Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Apeldoorn

Regeling bekostiging voorzieningen ter bevordering van onderwijskansen gemeente Apeldoorn

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieApeldoorn
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingRegeling bekostiging voorzieningen ter bevordering van onderwijskansen gemeente Apeldoorn
CiteertitelRegeling bekostiging voorzieningen ter bevordering van onderwijskansen
Vastgesteld doorcollege van burgemeester en wethouders
Onderwerponderwijs
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. https://decentrale.regelgeving.overheid.nl/cvdr/xhtmloutput/Historie/Apeldoorn/321083/CVDR321083_14.html
  2. https://decentrale.regelgeving.overheid.nl/cvdr/xhtmloutput/Historie/Apeldoorn/333874/CVDR333874_1.html
  3. artikel 165 van de Wet op het primair onderwijs
  4. artikel 167, derde lid, van de Wet op het primair onderwijs
  5. artikel 167a van de Wet op het primair onderwijs
  6. artikel 168a van de Wet op het primair onderwijs
  7. artikel 168 van de Wet op het primair onderwijs
Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-08-202001-08-2021nieuwe regeling

14-04-2020

gmb-2020-106732

Tekst van de regeling

Intitulé

Regeling bekostiging voorzieningen ter bevordering van onderwijskansen gemeente Apeldoorn

Het college van burgemeester en wethouders van Apeldoorn;

 

Gelezen de nota gemeentelijk onderwijskansenbeleid 2011-2017 “Rangerend naar een adequate schoolloopbaan”;

 

Overwegende, dat het college van burgemeester en wethouders bevoegd is regels te stellen voor het toekennen van financiële middelen ten behoeve van de bestrijding van onderwijsachterstanden;

 

Gelet op artikel 165 tot 170 van de Wet op het primair onderwijs, titel 4:2 van de Algemene wet bestuursrecht en de Algemene subsidieverordening;

 

B E S L U I T:

 

vast te stellen de navolgende Regeling bekostiging voorzieningen ter bevordering van onderwijskansen.

HOOFDSTUK 1 | Algemene bepalingen

Artikel 1| Begripsbepalingen

Deze regeling verstaat onder:

  • 1.

    Beheerscommissie: de door het besturenoverleg primair onderwijs ingestelde commissie, bestaande uit vertegenwoordigers van een aantal schoolbesturen, die verantwoordelijk is voor het dagelijkse functioneren van de intensieve taalklassen;

  • 2.

    Beleidsregel: de nota gemeentelijk onderwijskansenbeleid “Rangerend naar een adequate schoolloopbaan”;

  • 3.

    Besturenoverleg primair onderwijs: een bij verordening ingesteld overlegplatform tussen alle Apeldoornse besturen van scholen voor primair onderwijs en de wethouder voor onderwijs van de gemeente;

  • 4.

    College: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Apeldoorn;

  • 5.

    Bekostiging: de jaarlijkse aanspraak op een door het college vooraf bepaald en te verstrekken bedrag als bijdrage in de personele en materiële kosten voor het realiseren van activiteiten ter bevordering van onderwijskansen;

  • 6.

    Bekostigingsplafond: het door de raad in de meerjarenprogrammabegroting vastgestelde bedrag voor het bevorderen van onderwijskansen, dat ten hoogste beschikbaar is;

  • 7.

    Bekostigingsvaststelling: de beschikking van het college waarin het bedrag voor de activiteit definitief wordt vastgesteld en een recht op uitbetaling ontstaat;

  • 8.

    Bekostigingsverlening: de beschikking van het college waarbij een voorwaardelijke financiële aanspraak ontstaat op het bekostigingsbedrag voor de activiteit;

  • 9.

    Doelgroepkind: peuter die ingezetene is van de gemeente en een voorschool in de gemeente bezoekt en waarvan:

    • a.

      Beide ouders of verzorgers een schoolopleiding hebben gevolgd op maximaal het niveau van het praktijkonderwijs of voorbereidend beroepsonderwijs voor zover het betreft de basisberoepsgerichte leerweg of de kaderberoepsgerichte leerweg. Als het een leerling uit een eenoudergezin betreft, geldt deze opleidingseis ten aanzien van de betreffende ouder of verzorger;

    • b.

      Of van wie de jeugdgezondheidszorg met toepassing van een omgevingsanalyse heeft vastgesteld dat er in de thuissituatie onvoldoende in taalaanbod in het Nederlands wordt voorzien.

  • 10.

    Gemeente: gemeente Apeldoorn;

  • 11.

    Instelling: een rechtspersoonlijkheid bezittende organisatie die ondersteunende werkzaamheden verricht voor de activiteiten op het gebied van onderwijsachterstanden;

  • 12.

    Leerlingen: kinderen, die bij een basisschool zijn ingeschreven;

  • 13.

    Ouders: ouder(s), voogden of verzorgers, die hun kind een voorschools educatief programma op de voorschool laten volgen;

  • 14.

    Pedagogisch medewerker: een beroepskracht die toereikend is gekwalificeerd om in een voorschool te werken als bedoeld in het Besluit basisvoorwaarden kwaliteit voorschoolse voorzieningen.;

  • 15.

    Peuters: kinderen in de leeftijd van 2 tot 4 jaar, die ingeschreven zijn bij een voorschool en tot de doelgroep behoren;

  • 16.

    Raad: de raad van de gemeente Apeldoorn;

  • 17.

    School: een binnen de grenzen van de gemeente gevestigde en van overheidswege bekostigde basisschool als bedoeld in de Wet op het primair onderwijs;

  • 18.

    Schoolbestuur: het bevoegde gezag van een privaatrechtelijke rechtspersoon met volledige rechtsbevoegdheid, dat een voorschool of basisschool in stand houdt, waarbij de laatste van overheidswege bekostigd dient te zijn;

  • 19.

    Schooljaar: het tijdvak van 1 augustus tot en met 31 juli daaraanvolgend;

  • 20.

    Voorschoolse educatie: uitvoering van een door het college bekostigd programma van een voorschool, dat gericht is op het verbeteren van de voorwaarden voor het met succes instromen in het basisonderwijs;

  • 21.

    Voorschool psz: een in het landelijke register opgenomen en in de gemeente gevestigde peuterspeelzaal of kindcentrum waarop van gemeentewege erkende voorschoolse educatie wordt verzorgd ten behoeve van doelgroepkinderen;

  • 22.

    WKO: Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen;

  • 23.

    WPO: Wet op het primair onderwijs.

 

Artikel 2 | Prioriteit in de aanvragen

  • 1.

