Organisatie | Nissewaard |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Beleidsregel Wet maatschappelijke ondersteuning 2020 gemeente Nissewaard |
Citeertitel | Beleidsregels Wet maatschappelijke ondersteuning 2020 gemeente Nissewaard |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Deze regeling vervangt de Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning Beleidsregels Wmo.
Deze regeling vervangt de Beleidsregels Persoonsgebonden Budget Nissewaard.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
22-04-2020 | nieuwe regeling | 24-03-2020 |
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nissewaard;
gelet op het bepaalde in artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht
gelet op de wet maatschappelijke ondersteuning 2015
gelet op de Verordening Sociaal Domein gemeente Nissewaard
Vast te stellen de navolgende Beleidsregels Wet maatschappelijke ondersteuning 2020 gemeente Nissewaard.
In de Wmo 2015 staat de eigen verantwoordelijkheid van personen en zijn sociale netwerk nadrukkelijk voorop en is de gemeente alleen aan zet voor zover de persoon niet zelf of met de hulp van dat netwerk tot participatie of voldoende zelfredzaamheid kan komen.
De wet, verordening en beleidsregels vormen een onlosmakelijk samenhangend geheel. De wet staat boven de verordening die op haar beurt boven de beleidsregels staat. Om tot een logische opbouw van de beleidsregels en afwegingen te komen is er enige herhaling van bepalingen uit de wet en verordening. Formeel zijn deze herhalingen overbodig omdat ze reeds in een ‘hoger’ document geregeld zijn. Door deze herhalingen wel op te nemen zijn de beleidsregels beter leesbaar en als zelfstandig handboek te gebruiken.
Zelfredzaam wordt in de wet als volgt gedefinieerd:
In staat zijn tot het uitvoeren van de noodzakelijke algemene dagelijkse levensverrichtingen en het voeren van een gestructureerd huishouden.
De omschrijving van «zelfredzaamheid» bevat twee elementen:
Reikwijdte algemene dagelijkse levensverrichtingen
Algemene dagelijkse levensverrichtingen (ADL) zijn de handelingen die mensen dagelijks in het gewone leven verrichten, met inbegrip van persoonlijke verzorging. Het begrip wordt gebruikt om te bepalen in hoeverre iemand zelfredzaam is. Iemand die als gevolg van lichamelijke en geestelijke beperkingen ADL-verrichtingen niet zelf kan doen, heeft hulp nodig. Indien hij zoveel hulp nodig heeft dat het niet verantwoord is dat hij zonder enige vorm van (vrijwel) continu toezicht en hulp leeft, is het misschien zelfs niet mogelijk langer thuis te blijven wonen. Voor de zelfredzaamheid van mensen zijn de volgende algemene dagelijkse levensverrichtingen van belang: in en uit bed komen, aan- en uitkleden, bewegen, lopen, gaan zitten en weer opstaan, lichamelijke hygiëne, toiletbezoek, eten/drinken, medicijnen innemen, ontspanning, sociaal contact. Zelfredzaamheid wil niet persé zeggen dat de persoon zélf overal toe in staat is. De zelfredzaamheid van een persoon kan ook versterkt worden door de inzet van huisgenoten, het netwerk rond de persoon, mantelzorg, of een vrijwilliger die ondersteunende taken verricht. Verder kan het gebruik van algemeen gebruikelijke voorzieningen bijdragen aan het vergroten of behouden van de zelfredzaamheid.
Reikwijdte gestructureerd huishouden
Op grond van de Wmo 2015 en de Memorie van Toelichting is de reikwijdte van een gestructureerd huishouden als volgt gedefinieerd:
Op grond van de Wmo 2015 gaat het bij participatie om het actief deelnemen aan het maatschappelijke verkeer. Dit wil zeggen dat iemand, ondanks zijn lichamelijke of geestelijke beperkingen, op gelijke voet met anderen in redelijke mate mensen kan ontmoeten, contacten kan onderhouden en aan maatschappelijke activiteiten kan deelnemen. Daarvoor is het ook een vereiste dat hij zich kan verplaatsen.
