Organisatie | Apeldoorn |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Regeling bekostiging voorzieningen ter bevordering van onderwijskansen gemeente Apeldoorn |
Citeertitel | Regeling bekostiging voorzieningen ter bevordering van onderwijskansen |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | onderwijs |
Eigen onderwerp |
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-08-2020 | 01-08-2021 | nieuwe regeling | 14-04-2020 |
Het college van burgemeester en wethouders van Apeldoorn;
Gelezen de nota gemeentelijk onderwijskansenbeleid 2011-2017 “Rangerend naar een adequate schoolloopbaan”;
Overwegende, dat het college van burgemeester en wethouders bevoegd is regels te stellen voor het toekennen van financiële middelen ten behoeve van de bestrijding van onderwijsachterstanden;
Gelet op artikel 165 tot 170 van de Wet op het primair onderwijs, titel 4:2 van de Algemene wet bestuursrecht en de Algemene subsidieverordening;
vast te stellen de navolgende Regeling bekostiging voorzieningen ter bevordering van onderwijskansen.
HOOFDSTUK 1 | Algemene bepalingen
Doelgroepkind: peuter die ingezetene is van de gemeente en een voorschool in de gemeente bezoekt en waarvan:
Beide ouders of verzorgers een schoolopleiding hebben gevolgd op maximaal het niveau van het praktijkonderwijs of voorbereidend beroepsonderwijs voor zover het betreft de basisberoepsgerichte leerweg of de kaderberoepsgerichte leerweg. Als het een leerling uit een eenoudergezin betreft, geldt deze opleidingseis ten aanzien van de betreffende ouder of verzorger;
HOOFDSTUK 2 | Bekostigingsvoorwaarden voorschoolse educatie
Het college draagt er zorg voor dat er in de gemeente een dekkend en kwalitatief volwaardig aanbod aan voorscholen is waar doelgroepkinderen deel kunnen nemen aan voorschoolse educatie, die voldoet aan de bij of krachtens de wet en beleidsregel vastgestelde bepalingen met het oogmerk de startcondities van doelgroepkinderen in de school te verbeteren.
Artikel 4 | Toekenningscriteria
Bekostiging wordt met inachtneming van de beleidsregel uitsluitend onder de volgende voorwaarden verleend:
De voorschool spant zich aantoonbaar in voor het verkrijgen van een doorgaande ontwikkelings- en leerlijn met de scholen door het op elkaar afstemmen van het aanbod en de aanpak van activiteiten op de domeinen van taal, rekenen, motoriek, sociaal-emotionele ontwikkeling, de spel- en leeromgeving, het pedagogisch klimaat en het educatief handelen, de wijze waarop met ouders wordt omgegaan, de interne begeleiding en de zorg;
De voorschool voert een gericht ouderbeleid, waarin ouders vooraf worden geïnformeerd, een intakeprocedure wordt gevolgd, ouders verplicht worden thuis ontwikkelingsstimulerende activiteiten te doen, ouders gestimuleerd worden om te participeren in voorschoolse activiteiten en waarin ouders regelmatig geïnformeerd worden over de ontwikkeling van hun kind;
Het college kan naast de in het eerste lid bedoelde criteria van het schoolbestuur verlangen een locatieplan in te dienen waarin in ieder geval wordt aangegeven hoe tegemoet wordt gekomen aan de bevindingen uit het kwaliteitsrapport van de inspectie van het onderwijs en/of de bevindingen van een in opdracht van de gemeente uitgevoerde borgingsvisitatie.
