar verschillen door variaties in kleur, materiaalgebruik en/of detaillering, zonder dat de
samenhang verloren gaat. Dit is ook bij historisch gegroeide ensembles vaak het geval.
Refereren aan de historie, maar niet zonder meer imiteren
Voor alle bebouwing geldt dat een architectuurbeeld wordt nagestreefd dat refereert aan
historische bebouwing, zonder echter te vervallen in imitatie. Het is gewenst dat in
architectuur, detaillering en/of materiaalgebruik zichtbaar wordt gemaakt wordt dat het geen
overgeleverde historische bebouwing betreft, maar als zodanig herkenbare nieuwbouw.
Reclame uitingen integreren in ontwerp
Reclame-uitingen zijn in omvang bescheiden; vormgeving en kleurgebruik van reclame
dient te worden afgestemd op het beoogde karakter van de bebouwing en de terreininrichting.
informele inrichting met traditionele materialen
Uitgegaan wordt van het aanleggen van een informele voetgangersroute door het gebied,
ingericht met traditionele materialen (zoals gebakken straatklinkers), passend bij het beoogde
karakter van de bebouwing. Waar geen verharding nodig is wordt bij voorkeur gras toegepast.
Erfscheidingen op en langs het terrein dienen in kleur en materiaalgebruik te passen bij het
beoogde karakter van de bebouwing.
Passende inrichting van terrassen
De inrichting van terrassen (schermen, parasols, meubilair) dient in kleur en materiaalgebruik
te worden afgestemd op het beoogde karakter van de bebouwing en de terreininrichting.
Dit Betreft het gebied dat rechtstreeks aansluit bij de bestaande Zuiderzeestraatweg en de woningen die op het terrein aan de Kleine Varenweg 4 op termijn gerealiseerd gaan worden. De woningen zijn georiënteerd op de Zuiderzeestraatweg. Er wordt aangesloten bij de karakteristieken en de kenmerken van de ‘oude’ Zuiderzeestraatweg: de bebouwing was agrarisch van aard. Er waren ruime erven met grote volumes en lage goothoogten. De historische boerderijen zijn vooral van het Saksische hallehuistype, het woon- en bedrijfsdeel bevinden zich van oorsprong onder één kap. Latere bedrijfsbebouwing staat op het achtererf. De kap is haaks op de weg georiënteerd en heeft een zadeldak met wolfeind. De gevels zijn opgetrokken uit baksteen in gedekte aarden tinten en het dak is belegd met dakpannen (gesmoord of rood gebakken) of riet. Het gebruik van (semi)geglazuurde dakpannen is niet toegestaan. De erfbeplanting speelt een belangrijke rol in het beeld langs de weg. Ruime erven met een groene inrichting worden omgeven door opgaande haagbeplanting.
Dit betreft het gebied aan weerszijden van de centraal gelegen Brink. Aan weerszijden van de brink komen twee blokken met resp. acht en negen rijenwoningen. Deze woningen dienen als één (agrarisch ogend) gebouw vorm gegeven te worden. Het geheel krijgt een prominente kap, die aan de zijkant van de rijen doorloopt. Per twee à drie woningen zal de gevel verschillend zijn, qua materiaalgebruik, gevelopeningen, dak en rooilijn. De rijen krijgen 1,5 bouwlaag met een kap. Voor de hoofdmaterialen wordt uitgegaan van aardkleuren, in combinatie met donkere of rode gebakken dakpannen (niet geglazuurd). Een deel van de gevel kan bestaan uit wit stucwerk
de in dit deelgebied aanwezige woningen refereren aan de in het gebied van oudsher voorkomende historische boerderijen. De nokrichting varieert. Het kleur- en materiaalgebruik is gedekt en ingetogen. Baksteen (rood en bruin), (antracietgrijze of rode) gebakken pannen zijn de meest gebruikte materialen en kleuren. De rijenwoningen worden als een geheel ontworpen met veel aandacht voor de hoekwoningen. Het geheel krijgt een prominente kap, die aan de zijkant van de woning doorloopt. De woningen hebben een lage goothoogte.