Artikel 3 Eigen kracht/verantwoordelijkheid
De eigen kracht is het vermogen van inwoners om te doen wat nodig is in het dagelijks leven zonder dat hierbij blijvende hulp of voorzieningen nodig zijn. Het gaat om het oplossen van problemen door inwoners zelf, door mantelzorg en/of door de nabije omgeving van vrienden en familie.
Primair stimuleert de gemeente de inwoner zelf de regie te voeren en eigen mogelijkheden te benutten. Dit betekent dat hij zelf actief moet bedenken welke oplossingen en mogelijkheden er zijn en welke inspanningen hij daarbij zelf kan leveren.
Regie is het richting geven aan het leven, ook wanneer men een beroep op anderen moet doen voor steun bij zelfredzaamheid of participatie. Regie gaat dus om zelf beslissen over het leven en eventuele ondersteuning daarbinnen. Het gaat om zelf bepalen, niet om zelf doen.
Het uitgangspunt is om de belanghebbende inwoner op het niveau van participatie en zelfredzaamheid te brengen dat bij zijn situatie past. Daarbij zijn met name de volgende aspecten van belang:
“Aanvaardbaar” betekent echter ook, dat de inwoner zich er soms bij neer moet leggen dat er belemmeringen blijven, of dat hij zich enige beperkingen moet getroosten. De door het college van burgemeester en wethouders te bieden ondersteuning beperkt zich in die zin tot wat noodzakelijk is in het licht van de versterking of het behoud van zelfredzaamheid en participatie. De ondersteuning gaat niet zover dat het college rekening kan en moet houden met alle wensen van de hulpvrager, wat betreft bijvoorbeeld persoonlijke voorkeuren, smaak, luxe en gewoontes.
Artikel 6 Voorliggende wetgeving
Voorliggende wetgeving zijn voorzieningen op grond van andere wettelijke regelingen die aan de verstrekking van een maatwerkvoorziening in het kader van de Wmo 2015 voorafgaan. Voorliggende voorzieningen zijn onder andere:
In elke individuele situatie wordt beoordeeld of de voorliggende voorziening toereikend en passend is. Indien dit het geval is, wordt er op grond van de Wmo 2015 geen voorziening verstrekt. Verder wordt ook geen maatwerkvoorziening op grond van de Wmo 2015 verstrekt, als een hulpvrager geen gebruik wenst te maken van de voorliggende voorziening. Of de belanghebbende inwoner daadwerkelijk gebruik maakt van een voorliggende voorziening, behoort immers tot de eigen verantwoordelijkheid van de inwoner.
Artikel 7 Algemene voorzieningen
De definitie van een algemene voorziening in de Wmo 2015 luidt:
Aanbod van diensten of activiteiten dat, zonder voorafgaand onderzoek naar de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van de gebruikers, toegankelijk is en dat is gericht op het versterken van zelfredzaamheid en participatie, of op opvang.
Algemene voorzieningen zijn voorzieningen die vrij toegankelijk zijn. Wel kunnen er globale restricties en toegangscriteria worden gesteld. Alvorens een maatwerkvoorziening toe te kennen wordt altijd gekeken of een algemene voorziening kan worden toegepast. Voorbeelden van algemene voorzieningen zijn een klussendienst, de ouderenadviseur, activiteiten in buurtcentra en maatschappelijk werk, etc.
Artikel 8 Algemeen gebruikelijke voorzieningen
Een algemeen gebruikelijke voorziening is een voorziening die niet bij wet, waaronder de Wmo 2015, wordt aangeboden en die, indien voorhanden, in redelijkheid een oplossing kan bieden voor de ondersteuningsbehoefte van de inwoner.
Algemeen gebruikelijke voorzieningen zijn doorgaans goederen en diensten die voor iedereen in de vrije markt verkrijgbaar zijn. In de Wmo worden de volgende richtlijnen gehanteerd voor het begrip ‘algemeen gebruikelijk’:
De Wmo gaat ervan uit dat de aanschaf van deze voorzieningen onderdeel is van het normale uitgavenpatroon. Daarom hoeven deze voorzieningen over het algemeen niet verstrekt te worden. Bij de beoordeling van de aanvraag wordt nadrukkelijk gekeken naar de individuele situatie van de hulpvrager.
