Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
De Fryske Marren

Beleidsregels alleenstaande ouders De Friese Meren

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieDe Fryske Marren
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingBeleidsregels alleenstaande ouders De Friese Meren
CiteertitelBeleidsregels alleenstaande ouders De Friese Meren
Vastgesteld doorcollege van burgemeester en wethouders
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

14-02-201501-01-2015nieuwe regeling

08-12-2014

gmb-2015-11006

45882/2014

Tekst van de regeling

Intitulé

Beleidsregels alleenstaande ouders De Friese Meren

Collegebesluit 8 december 2014

Nummer: 45882

 

Het college van De Friese Meren

 

besluit:

 

de volgende beleidsregels vast te stellen:

 

Beleidsregels alleenstaande ouders De Friese Meren

Inleiding

Met ingang van 1 januari 2015 is de norm van een alleenstaande ouder gelijk aan de norm van een alleenstaande. Alleenstaande ouders komen via een verhoging van het kindgebonden budget in aanmerking voor de alleenstaande ouder-kop .

Een aantal alleenstaande ouders, inclusief gehuwden met niet-rechthebbenden partners, krijgt dit echter niet. De beleidsregels hebben tot doel om vast te stellen of de kosten van levensonderhoud voor de kinderen voor deze ouders voortvloeien uit bijzondere individuele omstandigheden (artikel 35 Participatiewet).

In het kader van deze beleidsregels wordt de alleenstaande ouder-kop aangemerkt als een voorliggende voorziening als bedoeld in artikel 15 van de Participatiewet.

De bevoegdheid tot vaststelling van deze beleidsregels ontleent het college aan artikel 4:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

 

Artikel 1 Begrippen

  • 1.

    Alle begrippen die in deze beleidsregels worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Participatiewet en de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

  • 2.

    In deze beleidsregels wordt verstaan onder:

    • a.

      college: het college van burgemeester en wethouders van De Friese Meren;

    • b.

      alleenstaande ouder-kop: de aanspraak op een verhoging van het kindgebonden budget als bedoeld in artikel 2, zesde lid, van de Wet op het kindgebonden budget;

    • c.

      AWIR: Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen.

 

Artikel 2 Doelgroep alleenstaande ouder

  • 1.

    Tot de doelgroep behoort de persoon van 21 jaar of ouder die

    • a.

      alleenstaande ouder is omdat hij duurzaam gescheiden leeft van de persoon met wie hij gehuwd is/was als bedoeld in artikel 3, tweede lid, onderdeel b, Participatiewet,

    • b.

      niet in aanmerking komt voor de alleenstaande ouder-kop omdat hij een partner heeft als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de AWIR, en

    • c.

      niet met een of meer meerderjarige personen in dezelfde woning zijn hoofdverblijf heeft, tenzij artikel 22a, vierde lid, onderdelen b, c en/of d, van de Participatiewet van toepassing is.

  • 2.

    Tot de doelgroep behoort tevens de persoon van 21 jaar of ouder die:

    • a.

      gehuwd is met een niet-rechthebbende partner,

    • b.

      niet in aanmerking komt voor de alleenstaande ouder-kop omdat hij een partner heeft als bedoeld in artikel 3 AWIR, en

    • c.

      niet met een of meer meerderjarige personen in dezelfde woning zijn hoofdverblijf heeft, tenzij artikel 22a, vierde lid, onderdelen b, c en/of d, van de Participatiewet van toepassing is.

  • 3.

    In afwijking van het tweede lid, onderdeel c, behoort wel tot doelgroep een persoon die met zijn niet-rechthebbende partner het hoofdverblijf houdt in dezelfde woning, tenzij deze is uitgesloten van het recht op algemene bijstand op grond van artikel 13, tweede lid, onderdelen c en/of d, van de Participatiewet..

  • 4.

    In afwijking van het eerste en tweede lid behoren niet tot de doelgroep personen op wie artikel XII, tweede lid, van de Wet Hervorming kindregelingen van toepassing is.

  • 5.

    Het vierde lid vervalt met ingang van 1 januari 2016.