Artikel 5 | Bekostigingsgrondslag
Uit het bedrag, bestemd voor de voorschool psz, worden in ieder geval bestreden de kosten voor twee leidsters, coaches in het werkveld, uitvoeringskosten ouderbeleid, huisvesting, materialen, activiteiten, waaronder de toepassing van het ontwikkelingsvolgmodel zeer jonge kinderen, administratie en de overdrachtswerkzaamheden ten behoeve van het onderwijs;
Het college stelt de eigen bijdrage in de kosten van de voorschool psz vast conform de eigen bijdrage die ouders betalen volgens de laagste inkomenscategorie, als bedoeld in de WKO. Deze ouderbijdrage geldt voor ouders, die niet in aanmerking komen voor een kinderopvangtoeslag, als bedoeld in de WKO. De eigen bijdrage komt overeen met de eigen bijdrage, die ouders betalen volgens de laagste inkomenscategorie, als bedoeld in de WKO;
Ouders, die in aanmerking komen voor een kinderopvangtoeslag, als bedoeld in de WKO, zijn gehouden een aanvraag te doen bij het Rijk. De eigen bijdrage is gelijk aan de ontvangen kinderopvangtoeslag naar evenredigheid van het aantal verplicht af te nemen uren, als bedoeld in artikel 4, eerste lid, onder e.;
HOOFDSTUK 3 | Bekostigingsvoorwaarden intensieve taalklassen
Bevordering van de beheersing van de Nederlandse taal, gericht op een onbelemmerde doorstroming binnen het basisonderwijs, voor leerlingen uit de groepen een tot en met acht met een grote taalachterstand in het Nederlands, waarbij is vastgesteld een grote discrepantie tussen taalontwikkeling en andere vakgebieden.
HOOFDSTUK 4 |Activiteiten die voortkomen uit overleg als bedoeld in artikel 167a van de Wet op het primair onderwijs
Het reduceren van onderwijsachterstanden door gezamenlijke activiteiten gericht op de doorgaande leerlijn tussen voor- en basisschool, de bevordering van integratie, de afstemming van inschrijvings- en toelatingsprocedures, de verdeling van leerlingen met een onderwijsachterstand over scholen, het schoolbestuurlijke onderwijskansenbeleid en innovatieve projecten.
HOOFDSTUK 6 | Aanvraag om bekostiging
Artikel 11 | Indieningstermijn en inhoud aanvraag
Bij het ontbreken van een of meer gegevens deelt het college dit schriftelijk mee aan het schoolbestuur of de instelling. Daarbij krijgt hij de gelegenheid om binnen drie weken na de datum van verzending van de mededeling de gegevens schriftelijk aan te vullen. Indien hij de ontbrekende gegevens niet binnen deze termijn verstrekt, beslist het college de aanvraag niet te behandelen.
HOOFDSTUK 7 | De verlening en vaststelling tot bekostiging
Artikel 14 | Beschikking tot verlening van bekostiging
De beschikking tot verlening van de bekostiging bevat:
Artikel 15 | Beschikking tot vaststelling van bekostiging
Na de beschikking tot verlening van de bekostiging dient het schoolbestuur of de instelling vóór 1 mei na afloop van het voorafgaande jaar een aanvraag tot vaststelling van de bekostiging over dat jaar in. Indien de aanvraag achterwege blijft dan wel niet voor genoemde datum is ingediend geldt het bij de verlening toegekende bedrag van rechtswege als bekostigingsplafond. De termijn van 1 mei kan eenmaal ten hoogste met één maand worden verlengd;
Indien het schoolbestuur of de instelling niet of onvoldoende aantoont dat de verplichtingen zijn nagekomen, deelt het college dit vóór 1 juni schriftelijk mee aan het schoolbestuur of de instelling. Hierbij geeft hij aan op welke onderdelen het schoolbestuur of de instelling aanvullende informatie moet verschaffen. Daarbij krijgt het schoolbestuur of de instelling de gelegenheid om binnen drie weken na ontvangst van de mededeling de gevraagde informatie schriftelijk te verschaffen. Indien het schoolbestuur of de instelling de gevraagde informatie niet binnen deze termijn verstrekt, stelt het college de bekostiging ambtshalve vast;
HOOFDSTUK 8 | Administratieve bepalingen
De beslissing en ondertekening van beschikkingen als bedoeld in de voorgaande artikelen worden namens het college door de eenheidsmanager van Jeugd, Zorg en Welzijn genomen, die de bevoegdheden door mandateert aan een teammanager, die bij de uitoefening van de bevoegdheden binnen de grenzen van het Algemeen mandaat- en volmachtsbesluit blijft.