Trends en maatschappelijke ontwikkelingen zijn van invloed op de invulling van wat algemeen gebruikelijk is. Het aanbod en de prijzen van voorzieningen in gewone winkels speelt hierbij een rol, maar ook jurisprudentie
Gebruikelijke hulp wordt in de wet als volgt gedefinieerd:
Hulp die naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht van de echtgenoot, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten.
Voor zover het gebruikelijk is dat partners, ouders, inwonende kinderen en/of andere huisgenoten elkaar bepaalde ondersteuning bieden, is een persoon niet aangewezen op ondersteuning in de vorm van dienstverlening vanuit de gemeente.
De invulling van gebruikelijke hulp is opgenomen in bijlage 1, richtlijn Gebruikelijke Hulp.
Artikel 10 Maatwerkvoorziening
Een maatwerkvoorziening is een, op de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van een persoon afgestemd geheel van diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen, begeleiding en andere maatregelen. Een inwoner komt pas voor een maatwerkvoorziening in aanmerking als alle hiervoor beschreven mogelijkheden niet of niet voldoende tot een oplossing hebben geleid. Verstrekking van een maatwerkvoorziening vereist een individuele beschikking. Voor maatwerkvoorzieningen geldt een eigen bijdrage (het abonnementstarief), met uitzondering van een aantal specifieke diensten/voorzieningen. Deze uitgesloten diensten/voorzieningen zijn benoemd in de verordening.
In de Wmo 2015 is een uitvoerige beschrijving van de toegangsprocedure tot maatschappelijke ondersteuning opgenomen. De wet schrijft voor dat zodra een inwoner zich meldt met een behoefte aan maatschappelijke ondersteuning er een onderzoek moet worden uitgevoerd. In dit hoofdstuk is uitgewerkt hoe de melding en het onderzoek plaatsvinden.
De procedure voor een maatwerkvoorziening ziet er globaal als volgt uit:
*Het zorgplan (ondersteuningsplan deel 2) wordt alleen opgesteld als het gaat om een dienst (hulp bij het huishouden, dagbesteding, logeren, begeleiding. Bij zaken (hulpmiddelen, woningaanpassingen en vervoer) wordt er geen zorgplan opgesteld.
* Wanneer het tijdsbestek het toelaat wordt het ondersteuningsplan deel 2 gerealiseerd voordat het besluit wordt genomen. Wanneer dit in verband met zorgvuldigheid niet realiseerbaar is wordt deel 2 na ondertekening toegevoegd aan het besluit.
De inwoner of zijn directe omgeving meldt mondeling, schriftelijk of digitaal bij het college dat hij een hulpvraag heeft.
Nadat de melding mondeling, schriftelijk of digitaal is binnengekomen wordt de melding bevestigd via een ontvangstbrief die de gemeente beschikbaar heeft gesteld.
De bevestiging van de melding omvat:
Na de melding van de hulpvraag kan de inwoner een gemotiveerd persoonlijk plan indienen. Het persoonlijk plan gaat vooraf aan het gesprek en is onderdeel van het onderzoek. Door het opstellen van een persoonlijk plan wordt de inwoner gestimuleerd na te denken over zijn zorgvraag, deze uit te werken en te concretiseren en tevens het doelbereik en daarmee de kwaliteit van de zorg te evalueren. De inwoner kan in het persoonlijk plan opschrijven wat de voorkeur is van welke personen/organisaties de ondersteuning gaan leveren. Er is een format beschikbaar die de inwoner kan gebruiken voor het persoonlijk plan.