 

Artikel 3 Bijzondere bijstand

Het College kan op aanvraag aan een persoon die tot de doelgroep beleidsregels alleenstaande ouder behoort periodiek bijzondere bijstand verlenen in aanvulling op zijn algemene bijstand of inkomen.

 

Artikel 4 Draagkracht

  • 1.

    Het college rekent het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de toepasselijke bijstandsnorm volledig tot de draagkracht.

  • 2.

    Het college rekent het vermogen, voor zover dit meer bedraagt dan de toepasselijke vermogensgrens, volledig tot de draagkracht.

  • 3.

    In afwijking van het eerste lid, neemt het college het inkomen van de niet-rechthebbende partner slechts in aanmerking voor zover het inkomen van de gehuwden tezamen, met inbegrip van de bijstand die zou worden verleend indien zijn inkomen niet in aanmerking wordt genomen, meer zou bedragen dan de bijstandsnorm voor gehuwden. Voorwaarde voor toepassing van dit lid is dat de persoon die tot de doelgroep behoort en zijn niet-rechthebbende partner in dezelfde woning het hoofdverblijf houden.

  • 4.

    Onder bijstand als bedoeld in het derde lid wordt mede verstaan de bijzondere bijstand op grond van deze beleidsregels.

 

Artikel 5 Hoogte bijzondere bijstand

De bijzondere bijstand op grond van deze beleidsregels is lager of gelijk aan de alleenstaande ouder-kop.

 

Artikel 6 Hardheidsclausule

Het college kan in gevallen waarin toepassing van deze beleidsregels leidt tot onevenredig nadelige gevolgen voor de belanghebbende, besluiten om op individuele gronden van deze beleidsregels af te wijken.

 

Artikel 7 Citeertitel

Deze beleidsregels worden aangehaald als: Beleidsregels alleenstaande ouders De Friese Meren.

 

Artikel 8 Inwerkingtreding

Deze beleidsregels treden in werking op 1 januari 2015.

 

Toelichting beleidsregels alleenstaande ouder 2015

 

Algemeen

Met de vaststelling van de Wet hervorming kindregelingen verdwijnt de hogere norm voor een alleenstaande ouder in de Participatiewet (en IOAW en IOAZ). De norm alleenstaande ouder wordt even hoog als de norm alleenstaande. Alleenstaande ouders krijgen daarmee vanaf 1 januari 2015 net zoveel algemene bijstand als een alleenstaande. Via het kindgebonden budget ontvangen zij de alleenstaande ouder-kop. De hoogte van de alleenstaande ouder-kop is € 2.800 op jaarbasis (2015).

 

Een belangrijke reden voor de Wet hervorming kindregelingen is dat alleenstaande ouders die vanuit de bijstand gaan werken er financieel op vooruit moeten gaan . Waar alleenstaande ouders er voorheen circa € 1000 per jaar op achteruit gingen als zij gedurende vier dagen per week gingen werken tegen het minimumloon, gaan zij er straks circa € 2.100 per jaar op vooruit . Voorwaarde is dan wel dat deze ouders aanspraak kunnen maken op de alleenstaande ouder-kop.

 

Er is echter een groep alleenstaande ouders met een bijstandsuitkering die geen alleenstaande ouder-kop ontvangt. Het gaat dan om alleenstaande ouders die in het kader van de belastingwetgeving geacht worden een partner te hebben. Daarnaast is er een groep die gehuwd is met een niet-rechthebbende partner en zowel in het kader van de Participatiewet als de belastingwetgeving als gehuwd wordt aangemerkt. Ook zij krijgen geen alleenstaande ouder-kop.

 

In totaal gaat het om vier groepen ouders.

I. Een drietal groepen wordt in het kader van de Participatiewet (IOAW en IOAZ) wel als alleenstaande ouder beschouwd maar op grond van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (AWIR) niet. De AWIR kent namelijk een andere partnerbegrip dan de Participatiewet.

 

Het gaat om de volgende drie groepen:

  • 1.