Veel aandacht moet worden gegeven aan de vormgeving van huizen op straathoeken. Zijgevels die grenzen aan een straat moeten worden vormgegeven als een
aantrekkelijke straatgevel met tenminste een raamopening (bij voorkeur ook een voordeur of meerdere ramen). Zeker langs belangrijke dwarsstraten onderscheidt de vormgeving van de hoekhuizen zich van de andere huizen in dezelfde straat door vorm, maat, kleur en/of architectonisch accent. Bij (half) vrijstaande woningen op straathoeken worden garages niet aan de zijde van de straathoek gesitueerd, maar aan de andere zijde naast de woning. De losstaande garages worden in dezelfde architectuur als de woning ontworpen.
Om een landelijke sfeer te kunnen realiseren moet veel zorg worden besteed aan de erfafscheidingen tussen privé-tuinen en openbaar gebied. Waar zijtuinen grenzen aan het openbare gebied worden hagen (beuk of liguster) toegepast als tuinafscheiding.
Op een enkele plaats in het plangebied is het gewenst een extra accent in de architectuur te verkrijgen. Deze locaties vormen de entree van de buurt of beëindigen een straat of zichtlijn.
= Het wisselende bebouwingbeeld van herkenbare individuele panden wordt in stand gehouden (afwisseling van rijenwoningen, 2^1 kapwoningen en vrijstaande woningen);
- door met de richting van de bouwblokken en met de ligging van de rooilijn te variëren ontstaat een afwisselend en speels straatbeeld;
- panden zijn gericht naar de openbare ruimte;
- zijgevels die duidelijk zichtbaar zijn vanaf de openbare weg zijn als voorgevel behandeld.
- Met de nieuw te bouwen woningen wordt aangesloten bij de karakteristieken en de kenmerken
van de ‘oude’ Zuiderzeestraatweg, de inpassing van massa en vorm tussen de bestaande
- de rijenwoningen worden ontworpen met de verschijningsvorm van één (boerderij)woning
waarbij extra aandacht wordt besteed aan de hoekwoningen.
- de woningen krijgen een forse kap, die bij voorkeur aan de zijkant van de woning doorloopt;
- de ruimte tussen de woningen wordt krijgt een open en ruim karakter. Garages en carports
liggen minimaal vijf meter achter de voorgevelrooilijn en bij voorkeur losstaand op het
- van belang is een evenwicht tussen enerzijds het inpassen in de omgeving, en anderzijds een
- bij panden die een stedenbouwkundig geheel vormen, blijven toevoegingen per pand
ondergeschikt aan de hoofdstructuur en de ritmiek van het geheel;
- de bestaande samenhang en afwisseling in de vormgeving van de kappen in de omgeving
- In het plan komen veelvuldig woningen met een lage goothoogte voor;
- door te “spelen” met de goothoogte en de kapvorm ontstaat een afwisselend gevelbeeld;
- de gevelindeling mag een eigentijds karakter krijgen.
- Materiaalgebruik wordt afgestemd op het karakter van het historisch dorpsgebied;
- Er wordt gebruik gemaakt van natuurlijke materialen of hieraan gelijkwaardige producten;
- In hoofdzaak baksteen en (gebakken) dakpannen (of riet) toepassen. Op sommige plaatsen kan hout of stucwerk in de gevel verwerkt worden.
- Het dak is belegd met dakpannen (gesmoord of rood gebakken) of riet. Het gebruik van
(semi)geglazuurde dakpannen is niet toegestaan;
- Voor de hoofdmaterialen wordt uitgegaan van aardkleuren, in combinatie met antracietgrijze /
- Kleuren van dakpannen en metselwerk zijn op elkaar afgestemd.