In een persoonlijk plan kunnen de volgende omstandigheden beschreven worden, welke vervolgens door het college onderzocht worden:
de mogelijkheden om met gebruikmaking van een algemene voorziening of door het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten te komen tot verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie, onderscheidenlijk de mogelijkheden om met gebruikmaking van een algemene voorziening te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen of opvang;
Voorafgaand aan het gesprek doet het college eerst een vooronderzoek naar de al beschikbare informatie op het gebied van de Wmo binnen de gemeente. Daarna wordt het gesprek gevoerd. Hierbij stimuleren wij dat de cliënt zich tijdens het gesprek laat bijstaan door iemand uit zijn netwerk, de mantelzorger of een cliëntondersteuner. Uitgangspunt bij het gesprek is de eigen verantwoordelijkheid van de inwoner om het probleem zelf of met steun van zijn omgeving op te lossen. De klantmanager Wmo is geschoold in het voeren van het gesprek.
Het gesprek is het uitgangspunt tijdens het uitgebreide onderzoek naar de situatie van de inwoner. Daarbij is aandacht voor:
De inwoner kan voor de verstrekking van de maatwerkvoorziening kiezen tussen Zorg in Natura (ZIN) en een Persoonsgebonden Budget (PGB). Als een inwoner voor een PGB kiest, wordt uitgelegd hoe de procedure voor een PGB in werking treedt. Inwoners moeten vooraf goed weten wat het PGB inhoudt en welke verantwoordelijkheden zij of hun budgetbeheerder daarbij heeft.
Een inwoner dient een identificatiebewijs te tonen aan de persoon die het gesprek voert namens de gemeente. De identiteit kan worden vastgesteld aan de hand van een paspoort, identiteitsbewijs of rijbewijs.
Indien uit het gesprek blijkt dat een aanvraag door een ander bestuursorgaan behandeld moet worden of als de inwoner een verzoek heeft ingediend bij de verkeerde gemeente heeft de gemeente een doorzendplicht volgens de Algemene wet bestuursrecht (art. 2:3 Awb).
Om tot een goede beoordeling te komen, kan het college een extern advies vragen bij een (medisch)-adviesinstantie.
Artikel 19 Het onderzoeksverslag (ondersteuningsplan, deel 1)
Het verslag moet een weergave zijn van:
Het college zorgt voor schriftelijke verslaglegging van het onderzoek. Het college stelt samen met de inwoner het ondersteuningsplan, deel 1 op, met daarin de te behalen resultaten (het WAT). De gemeente stuurt op het te behalen resultaat. De resultaten zijn gericht op het vergroten of behouden van zelf- (en samen) redzaamheid van inwoners. De verantwoordelijkheid van het vaststellen van de ondersteuningsbehoefte ligt bij de gemeente en niet bij de aanbieders.
In overleg met de inwoner kan er volstaan worden met een verkort onderzoek wanneer veel gegevens al bekend zijn bij de gemeente. Het dient dan wel te gaan om recente informatie en de inwoner dient hier specifiek akkoord mee te gaan.
De toekenning voor diensten en/of materieel wordt voor een bepaalde tijd afgegeven om te kunnen beoordelen of het resultaat wordt behaald. Ook tussentijds kan het college behaalde resultaten evalueren en beoordelen of resultaten behaald worden, dit is onderdeel van het ondersteuningsplan. Iedere inwoner heeft minimaal één keer in de twee jaar recht op een evaluatie.
Het ondersteuningsplan, deel 1 wordt ondertekend door de inwoner en de gemeente. Een ondertekend ondersteuningsplan wordt gezien als aanvraag. Als een inwoner niet zelf in staat is om een aanvraag in te dienen, een ondersteuningsplan te ondertekenen mag iemand anders in dat geval ondertekenen b.v. een familielid of een mantelzorger. Dan dient er wel sprake te zijn van een schriftelijke volmacht.
Een gevolmachtigde is degene aan wie een ander (de inwoner) de bevoegdheid heeft verleend om in zijn naam rechtshandelingen te verrichten (bijvoorbeeld het tekenen van een zorgplan).