    De alleenstaande ouder in de zin van de Participatiewet van 27 jaar of ouder die op hetzelfde woonadres is ingeschreven in de basisregistratie personen:

    • a.

      met uitsluitend één van zijn ouders of,

    • b.

      met uitsluitend één volwassen kind dat bovendien 27 jaar of ouder is.

De bloedverwanten in de eerste graad onder a en b worden dan op grond van de belastingwetgeving als partner beschouwd (artikel 3, tweede lid, onderdeel e, AWIR in samenhang met artikel 3, vijfde lid, AWIR) .

 

  • 2.

    De alleenstaande ouder in de zin van de Participatiewet die uitsluitend met één meerderjarige, niet zijnde een bloedverwant in de eerste graad, op hetzelfde woonadres is ingeschreven in de basisregistratie personen, tenzij sprake is van een schriftelijke huurovereenkomst waaruit blijkt dat een van beiden op zakelijke gronden een gedeelte van de woning huurt. Bij een bloedverwant in de eerste graad kan daar geen sprake van zijn (artikel 3, tweede lid, onderdeel e, AWIR).

 

  • 3.

    Personen die duurzaam gescheiden leven van hun echtgenoot of geregistreerd partner en om die reden niet als gehuwd maar als alleenstaande ouder worden aangemerkt in het kader van de Participatiewet (artikel 3, eerste lid, Participatiewet in samenhang met artikel 3, tweede lid, onderdeel b, Participatiewet). Het gaat bijvoorbeeld om alleenstaande ouders waarvan de partner:

    • a.

      in een tehuis verblijft, of

    • b.

      met onbekende bestemming vertrokken is .

De belastingwetgeving beschouwt hen in tegenstelling tot de Participatiewet als partner (artikel 3, eerste lid, AWIR).

 

II. Daarnaast is er een groep die als gehuwd wordt aangemerkt in het kader van de Participatiewet en de belastingwetgeving maar voor wie de norm gelijk is aan de norm die voor hem/haar als alleenstaande ouder zou gelden, omdat hij/zij een niet-rechthebbende partner heeft. Die norm is in de Participatiewet even hoog als de norm alleenstaande. Deze groep wordt ook in het kader van de belastingwetgeving als gehuwd aangemerkt (artikel 3, tweede lid, onderdeel e, AWIR).

Het gaat om personen waarvan de niet-rechthebbende partner bijvoorbeeld:

  • a.

    gedetineerd is,

  • b.

    jonger is dan 27 jaar en uit wiens houding en gedragingen ondubbelzinnig blijkt dat hij de verplichtingen van artikel 9 lid 1 Participatiewet of artikel 55, Participatiewet niet wil nakomen, of

  • c.

    jonger is dan 27 jaar en scholing kan volgen en dat niet wil, of

  • d.

    illegaal in Nederland verblijft.

 

Zoals hierboven reeds is aangegeven hebben de beleidsregels tot doel vast te stellen of de kosten van levensonderhoud voor de kinderen voor deze ouders voortvloeien uit bijzondere individuele omstandigheden (artikel 35 Participatiewet).

 

De rode draad die door deze beleidsregels loopt is dat de situatie van alleenstaande ouders en gehuwden met niet-rechthebbende partners vergeleken dient te worden met de situatie van gehuwden met ten laste komende kinderen. Ook gehuwden met ten laste komende kinderen ontvangen geen alleenstaande ouder-kop. Is de situatie vergelijkbaar met gehuwden dan wordt op basis van deze beleidsregels geen bijzondere bijstand verleend. Om die reden komen de groepen genoemd onder I.1 en I.2 niet voor bijzondere bijstand in aanmerking.

 

Artikelsgewijze toelichting

 

Artikel 1. Begrippen

Het eerste lid behoeft geen nadere toelichting.

In het tweede lid is de alleenstaande ouder-kop nader gedefinieerd. De Wet op het kindgebonden budget kent deze term niet. Wel wordt deze in de communicatie vanuit de Centrale Overheid en in de Memorie van Toelichting op de Wet hervorming kindregelingen zo genoemd. Reden waarom in de beleidsregels het begrip alleenstaande ouder-kop wordt gehanteerd. Het maakt meteen duidelijk dat het een bedrag is voor alleenstaande ouders.