HOOFDSTUK 9 | Overgangs- en slotbepalingen
Artikel 20 | Overgangsbepalingen
In afwijking van artikel vier, eerste lid, onder i, voldoet een startende voorschool aan de criteria onder voorwaarde dat de aan de voorschool verbonden pedagogisch medewerkers in het bezit zijn van een diploma van een door het rijk erkend programma voor voorschoolse educatie en aantoonbaar begonnen zijn met de training opbrengstgericht werken.
TOELICHTING REGELING BEKOSTIGING VOORZIENINGEN TER BEVORDERING VAN ONDERWIJSKANSEN GEMEENTE APELDOORN
Juridisch kader onderwijskansenbeleid
In de artikelen 165 tot en met 170 van de WPO wordt het onderwijsachterstandenbeleid geregeld. In een Algemene Maatregel van Bestuur, als bedoeld in het eerste lid van artikel 165, worden nadere voorwaarden gesteld m.b.t. de wijze waarop invulling wordt gegeven aan het gemeentelijke beleid. Het college van b en w heeft op grond van artikel 168 van de WPO de bevoegdheid de middelen toe te kennen, nadat deze eerst op de begroting zijn geplaatst. Het college werkt daartoe de wettelijke bepalingen uit in een regeling waarin criteria en procedures staan vermeld. Een aantal specifieke punten worden op een gedetailleerder niveau uitgewerkt met de uitvoeringsnotitie onderwijskansenbeleid gemeente Apeldoorn periode 2011-2014. Tevens is de Wet Ontwikkelingskansen Kwaliteit en Educatie per 1 augustus 2010 in werking getreden waarin o.m. een aantal zaken rond de voorschoolse educatie en de basiskwaliteit voor alle peuteropvangvoorzieningen zijn geregeld. Deze wet is grosso modo opgedeeld in de WPO, de Wet op het onderwijstoezicht en de Wet Kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen. Voorts is de AWB van toepassing, die eisen aan de procedure van bekostiging stelt en een deel van de basisbepalingen geeft, die nodig zijn bij de verlening en vaststelling van middelen. Met artikel 160 van de Gemeentewet, de Algemene subsidieverordening van Apeldoorn en deze regeling wordt hieraan voldaan. Met de regeling zijn geobjectiveerde criteria vastgesteld voor het toekennen van aanspraken aan schoolbesturen en instellingen. Er wordt voorzien in een gelijke behandeling ten aanzien van het verkrijgen van materiële faciliteiten met een bekostiging naar dezelfde maatstaf (financiële gelijkstelling tussen openbaar en bijzonder onderwijs). De systematiek van het beleid is de kaderstelling, het verlenen van de bekostigingsbeschikking, de uitvoering, het vaststellen van de bekostigingsbeschikking en de evaluatie. Het college zal de raad informeren over de nagekomen prestaties (b.v. via de MPB).
Het begrip “bekostiging” is gehanteerd in plaats van “subsidie”. Bekostiging is een bijzondere subsidievorm: het verlenen van financiële middelen uit de openbare kas aan besturen van onderwijsinstellingen om die in staat te stellen bij onderwijswet geregelde taken van onderwijs te verrichten. Het feit, dat bij niet-nakoming van (wettelijke) verplichtingen er van rijksoverheidswege een taakverwaarlozingsmaatregel toegepast kan worden, versterkt het gebruik van de term “bekostiging”. Het begrip subsidie in artikel 4:21, vierde lid, van de Awb, hanteert voor het onderwijs dan ook “bekostiging” en stelt dat deze wet voorts van toepassing is op het onderwijs. (De Awb en de bijzondere wetgeving” van de Vereniging voor Bestuursrecht van prof. mr. C.A.J.M. Kortmann, prof. mr. B.P. Vermeulen en mr. P.J.J. Zoontjes)
Het jaarlijks inzetten van omvangrijke bedragen uit de overheidskas voor het bestrijden van onderwijsachterstanden vraagt om heldere doelstellingen, het benoemen van prestaties, monitoren en toetsing op nakoming van voorwaarden. Bovendien ligt er een wettelijke blokkade om de verantwoordingslasten te verlagen. Het rechtmatigheidbeginsel dient in balans te zijn met de wens tot deregulering en reductie van administratieve lasten. Om aan dit laatste tegemoet te komen is de aanvraagprocedure vereenvoudigd door het gebruik van formats en het achterwege blijven van een herhalingsaanvraag van artikel 11 van de regeling.