- Bij voorkeur hagen of heggen toepassen, al dan niet voorzien van open (en donker
- Gebouwde erfafscheidingen vormgeven in samenhang met de architectuur en
hoofdmateriaalkeuze van het pand;
- Zijerven grenzend aan openbare ruimte: als voorerf behandelen;
- Achtererven in zicht van de openbare ruimte: erfafscheidingen niet hoger dan 2 meter. Bij
voorkeur worden hagen toegepast, al dan niet voorzien van open en donker geschilderd
Criteria woonmilieu – wonen aan de Brink
In het stedenbouwkundig plan zijn een tweetal locaties opgenomen waar gewoond wordt aan de Brink. Dit woonmilieu bevindt zich op een kruising van de hoofdverkeersstructuur. De plek wordt gevormd door een grote centrale groene ruimte. De woningen vormen prominent aanwezige straatwanden waarbij de ruimte tussen de diverse woningen beperkt is. Er kan een diversiteit aan woontypes geplaatst worden, en er kan eveneens gevarieerd worden in kaprichting en rooilijn. De woningen kunnen op sommige plaatsen wat dichter op de straat staan (kleine voortuinen) waardoor er een relatie ontstaat met de brinkruimte. In dit woonmilieu kan de architectuur een wat meer statige uitstraling krijgen.
- Rondom de Brink vormen de panden een eenheid;
- De woningen vormen prominent aanwezige straatwanden ;
- Ruimte tussen de verschillende panden is beperkt;
- Panden zijn gericht naar de openbare ruimte, zijgevels die duidelijk zichtbaar zijn vanaf de openbare weg dragen bij aan de vorming van een aantrekkelijke straatwand;
- Met de nieuw te bouwen woningen wordt aangesloten bij de karakteristieken en de kenmerken van bebouwing op de Veluwe;
- Bij panden die een stedenbouwkundig geheel vormen, blijven toevoegingen per pand ondergeschikt aan de hoofdstructuur en de ritmiek van het geheel;
- Aan- en bijgebouwen zijn ondergeschikt aan de woning;
- In dit deelgebied ligt de goothoogte overwegend op de tweede verdieping;
- Door te “spelen” met de rooilijn en de kapvorm ontstaat een afwisselend gevelbeeld;
- De gevelindeling mag een eigentijds karakter krijgen;
- Het kleur- en materiaalgebruik dient aan te sluiten bij het landelijke karakter;
- Er wordt gebruik gemaakt van natuurlijke materialen of hieraan gelijkwaardige producten;
- In hoofdzaak baksteen en (gebakken) dakpannen toepassen. Op sommige plaatsen kan hout / stucwerk of keimwerk toegepast worden;
- Het dak is belegd met dakpannen (gesmoord of rood gebakken). Het gebruik van (semi)geglazuurde dakpannen met een matte uitstraling is toegestaan;
- Voor de hoofdmaterialen wordt uitgegaan van aardkleuren, in combinatie met antracietgrijze / rode dakpannen;
- Kleuren van dakpannen en metselwerk zijn op elkaar afgestemd.
- Waar zij- of achtertuinen grenzen aan het openbare gebied dient bij de ontwikkeling een robuuste passende erfafscheiding worden aangelegd. Hierbij kan gedacht worden aan het plaatsen van hagen (beuk of liguster) of een hekwerk / raster waarlangs hedera’s aangeplant worden. Eveneens is een meer stedelijke vorm van erfafscheidingen (bijvoorbeeld) gemetselde muurtjes met hekwerk erboven denkbaar;
- Bij de zeer ondiepe voortuinen zou het wensbeeld bereikt kunnen worden door de aanleg van een ‘Delftse stoep’;
- Incidenteel kunnen afschermingen in voortuinen ten behoeve van afscherming van afvalcontainers worden toegestaan (max. 1,5 meter hoog);
Drielanden –werklandschap Oost
Landschappelijke inpasbaarheid en ruimtelijke kwaliteit
Het algemene beeld dat bereikt dient te worden is ‘het werken in een aantrekkelijk landschap’. Dit komt tot uiting door het hanteren van een beperkt bebouwingspercentage en door de toevoeging van (solitaire) opgaande beplanting rondom en op de bedrijfspercelen. Infrastructurele voorzieningen en
parkeervoorzieningen zullen op een zorgvuldige wijze met groene elementen worden ingepast op de kavel. De erfbeplanting schakelt de ruimtes waar het erf uit bestaat aan elkaar tot een geheel en vormt de grens met het omringende landschap. Een erfbeplanting kan uit allerlei elementen bestaan en daarom vele verschillende gezichten tonen: geschoren hagen, wilde hagen, houtwallen of singels, bosjes, boomrijen, knotbomen. Deze "groene wanden" hoeven niet altijd massief en potdicht te zijn: een erfbeplanting hoeft niet te verbergen. Zoals elk gebouw iets van zijn inhoud hoort prijs te geven is het bij een erfbeplanting absoluut in orde om te laten zien wat zich op het erf afspeelt. Voor de beleving van de erfbezitters is de balans tussen beschutting enerzijds en contact met de omgeving anderzijds daarbij natuurlijk van groot belang. Belangrijk uitgangspunt is dat de nieuw te realiseren bedrijfspanden vanaf de Groene Zoomweg en de Harderwijkerweg zichtbaar zullen blijven.