    Aanvragen om bekostiging van voorscholen en daarmee rechtstreeks in verband staande activiteiten hebben prioriteit boven aanvragen ter bekostiging van de overige in de beleidsregel vermelde speerpunten van beleid voor zover in de gemeente niet een dekkend aanbod aan voorscholen is bereikt;

  • 2.

    De aanvragen om bekostiging zullen met inachtneming van het vorige lid in de volgorde van intensieve taalklassen, en daarna projecten die voortkomen uit afspraken en overleg, als bedoeld in de beleidsregel, geprioriteerd worden.

 

HOOFDSTUK 2 | Bekostigingsvoorwaarden voorschoolse educatie

Artikel 3 | Doelstelling

Het college draagt er zorg voor dat er in de gemeente een dekkend en kwalitatief volwaardig aanbod aan voorscholen is waar doelgroepkinderen deel kunnen nemen aan voorschoolse educatie, die voldoet aan de bij of krachtens de wet en beleidsregel vastgestelde bepalingen met het oogmerk de startcondities van doelgroepkinderen in de school te verbeteren.

 

Artikel 4 | Toekenningscriteria

  • 1.

    Bekostiging wordt met inachtneming van de beleidsregel uitsluitend onder de volgende voorwaarden verleend:

    • a.

      Het schoolbestuur of de instelling stelt zich blijkens de statuten of reglementen ten doel de werkzaamheden te verrichten als bedoeld in afdeling 10 WPO en artikel 1.50a en b WKO;

    • b.

      De voorschool dient door de gemeente opgenomen te zijn in het register peuterspeelzaalwerk als aanbieder van voorschoolse educatie;

    • c.

      De voorschool werkt met een door de overheid erkend programma voor voorschoolse educatie. Op voor hand voldoen de programma’s Kaleidoscoop en Startblokken;

    • d.

      De voorschool stelt een groep samen van maximaal 16 doelgroepkinderen, die onder leiding staat van twee pedagogisch medewerkers;

    • e.

      De voorschool biedt elke peuter van 2½ tot 4 jaar het wettelijk verplichte aanbod van 960 uur voorschoolse educatie;

    • f.

      De voorschool stelt jaarlijks een opleidingsplan op en volgt het advies van het college op om de pedagogisch medewerkers of coaches in het werkveld op een bepaalde wijze te professionaliseren, als bedoeld in de beleidsregel;

    • g.

      De voorschool voert het programma en het daarmee verbonden educatieve handelen van de voorschoolse educatie op kwalitatief verantwoorde wijze in een kwalitatief verantwoord pedagogisch klimaat uit, als bedoeld in de beleidsregel;

    • h.

      De voorschool hanteert voor de registratie van de vaardigheden van de peuters het ontwikkelingsvolgsysteem zeer jonge kinderen (Hogeschool Utrecht);

    • i.

      De voorschool zorgt ervoor dat bij de ontwikkeling, begeleiding en zorg binnen de groep opbrengstgericht wordt gewerkt om uitvoering te geven aan het voorschoolse educatieve programma;

    • j.

      De voorschool zorgt voor de ontwikkeling, begeleiding en zorg in de bredere zorgketen van peuters die extra zorg behoeven;

    • k.

      De voorschool voert een systeem van kwaliteitszorg door de kwaliteit, de resultaten, het planmatig werken aan verbetermaatregelen regelmatig te evalueren en te borgen;

    • l.

      De voorschool spant zich aantoonbaar in voor het verkrijgen van een doorgaande ontwikkelings- en leerlijn met de scholen door het op elkaar afstemmen van het aanbod en de aanpak van activiteiten op de domeinen van taal, rekenen, motoriek, sociaal-emotionele ontwikkeling, de spel- en leeromgeving, het pedagogisch klimaat en het educatief handelen, de wijze waarop met ouders wordt omgegaan, de interne begeleiding en de zorg;

    • m.

      De voorschool voert een concreet beleid om zoveel mogelijk kinderen te laten doorstromen naar een school waarmee wordt samengewerkt;

    • n.

      De voorschool zorgt met het overdrachtsformulier voor een warme overdracht van de vaardigheden van de peuter aan de school en gebruikt het overdrachtsformulier tevens voor een exitgesprek met de ouders;

    • o.

      De voorschool informeert de school actief over het gebruikte voorschoolse educatieve programma, alsmede over de duur van deelname aan het programma door de peuter;

    • p.

      De voorschool voert een gericht ouderbeleid, waarin ouders vooraf worden geïnformeerd, een intakeprocedure wordt gevolgd, ouders verplicht worden thuis ontwikkelingsstimulerende activiteiten te doen, ouders gestimuleerd worden om te participeren in voorschoolse activiteiten en waarin ouders regelmatig geïnformeerd worden over de ontwikkeling van hun kind;

    • q.

      De voorschool is organisatorisch stabiel en zorgt voor een adequaat ingerichte accommodatie waarvan de gekozen structuur en ordening niet doorkruist mag worden door derden;

    • r.

      De voorschool aanvaardt de coördinatie, begeleiding, monitoring en evaluatie door een ervaren programmaleider;

    • s.

      De voorschool registreert bij aanmelding het gewicht of de omgevingsindicatie van de peuters en levert de gegevens, bedoeld in 8.1.8 van de beleidsregel;

    • t.

      Het schoolbestuur is verplicht de ouderbijdrage te heffen en te innen overeenkomstig artikel 5, vijfde tot en met het zesde lid;

    • u.

      De voorschool levert op verzoek van het college gegevens aan betreffende de bezetting van de groepen, de herkomst van de peuters en de uitstroom naar de scholen;

    • v.

      De voorschool meet jaarlijks op basis van de observaties van het ontwikkelingsvolgmodel zeer jonge kind de resultaten van de peuters en levert die aan bij het college in tabellen en een grafische weergave, conform de beleidsregel.

  • 2.

    Het college kan naast de in het eerste lid bedoelde criteria van het schoolbestuur verlangen een locatieplan in te dienen waarin in ieder geval wordt aangegeven hoe tegemoet wordt gekomen aan de bevindingen uit het kwaliteitsrapport van de inspectie van het onderwijs en/of de bevindingen van een in opdracht van de gemeente uitgevoerde borgingsvisitatie.

 

Artikel 5 | Bekostigingsgrondslag

  • 1.

    Het college beoordeelt, voor het verlenen van de jaarlijkse bekostiging, de door het schoolbestuur of instelling ingediende begroting en neemt voor de toetsing de referentie tariefopbouw van Sociaal Werk Nederland (voorheen de MO groep) als uitgangspunt;

  • 2.

