Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Diemen

Beleidsregels Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 inclusief terug- en invordering Diemen

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieDiemen
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingBeleidsregels Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 inclusief terug- en invordering Diemen
CiteertitelBeleidsregels Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 inclusief terug- en invordering Diemen
Vastgesteld doorcollege van burgemeester en wethouders
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

N.v.t.

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

30-04-202001-01-2020Nieuwe regeling

21-04-2020

gmb-2020-108691

2020-013583

Tekst van de regeling

Intitulé

Beleidsregels Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 inclusief terug- en invordering Diemen

Artikel 1 - Begrippen

  • 1.

    Alle begrippen die in deze beleidsregels worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Participatiewet, het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 en de Algemene wet bestuursrecht.

  • 2.

    In deze beleidsregels wordt verstaan onder:

    • a.

      college: het college van burgemeester en wethouders;

    • b.

      wet: Participatiewet;

    • c.

      Bbz: Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004.

Artikel 2 - Terugvordering

  • 1.

    Het college maakt gebruik van de bevoegdheid om de bijstand verstrekt op grond van het Bbz terug te vorderen.

  • 2.

    Het gaat hier om de bevoegdheden zoals bedoeld in artikel 58, tweede lid en artikel 59 van de wet, en de artikelen 12, tweede lid, onderdeel c, artikel 39, eerste lid, onderdeel a onder 3, artikel 39, tweede lid, artikel 41, vierde en vijfde lid, en artikel 43, derde lid van het Bbz.

  • 3.

    Het college kan de bijstand daarnaast terugvorderen:

    • a.

      bij het niet nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 38, eerste en tweede lid van het Bbz; of

    • b.

      een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan, in het geval het bijstand in de met de voorbereiding samenhangende kosten betreft.

Artikel 3 - Moment van terugvordering verstrekt bedrijfskapitaal

Het college vordert het bedrijfskapitaal, dat is toegekend op grond van artikel 20 en 24 van het Bbz terug, als belanghebbende ook na een tweede aanmaning niet aan zijn rente-en aflossingsverplichtingen voldoet.

Artikel 4 - Verwijtbare bedrijfsbeëindiging

  • 1.

    Er is sprake van verwijtbare bedrijfsbeëindiging als bedoeld in artikel 43 van het Bbz bij:

    • a.

      bestuurdersaansprakelijkheid,

    • b.

      privé bestedingen die niet in lijn liggen met de inkomsten en een inkomen op bijstandsniveau,

    • c.

      er geen sprake is van bijzondere omstandigheden die dit rechtvaardigen.

  • 2.

    Bij verwijtbare bedrijfsbeëindiging wordt de lening voortgezet tegen dezelfde voorwaarden als het bedrijfskapitaal is verstrekt; dat betekent met hetzelfde aflossingsbedrag en rentetarief.

Artikel 5 - Onderzoek

  • 1.

    Het college is bevoegd onderzoek in te stellen naar de juistheid en volledigheid van de verstrekte gegevens en zo nodig naar andere gegevens die noodzakelijk zijn voor de verlening dan wel de voortzetting van bijstand. Indien het onderzoek daartoe aanleiding geeft kan het college besluiten tot herziening of intrekking van de bijstand.

  • 2.

    Het college is bevoegd te onderzoeken of het bedrijf of zelfstandig beroep nog levensvatbaar is, indien daartoe naar het oordeel van het college aanleiding bestaat.

Artikel 6 - Heronderzoek debiteuren terugvordering

  • 1.

    Het college is bevoegd debiteurenonderzoek te verrichten, in die gevallen dat de heronderzoekstermijn niet in het Bbz is vastgelegd, binnen twaalf maanden:

    • a.

      na de datum waarop de vordering is ontstaan;

    • b.

      na de datum waarop het besluit naar aanleiding van het laatst verrichte debiteurenonderzoek werd genomen: of indien tot een zodanig besluit geen aanleiding bestond;

    • c.

      na de datum waarop blijkens een daartoe strekkende aantekening in het dossier van belanghebbende het laatst verrichte debiteurenonderzoek werd afgesloten.

  • 2.