- Het wisselende bebouwingbeeld van herkenbare individuele panden wordt in stand gehouden;
- Tussen de percelen en de omliggende infrastructuur zal een strook met beplanting worden
aangebracht. Het werklandschap hoeft zich niet geheel te ‘verschuilen’ achter het groen, er kan een spel van ‘open en dicht’ ontstaan;
- Panden zijn gericht naar de openbare ruimte en hebben twee voorkanten;
- Zijgevels die duidelijk zichtbaar zijn vanaf de openbare weg zijn als voorgevel behandeld
- De panden bestaan uit maximaal 2 bouwlagen zonder kap;
- De open ruimte tussen de panden krijgt een groen karakter;
- Van belang is een evenwicht tussen enerzijds het inpassen in de omgeving, en anderzijds een
- Bij panden die een stedenbouwkundig geheel vormen, blijven toevoegingen per pand ondergeschikt aan de hoofdstructuur en de ritmiek van het geheel;
- De gevelindeling mag een eigentijds karakter krijgen.
- Aandacht voor de 5e gevel. Eventuele technische ruimtes op het dak zijn geïntegreerd in het ontwerp;
- Materiaalgebruik wordt afgestemd op het karakter van het gebied;
- Er wordt gebruik gemaakt van materialen met een natuurlijke uitstraling, in hoofdzaak baksteen en hout (of houtachtigen materialen) ;
- Voorde hoofdmaterialen wordt uitgegaan van gedekte aardse tinten;
- Bij voorkeur hagen als erfafscheiding toepassen, al dan niet voorzien van open (en donker
- Gebouwde erfafscheidingen vormgeven in samenhang met de architectuur en hoofdmateriaalkeuze van het pand;
- Zijerven grenzend aan openbare ruimte als voorerf behandelen;
- Het parkeerterrein / erf dient aantrekkelijk vormgegeven te worden door onder meer het plaatsen van hagen en bomen.
In het gebied Zuidelijke stadsrand - Boekhorstlaanmoet worden voldaan aan de Algemene welstandscriteria voor gebieden met een zware welstandstoets uit de Welstandsnota (zie bijlage 1) .
- Bebouwing en uitbreidingen daarvan worden zodanig gesitueerd dat tussen de bebouwing een informele voetgangers- en fietsroute kan worden aangelegd ter ontsluiting van de verschillende functies op het terrein.
- Uitgegaan wordt van meerzijdige oriëntatie; de bebouwing presenteert zich zowel naar de A28 als naar de Deventerweg en N302.
- Bij het situeren van gebouwen wordt rekening gehouden met zichtlijnen op karakteristieke elementen in de omgeving zoals de fietsbrug van Deventerweg naar Flevoweg.
- De opslag van goederen dient zoveel mogelijk inpandig plaats te vinden en bij uitzondering op onbebouwde terreindelen buiten het zicht vanuit de openbare ruimte.
- De bouwhoogte van de bebouwing bedraagt maximaal 9 meter; bij voorkeur minder. Omwille van een attractief bebouwingsbeeld heeft een gevarieerde bouwhoogte de voorkeur.
- Langs de N302 wordt uitgegaan van een lage goothoogte (niet meer dan 4,5 m).
- Omwille van een gevarieerd totaalbeeld wordt uitgegaan van variatie in goothoogtes.