    Uit het bedrag, bestemd voor de voorschool psz, worden in ieder geval bestreden de kosten voor twee leidsters, coaches in het werkveld, uitvoeringskosten ouderbeleid, huisvesting, materialen, activiteiten, waaronder de toepassing van het ontwikkelingsvolgmodel zeer jonge kinderen, administratie en de overdrachtswerkzaamheden ten behoeve van het onderwijs;

  • 3.

    De kosten voor programmatische scholing en toetsing taalniveau pedagogisch medewerkers worden afzonderlijk en incidenteel bepaald op basis van een daartoe strekkende aanvraag;

  • 4.

    Het college stelt de eigen bijdrage in de kosten van de voorschool psz vast conform de eigen bijdrage die ouders betalen volgens de laagste inkomenscategorie, als bedoeld in de WKO. Deze ouderbijdrage geldt voor ouders, die niet in aanmerking komen voor een kinderopvangtoeslag, als bedoeld in de WKO. De eigen bijdrage komt overeen met de eigen bijdrage, die ouders betalen volgens de laagste inkomenscategorie, als bedoeld in de WKO;

  • 5.

    Ouders, die in aanmerking komen voor een kinderopvangtoeslag, als bedoeld in de WKO, zijn gehouden een aanvraag te doen bij het Rijk. De eigen bijdrage is gelijk aan de ontvangen kinderopvangtoeslag naar evenredigheid van het aantal verplicht af te nemen uren, als bedoeld in artikel 4, eerste lid, onder e.;

  • 6.

    De hoogte van het toe te kennen bedrag, als bedoeld in het eerste lid, wordt verminderd met de ouderbijdrage, als bedoeld in het vijfde en zesde lid;

  • 7.

    Bij de bepaling van de eigen bijdrage van de ouders voor de voorschool psz wordt door het schoolbestuur het in het vijfde en zesde lid bedoelde bedrag gehanteerd.

 

HOOFDSTUK 3 | Bekostigingsvoorwaarden intensieve taalklassen

Artikel 6 | Doelstelling

Bevordering van de beheersing van de Nederlandse taal, gericht op een onbelemmerde doorstroming binnen het basisonderwijs, voor leerlingen uit de groepen een tot en met acht met een grote taalachterstand in het Nederlands, waarbij is vastgesteld een grote discrepantie tussen taalontwikkeling en andere vakgebieden.

 

Artikel 7 | Toekenningscriteria

Bekostiging wordt met inachtneming van de beleidsregel uitsluitend onder de volgende voorwaarden verleend:

  • 1.

    De taalklas werkt volgens een door de beheerscommissie vastgestelde werkwijze;

  • 2.

    De school waarvan de taalklas leerlingen ontvangt is organisatorisch stabiel;

  • 3.

    De groepsgrootte van de taalklas ligt op minimaal acht leerlingen;

  • 4.

    De leerling in de taalklas ontvangt minimaal zes uur onderwijs per week;

  • 5.

    De leerling kan gedurende een schooljaar tussentijds instromen in de taalklas;

  • 6.

    De taalklas zet gekwalificeerd onderwijspersoneel in met de vereiste wettelijke bevoegdheden;

  • 7.

    De leerkrachten van de taalklas voeren een programmatisch afstemmingsoverleg met de leerkrachten van de school;

  • 8.

    De taalklas bereikt met de school overeenstemming over de organisatievorm en de toetsing van de geworven leerlingen;

  • 9.

    De taalklas neemt toetsen af, registreert en stelt een procesevaluatie op, die opgenomen zijn in een jaarlijks aan het college uit te brengen eindrapport;

  • 10.

    De taalklas verplicht zich gedurende een jaar tot nazorg van de leerling, na beëindiging van het intensieve taalonderwijs;

  • 11.

    De taalklas verzorgt het onderwijs in een adequaat ingerichte lesruimte;

  • 12.

    De taalklas betrekt ouders bij de verrichtingen van hun kind.

 

 

HOOFDSTUK 4 |Activiteiten die voortkomen uit overleg als bedoeld in artikel 167a van de Wet op het primair onderwijs

Artikel 8 | Doelstelling

Het reduceren van onderwijsachterstanden door gezamenlijke activiteiten gericht op de doorgaande leerlijn tussen voor- en basisschool, de bevordering van integratie, de afstemming van inschrijvings- en toelatingsprocedures, de verdeling van leerlingen met een onderwijsachterstand over scholen, het schoolbestuurlijke onderwijskansenbeleid en innovatieve projecten.

 

Artikel 9 Toetsingscriteria voor bekostiging

  • 1.

    De activiteiten, waarvoor de WPO het maken van afspraken verplicht stelt, hebben in de bekostiging voorrang op een activiteit, die uit overleg voortkomen zonder dat van die verplichting sprake is;

  • 2.

    De activiteit dient uit te gaan van minimaal twee schoolbesturen;

  • 3.

    De schoolbesturen dienen daartoe een plan in bij het college met een omschrijving van de wijze waarop de inrichting van het onderwijs of de activiteit wordt vormgegeven onder bijvoeging van een begroting;

  • 4.

    In het plan worden in ieder geval opgenomen:

    • a.

      Hoe de activiteiten bijdragen aan de reductie van onderwijsachterstanden;

    • b.

      De doelstelling, de doelgroep en de samenhang met andere taakvelden;

    • c.

      De wijze waarop ouders bij de planvoorbereiding zijn betrokken;

    • d.

      De looptijd van de activiteit, de opbrengstverwachting en de uitvoerende organisatie.

  • 5.

    Het plan keert regelmatig terug op de agenda van het Besturenoverleg primair onderwijs.

 

 

HOOFDSTUK 5 | Budgetfinanciering

Artikel 10 | Bekostigingsplafond

  • 1.

    Het college stelt jaarlijks een bekostigingsplafond vast en neemt daarbij de meerjarenprogramma- begroting in acht:

  • 2.

    Het college maakt het bekostigingsplafond met de publicatie van de meerjarenprogrammabegroting vóór 15 december publiekelijk bekend:

  • 3.

    Een bekostiging ten laste van de begroting die nog niet is vastgesteld wordt verleend onder de voorwaarde dat door de gemeenteraad voldoende gelden ter beschikking worden gesteld.

 

 

HOOFDSTUK 6 | Aanvraag om bekostiging

Artikel 11 | Indieningstermijn en inhoud aanvraag

  • 1.

    De aanvraag voor bekostiging wordt door het schoolbestuur of de instelling jaarlijks vóór 1 augustus voor een daaropvolgend schooljaar bij het college ingediend;

  • 2.