Verder wordt in de beleidsregels verwezen naar de AWIR. Hierin wordt het partnerbegrip binnen de belastingwetgeving beschreven.

 

Artikel 2. Doelgroep beleidsregels alleenstaande ouder

Het eerste lid

aanhef

In de aanhef staat de leeftijd van 21 jaar of ouder. Ouders blijven tot het 21e jaar onderhoudsplichtig voor hun kinderen. Aanvragen van personen jonger dan 21 jaar om bijzondere bijstand ten behoeve van hun kosten van levensonderhoud dienen op basis van artikel 12 Participatiewet beoordeeld te worden.

 

Onderdelen a en b

Het gaat hier om personen van 21 jaar of ouder die duurzaam gescheiden leven van hun echtgenoot of geregistreerd partner en om die reden niet als gehuwd maar als alleenstaande ouder worden aangemerkt in het kader van de Participatiewet (artikel 3, eerste lid, Participatiewet in samenhang met artikel 3, tweede lid, onderdeel b, Participatiewet). Het gaat bijvoorbeeld om alleenstaande ouders waarvan de partner:

a. in een tehuis verblijft, of

b. met onbekende bestemming vertrokken is .

 

De belastingwetgeving beschouwt hen in tegenstelling tot de Participatiewet als partner (artikel 3, eerste lid, AWIR) . Daardoor ontvangen deze personen geen alleenstaande ouder-kop.

 

Het gemis van de alleenstaande ouder-kop is reden voor aanvullende inkomensondersteuning via de bijzondere bijstand aan deze personen.

 

In geval van verlating of echtscheiding

Is de alleenstaande ouder gehuwd of is sprake van een geregistreerd partnerschap en wil de alleenstaande ouder scheiden, dan dient aan de bijzondere bijstand de aanvullende verplichting te worden verbonden dat de alleenstaande ouder zo snel mogelijk een verzoek tot echtscheiding of scheiding van tafel en bed moet hebben ingediend en niet meer op hetzelfde adres als zijn partner ingeschreven moet staan (artikel 55 Participatiewet). Zie voetnoot 7. De aanvullende verplichting strekt tot beëindiging van de (bijzondere) bijstand.

 

Onderdeel c

Voorwaarde is wel dat de kostendelersnorm niet van toepassing is, dan wel is uitgezonderd om een andere reden dan de leeftijd (jonger dan 21 jaar).

 

Woont de alleenstaande ouder wel met één of meer meerderjarigen in het zelfde huis. Dan kan hij toch tot de doelgroep behoren. Voorwaarde is dan wel dat:

  • i.

    de alleenstaande ouder een commerciële prijs voor huur of kostgeld betaalt aan de meerderjarige persoon of een commerciële prijs voor verhuur of aan kostgeld ontvangt van de meerderjarige persoon (artikel 22a, vierde lid, onderdelen b en c, Participatiewet) of,

  • ii.

    de meerderjarige persoon studeert of naar school gaat dan wel dat

  • iii.

    de alleenstaande ouder studeert of naar school gaat (artikel 22a, vierde lid, onderdeel d, Participatiewet) . Dit om het volgen van een opleiding te stimuleren en te voorkomen dat scholing of studie voortijdig beëindigd worden.

 

Geen bijzondere bijstand:

I. Indien kostendelersnorm van toepassing is

Een persoon op wie de kostendelersnorm wel van toepassing is, wordt in staat geacht de kosten van levensonderhoud met een meerderjarige op dezelfde wijze te kunnen delen als gehuwden dat doen in de zin van de Participatiewet. Indien bijvoorbeeld op zowel de alleenstaande ouder als de meerderjarige de kostendelersnorm van toepassing is, ontvangen zij gezamenlijk net zoveel als gehuwden in de bijstand. Ook gehuwden met een bijstandsuitkering die ten laste komende kinderen hebben, ontvangen geen alleenstaande ouder-kop. De alleenstaande ouder komt om die reden niet in aanmerking voor aanvullende inkomensondersteuning via de bijzondere bijstand.