Mocht het onderzoeksverslag na verzending voor ondertekening niet retour worden ontvangen dan zijn er twee opties. In de situatie waarin tijdens het gesprek een oplossing is gevonden voor het probleem (bijv. algemene voorziening, doorverwijzing etc.), wordt er richting de inwoner geen verdere actie genomen wanneer het verslag niet retour wordt ontvangen. De melding wordt afgesloten. Voor alle overige situaties dient een rappelbrief verstuurd te worden, waarin de inwoner nog een laatste termijn krijgt om het verslag retour te sturen. In die brief wordt ook aangegeven dat iemand de mogelijkheid heeft een aanvraagformulier te gebruiken. Wanneer het verslag of aanvraagformulier niet tijdig worden ingeleverd, wordt de melding afgesloten, zoals dit ook is uitgelegd in de rappelbrief. De in het plan opgenomen ondersteuning wordt dan niet ingezet.
Een inwoner kan een aanvraag doen met een door de gemeente vastgesteld aanvraagformulier. Een onderzoeksverslag kan als aanvraag dienen als in het verslag gemeld wordt dat het verslag ook als aanvraag gezien dient te worden.
Indien een inwoner een aanvraag indient zonder dat een gesprek en vooronderzoek heeft plaatsgevonden wordt de aanvraag als melding aangemerkt en wordt de reguliere procedure gevolgd.
Indien de aanvraaggegevens van de inwoner niet compleet zijn krijgt de inwoner een hersteltermijn om de gegevens aan te leveren. Indien de gegevens (na een eventuele hersteltermijn van in principe 2 weken) niet compleet zijn wordt de aanvraag buiten behandeling gelaten.
Indien een inwoner de maatwerkvoorziening in de vorm van een PGB wenst moet hij bij de aanvraag ook een PGB-plan indienen.
De totale beoordeling van de noodzakelijke maatwerkvoorziening(en) leidt tot een beschikking. De inwoner ontvangt het besluit binnen 2 weken na de aanvraag. Wanneer duidelijk is dat de termijn van 2 weken overschreden gaat worden dient er een uitstelbericht naar de inwoner verzonden te worden. In deze brief moet de reden van uitstel benoemd worden en moet een uiterlijke termijn van afhandeling genoemd worden.
In de beschikking tot verstrekking van een maatwerkvoorziening wordt in ieder geval gemotiveerd aangegeven of deze als voorziening in natura of als PGB wordt verstrekt.
Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening in natura wordt in de beschikking in ieder geval vastgelegd:
Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening in de vorm van een PGB is in de beschikking in ieder geval vastgelegd:
Indien van toepassing maken het ondersteuningsplan (deel 1 en deel 2) (natura) een vast onderdeel uit van een besluit voor een maatwerkvoorziening. Indien het zorgplan gereedkomt na het besluit dan wordt deze na ondertekening door de inwoner alsnog toegevoegd aan het besluit.
Als sprake is van een te betalen eigen bijdrage wordt dit in de beschikking vermeld. Tevens wordt vermeld voor welke duur de eigen bijdrage wordt geïnd en dat het Centraal Administratie Kantoor (CAK) de eigen bijdrage int.
Tegen de beslissing welke vermeld wordt in de beschikking, is bezwaar en beroep mogelijk volgens de Awb.
De inwoner heeft binnen de groep van door gemeente gecontracteerde aanbieders keuzevrijheid in welke zorgaanbieder de ondersteuning levert. Het college begeleidt indien gewenst de inwoner naar de juiste zorgaanbieder met de passende expertise.
Inwoners die gebruik maken van het collectief vraagafhankelijk vervoer hebben geen keuzevrijheid in het kiezen van een vervoerder.
Bij de verstrekking van zaken (woningaanpassingen/hulpmiddelen) geldt dat de goedkoopst adequate voorziening geldend is. Bij de keuze voor een duurdere aanbieder dient de meerprijs door de inwoner zelf bekostigd te worden.
Artikel 23 Het zorgplan (ondersteuningsplan, deel 2)
Naast keuzevrijheid is het van belang dat de inwoner zelf invloed heeft op de wijze waarop de ondersteuning wordt ingevuld. Gecontracteerde aanbieders stellen daarom samen met de inwoner het zorgplan, ondersteuningsplan deel 2 op. Met de overstap naar resultaatsturing en flexibel declareren krijgen inwoner en aanbieder nog meer ruimte en flexibiliteit voor het invullen van de ondersteuning. Het netwerk/mantelzorger van de inwoner wordt altijd betrokken bij het opstellen van het zorgplan.