Hier worden de begrippen toegelicht die bij het verlenen van de middelen een rol spelen. In de regeling worden peuterspeelzalen en kinderdagverblijven/ peutervoorzieningen, waar gewerkt wordt met door de gemeente bekostigde programma’s, resp. “voorschool psz” en “voorschool kdv “ genoemd. Enerzijds is dit gebeurd om korte praktische termen te hanteren en anderzijds wordt met de termen een onderscheid aangebracht met peuterspeelzalen en kinderdagverblijven waar niet met een erkend voorschools programma gewerkt wordt.
Het landelijk register is een term uit de Wet OKE. Het in een register opgenomen zijn betekent dat de voorschool op kwaliteitseisen positief is beoordeeld. Bij de voorschool kdv kan de belastingdienst het register gebruiken voor het rechtmatig toekennen van kinderopvangtoeslag. De in het register peuterspeelzalen opgenomen gegevens zijn gericht op het faciliteren van toezicht en handhaving in relatie tot het landelijke kwaliteitskader, het (voor ouders) zichtbaar maken waar een voorschool psz zich bevindt en het verkrijgen van monitorgegevens t.b.v. de beleidsverantwoording door het rijk. Een niet aan de eisen beantwoordende voorschool psz kan niet als zodanig in het register geplaatst worden.
De centrumgerichte didactische voorschoolse programma’s Kaleidoscoop en Startblokken zijn landelijk erkend en hebben in Apeldoorn sinds 1998 brede invoering gekregen.
De doelgroep wordt gevormd door kinderen van wie de ouders een lage opleiding hebben gevolgd of een (lage) opleiding niet hebben afgemaakt in grote lijnen conform de schoolgewichtenregeling van artikel 27 van het Besluit bekostiging WPO 1999 of van wie de jeugdgezondheidsprofessional van JGZ op basis van de door de RIVM opgestelde omgevingsanalyse heeft vastgesteld dat er in de thuissituatie onvoldoende taalaanbod in het Nederlands bestaat. Het betreft kinderen die in een kansarme omgeving opgroeien, die sociaaleconomisch en cultureel is bepaald, waar educatieve impulsen vanuit de ouders in onvoldoende mate worden gegeven. Het gaat dus niet om kinderen met fysieke en mentale beperkingen. De ouders zijn ingezetene van de gemeente, d.w.z. zij hebben in Apeldoorn een vaste woon- of verblijfplaats en zijn ingeschreven bij de gemeentelijke basisadministratie conform de Wet basisregistratie personen.
De kwaliteit van een pedagogisch medewerker draagt in overwegende mate bij aan de resultaten bij de peuters. Het scholingsniveau van de pedagogisch medewerker is van een hoog niveau. Naast het feit dat de reguliere opleiding met goed gevolg met een getuigschrift is voltooid, dient zij gekwalificeerd te zijn voor het werken met één van de twee voorschoolse educatieve programma’s en is zij bekwaam te werken met het ontwikkelingsvolgmodel zeer jonge kinderen (Hogeschool Utrecht). Ook dient er sprake te zijn van professionalisering m.b.t. het opbrengstgericht werken en dient er te zijn deelgenomen aan de workshop ouderbetrokkenheid (TOLK). Tot slot dient een met goed gevolg afgelegde taaltoets te hebben plaatsgevonden waardoor een pedagogisch medewerker de taaldomeinen mondelinge vaardigheid en leesvaardigheid op het 3 f niveau beheerst.
De pedagogisch medewerker is in het bezit van een bewijs dat met gunstig gevolg scholing is afgerond betreffende de hierboven vermelde professionaliseringstrajecten.