- Op- en uitbouwen ten behoeve van installaties worden geïntegreerd in het ontwerp.
- Omwille van een gevarieerd totaalbeeld verschillen de panden van elkaar door variaties in kleur, materiaalgebruik en/of detaillering, zonder dat onderlinge samenhang verloren gaat.
- Voor alle bebouwing wordt uitgegaan van een architectuurbeeld dat in vorm en kleur refereert aan Veluwse of Harderwijkse bebouwing.
- Het architectuurbeeld hoeft geen letterlijke imitatie te zijn van historische bebouwing; het is gewenst dat uit architectuur, detaillering en/of materiaalgebruik blijkt dat het geen overgeleverde historische bebouwing betreft, maar als zodanig herkenbare nieuwbouw.
- Grote lengtes van gebouwen zijn architectonisch geleed.
- Gevels: basismateriaal verticale of horizontale houten (of houtachtige) gepotdekselde delen. ook kan metselwerk voorkomen
- Dakbedekking: gebakken pannen, kleur 'Hollands rood' (zoals de pannen op de schuur van Veluvia) of riet of natuurlijke vegetatie (sedumdaken), bij voorkeur met kleur- en vormschakeringen, of antraciet.
- Indien zonnecellen op dakvlakken worden toegepast dienen deze zorgvuldig in het ontwerp van het dakvlak te worden ingepast; bij voorkeur het hele dakvlak in één materiaal uitvoeren.
Natuurlijke kleuren, aansluiten bij Veluwe, bruin en groentinten, wellicht gebruik van cortenstaal in relatie tot viaducten N302.
- Erfafscheidingen passen in kleur en materiaalgebruik bij het karakter van de bebouwing, het gebied zou zo veel mogelijk als één doorlopend terrein ervaren moeten worden met zo min mogelijk erfafscheidingen.
- Reclame- uitingen integreren in gebouwen.
- Eenvoudige, robuuste inrichting van het erf, met toepassing van traditionele materialen.
- Bij voorkeur geen damwandprofielen, betonplaten en vergelijkbare materialen in het zicht.
- Waar geen verharding nodig is wordt bij voorkeur gras toegepast
Beeldkwaliteitplan Waterfront-Zuid (vastgesteld februari 2013)
Het beeldkwaliteitplan voor Waterfront-Zuid uit 2013 vervangt het beeldkwaliteitplan uit 2008. In het beeldkwaliteitplan is aangegeven dat voor de bebouwing en voor de inrichting van de openbare ruimte in Waterfront-Zuid wordt uitgegaan van een hoog ambitieniveau. Daarbij wordt gestreefd naar een herkenbare relatie met het water (een ‘nautisch karakter’). Daarnaast wordt voor de woonbebouwing gestreefd naar aansluiting in schaal en karakter bij de bebouwing in de binnenstad. Dit geldt met name voor bebouwing in de plandelen die het dichtst bij binnenstad zijn gelegen. Het beeldkwaliteitplan heeft mede betrekking op het Dolfinarium. Zie bijlage 3 voor het beeldkwaliteitsplan zelf
BIJLAGE 2 Wat wordt verstaan onder 'redelijke eisen van welstand' ?
Deze tekst is gebaseerd op de notitie 'Architectonische kwaliteit, een notitie over architectuurbeleid', van Prof. Ir. Tj. Dijkstra (voormalig Rijksbouwmeester) (1985, herzien en opnieuw uitgegeven in 2001).
Relatie tussen vorm, gebruik en constructie
Van een bouwwerk dat voldoet aan redelijke eisen van welstand mag worden verwacht dat de verschijningsvorm een relatie heeft met het gebruik ervan en de wijze waarop het gemaakt is, terwijl de vormgeving daarnaast ook zijn eigen samenhang en logica heeft.