In het zorgplan wordt in ieder geval vastgelegd:
Het zorgplan wordt ondertekend door de inwoner en de zorgaanbieder.
Het zorgplan is een dynamisch document en dient regelmatig aangepast te worden op de dagelijkse praktijk/voorgang die gemaakt wordt. Indien aanbieder en/of cliënt tijdens of na het opstellen van het zorgplan het inzicht verwerft dat andere ondersteuning nodig is dan de ondersteuning die in het besluit is opgenomen, dan hebben de aanbieder en inwoner de ruimte om hierover in overleg te gaan met de gemeente.
Hoofdstuk 3 Criteria maatwerkvoorziening
Een voorwaarde om voor een maatwerkvoorziening in aanmerking te komen is dat belanghebbende zijn hoofdverblijf in Nissewaard heeft. Belanghebbende moet ingeschreven staan in de Basisregistratie persoonsgegevens (BRP) van de gemeente Nissewaard. Het hoofdverblijf betekent volgens jurisprudentie meer dan alleen ingeschreven staan in de BRP, belanghebbende moet daadwerkelijk en aantoonbaar het grootste deel van de tijd in de gemeente verblijven. Uitzondering hierop zijn mensen die vanwege opname in een instelling danwel beschermde woonvorm tijdelijk (korter dan 6 maanden) hun hoofdverblijf buiten Nissewaard hebben.
Als belanghebbende kan aantonen dat hij op korte termijn in Nissewaard komt wonen, kan – als hij nog niet staat ingeschreven in de BRP - de melding in behandeling worden genomen. De inwoner moet dan wel binnen zes weken na de melding zijn ingeschreven in de BRP.
Artikel 25 Gezamenlijke huishouding
Onder een gezamenlijke huishouding wordt verstaan het geheel aan personen, daaronder begrepen de echtgenoot en kinderen, waarmee de inwoner op hetzelfde adres woonachtig is en die zorgdragen voor elkaar, anders dan in een commerciële huurders- of kostgangerrelatie.
Artikel 26 Langdurig (medisch) noodzakelijk
De voorzieningen of diensten moeten langdurig noodzakelijk zijn ter compensatie van de beperking(en) (met uitzondering van hulp bij het huishouden, begeleiding of kortdurend verblijf). Onder ‘langdurig’ wordt over het algemeen verstaan langer dan zes (6) maanden, of dat het een blijvende situatie betreft. Onder een ‘blijvende situatie’ wordt ook de terminale levensfase verstaan. Waar precies de grens ligt tussen kortdurend en langdurig verschilt per situatie. Als de verwachting is dat belanghebbende na enige tijd zonder de benodigde hulpmiddelen of aanpassingen kan functioneren, dan mag van kortdurende medische noodzaak worden uitgegaan. Bij een wisselend ziektebeeld, waarbij verbetering in de toestand opgevolgd wordt door periodes van terugval, kan uitgegaan worden van een langdurige medische noodzaak.
Voorzienbaarheid wil zeggen dat van de inwoner redelijkerwijs verwacht mag worden dat hij anticipeert op de toekomst. Wanneer een inwoner een maatwerkvoorziening aanvraagt, maar dit voorzienbaar was, komt hij in principe niet voor een maatwerkvoorziening in aanmerking, tenzij:
Artikel 28 Goedkoopst adequate voorziening
De naar objectieve maatstaven gemeten "goedkoopste adequate" voorziening geldt als norm voor de verstrekking. Adequaat houdt in dat de voorziening haar doel moet bereiken op het gebied van zelfredzaamheid en/of participatie. Voldoen meerdere voorzieningen aan dit criterium, dan kiest de gemeente voor de goedkoopste voorziening, met daarin de prijs-kwaliteit afweging. Hierbij wordt rekening gehouden met de wensen van de inwoner. Als belanghebbende een duurdere oplossing verkiest of extra-accessoires wil, dan moet hij de meerkosten daarvan zelf betalen.