    De aanvraag wordt met een door de gemeente verstrekt gestandaardiseerd werkplan en/of locatieplan ingediend;

  • 3.

    Het werkplan vermeldt tenminste:

    • a.

      Naam en adres van de aanvrager;

    • b.

      De dagtekening;

    • c.

      De naam van de voorschool of school, die de activiteit uitvoert;

    • d.

      Een uitwerking van het uit te voeren activiteitenprogramma;

    • e.

      De wijze waarop aan de toekenningscriteria of het beoordelingskader wordt voldaan;

    • f.

      Een gespecificeerde opgave van het benodigde bedrag.

  • 4.

    Naast de in het tweede lid vermelde gegevens legt het schoolbestuur of de instelling bij een eerste aanvraag over:

    • a.

      Een afschrift van de statuten;

    • b.

      Een beschrijving van de organisatie voor zover deze niet reeds opgenomen is in de statuten;

    • c.

      Een opgave van de samenstelling van het schoolbestuur of de instelling;

    • d.

      Een mededeling of van derden financiële middelen voor de activiteiten worden ontvangen.

  • 5.

    Het schoolbestuur geeft bij de aanvraag voor een voorschool psz een gespecificeerd tarief per uur per peuter op;

  • 6.

    Bij het ontbreken van een of meer gegevens deelt het college dit schriftelijk mee aan het schoolbestuur of de instelling. Daarbij krijgt hij de gelegenheid om binnen drie weken na de datum van verzending van de mededeling de gegevens schriftelijk aan te vullen. Indien hij de ontbrekende gegevens niet binnen deze termijn verstrekt, beslist het college de aanvraag niet te behandelen.

 

Artikel 12 | Beslissingstermijn

  • 1.

    Het college bevestigt schriftelijk de ontvangst van de aanvraag binnen twee weken nadat deze is binnengekomen;

  • 2.

    De aanvragen worden in de prioriteitsstelling als bedoeld in artikel 2 behandeld en worden in hun soort naar volgorde van binnenkomst behandeld;

  • 3.

    Aanvragen die gezamenlijk binnen hun soort leiden tot een overschrijding worden beoordeeld naar volgorde van binnenkomst;

  • 4.

    Het college beslist vóór 1 september van het schooljaar waarop de aanvraag betrekking heeft mits de aanvraag volledig is;

  • 5.

    Het college kan de in het vierde lid vermelde termijn, met redenen omkleed, met vier weken verlengen;

  • 6.

    Bij verlenging wordt uiterlijk twee weken voor het einde van de in het vierde lid bedoelde termijn door het college schriftelijk en gemotiveerd mededeling gedaan aan het schoolbestuur of de instelling.

 

Artikel 13 | Weigeringsgronden

Naast de in artikel 4:35 van de Algemene wet bestuursrecht en in de Algemene subsidieverordening vermelde gronden weigert het college de bekostiging ook als:

  • 1.

    Een schoolbestuur of instelling niet voldoet aan de criteria als neergelegd in deze regeling;

  • 2.

    Door verlening van bekostiging het bekostigingsplafond zou worden overschreden.

 

 

HOOFDSTUK 7 | De verlening en vaststelling tot bekostiging

Artikel 14 | Beschikking tot verlening van bekostiging

De beschikking tot verlening van de bekostiging bevat:

  • 1.

    Het tijdvak, het doel met activiteiten, de voorwaarden en verwachte opbrengsten waarvoor de bekostiging is verleend;

  • 2.

    Het maximale bedrag, de wijze waarop het bedrag is bepaald en het betalingsritme;

  • 3.

    De wijze waarop rekening en verantwoording wordt afgelegd aan het college in de zin van artikel 16.

 

Artikel 15 | Beschikking tot vaststelling van bekostiging

  • 1.

    De beschikking tot vaststelling van de bekostiging bevat:

    • a.

      Het vastgestelde bedrag en de wijze waarop het bedrag is vastgesteld;

    • b.

      Een oordeel over het inhoudelijke en financiële verslag, bedoeld in artikel 17.

  • 2.

    Na de beschikking tot verlening van de bekostiging dient het schoolbestuur of de instelling vóór 1 mei na afloop van het voorafgaande jaar een aanvraag tot vaststelling van de bekostiging over dat jaar in. Indien de aanvraag achterwege blijft dan wel niet voor genoemde datum is ingediend geldt het bij de verlening toegekende bedrag van rechtswege als bekostigingsplafond. De termijn van 1 mei kan eenmaal ten hoogste met één maand worden verlengd;

  • 3.

    Indien het schoolbestuur of de instelling niet of onvoldoende aantoont dat de verplichtingen zijn nagekomen, deelt het college dit vóór 1 juni schriftelijk mee aan het schoolbestuur of de instelling. Hierbij geeft hij aan op welke onderdelen het schoolbestuur of de instelling aanvullende informatie moet verschaffen. Daarbij krijgt het schoolbestuur of de instelling de gelegenheid om binnen drie weken na ontvangst van de mededeling de gevraagde informatie schriftelijk te verschaffen. Indien het schoolbestuur of de instelling de gevraagde informatie niet binnen deze termijn verstrekt, stelt het college de bekostiging ambtshalve vast;

  • 4.

    Het college beslist acht weken na de indiening van de aanvraag tot vaststelling of binnen acht weken na de verstrekking van de aanvullende informatie;

  • 5.

    Het college stelt het bekostigingsbedrag betaalbaar onder verrekening van het uitgekeerde voorschot, overeenkomstig de verlening van de bekostiging.

 

Artikel 16 | Verantwoording

  • 1.

    Vóór 1 mei van het jaar volgende op het bekostigde jaar dient een schoolbestuur of een instelling een inhoudelijk en financieel verslag in bij het college waaruit kan worden afgeleid in welke mate de activiteiten zijn gerealiseerd en het toegekende budget is besteed;

  • 2.

    Op bekostigingsbesluiten, waar aanspraak bestaat op meer dan € 50.000,--, dienen de gegevens, bedoeld in eerste lid, vergezeld te gaan van een rapport en een verklaring van een accountant waaruit zekerheid blijkt over de getrouwheid en rechtmatigheid van de uitgaven;

  • 3.

    De schoolbesturen en instellingen leveren de monitor- en resultaatgegevens van het afgelopen schooljaar als bedoeld in de beleidsregel bij het college in;

  • 4.

    Niet in het jaar bestede middelen mogen alleen met autorisatie van het college ingezet worden voor een volgend jaar, onder voorwaarde dat de uitgekeerde middelen vóór 1 augustus van dat jaar zijn besteed dan wel een aantoonbare juridische verplichting aan de middelen zijn gekoppeld;

  • 5.