Artikel 2 | Prioriteit in de aanvragen
De gemeente krijgt van de wetgever voor de voorschoolse educatie een kwantitatieve doelstelling mee waarop zij wordt “afgerekend”: de gemeente zorgt voor een dekkend netwerk aan voorscholen op straffe van een rijksmaatregel in het kader van taakverwaarlozing van een medebewindstaak. Voor andere onderwijsachterstandstaken blijft een dergelijke stringente opdracht achterwege. De voorschoolse educatie heeft daarmee een prioriteitspositie gekregen in de besteding van de financiële middelen. In het artikel ligt na het bereiken van een voldoende aanbod de volgende prioriteit bij de intensieve taalklassen, die in Apeldoorn in een belangrijke behoefte voorzien. Een derde categorie wordt gevormd door activiteiten of projecten die voortkomen uit afspraken met schoolbesturen.
Artikel 3 | Doelstelling voorschoolse educatie
In de beleidsregel wordt toegelicht hoe een toereikend aanbod wordt bepaald en hoe het aanvangsniveau van de kinderen in de betreffende basisscholen wordt getoetst (zie hfdst. 3.1.2 en 3.1.3).
Artikel 4 | Toekenningscriteria
De beleidsregel geeft in hoofdstuk 3.1.6 een toelichting op de criteria voor instellingen van peuteropvang om in aanmerking te komen voor bekostiging als voorschool. Daarnaast kan er op grond van de bevindingen van de inspectie en de borgingsvisitatie van de gemeente aanleiding zijn om een verbeterplan, locatieplan genoemd, door het schoolbestuur te laten indienen waarmee gericht gewerkt wordt aan het verbeteren van het kwaliteitsniveau.
In het opleidingsplan komt tot uitdrukking op welke wijze de kennis van en de vaardigheden van de beroepskracht in het vroegtijdig bestrijden van achterstanden worden onderhouden.
De kwaliteit van de uitvoering van de voorschool komt tot uitdrukking in het aangeboden programma, het pedagogisch klimaat en het educatief handelen. Met het eerste wordt bedoeld, dat het programma integraal is (alle ontwikkelingsgebieden), de planning van het werk doelgericht is, het activiteitenaanbod gericht is op de taalontwikkeling, voldoende dekkend en geconcretiseerd is en het aanbod in moeilijkheidsgraad opklimt en gedifferentieerd wordt. Met pedagogisch klimaat wordt bedoeld dat het handelen van pedagogisch medewerkers respectvol is, er duidelijke pedagogische gedragsgrenzen gestructureerd en gehanteerd worden, sociale vaardigheden en individuele competenties van peuters worden gestimuleerd, de zelfstandigheid van de peuters wordt bevorderd, respect voor de autonomie van het kind wordt getoond, en de inrichting van de fysieke ruimte aantrekkelijk, uitdagend en spel- en taaluitlokkend is en waarvan de gekozen structuur en ordening niet doorkruist wordt. Verantwoord educatief handelen betekent dat er tussen beide pedagogisch medewerkers afstemming is, er structureel effectieve en gerichte activiteiten voor de taalontwikkeling worden uitgevoerd, de interactie tussen kinderen wordt bevorderd, de actieve betrokkenheid van de kinderen gestimuleerd, het spelen en werken verrijkt worden, de ontwikkeling van aanpakgedrag (strategieën) bij de kinderen bevorderd wordt, het gedrag van de pedagogisch medewerker met de kinderen responsief is en de activiteiten op verschillen in de ontwikkeling van de individuele kinderen afgestemd wordt.
Met het opbrengstgericht werken bij de ontwikkeling, begeleiding en zorg binnen de groep wordt bedoeld, dat de brede ontwikkeling van alle peuters wordt gevolgd, de begeleiding is planmatig voor de hele groep, de kleine groep en de individuele peuter en de aangeboden begeleiding en zorg wordt geëvalueerd (e). Bij f wordt bedoeld dat de pedagogisch medewerker een overzicht van de kinderen heeft die zorg nodig hebben, die zij niet kan leveren. De medewerker meldt het betreffende kind in overleg met de ouders aan bij een externe zorginstelling en houdt de ontwikkeling bij.