 

II. Indien artikel 22a, vierde lid, onderdeel a, Participatiewet van toepassing is.

De kostendelersnorm is niet van toepassing omdat de alleenstaande ouder met een meerderjarige jonger dan 21 jaar het hoofdverblijf houdt in dezelfde woning. (Voor situaties waarin de alleenstaande ouder jonger is dan 21 jaar dient de aanvraag op grond van artikel 12 Participatiewet beoordeeld te worden).

De alleenstaande ouder ontvangt dan de norm alleenstaande ouder die gelijk is aan de norm alleenstaande in plaats van de kostendelersnorm. En de persoon jonger dan 21 jaar ontvangt (indien hij recht heeft op bijstand) de norm alleenstaande voor een persoon van 18, 19 of 20 jaar.

De hoogte van beide uitkeringen tezamen is gelijk aan de norm gehuwden met ten laste komende kinderen waarvan één jonger is dan 21 jaar en de ander 21 jaar of ouder. Ook deze gehuwden komen niet in aanmerking voor de alleenstaande ouder-kop. De alleenstaande ouder komt om die reden niet in aanmerking voor aanvullende inkomensondersteuning via de bijzondere bijstand.

 

Het tweede lid

aanhef

In de aanhef staat de leeftijd van 21 jaar of ouder. Ouders blijven tot het 21e jaar onderhoudsplichtig voor hun kinderen. Aanvragen van personen jonger dan 21 jaar om bijzondere bijstand ten behoeve van hun kosten van levensonderhoud dienen op basis van artikel 12 Participatiewet beoordeeld te worden.

 

Onderdelen a en b

Daarnaast is er een groep die als gehuwd wordt aangemerkt in het kader van de Participatiewet maar voor wie de norm gelijk is aan de norm die voor hem/haar als alleenstaande ouder zou gelden, omdat hij/zij een niet-rechthebbende partner heeft. Die norm alleenstaande ouder is in de Participatiewet even hoog als de norm alleenstaande. Deze groep wordt ook in het kader van de belastingwetgeving als gehuwd aangemerkt (artikel 3, tweede lid, onderdeel e, AWIR). En krijgt om die reden geen alleenstaande ouder-kop.

Het gaat om personen waarvan de niet-rechthebbende partner bijvoorbeeld:

  • a.

    gedetineerd is,

  • b.

    jonger is dan 27 jaar en uit wiens houding en gedragingen ondubbelzinnig blijkt dat hij de verplichtingen van artikel 9 lid 1 Participatiewet of artikel 55, Participatiewet niet wil nakomen, of

  • c.

    jonger is dan 27 jaar en scholing kan volgen en dat niet wil, of

  • d.

    illegaal in Nederland verblijft.

 

Daarbij komen personen met niet-rechthebbende partners als omschreven in b en c niet voor bijzondere bijstand in aanmerking om redenen als omschreven in het derde lid.

 

Onderdeel c

Indien naast deze persoon geen andere meerderjarige personen het hoofdverblijf in dezelfde woning houden en hij voldoet aan de onderdelen a en b van het tweede lid, dan behoort hij tot de doelgroep van deze beleidsregels. Het gaat hier om situaties waarin de niet-rechthebbende partner zijn hoofdverblijf houdt in een andere woning, bijvoorbeeld bij detentie. Net als bij de beoordeling van het recht op algemene bijstand moet bij de beoordeling van het recht op bijzondere bijstand ook de middelen van de niet-rechthebbende partner betrokken worden.

 

Woont deze persoon wel met één of meer meerderjarigen in het zelfde huis dan kan hij toch tot de doelgroep behoren. Voorwaarde is dan wel dat:

  • i.

    deze persoon een commerciële prijs voor huur of kostgeld betaalt aan de meerderjarige of omgekeerd een commerciële prijs voor verhuur of aan kostgeld ontvangt van de meerderjarige,

  • ii.

    de meerderjarige studeert of naar school gaat dan wel dat deze persoon studeert of naar school gaat . Dit om het volgen van een opleiding te stimuleren en te voorkomen dat scholing of studie voortijdig beëindigd worden.