    Er kan verevening plaatsvinden bij de bekostiging van een groep van de voorschool of intensieve taalklas indien voor de ene groep meer financiële middelen nodig zijn dan voor de andere groep, vallende onder hetzelfde schoolbestuur.

 

Artikel 17 | Intrekking of wijziging van de beschikking en terugvordering

  • 1.

    Het college kan een beschikking tot verlening of vaststelling van de bekostiging intrekken of wijzigen indien feiten en omstandigheden als bedoeld in afdeling 4.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht zich voordoen;

  • 2.

    Voordat een besluit als bedoeld in het eerste lid genomen wordt, wordt het schoolbestuur of de instelling door het college gehoord.

 

 

HOOFDSTUK 8 | Administratieve bepalingen

Artikel 18 | Mandaat

De beslissing en ondertekening van beschikkingen als bedoeld in de voorgaande artikelen worden namens het college door de eenheidsmanager van Jeugd, Zorg en Welzijn genomen, die de bevoegdheden door mandateert aan een teammanager, die bij de uitoefening van de bevoegdheden binnen de grenzen van het Algemeen mandaat- en volmachtsbesluit blijft.

 

Artikel 19 | Informatieverstrekking

Het schoolbestuur of de instelling verstrekt op verzoek van het college nadere gegevens die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van het bepaalde in deze regeling.

 

 

HOOFDSTUK 9 | Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 20 | Overgangsbepalingen

In afwijking van artikel vier, eerste lid, onder i, voldoet een startende voorschool aan de criteria onder voorwaarde dat de aan de voorschool verbonden pedagogisch medewerkers in het bezit zijn van een diploma van een door het rijk erkend programma voor voorschoolse educatie en aantoonbaar begonnen zijn met de training opbrengstgericht werken.

 

Artikel 21 | Beslissing in gevallen waarin de regeling niet voorziet

  • 1.

    Het college kan in uitzonderlijke gevallen één of meer bepalingen van deze regeling buiten toepassing laten of daarvan afwijken, voor zover toepassing leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard;

  • 2.

    In gevallen, de uitvoering van de regeling betreffende, waarin deze regeling niet voorziet, beslist het college.

 

Artikel 22 | Citeertitel en inwerkingtreding

  • 1.

    De regeling wordt aangehaald als: Regeling bekostiging voorzieningen ter bevordering van onderwijskansen;

  • 2.

    De regeling treedt in werking met ingang van 1 augustus 2020 en is verlengd tot 1 augustus 2021.

 

TOELICHTING REGELING BEKOSTIGING VOORZIENINGEN TER BEVORDERING VAN ONDERWIJSKANSEN GEMEENTE APELDOORN

 

Juridisch kader onderwijskansenbeleid

In de artikelen 165 tot en met 170 van de WPO wordt het onderwijsachterstandenbeleid geregeld. In een Algemene Maatregel van Bestuur, als bedoeld in het eerste lid van artikel 165, worden nadere voorwaarden gesteld m.b.t. de wijze waarop invulling wordt gegeven aan het gemeentelijke beleid. Het college van b en w heeft op grond van artikel 168 van de WPO de bevoegdheid de middelen toe te kennen, nadat deze eerst op de begroting zijn geplaatst. Het college werkt daartoe de wettelijke bepalingen uit in een regeling waarin criteria en procedures staan vermeld. Een aantal specifieke punten worden op een gedetailleerder niveau uitgewerkt met de uitvoeringsnotitie onderwijskansenbeleid gemeente Apeldoorn periode 2011-2014. Tevens is de Wet Ontwikkelingskansen Kwaliteit en Educatie per 1 augustus 2010 in werking getreden waarin o.m. een aantal zaken rond de voorschoolse educatie en de basiskwaliteit voor alle peuteropvangvoorzieningen zijn geregeld. Deze wet is grosso modo opgedeeld in de WPO, de Wet op het onderwijstoezicht en de Wet Kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen. Voorts is de AWB van toepassing, die eisen aan de procedure van bekostiging stelt en een deel van de basisbepalingen geeft, die nodig zijn bij de verlening en vaststelling van middelen. Met artikel 160 van de Gemeentewet, de Algemene subsidieverordening van Apeldoorn en deze regeling wordt hieraan voldaan. Met de regeling zijn geobjectiveerde criteria vastgesteld voor het toekennen van aanspraken aan schoolbesturen en instellingen. Er wordt voorzien in een gelijke behandeling ten aanzien van het verkrijgen van materiële faciliteiten met een bekostiging naar dezelfde maatstaf (financiële gelijkstelling tussen openbaar en bijzonder onderwijs). De systematiek van het beleid is de kaderstelling, het verlenen van de bekostigingsbeschikking, de uitvoering, het vaststellen van de bekostigingsbeschikking en de evaluatie. Het college zal de raad informeren over de nagekomen prestaties (b.v. via de MPB).

 

Het begrip “bekostiging” is gehanteerd in plaats van “subsidie”. Bekostiging is een bijzondere subsidievorm: het verlenen van financiële middelen uit de openbare kas aan besturen van onderwijsinstellingen om die in staat te stellen bij onderwijswet geregelde taken van onderwijs te verrichten. Het feit, dat bij niet-nakoming van (wettelijke) verplichtingen er van rijksoverheidswege een taakverwaarlozingsmaatregel toegepast kan worden, versterkt het gebruik van de term “bekostiging”. Het begrip subsidie in artikel 4:21, vierde lid, van de Awb, hanteert voor het onderwijs dan ook “bekostiging” en stelt dat deze wet voorts van toepassing is op het onderwijs. (De Awb en de bijzondere wetgeving” van de Vereniging voor Bestuursrecht van prof. mr. C.A.J.M. Kortmann, prof. mr. B.P. Vermeulen en mr. P.J.J. Zoontjes)

 

Het jaarlijks inzetten van omvangrijke bedragen uit de overheidskas voor het bestrijden van onderwijsachterstanden vraagt om heldere doelstellingen, het benoemen van prestaties, monitoren en toetsing op nakoming van voorwaarden. Bovendien ligt er een wettelijke blokkade om de verantwoordingslasten te verlagen. Het rechtmatigheidbeginsel dient in balans te zijn met de wens tot deregulering en reductie van administratieve lasten. Om aan dit laatste tegemoet te komen is de aanvraagprocedure vereenvoudigd door het gebruik van formats en het achterwege blijven van een herhalingsaanvraag van artikel 11 van de regeling.