Het lokaal en het speelterrein dienen exclusief bestemd te zijn voor de voorschool zonder dat er regelmatig omstellingen noodzakelijk zijn. De inrichting van de groepsruimte bevatten uiteenlopende hoeken, die de ontwikkelingsmogelijkheden van de kinderen stimuleert zoals huis-, bouw-, kunst-, taal- en themahoeken. Ook dient er met levensechte materialen gewerkt te worden.
Het document waarin het ouderbeleid van de voorschoolorganisatie is verwoord, is gebaseerd op het, in de beleidsregel geformuleerde, gemeentelijke ouderbeleid en is geschikt om het beleid op de voorschool te implementeren. De voorschool werkt dit uit in een concrete activiteitenkalender. De voorscholen beschrijven hun ouderpopulatie, informeren ouders vooraf over de gang van zaken en er wordt gesproken over de wederzijdse verwachtingen, zorgen voor de intake, informeren ouders regelmatig over de vorderingen van hun kind, kennen een klachtenregeling, voeren exitgesprekken, verrichten ontwikkelingsactiviteiten in de thuissituatie, stimuleren de ouderparticipatie, nemen deel aan een scholingsproject, brengen samenhang met opvoedingsondersteuning tot stand en kiezen de wijze waarop rekening wordt gehouden met de thuistaal.
Artikel 5 | Bekostigingsgrondslag
De regeling bepaalt dat ouders met doelgroepkinderen voor de deelname aan de voorschool psz een bijdrage betalen, die overeenkomt met of lager is dan de eigen bijdrage die ouders betalen voor de opvang van kinderen in een kinderdagverblijf op het moment dat een kinderopvangtoeslag op grond van een Algemene Maatregel van Bestuur (Besluit kinderopvangtoeslag) in de kosten van kinderopvang wordt ontvangen. Het is een maximale ouderbijdrage, die inkomensonafhankelijk is. Het doel van de wet is dat financiële drempels worden weggenomen voor deelname aan voorscholen psz. De voorschoolse educatie is bedoeld voor kinderen die het risico lopen op een taalachterstand bij de start in de basisschool.
De ouders, die hun kinderen op een voorschool kdv geplaatst hebben, ontvangen een inkomensafhankelijke bijdrage door middel van een kinderopvangtoeslag, gebaseerd op de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen. De ouders krijgen het bedrag uitgekeerd via de belastingdienst.
Het landelijk gemiddelde uurtarief voor de voorschool psz, bedoeld in het eerste lid, wordt gerefereerd aan het uurtarief dat door de brancheorganisatie in overleg met de VNG wordt gehanteerd. De Adviestabel van de VNG is gebaseerd op de kinderopvangtoeslagtabel en het maximumuurtarief van het betreffende jaar (Besluit kinderopvangtoeslag).
Artikel 6 | Doelstelling intensieve taalklassen
Landelijk staan de intensieve taalklassen bekend onder de naam schakelklassen. Zij zijn bestemd voor basisschoolleerlingen met een grote achterstand in de beheersing van de Nederlandse taal. De leerlingen krijgen een jaar lang intensief onderwijs, gericht op het wegwerken van de taalachterstand. Het is de bedoeling dat zij na dat jaar voldoende toegerust zijn om op een gemiddeld niveau te kunnen deelnemen aan het reguliere onderwijs. De taalklas kan worden aangeboden in elke fase van de basisschoolperiode.
Artikel 8 en 9 | Doelstelling en beoordelingskader overleg
De beleidsregel geeft in hoofdstuk 3.3.3 een toelichting op de onderwerpen van het overleg en de volgorde van voorrang bij de bekostiging. De eerste categorie behelst onderwerpen waarvan de WPO bepaalt dat overleg niet voldoende is, maar waarover afspraken gemaakt dienen te worden. De tweede categorie betreft onderwerpen die deels in de wet genoemd zijn waarover in ieder geval overleg over gepleegd moet worden. De derde categorie zijn innovatie projecten, die in nauwe relatie staan met onderwijsachterstand.