 

Derde lid

Houdt de gehuwde met zijn niet-rechthebbende partner het hoofdverblijf in dezelfde woning, dan behoort hij wel tot de doelgroep, ongeacht het feit of er naast deze niet-rechthebbende partner nog meer meerderjarigen het hoofdverblijf houden in dezelfde woning.

Dit is alleen anders indien de niet-rechthebbend partner is uitgesloten van het recht op algemene bijstand omdat:

  • Uit zijn houding en gedragingen ondubbelzinnig blijkt dat hij de verplichtingen van artikel 9 lid 1 Participatiewet of artikel 55 Participatiewet niet wil nakomen, dan verleent het college geen bijzondere bijstand. Er is dan sprake van een tekort schietend besef van verantwoordelijkheid. De bijzondere bijstand zou hen beiden toekomen. Immers de niet-rechthebbende partner is uitsluitend van algemene bijstand uitgesloten. Door zijn houding en gedragingen aan te passen kan de niet-rechthebbende partner alsnog in aanmerking komen voor algemene bijstand en is bijzondere bijstand op basis van deze beleidsregels niet noodzakelijk, of.

  • hij scholing kan volgen en dit niet doet. Ook dan is sprake van een tekort schietend besef van verantwoordelijkheid. De bijzondere bijstand zou hen beiden toekomen. Immers de niet-rechthebbende partner is uitsluitend van algemene bijstand uitgesloten. Door alsnog scholing te gaan volgen kan, de niet-rechthebbende partner bijvoorbeeld aanspraak maken op studiefinanciering of een tegemoetkoming op grond van de WTOS en hoeft er geen beroep meer gedaan te worden op de bijzondere bijstand of

  • studeert of scholing volgt en daarom studiefinanciering ontvangt.

 

Geen bijzondere bijstand

I Indien de kostendelersnorm van toepassing is en de niet-rechthebbende partner het hoofdverblijf in andere woning houdt (bijvoorbeeld bij detentie)

Komt de gehuwde voor de kostendelersnorm in aanmerking, dan komt hij niet voor bijzondere bijstand in aanmerking op grond van deze beleidsregels. Zijn financiële situatie is vergelijkbaar met gehuwden die de gehuwdennorm ontvangen en ten laste komende kinderen hebben. Ook deze gehuwden ontvangen geen alleenstaande ouderkop.

 

II. Indien artikel 22a, vierde lid, onderdeel a, Participatiewet van toepassing is en de niet-rechthebbende partner het hoofdverblijf houdt in een andere woning.

De kostendelersnorm is niet van toepassing omdat de gehuwde met een meerderjarige jonger dan 21 jaar het hoofdverblijf houdt in dezelfde woning. (Voor situaties waarin de gehuwde jonger is dan 21 jaar dient de aanvraag op grond van artikel 12 Participatiewet beoordeeld te worden).

De gehuwde ontvangt dan de norm alleenstaande ouder die gelijk is aan de norm alleenstaande in plaats van de kostendelersnorm. En de persoon jonger dan 21 jaar ontvangt (indien hij recht heeft op bijstand) de norm alleenstaande voor een persoon van 18, 19 of 20 jaar.

De hoogte van beide uitkeringen tezamen is gelijk aan de norm gehuwden met ten laste komende kinderen waarvan één jonger is dan 21 jaar en de ander 21 jaar of ouder. Ook deze gehuwden komen niet in aanmerking voor de alleenstaande ouder-kop. De gehuwde komt om die reden niet in aanmerking voor aanvullende inkomensondersteuning via de bijzondere bijstand.

 

Vierde lid

Personen die onder het overgangsrecht Wet hervorming kindregelingen vallen, behoren niet tot de doelgroep van deze beleidsregels. Zij ontvangen weliswaar niet de alleenstaande ouder-kop maar wel de hogere bijstandsnorm voor alleenstaande ouders zoals die tot 1 januari 2015 gold.