Een bouwwerk wordt primair gemaakt om te worden gebruikt. Hoewel het welstandstoezicht slechts is gericht op de uiterlijke verschijningsvorm, kan de vorm van het bouwwerk niet los worden gedacht van de eisen vanuit het gebruik en de mogelijkheden die materialen en technieken bieden om een doelmatige constructie te maken. Gebruik en constructie staan aan de wieg van iedere vorm. Daarmee is nog niet gezegd dat de vorm altijd ondergeschikt is aan het gebruik of de constructie. Ook wanneer andere aspecten dan gebruik en constructie de vorm tijdens het ontwerpproces gaan domineren, mag worden verwacht dat de uiteindelijke verschijningsvorm een begrijpelijke relatie houdt met zijn oorsprong. Daarmee is tegelijk gezegd dat de verschijningsvorm méér is dan een rechtstreekse optelsom van gebruik en constructie. Er zijn daarnaast andere factoren die hun invloed kunnen hebben zoals de omgeving en de associatieve betekenis van de vorm in de sociaal-culturele context. Maar als de vorm in tegenspraak is met het gebruik en de constructie dan verliest zij daarmee aan begrijpelijkheid en integriteit.
Relatie tussen bouwwerk en omgeving
Van een bouwwerk dat voldoet aan redelijke eisen van welstand mag worden verwacht dat het een positieve bijdrage levert aan de kwaliteit van de openbare (stedelijke of landschappelijke) ruimte. Daarbij worden hogere eisen gesteld naarmate de openbare betekenis van het bouwwerk of van de omgeving groter is.
Bij het oprichten van een gebouw is sprake van het afzonderen en in bezit nemen van een deel van de algemene ruimte voor particulier gebruik. Gevels en volumes vormen zowel de externe begrenzing van de gebouwen als ook de wanden van de openbare ruimte die zij gezamenlijk bepalen. Het gebouw is een particulier object in een openbare context, het bestaansrecht van het gebouw ligt niet in het eigen functioneren alleen maar ook in de betekenis die het gebouw heeft in zijn stedelijke of landschappelijke omgeving. Ook van een gebouw dat contrasteert met zijn omgeving mag worden verwacht dat het zorgvuldig is ontworpen en de omgeving niet ontkent. Waar het om gaat is dat het gebouw een positieve bijdrage levert aan de kwaliteit van de omgeving en de te verwachten ontwikkeling daarvan.
Over de wijze waarop dat bij voorkeur zou moeten gebeuren kunnen de gebiedsgerichte welstandscriteria duidelijkheid verschaffen.
Betekenissen van vormen in de sociaal-culturele context
Van een bouwwerk dat voldoet aan redelijke eisen van welstand mag worden verwacht dat verwijzingen en associaties zorgvuldig worden gebruikt en uitgewerkt, zodat er concepten en vormen ontstaan die bruikbaar zijn in de bestaande maatschappelijke realiteit.
Voor vormgeving gelden in iedere cultuur bepaalde regels, net zoals een taal zijn eigen grammaticale regels heeft om zinnen en teksten te maken. Die regels zijn geen wetten en moeten ter discussie kunnen staan. Maar als ze worden verhaspeld of ongeïnspireerd gebruikt, wordt een tekst verwarrend of saai. Precies zo wordt een bouwwerk verwarrend of saai als de regels van de architectonische vormgeving niet bewust worden gehanteerd.
Als vormen regelmatig in een bepaald verband zijn waargenomen krijgen zij een zelfstandige betekenis en roepen zij, los van gebruik en constructie, bepaalde associaties op. Pilasters in classicistische gevels verwijzen naar zuilenstructuren van tempels, transparante gevels van glas en metaal roepen associaties op met techniek en vooruitgang.
In iedere bouwstijl wordt gebruik gemaakt van verwijzingen en associaties naar wat eerder of elders reeds aanwezig was of naar wat in de toekomst wordt verwacht. De kracht of de kwaliteit van een bouwwerk ligt echter vooral in de wijze waarop die verwijzingen en associaties worden verwerkt en geïnterpreteerd binnen het kader van de actuele culturele ontwikkelingen, zodat concepten en vormen ontstaan die bruikbaar zijn in de bestaande maatschappelijke realiteit. Zorgvuldig gebruik van verwijzingen en associaties betekent onder meer dat er een bouwwerk ontstaat dat integer is naar zijn tijd doordat het op grond van zijn uiterlijk in de tijd worden geplaatst waarin het werd gebouwd of verbouwd. Bij restauraties is sprake van herstel van elementen uit het verleden, maar bij nieuw- of verbouw in bestaande (monumentale) omgeving betekent dit dat duidelijk moet zijn wat authentiek is en wat nieuw is toegevoegd. Een ontwerp kan worden geïnspireerd door een bepaalde tijdsperiode, maar dat is iets anders dan het imiteren van stijlen, vormen en detailleringen uit het verleden.