Artikel 10 | Bekostigingsplafond
Een bekostigingsplafond wordt gezien als een maximale raming van de beschikbare middelen voor het onderwijskansenbeleid. Het plafond is vooral belangrijk ter voorkoming van een ongeclausuleerde aanspraak op middelen. Het plafond moet vóór het begin van de periode waarvoor het geldt bekend worden gemaakt zodat de aanvragers tijdig weten hoeveel geld er beschikbaar is. In de regeling is opgenomen dat dit vóór 1 januari dient te geschieden. Deze datum is gekozen omdat met het vaststellen van de gemeentebegroting de hoogte van het plafond is vastgesteld. Een vastgesteld en bekendgemaakt bekostigingsplafond betekent dat een aanvraag moet worden geweigerd indien het budget wordt overschreden, ook al voldoet de aanvrager aan de criteria van de regeling. Belangrijk is de bepaling dat de praktijk kan werken met een voorwaarde dat de begroting moet worden vastgesteld of gewijzigd. Zonder die voorwaarde betekent het verlenen van bekostiging een verplichte uitgave. Het betreft dan een opschortende voorwaarde. Bekendmaking dient conform artikel drie van de Algemene subsidieverordening uiterlijk op 15 december door het college te worden verricht.
Artikel 11 | Indieningstermijn en inhoud aanvraag
Artikel 4:1 van de AWB bepaalt dat bekostiging wordt aangevraagd bij het bestuursorgaan dat bevoegd is (verklaard) op de aanvraag te beslissen. Voor deze regeling is dat het college van burgemeester en wethouders. Om de procedure te vergemakkelijken en om gerichte informatie te verkrijgen, is er een van gemeentewege vastgesteld aanvraagformulier te verkrijgen. Op het aanvraagformulier wordt aangegeven welke gegevens bij de aanvraag moeten worden meegestuurd om te beoordelen of aan de criteria wordt voldaan en tot welk bedrag middelen beschikbaar worden gesteld. Het eerste lid voert een uiterste indieningtermijn voor de aanvraag in. Dit mede gezien de tijd die nodig kan zijn voor de behandeling van aanvragen. De genoemde termijn is adhortatief, er zijn dan geen rechtsgevolgen aan verbonden. Omdat voorscholen en basisscholen een groot aantal schooljaren onafgebroken moeten kunnen werken aan achterstandsbestrijding, wil er sprake zijn van goede resultaten, kunnen de besturen – mede met het oog op de reductie van administratieve inspanningen – bij ongewijzigde omstandigheden jaarlijks voor aanvang van het schooljaar een automatische beschikking tot verlening van de middelen tegemoet zien.
Artikel 1 | Beslissingstermijn
De genoemde termijnen zijn adhortatief.
Artikel 13 | Weigeringsgronden
In het belang van de rechtmatigheidstoetsing en de gelijke behandeling van de aanvragers is het noodzakelijk weigeringsgronden in de regeling op te nemen.