 

De Wet hervorming kindregelingen bevat overgangsrecht dat van belang is voor de uitvoering van de Participatiewet. Het overgangsrecht heeft betrekking op artikel 20, 21, 22 en 22a

van de Participatiewet. Het overgangsrecht regelt dat de 20%-toeslag, opgenomen in de normen voor alleenstaande ouders in de bijstand, voor zover een belanghebbende valt onder het overgangsrecht, niet per 1 januari 2015 vervalt, maar nog 12 maanden blijft bestaan

Indien aan onderstaande voorwaarden wordt voldaan geldt het overgangsrecht ten aanzien van het vervallen van de 20% hogere norm voor alleenstaande ouders zoals neergelegd in artikel XII lid 2 t/m 4 Wet hervorming kindregelingen. De voorwaarden zijn:

  • 1.

    belanghebbende heeft op 31 december 2014 recht op (algemene) bijstand naar de norm voor een alleenstaande ouder; en

  • 2.

    belanghebbende heeft geen aanspraak op de alleenstaande ouderkop uit het kindgebonden budget omdat hij een partner heeft voor de AWIR.

 

Vijfde lid

Is het overgangsrecht niet meer van toepassing dan kan de ouder vanaf 1 januari 2016 voor deze beleidsregels in aanmerking komen, indien aan alle voorwaarden wordt voldaan.

 

Artikel 3. Bijzondere bijstand

Alleen aan personen die tot de doelgroep behoren kan het college bijzondere bijstand verlenen op basis van deze beleidsregels. Daarnaast moet de persoon ook aan alle andere voorwaarden voldoen die voor het recht op bijzondere bijstand gelden. Het uitsluitend behoren tot de doelgroep is niet voldoende. Reden waarom in dit artikel staat dat het college bijzondere bijstand kan verlenen.

 

Artikel 4 Draagkracht

Eerste en tweede lid

Het betreft bijzondere bijstand voor algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan die zich periodiek voordoen. Het inkomen en vermogen voor zover dit meer bedraagt dan de toepasselijke bijstandsnorm en vermogensgrens wordt volledig tot de draagkracht gerekend.

 

Derde lid

Bij aanvragen bijzondere bijstand van personen met niet-rechthebbende partners worden ook het inkomen en vermogen van de niet-rechthebbende partner tot de middelen gerekend.

 

Om te voorkomen dat het inkomen van de niet-rechthebbende partner volledig wordt meegenomen is in de beleidsregels een soortgelijke bepaling opgenomen als in artikel 32, derde lid, Participatiewet.

 

Concreet betekent dit dat in het geval een persoon met een niet-rechthebbende partner in één woning woont, op deze persoon de kostendelersnorm van toepassing is. Indien deze persoon voor bijzondere bijstand in aanmerking komt, vanwege het gemis van de alleenstaande ouder-kop dan is zijn inkomen per maand:

Kostendelersnorm: € 679,74 (50% van de toepasselijke gehuwdennorm in 2014).

bijzondere bijstand: € 233,33

Totaal € 913,07

 

Indien het inkomen van de niet-rechthebbende partner samen met bovengenoemde € 913,07 meer zou bedragen dan de gehuwdennorm, wordt het meerdere van het inkomen als draagkracht in aanmerking genomen.

 

Artikel 5. Hoogte bijzondere bijstand

De bijzondere bijstand op basis van deze regeling kan nooit meer bedragen dan de alleenstaande ouder-kop. Immers de bijzondere bijstand wordt verleend vanwege het niet verkrijgen van deze alleenstaande ouderkop.

 

Artikel 6.Hardheidsclausule

Het college kan in gevallen waarin toepassing van deze beleidsregels leidt tot onevenredig nadelige gevolgen voor de belanghebbende, besluiten om op individuele gronden van deze beleidsregels af te wijken.

 

Artikel 7.Citeertitel

Deze beleidsregels worden aangehaald als: Beleidsregels alleenstaande ouders 2015 De Friese Meren.

 

Artikel 8.Inwerkingtreding

Deze beleidsregels treden in werking op 1 januari 2015.