Associatieve betekenissen zijn van groot belang om een omgeving te ‘begrijpen’ als beeld van de tijd waarin zij is ontstaan, als verhaal van de geschiedenis, als representant van een stijl. Daarom is het zo belangrijk om ook bij nieuwe bouwplannen zorgvuldig met stijlvormen om te gaan, zij vormen immers de geschiedenis van de toekomst.
Evenwicht tussen helderheid en complexiteit
Van een bouwwerk dat voldoet aan redelijke eisen van welstand mag worden verwacht dat er structuur is aangebracht in het beeld, zonder dat de aantrekkingskracht door simpelheid verloren gaat.
Een belangrijke eis die aan een ontwerp voor een gebouw mag worden gesteld is dat er structuur wordt aangebracht in het beeld. Een heldere structuur biedt houvast voor de waarneming en is bepalend voor het beeld dat men vasthoudt van een gebouw. Symmetrie, ritme, herkenbare maatreeksen en materialen maken het voor de gemiddelde waarnemer mogelijk de grote hoeveelheid visuele informatie die de gebouwde omgeving geeft, te reduceren tot een bevattelijk beeld.
Het streven naar helderheid mag echter niet ontaarden in simpelheid. Een bouwwerk moet de waarnemer blijven prikkelen en intrigeren en zijn geheimen niet direct prijsgeven. Er mag best een beheerst beroep op de creativiteit van de voorbijganger worden gedaan. Van oudsher worden daarom helderheid en complexiteit als complementaire begrippen ingebracht bij het ontwerpen van bouwwerken. Complexiteit in de architectonische compositie ontstaat vanuit de stedenbouwkundige eisen en het programma van eisen voor het bouwwerk. Bij een gebouwde omgeving met een hoge belevingswaarde zijn helderheid en complexiteit tegelijk aanwezig in evenwichtige en spanningsvolle relatie.
Van een bouwwerk dat voldoet aan redelijke eisen van welstand mag worden verwacht dat het een samenhangend stelsel van maatverhoudingen heeft dat beheerst wordt toegepast in ruimtes, volumes en vlakverdelingen.
Ieder bouwwerk heeft een schaal die voortkomt uit de grootte of de betekenis van de betreffende bouwopgave. Grote bouwwerken kunnen uiteraard binnen hun eigen grenzen geleed zijn maar worden onherkenbaar en ongeloofwaardig als ze er uitzien alsof ze bestaan uit een verzameling losstaande kleine bouwwerken.
De maatverhoudingen van een bouwwerk zijn van groot belang voor de belevingswaarde ervan, maar vormen tegelijk één van de meest ongrijpbare aspecten bij het beoordelen van ontwerpen. De waarnemer ervaart bewust of onbewust de maatverhoudingen van een bouwwerk, maar wáárom de maatverhoudingen van een bepaalde ruimte aangenamer, evenwichtiger of spannender zijn dan die van een andere, valt nauwelijks vast te stellen.
Duidelijk is dat de kracht van een compositie groter is naarmate de maatverhoudingen een sterkere samenhang en hiërarchie vertonen. Mits bewust toegepast kunnen ook spanning en contrast daarin hun werking hebben.
De afmetingen en verhoudingen van gevelelementen vormen tezamen de compositie van het gevelvlak. Hellende daken vormen een belangrijk element in de totale compositie. Als toegevoegde elementen (zoals een dakkapel, een aanbouw of een zonnecollector) te dominant zijn ten opzichte van de hoofdmassa en/of de vlakverdeling, verstoren zij het beeld niet alleen van het object zelf maar ook van de omgeving waarin dat is geplaatst.