    Het college kan voor categorieën van vorderingen en van personen, termijnen vaststellen die afwijken van de in het eerste lid genoemde termijn; de termijn bedraagt niet meer dan achttien maanden.

  • 3.

    Ten aanzien van vorderingen waarvan de betalings-en aflossingstermijnen een periode van vijf jaar, te rekenen vanaf de eerste dag van de maand waarin de eerste aflossingstermijn voldaan moet zijn, niet overschrijden kan het college toepassing van het eerste lid achterwege laten zolang de belanghebbende zijn verplichtingen nakomt.

Artikel 7 - Invordering

Hoofdstuk 2 artikel 8, 9 en 10 van de beleidsregels en uitvoeringsvoorschriften terugvordering en verhaal Participatiewet, IOAW en IOAZ debiteuren gemeente Diemen is van overeenkomstige toepassing, indien en voor zover het Bbz niet in invordering voorziet.

Artikel 8 - Gevallen waarin de beleidsregels niet voorzien

Inzake de onderwerpen die vallen onder de discretionaire bevoegdheid van het college, waarin deze beleidsregels niet voorzien, beslist het college.

Artikel 9 - Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1.

    Deze beleidsregels treden in werking met ingang van 1 januari 2020.

  • 2.

    Deze beleidsregels worden aangehaald als: Beleidsregels Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 inclusief terug- en invordering Diemen

 

Aldus vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders van Diemen in de vergadering van 21 april 2020.

de burgemeester,

de secretaris,

Toelichting: Algemeen

 

Met ingang van 1 januari 2020 wijzigt het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 op de volgende vier onderdelen:

 

  • 1.

    Vernieuwing van de financieringssystematiek;

  • 2.

    Afsluiten van de instroom bij centrumgemeenten voor Bbz-bijstandsverlening aan ondernemers in de binnenvaart, zij kunnen met hun aanvraag voortaan terecht bij hun woongemeente en indien die ontbreekt, bij de gemeente van de feitelijke ligplaats ten tijde van de aanvraag;

  • 3.

    Beperking nieuwe instroom van oudere zelfstandigen met een niet-levensvatbaar bedrijf tot personen die zijn geboren vóór 1 januari 1960;

  • 4.

    Verdere uniformering van het Bbz met de uitgangspunten van de Participatiewet.

De implementatie van de wijzigingen vraagt iets van gemeenten. Voor een (klein) deel gaat het om zaken die echt geregeld moeten worden. Voor een ander deel gaat het er vooral om dat de gemeente zelf beleidskeuzes maakt.

Wijziging financieringssystematiek

 

De financieringssystematiek wordt met ingang van 1 januari 2020 op de drie volgende onderdelen gewijzigd:

  • 1.

    de middelen voor het levensonderhoud van gevestigde, oudere en beëindigende zelfstandigen worden toegevoegd aan de gebundelde uitkering artikel 69 van de Participatiewet;

  • 2.

    de financiering van de kapitaalverstrekking aan alle zelfstandigen wordt vernieuwd;

  • 3.

    de middelen voor de levensvatbaarheidsonderzoeken worden toegevoegd aan het gemeentefonds.

Toelichting op wijziging financieringssystematiek van het Bbz-levensonderhoud:

 

Met ingang van 1 januari 2020 worden de middelen voor het levensonderhoud van gevestigde, oudere en beëindigende zelfstandigen (hierna kortheidshalve: gevestigde zelfstandigen) toegevoegd aan de gebundelde uitkering artikel 69 Participatiewet. Het financiële risico voor de uitvoering van het Bbz-levensonderhoud is daarmee volledig bij de gemeente neergelegd.

Financiering van de Bbz-kapitaalverstrekking:

 

Met ingang van 1 januari 2020 geldt er voor de Bbz-kapitaalverstrekking een nieuwe, vereenvoudigde financieringssystematiek, waarin het financiële risico van het verstrekken van Bbz-kapitaal in belangrijke mate is verlegd van het Rijk naar de verstrekkende gemeente. De nieuwe financieringssystematiek is gericht op selectiviteit bij het verstrekken van Bbz-kapitaal en op een adequaat kredietbeheer door gemeenten.