 

 

ARTIKELGEWIJS

 

Artikel 1 | Begripsbepalingen

Hier worden de begrippen toegelicht die bij het verlenen van de middelen een rol spelen. In de regeling worden peuterspeelzalen en kinderdagverblijven/ peutervoorzieningen, waar gewerkt wordt met door de gemeente bekostigde programma’s, resp. “voorschool psz” en “voorschool kdv “ genoemd. Enerzijds is dit gebeurd om korte praktische termen te hanteren en anderzijds wordt met de termen een onderscheid aangebracht met peuterspeelzalen en kinderdagverblijven waar niet met een erkend voorschools programma gewerkt wordt.

Het landelijk register is een term uit de Wet OKE. Het in een register opgenomen zijn betekent dat de voorschool op kwaliteitseisen positief is beoordeeld. Bij de voorschool kdv kan de belastingdienst het register gebruiken voor het rechtmatig toekennen van kinderopvangtoeslag. De in het register peuterspeelzalen opgenomen gegevens zijn gericht op het faciliteren van toezicht en handhaving in relatie tot het landelijke kwaliteitskader, het (voor ouders) zichtbaar maken waar een voorschool psz zich bevindt en het verkrijgen van monitorgegevens t.b.v. de beleidsverantwoording door het rijk. Een niet aan de eisen beantwoordende voorschool psz kan niet als zodanig in het register geplaatst worden.

De centrumgerichte didactische voorschoolse programma’s Kaleidoscoop en Startblokken zijn landelijk erkend en hebben in Apeldoorn sinds 1998 brede invoering gekregen.

De doelgroep wordt gevormd door kinderen van wie de ouders een lage opleiding hebben gevolgd of een (lage) opleiding niet hebben afgemaakt in grote lijnen conform de schoolgewichtenregeling van artikel 27 van het Besluit bekostiging WPO 1999 of van wie de jeugdgezondheidsprofessional van JGZ op basis van de door de RIVM opgestelde omgevingsanalyse heeft vastgesteld dat er in de thuissituatie onvoldoende taalaanbod in het Nederlands bestaat. Het betreft kinderen die in een kansarme omgeving opgroeien, die sociaaleconomisch en cultureel is bepaald, waar educatieve impulsen vanuit de ouders in onvoldoende mate worden gegeven. Het gaat dus niet om kinderen met fysieke en mentale beperkingen. De ouders zijn ingezetene van de gemeente, d.w.z. zij hebben in Apeldoorn een vaste woon- of verblijfplaats en zijn ingeschreven bij de gemeentelijke basisadministratie conform de Wet basisregistratie personen.

De kwaliteit van een pedagogisch medewerker draagt in overwegende mate bij aan de resultaten bij de peuters. Het scholingsniveau van de pedagogisch medewerker is van een hoog niveau. Naast het feit dat de reguliere opleiding met goed gevolg met een getuigschrift is voltooid, dient zij gekwalificeerd te zijn voor het werken met één van de twee voorschoolse educatieve programma’s en is zij bekwaam te werken met het ontwikkelingsvolgmodel zeer jonge kinderen (Hogeschool Utrecht). Ook dient er sprake te zijn van professionalisering m.b.t. het opbrengstgericht werken en dient er te zijn deelgenomen aan de workshop ouderbetrokkenheid (TOLK). Tot slot dient een met goed gevolg afgelegde taaltoets te hebben plaatsgevonden waardoor een pedagogisch medewerker de taaldomeinen mondelinge vaardigheid en leesvaardigheid op het 3 f niveau beheerst.

De pedagogisch medewerker is in het bezit van een bewijs dat met gunstig gevolg scholing is afgerond betreffende de hierboven vermelde professionaliseringstrajecten.

 

Artikel 2 | Prioriteit in de aanvragen

De gemeente krijgt van de wetgever voor de voorschoolse educatie een kwantitatieve doelstelling mee waarop zij wordt “afgerekend”: de gemeente zorgt voor een dekkend netwerk aan voorscholen op straffe van een rijksmaatregel in het kader van taakverwaarlozing van een medebewindstaak. Voor andere onderwijsachterstandstaken blijft een dergelijke stringente opdracht achterwege. De voorschoolse educatie heeft daarmee een prioriteitspositie gekregen in de besteding van de financiële middelen. In het artikel ligt na het bereiken van een voldoende aanbod de volgende prioriteit bij de intensieve taalklassen, die in Apeldoorn in een belangrijke behoefte voorzien. Een derde categorie wordt gevormd door activiteiten of projecten die voortkomen uit afspraken met schoolbesturen.

 

Artikel 3 | Doelstelling voorschoolse educatie

In de beleidsregel wordt toegelicht hoe een toereikend aanbod wordt bepaald en hoe het aanvangsniveau van de kinderen in de betreffende basisscholen wordt getoetst (zie hfdst. 3.1.2 en 3.1.3).

 

Artikel 4 | Toekenningscriteria

De beleidsregel geeft in hoofdstuk 3.1.6 een toelichting op de criteria voor instellingen van peuteropvang om in aanmerking te komen voor bekostiging als voorschool. Daarnaast kan er op grond van de bevindingen van de inspectie en de borgingsvisitatie van de gemeente aanleiding zijn om een verbeterplan, locatieplan genoemd, door het schoolbestuur te laten indienen waarmee gericht gewerkt wordt aan het verbeteren van het kwaliteitsniveau.

In het opleidingsplan komt tot uitdrukking op welke wijze de kennis van en de vaardigheden van de beroepskracht in het vroegtijdig bestrijden van achterstanden worden onderhouden.

 

De kwaliteit van de uitvoering van de voorschool komt tot uitdrukking in het aangeboden programma, het pedagogisch klimaat en het educatief handelen. Met het eerste wordt bedoeld, dat het programma integraal is (alle ontwikkelingsgebieden), de planning van het werk doelgericht is, het activiteitenaanbod gericht is op de taalontwikkeling, voldoende dekkend en geconcretiseerd is en het aanbod in moeilijkheidsgraad opklimt en gedifferentieerd wordt. Met pedagogisch klimaat wordt bedoeld dat het handelen van pedagogisch medewerkers respectvol is, er duidelijke pedagogische gedragsgrenzen gestructureerd en gehanteerd worden, sociale vaardigheden en individuele competenties van peuters worden gestimuleerd, de zelfstandigheid van de peuters wordt bevorderd, respect voor de autonomie van het kind wordt getoond, en de inrichting van de fysieke ruimte aantrekkelijk, uitdagend en spel- en taaluitlokkend is en waarvan de gekozen structuur en ordening niet doorkruist wordt. Verantwoord educatief handelen betekent dat er tussen beide pedagogisch medewerkers afstemming is, er structureel effectieve en gerichte activiteiten voor de taalontwikkeling worden uitgevoerd, de interactie tussen kinderen wordt bevorderd, de actieve betrokkenheid van de kinderen gestimuleerd, het spelen en werken verrijkt worden, de ontwikkeling van aanpakgedrag (strategieën) bij de kinderen bevorderd wordt, het gedrag van de pedagogisch medewerker met de kinderen responsief is en de activiteiten op verschillen in de ontwikkeling van de individuele kinderen afgestemd wordt.