Artikelen 14 tot en met 16 | Beschikkingen
Er is in de regeling gekozen conform de Algemene subsidieverordening (structurele bekostiging) en de onderwijswetgeving voor een situatie waarin sprake is van subsidieverlening en subsidievaststelling. De AWB bepaalt de spelregels bij verlening. Het verleningsbesluit is in feite de acceptatie dat een bepaalde activiteit voor bekostiging in aanmerking komt en dat een aanspraak op financiële middelen wordt verkregen, mits de aanvrager daadwerkelijk de activiteiten verricht en zich aan de voorwaarden houdt. Na afloop van het tijdvak vindt, aan de hand van een door de aanvrager afgelegde verantwoording, de vaststelling plaats. De vaststelling dient om de hoogte van het bedrag definitief te bepalen op basis van de constatering dat de activiteiten daadwerkelijk zijn uitgevoerd, de verplichtingen zijn nagekomen en er zich geen onregelmatigheden hebben voorgedaan. Bij het niet tijdig of te laat indienen van een verzoek tot vaststelling wordt het bekostigingsplafond nooit hoger dan het bedrag van de verleningsbeschikking. Bij het indienen van de bescheiden na de gestelde termijn kan het bekostigingsplafond voor het betreffende kalenderjaar niet worden verhoogd. De bepaling m.b.t. het verstrekken van voorschotten en het betalingsritme is regelend recht, d.w.z. dat de wet een norm geeft waarvan bij regeling kan worden afgeweken. Een verleend bedrag tot € 40.000,-- wordt ineens uitgekeerd en een bedrag vanaf € 40.000,-- wordt in twee semesters betaalbaar gesteld. In de beschikking wordt dan een voorschotpercentage aangehouden van 90%, omdat: a. het de tijdigheid en compleetheid m.b.t. het inzenden van verantwoordingsstukken in het kader van de vaststelling bevordert en b. het vaak moeizame proces van terugvordering van onverschuldigde betalingen, als bij de vaststelling is gebleken dat er te veel bevoorschot is, voorkomt. Het uitgekeerde bedrag dient in het kalenderjaar te zijn uitgegeven. Het komt voor dat bepaalde uren of activiteiten niet in het begrotingsjaar kunnen plaatsvinden. De niet-bestede middelen kunnen in overleg met de gemeente binnen hetzelfde schooljaar worden uitgegeven. Uitzondering daarop vormt het laatste schooljaar van een cyclus aangezien het rijk dan verplicht stelt dat alle middelen dienen te zijn besteed (betreft de bestedingen uit de specifieke uitkering). Hier is geen sprake van een zgn. egalisatiereserve omdat de middelen na hooguit driekwart jaar besteed moeten zijn zodat niet aan vermogensvorming kan worden gedaan. Bovendien mag het bedrag niet hoger zijn dan 5% van het verleende bekostigingsbedrag. Overigens is de termijn om tegen de beschikking een bezwaarschrift in te dienen een fatale, d.w.z. het besluit van het college is definitief en een ingesteld bezwaar zal buiten behandeling worden gesteld.
Artikel 17 | Intrekking, wijziging en terugvordering.
Hier staan de spelregels voor intrekking en wijziging (als sanctie). De intrekking en de wijziging geschieden met terugwerkende kracht. Dit kan indien de beschikking als gevolg van omstandigheden, die veroorzaakt zijn door de bekostigde, niet de beoogde werking blijkt te hebben. Het kan hier enerzijds gaan om een sanctie, anderzijds om herstel van onjuistheden die niet uitsluitend voor rekening van het college behoren te komen. Deze bepalingen zijn een noodzakelijke aanvulling op de mogelijkheid de bekostiging lager vast te stellen dan overeenkomstig de bekostigingsverlening. Ten onrechte uitbetaalde bedragen kunnen worden teruggevorderd.
Onder de besluitvorming in mandaat vallen ook aangelegenheden, die wettelijk zijn voorgeschreven en van een uitvoerend karakter zijn. Deze worden vastgesteld, nadat de Stuurgroep voor- en vroegschoolse educatie dan wel de Beheerscommissie intensieve taalklassen zijn geconsulteerd.
Artikel 20 | Overgangsbepaling
Tot het moment dat er een wettelijke verplichting ontstaat van een openbaar register, blijft dit criterium buiten toepassing. Om te kunnen starten is het geen ongebruikelijke figuur in het onderwijsrecht om de opleiding voor een programma gelijk op te laten gaan met de praktische uitoefening. Het dient echter beperkt te blijven bij een enkele nieuwe vestiging.
Artikel 21 | Beslissing in gevallen waarin de regeling niet voorziet
Het artikel bevat een hardheidsclausule. Hiermee wordt een voorziening gegeven die een zekere mate van vrijheid toestaat bij het toepassen van de algemene regels. Het toepassen van een hardheidsclausule moet tot het uiterste beperkt worden, wanneer blijkt dat bij het toepassen van de regeling vaak een beroep op de hardheidsclausule wordt gedaan, dan ligt het in de rede de regeling aan te passen.