Financiering van de levensvatbaarheidsonderzoeken:

 

Met ingang van 1 januari 2020 worden de middelen voor de levensvatbaarheidsonderzoeken Bbz toegevoegd aan het gemeentefonds.

Invulling gemeentelijke beleidsvrijheid

 

Omdat gemeenten volledig financieel verantwoordelijk worden voor de uitvoering, inclusief de terugvordering, wordt de terugvorderingsverplichting voor het college omgezet in een terugvorderingsbevoegdheid. Voor de gemeente is het daarom van belang per 1 januari 2020 beleidsregels op te stellen t.a.v. de terugvordering van de verleende bijstand en de onderzoeksmogelijkheden, mede in het belang van doeltreffend debiteurenbeheer.

 

Aangezien de Participatiewet van toepassing is op het Bbz kan grotendeels worden volstaan met de reeds bestaande artikelen 58, 59, 60, 60a en 60c van de Participatiewet. De artikelen 44, 45, 46 en 47 uit het Bbz 2004 zijn vervallen.

 

In de bijgevoegde beleidsregels is vastgelegd dat het college gebruik maakt van de bevoegdheid tot terugvordering zowel voor Bbz levensonderhoud als voor de Bbz kapitaalverstrekking.

Geregeld is:

In welke gevallen en op welke wijze aan de bevoegdheid tot terugvordering invulling wordt gegeven. Er zijn geen terugvorderingsgronden komen te vervallen. Zo behoudt het college op grond van artikel 58, eerste lid, van Participatiewet de verplichting tot terugvorderen van bijstand bij niet of onvoldoende nakomen van de inlichtingenplicht, bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de Participatiewet of de plicht, bedoeld in artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen. Ook kan het college in de gevallen genoemd in artikel 58, tweede lid, van de Participatiewet bijstand terugvorderen. Bijvoorbeeld als de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend of indien de aan de geldlening verbonden verplichtingen niet of niet behoorlijk worden nagekomen.

 

Het college is bevoegd om een onderzoek in te stellen naar de juistheid en volledigheid van de door de aanvrager verstrekte gegevens. Het college is tevens bevoegd om regelmatig een heronderzoek te doen naar de voor het recht op uitkering van belang zijnde gegevens. Het college blijft bevoegd te onderzoeken of het bedrijf of zelfstandig beroep nog levensvatbaar is, indien daartoe naar het oordeel van het college aanleiding bestaat.

 

Bij het opstellen van deze beleidsregels is gebruik gemaakt van de Handreiking Wijzigingen in het Bbz per 2020 van adviesorganisatie sociale zekerheid Stimulansz, van oktober 2019.

Artikelsgewijze toelichting

Algemeen

De terugvorderingsverplichting wordt een terugvorderingsbevoegdheid. Alleen de verplichting tot terugvordering van fraudevorderingen blijft bestaan. De gemeente legt in deze beleidsregels vast hoe zij de bevoegdheid tot terugvorderen gaat invullen.

Artikel 2 Terugvordering

Eerste en tweede lid

De verwijzing naar artikel 58 en 59 van de Participatiewet betreft:

Het eerste lid brengt tot uitdrukking dat er geen sprake is van afwijking van artikel 58 en 59 van de wet (dit betreft de bepalingen over de bevoegdheid tot terugvordering (van gezinsleden), maar van een nadere toepassing van deze bepalingen in geval van bijstandverlening aan zelfstandigen.

Verwijzing naar artikel 12, tweede lid, onderdeel c van het Bbz:

 

Als de verleende bijstand, vermeerderd met het in het betreffende boekjaar behaalde netto inkomen meer is dan de jaarnorm, dan kan de bijstand ter grootte van het verschil worden teruggevorderd. De rest van de bijstand wordt omgezet van geldlening in een bedrag om niet.

Verwijzing naar artikel 39, eerste lid, onderdeel a onder 3 van het Bbz:

  • Het college legt in de beschikking waarin de bijstand wordt toegekend in de vorm van een rentedragende geldlening op grond van de artikelen 20 of 24 van het Bbz het volgende vast:

  • Het bedrag van de lening is direct opeisbaar bij het niet nakomen van de verplichting tot betaling van rente en aflossing.