 

Met het opbrengstgericht werken bij de ontwikkeling, begeleiding en zorg binnen de groep wordt bedoeld, dat de brede ontwikkeling van alle peuters wordt gevolgd, de begeleiding is planmatig voor de hele groep, de kleine groep en de individuele peuter en de aangeboden begeleiding en zorg wordt geëvalueerd (e). Bij f wordt bedoeld dat de pedagogisch medewerker een overzicht van de kinderen heeft die zorg nodig hebben, die zij niet kan leveren. De medewerker meldt het betreffende kind in overleg met de ouders aan bij een externe zorginstelling en houdt de ontwikkeling bij.

 

Het lokaal en het speelterrein dienen exclusief bestemd te zijn voor de voorschool zonder dat er regelmatig omstellingen noodzakelijk zijn. De inrichting van de groepsruimte bevatten uiteenlopende hoeken, die de ontwikkelingsmogelijkheden van de kinderen stimuleert zoals huis-, bouw-, kunst-, taal- en themahoeken. Ook dient er met levensechte materialen gewerkt te worden.

 

Het document waarin het ouderbeleid van de voorschoolorganisatie is verwoord, is gebaseerd op het, in de beleidsregel geformuleerde, gemeentelijke ouderbeleid en is geschikt om het beleid op de voorschool te implementeren. De voorschool werkt dit uit in een concrete activiteitenkalender. De voorscholen beschrijven hun ouderpopulatie, informeren ouders vooraf over de gang van zaken en er wordt gesproken over de wederzijdse verwachtingen, zorgen voor de intake, informeren ouders regelmatig over de vorderingen van hun kind, kennen een klachtenregeling, voeren exitgesprekken, verrichten ontwikkelingsactiviteiten in de thuissituatie, stimuleren de ouderparticipatie, nemen deel aan een scholingsproject, brengen samenhang met opvoedingsondersteuning tot stand en kiezen de wijze waarop rekening wordt gehouden met de thuistaal.

 

Artikel 5 | Bekostigingsgrondslag

De regeling bepaalt dat ouders met doelgroepkinderen voor de deelname aan de voorschool psz een bijdrage betalen, die overeenkomt met of lager is dan de eigen bijdrage die ouders betalen voor de opvang van kinderen in een kinderdagverblijf op het moment dat een kinderopvangtoeslag op grond van een Algemene Maatregel van Bestuur (Besluit kinderopvangtoeslag) in de kosten van kinderopvang wordt ontvangen. Het is een maximale ouderbijdrage, die inkomensonafhankelijk is. Het doel van de wet is dat financiële drempels worden weggenomen voor deelname aan voorscholen psz. De voorschoolse educatie is bedoeld voor kinderen die het risico lopen op een taalachterstand bij de start in de basisschool.

De ouders, die hun kinderen op een voorschool kdv geplaatst hebben, ontvangen een inkomensafhankelijke bijdrage door middel van een kinderopvangtoeslag, gebaseerd op de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen. De ouders krijgen het bedrag uitgekeerd via de belastingdienst.

Het landelijk gemiddelde uurtarief voor de voorschool psz, bedoeld in het eerste lid, wordt gerefereerd aan het uurtarief dat door de brancheorganisatie in overleg met de VNG wordt gehanteerd. De Adviestabel van de VNG is gebaseerd op de kinderopvangtoeslagtabel en het maximumuurtarief van het betreffende jaar (Besluit kinderopvangtoeslag).

 

Artikel 6 | Doelstelling intensieve taalklassen

Landelijk staan de intensieve taalklassen bekend onder de naam schakelklassen. Zij zijn bestemd voor basisschoolleerlingen met een grote achterstand in de beheersing van de Nederlandse taal. De leerlingen krijgen een jaar lang intensief onderwijs, gericht op het wegwerken van de taalachterstand. Het is de bedoeling dat zij na dat jaar voldoende toegerust zijn om op een gemiddeld niveau te kunnen deelnemen aan het reguliere onderwijs. De taalklas kan worden aangeboden in elke fase van de basisschoolperiode.

 

Artikel 8 en 9 | Doelstelling en beoordelingskader overleg

De beleidsregel geeft in hoofdstuk 3.3.3 een toelichting op de onderwerpen van het overleg en de volgorde van voorrang bij de bekostiging. De eerste categorie behelst onderwerpen waarvan de WPO bepaalt dat overleg niet voldoende is, maar waarover afspraken gemaakt dienen te worden. De tweede categorie betreft onderwerpen die deels in de wet genoemd zijn waarover in ieder geval overleg over gepleegd moet worden. De derde categorie zijn innovatie projecten, die in nauwe relatie staan met onderwijsachterstand.

 

Artikel 10 | Bekostigingsplafond

Een bekostigingsplafond wordt gezien als een maximale raming van de beschikbare middelen voor het onderwijskansenbeleid. Het plafond is vooral belangrijk ter voorkoming van een ongeclausuleerde aanspraak op middelen. Het plafond moet vóór het begin van de periode waarvoor het geldt bekend worden gemaakt zodat de aanvragers tijdig weten hoeveel geld er beschikbaar is. In de regeling is opgenomen dat dit vóór 1 januari dient te geschieden. Deze datum is gekozen omdat met het vaststellen van de gemeentebegroting de hoogte van het plafond is vastgesteld. Een vastgesteld en bekendgemaakt bekostigingsplafond betekent dat een aanvraag moet worden geweigerd indien het budget wordt overschreden, ook al voldoet de aanvrager aan de criteria van de regeling. Belangrijk is de bepaling dat de praktijk kan werken met een voorwaarde dat de begroting moet worden vastgesteld of gewijzigd. Zonder die voorwaarde betekent het verlenen van bekostiging een verplichte uitgave. Het betreft dan een opschortende voorwaarde. Bekendmaking dient conform artikel drie van de Algemene subsidieverordening uiterlijk op 15 december door het college te worden verricht.