Materiaal, textuur, kleur en licht
Van een bouwwerk dat voldoet aan redelijke eisen van welstand mag worden verwacht dat materiaal, textuur, kleur en licht het karakter van het bouwwerk zelf ondersteunen en de ruimtelijke samenhang met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan duidelijk maken.
Door middel van materialen, kleuren en lichttoetreding krijgt een bouwwerk uiteindelijk zijn visuele en tactiele kracht: het wordt zichtbaar en voelbaar. De keuze van materialen en kleuren is tegenwoordig niet meer beperkt tot wat lokaal aan materiaal en ambachtelijke kennis voorhanden is. Die keuzevrijheid maakt de keuze moeilijker en het risico van een onsamenhangend beeld groot. Als materialen en kleuren teveel los staan van het ontwerp en daarin geen ondersteunende functie hebben maar slechts worden gekozen op grond van decoratieve werking, wordt de betekenis ervan toevallig en kan het afbreuk doen aan de zeggingskracht van het bouwwerk. Dit is bijvoorbeeld het geval wanneer het gebruik van materialen en kleuren geen ondersteuning geeft aan de architectonische vormgeving of wanneer het gebruik van materialen en kleuren een juiste interpretatie van de aard en de ontstaansperiode van het bouwwerk in de weg staat.
(ontleend aan het Besluit omgevingsrecht (Bor) artikel 1 bijlage II)
In deze welstandsnota wordt verstaan onder:
erf achter de lijn die het hoofdgebouw doorkruist op 1 m achter de voorkant en van daaruit evenwijdig loopt met het aangrenzend openbaar toegankelijk gebied, zonder het hoofdgebouw opnieuw te doorkruisen of in het erf achter het hoofdgebouw te komen;
antennedrager: antennemast of andere constructie bedoeld voor de bevestiging van een antenne;
antenne-installatie: installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een of meer techniekkasten opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie;
bijbehorend bouwwerk: uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd op de grond staand gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;
daknok: hoogste punt van een schuin dak;
dakvoet: laagste punt van een schuin dak;
erf: al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover een bestemmingsplan of een beheersverordening van toepassing is, deze die inrichting niet verbieden;
hoofdgebouw: gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;
openbaar toegankelijk gebied: weg als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994, alsmede pleinen, parken, plantsoenen, openbaar water en ander openbaar gebied dat voor publiek algemeen toegankelijk is, met uitzondering van wegen uitsluitend bedoeld voor de ontsluiting van percelen door langzaam verkeer;
voorerfgebied: erf dat geen onderdeel is van het achtererfgebied;
voorgevelrooilijn: voorgevelrooilijn als bedoeld in het bestemmingsplan, de beheersverordening dan wel de gemeentelijke bouwverordening;
woonwagen: voor bewoning bestemd gebouw dat in zijn geheel of in delen kan worden verplaatst en op een daartoe bestemd perceel is geplaatst.
Geveloppervlak; de oppervlakte van de gevel tussen de onderkant, bovenkant en de hoeken van een bouwwerk
Reclamemast: een hoge drager voor reclame-uitingen voor bedrijven en/of stadspromotie.
Verwijsmasten: reclamemasten die geplaatst worden met als doel reclame te maken specifiek voor het bedrijf wat op die locatie is gevestigd
(ontleend aan het Besluit omgevingsrecht (Bor) artikel 1, lid 2 en lid 3 bijlage II)
Tenzij anders bepaald, worden de waarden die in m of m2 zijn uitgedrukt op de volgende wijze gemeten:
b. hoogten vanaf het aansluitend afgewerkt terrein, waarbij plaatselijke, niet bij het verdere verloop van het terrein passende, ophogingen of verdiepingen aan de voet van het bouwwerk, anders dan noodzakelijk voor de bouw daarvan, buiten beschouwing blijven
c. maten buitenwerks, waarbij uitstekende delen van ondergeschikte aard tot maximaal 0,5 m buiten beschouwing blijven.
3. Bij de toepassing van het tweede lid, aanhef en onderdeel b, wordt een bouwwerk, voor zover dit zich bevindt op een erf- of perceelgrens, gemeten aan de kant waar het aansluitend afgewerkt terrein het hoogst is.