  • Dit is alleen anders in de gevallen waarin artikel 21, eerste lid van het Bbz (nieuw) van toepassing is. Artikel 41 is steeds van toepassing.

Verwijzing naar artikel 39, tweede lid van het Bbz:

 

In de beschikking tot toekenning van de bijstand in de vorm van een rentedragende geldlening op grond van de artikelen 20 of 24 van het Bbz, wordt opgenomen dat het bedrag van de lening direct opeisbaar is, als:

  • zij niet overeenkomstig de bestemming is besteed;

  • op het moment dat de zelfstandige het bedrijf of zelfstandig beroep overdraagt of beëindigt;

  • bij surseance van betaling of faillissement van de zelfstandige, van een van de vennoten of leden waarmee het bedrijf of zelfstandig beroep in een samenwerkingsverband wordt uitgeoefend, of van de rechtspersoon.

Verwijzing naar artikel 41, vierde en vijfde lid van het Bbz:

 

  • Als blijkt dat de zelfstandige duurzaam niet aan de verplichtingen kan voldoen of, als de periode van drie jaar bedoeld in het tweede lid is verstreken, zijn de lening en de eventuele achterstallige rente direct opeisbaar en kunnen deze worden teruggevorderd.

  • Als blijkt dat de financiële omstandigheden van de zelfstandige zodanig zijn dat deze geacht kan worden aan de verplichtingen te voldoen, kunnen de vanaf de vervaldatum achterstallige rente- en aflossingsbedragen direct worden teruggevorderd. Is hierbij sprake van een toerekenbare tekortkoming in de nakoming? Dan is over de achterstallige rente- en aflossingsbedragen de wettelijke rente verschuldigd.

De verwijzing naar artikel 43, derde lid van het Bbz betreft:

 

  • De lening, die de zelfstandige bij de beëindiging van het bedrijf of zelfstandig beroep op grond van het eerste lid van artikel 43 van het Bbz moet terugbetalen, is een lening als bedoeld in artikel 58, tweede lid, onderdeel b, van de wet.

  • Op grond van artikel 39, eerste lid, onderdeel a, onder 3 Bbz 2004, is het bedrag van de lening direct opeisbaar, als niet aan de verplichting tot betaling van rente en aflossing is voldaan.

Derde lid

Het college kan de bijstand ook terugvorderen:

  • a.

    bij het niet nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 38, eerste en tweede lid van het Bbz, zoals bijvoorbeeld de plicht tot het aanleveren van jaarcijfers, en het voeren van een deugdelijke administratie; of

  • b.

    een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan, in het geval het bijstand in de met de voorbereiding samenhangende kosten betreft.

Artikel 3 - Moment van terugvordering verstrekt bedrijfskapitaal

Op grond van artikel 39, eerste lid, onderdeel a, onder 3 van het Bbz, is het bedrag van de lening direct opeisbaar, als niet aan de verplichting tot betaling van rente en aflossing is voldaan. De gemeente bepaalt zelf vanaf welk moment zij tot terugvordering overgaat.

 

In artikel 40 van het Bbz, dat met ingang van 1 januari 2020 is vervallen, was vastgelegd dat als de zelfstandige ook na een tweede aanmaning niet aan zijn rente- en aflossingsverplichtingen voldeed, het geleende bedrag wordt teruggevorderd.

 

Deze regel kan nog steeds toegepast worden, maar nu op grond van deze beleidsregels.

Artikel 4 - Verwijtbare bedrijfsbeëindiging

Artikel 43 tweede lid van het Bbz heeft een andere invulling gekregen: “Indien na beëindiging van het bedrijf of zelfstandig beroep een deel van de lening resteert en deze niet met toepassing van het vorige lid onder hypothecair verband is verleend, kan in het geval van niet-verwijtbaarheid het resterende deel van de lening vanaf de beëindiging renteloos worden gemaakt. In het geval van een renteloos gemaakte lening dient gedurende de periode van vijf jaar na beëindiging van het bedrijf of zelfstandig beroep vijftig procent van het netto inkomen boven de bijstandsnorm, bedoeld in hoofdstuk 3, paragrafen 3.2 en 3.3, van de wet, besteed te worden voor aflossing van deze lening”.