 

Artikel 11 | Indieningstermijn en inhoud aanvraag

Artikel 4:1 van de AWB bepaalt dat bekostiging wordt aangevraagd bij het bestuursorgaan dat bevoegd is (verklaard) op de aanvraag te beslissen. Voor deze regeling is dat het college van burgemeester en wethouders. Om de procedure te vergemakkelijken en om gerichte informatie te verkrijgen, is er een van gemeentewege vastgesteld aanvraagformulier te verkrijgen. Op het aanvraagformulier wordt aangegeven welke gegevens bij de aanvraag moeten worden meegestuurd om te beoordelen of aan de criteria wordt voldaan en tot welk bedrag middelen beschikbaar worden gesteld. Het eerste lid voert een uiterste indieningtermijn voor de aanvraag in. Dit mede gezien de tijd die nodig kan zijn voor de behandeling van aanvragen. De genoemde termijn is adhortatief, er zijn dan geen rechtsgevolgen aan verbonden. Omdat voorscholen en basisscholen een groot aantal schooljaren onafgebroken moeten kunnen werken aan achterstandsbestrijding, wil er sprake zijn van goede resultaten, kunnen de besturen – mede met het oog op de reductie van administratieve inspanningen – bij ongewijzigde omstandigheden jaarlijks voor aanvang van het schooljaar een automatische beschikking tot verlening van de middelen tegemoet zien.

 

Artikel 1 | Beslissingstermijn

De genoemde termijnen zijn adhortatief.

 

Artikel 13 | Weigeringsgronden

In het belang van de rechtmatigheidstoetsing en de gelijke behandeling van de aanvragers is het noodzakelijk weigeringsgronden in de regeling op te nemen.

 

Artikelen 14 tot en met 16 | Beschikkingen

Er is in de regeling gekozen conform de Algemene subsidieverordening (structurele bekostiging) en de onderwijswetgeving voor een situatie waarin sprake is van subsidieverlening en subsidievaststelling. De AWB bepaalt de spelregels bij verlening. Het verleningsbesluit is in feite de acceptatie dat een bepaalde activiteit voor bekostiging in aanmerking komt en dat een aanspraak op financiële middelen wordt verkregen, mits de aanvrager daadwerkelijk de activiteiten verricht en zich aan de voorwaarden houdt. Na afloop van het tijdvak vindt, aan de hand van een door de aanvrager afgelegde verantwoording, de vaststelling plaats. De vaststelling dient om de hoogte van het bedrag definitief te bepalen op basis van de constatering dat de activiteiten daadwerkelijk zijn uitgevoerd, de verplichtingen zijn nagekomen en er zich geen onregelmatigheden hebben voorgedaan. Bij het niet tijdig of te laat indienen van een verzoek tot vaststelling wordt het bekostigingsplafond nooit hoger dan het bedrag van de verleningsbeschikking. Bij het indienen van de bescheiden na de gestelde termijn kan het bekostigingsplafond voor het betreffende kalenderjaar niet worden verhoogd. De bepaling m.b.t. het verstrekken van voorschotten en het betalingsritme is regelend recht, d.w.z. dat de wet een norm geeft waarvan bij regeling kan worden afgeweken. Een verleend bedrag tot € 40.000,-- wordt ineens uitgekeerd en een bedrag vanaf € 40.000,-- wordt in twee semesters betaalbaar gesteld. In de beschikking wordt dan een voorschotpercentage aangehouden van 90%, omdat: a. het de tijdigheid en compleetheid m.b.t. het inzenden van verantwoordingsstukken in het kader van de vaststelling bevordert en b. het vaak moeizame proces van terugvordering van onverschuldigde betalingen, als bij de vaststelling is gebleken dat er te veel bevoorschot is, voorkomt. Het uitgekeerde bedrag dient in het kalenderjaar te zijn uitgegeven. Het komt voor dat bepaalde uren of activiteiten niet in het begrotingsjaar kunnen plaatsvinden. De niet-bestede middelen kunnen in overleg met de gemeente binnen hetzelfde schooljaar worden uitgegeven. Uitzondering daarop vormt het laatste schooljaar van een cyclus aangezien het rijk dan verplicht stelt dat alle middelen dienen te zijn besteed (betreft de bestedingen uit de specifieke uitkering). Hier is geen sprake van een zgn. egalisatiereserve omdat de middelen na hooguit driekwart jaar besteed moeten zijn zodat niet aan vermogensvorming kan worden gedaan. Bovendien mag het bedrag niet hoger zijn dan 5% van het verleende bekostigingsbedrag. Overigens is de termijn om tegen de beschikking een bezwaarschrift in te dienen een fatale, d.w.z. het besluit van het college is definitief en een ingesteld bezwaar zal buiten behandeling worden gesteld.

 

Artikel 17 | Intrekking, wijziging en terugvordering.

Hier staan de spelregels voor intrekking en wijziging (als sanctie). De intrekking en de wijziging geschieden met terugwerkende kracht. Dit kan indien de beschikking als gevolg van omstandigheden, die veroorzaakt zijn door de bekostigde, niet de beoogde werking blijkt te hebben. Het kan hier enerzijds gaan om een sanctie, anderzijds om herstel van onjuistheden die niet uitsluitend voor rekening van het college behoren te komen. Deze bepalingen zijn een noodzakelijke aanvulling op de mogelijkheid de bekostiging lager vast te stellen dan overeenkomstig de bekostigingsverlening. Ten onrechte uitbetaalde bedragen kunnen worden teruggevorderd.

 

Artikel 18 | Mandaat

Onder de besluitvorming in mandaat vallen ook aangelegenheden, die wettelijk zijn voorgeschreven en van een uitvoerend karakter zijn. Deze worden vastgesteld, nadat de Stuurgroep voor- en vroegschoolse educatie dan wel de Beheerscommissie intensieve taalklassen zijn geconsulteerd.

 

Artikel 20 | Overgangsbepaling

Tot het moment dat er een wettelijke verplichting ontstaat van een openbaar register, blijft dit criterium buiten toepassing. Om te kunnen starten is het geen ongebruikelijke figuur in het onderwijsrecht om de opleiding voor een programma gelijk op te laten gaan met de praktische uitoefening. Het dient echter beperkt te blijven bij een enkele nieuwe vestiging.

 

Artikel 21 | Beslissing in gevallen waarin de regeling niet voorziet

Het artikel bevat een hardheidsclausule. Hiermee wordt een voorziening gegeven die een zekere mate van vrijheid toestaat bij het toepassen van de algemene regels. Het toepassen van een hardheidsclausule moet tot het uiterste beperkt worden, wanneer blijkt dat bij het toepassen van de regeling vaak een beroep op de hardheidsclausule wordt gedaan, dan ligt het in de rede de regeling aan te passen.