 

Met de wijziging van de eerste zin in het tweede lid wordt verduidelijkt dat de Bbz-lening renteloos kan worden gemaakt, mits de bedrijfsbeëindiging niet verwijtbaar is en de zelfstandige heeft voldaan aan de verplichting om de lening zo volledig mogelijk terug te betalen. De wijziging van de tweede zin in het tweede lid geeft aan dat de aflossingsvorm, zoals die wordt genoemd in het tweede lid, van toepassing is als er sprake is van niet verwijtbaarheid en de lening renteloos is gemaakt.

 

Als er sprake is van verwijtbaarheid, kan het college echter hiervan afwijken. In artikel 4 van deze beleidsregels is daarom vastgelegd hoe wordt omgegaan met verwijtbare bedrijfsbeëindigingen.

 

Aan artikel 43 van het Bbz wordt nog een derde lid toegevoegd, dat als volgt luidt:

 

De lening, die de zelfstandige bij de beëindiging op grond van het eerste lid gehouden is terug te betalen, is een lening als bedoeld in artikel 58, eerste lid, onderdeel b, van de wet.

Artikel 5 - Onderzoek

De algemene onderzoeksbevoegdheid voor de gemeente geldt zowel bij de aanvraag als bij de beoordeling van het verdere recht op bijstand. Het college hoeft alleen een nadere beslissing te nemen indien het onderzoek daartoe aanleiding geeft. Deze bepaling heeft een algemene reikwijdte, en is ook van toepassing als het heronderzoek tot wijzigingen aanleiding geeft. Uitgangspunt is dat de gemeente niet meer gegevens en bewijsstukken vraagt dan die in redelijkheid nodig zijn om de rechtmatigheid van de aanvraag te kunnen beoordelen. De algemene onderzoeksbevoegdheid van het college kan steeds en ook spontaan worden uitgeoefend. Daarvoor is geen voorafgaand en redengevend feit, signaal, grond of vermoeden vereist. Zie de toelichting op artikel 53a, zesde lid van de wet.

Artikel 6 - Heronderzoek debiteuren

Eerste lid

 

In een debiteurenonderzoek worden de financiële omstandigheden onderzocht van degene aan wie het college betalings- en aflossingsverplichtingen heeft opgelegd met betrekking tot de verleende bijstand. Indien het onderzoek daartoe aanleiding geeft, kan het college besluiten tot wijziging van de opgelegde betalings- en aflossingsverplichtingen. In de Participatiewet zijn geen voorschriften opgenomen voor het uitvoeren van debiteurenonderzoeken. Het staat het college vrij om te bepalen of en op welke wijze debiteurenonderzoeken worden uitgevoerd.

 

De termijn van twaalf maanden, genoemd in het eerste lid was ook de termijn die gold op grond van de Regeling administratieve uitvoeringsvoorschriften Bbz 2004, die per 1 januari 2020 is vervallen. Voor het overige zijn bepalend de termijnen die in het Bbz zelf zijn vastgelegd.

Tweede lid

 

Door het college kunnen afwijkende termijnen worden vastgesteld voor categorieën van vorderingen en van personen.

Derde lid

 

Het derde lid bepaalt dat bij vorderingen waarvan de betalings-en aflossingstermijnen de termijn van vijf jaar niet overschrijden, geen heronderzoek hoeft plaats te vinden, zolang de verplichtingen worden nagekomen.

Artikel 7 - Invordering

Voor wat betreft Invordering is bepalend wat hierover in het Bbz en aanvullend in de Beleidsregels en uitvoeringsvoorschriften terugvordering en verhaal Participatiewet, IOAW en IOAZ gemeente Diemen is geregeld.

Artikel 8 - Gevallen waarin de beleidsregels niet voorzien

Hierin is bepaald dat het college besluit in gevallen waarin deze beleidsregels niet voorzien.

Artikel 9 - Inwerkingtreding en citeertitel

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.