Een geschikte woning is een woning waarin de inwoner zijn alledaagse levenshandelingen kan verrichten. Wanneer een beperking optreedt, dan zijn 2 mogelijkheden aan de orde:
Iedere inwoner is zelf verantwoordelijk om over een woning te beschikken, hetzij in huur of eigendom. Het is in principe aan de inwoner om een andere woning te zoeken, als de situatie daarom vraagt. Een (woon)boot of een woonwagen met vaste lig- of standplaats, waar de inwoner het hele jaar woont, staat gelijk met een woning.
Bij een woonvoorziening dient nagegaan te worden wat voor de inwoner de essentiële woonruimten zijn. Onder essentiële woonruimte wordt verstaan:
Andere woonruimtes zoals hobby/recreatieruimte, balkon of woonvoorzieningen met een therapeutisch doel zoals dialyse vallen niet onder de compensatieplicht van de gemeente.
Bij een woningaanpassing gaat het om de belemmeringen in en rond de woning te verminderen of op te heffen. Er moet een direct verband bestaan tussen de beperkingen die de aanvrager ondervindt en een of meer bouwkundige of woon-technische kenmerken van de woning.
Het college beoordeelt welke voorziening(en) tot het gewenste resultaat kan/kunnen leiden.
Leidt de afweging tot een van voornoemde richtingen, dan volgt een kostenraming. Losse voorzieningen gaan voor op bouwkundige aanpassingen.
Bij bouwkundige aanpassingen aan de woning kan het college werken met een programma van eisen (met uitzondering van kleine aanpassingen), waarmee één (bij aanpassingen < € 2000,-) of twee (bij aanpassingen > € 2000,-) offertes opgevraagd moeten worden.
Het college beoordeelt welke offerte als basis geldt voor het vaststellen van de kosten van de woonvoorziening.
Artikel 33 Grenzen aan de woonvoorziening
Als een aanpassing nodig en inpandig mogelijk is wordt allereerst die situatie beoordeeld, voordat uitbreiding van de woning aan de orde komt.
Blijkt een aanbouw noodzakelijk, dan wegen financieel-economische argumenten mee in het besluit daartoe. Een aanbouw is slechts mogelijk als tevoren vast staat dat hergebruik mogelijk is, zoals bij huurwoningen van woningcorporaties. Bij eigen woningen zal de kans op hergebruik miniem zijn. In dat geval gaat de keuze naar een herbruikbare losse woonunit met aandacht voor de RO-vergunning.
Wanneer de woning niet (rolstoel)toegankelijk is, wordt één ingang (rolstoel)toegankelijk gemaakt.
Het niveau voor sociale woningbouw is de standaard voor het treffen van woonvoorzieningen. Wenst de inwoner een hoger kwaliteitsniveau, dan kan dat in samenspraak met de woningeigenaar worden gerealiseerd maar komen de meerkosten voor rekening van de inwoner.
Een bewoner van een woning die specifiek te huur is aangeboden als woning voor ouderen of gehandicapten, mag verwachten dat deze is ingericht op het adequaat kunnen wonen voor ouderen of gehandicapten.
Algemeen gebruikelijk is dat bewoners in (levensloopbestendige) woningen voor ouderen of gehandicapten kunnen beschikken over de voor ouderen of gehandicapten benodigde voorzieningen, zoals toegankelijkheid van woonruimten met rollator of rolstoel, een lift en elektrische deuropeners. De woningeigenaar (verhuurder) is gehouden deze woonvoorzieningen te bieden.
Algemeen gebruikelijke levensduur en sanering
Heeft een aanvraag voor een voorziening betrekking op het geheel of gedeeltelijk vervangen van een badkamer of keuken dan houdt de omvang van de toe te kennen voorziening verband met de algemeen gebruikelijke levensduur van die voorzieningen. Hiervoor gelden de afschrijvingstermijnen zoals opgenomen in het Besluit maatschappelijke ondersteuning Nissewaard.
Een keuken wordt enkel aangepast op de hoofdgebruiker.
De hoogte van de financiële tegemoetkoming wordt als volgt begrensd:
Artikel 34 Primaat van verhuizen
Blijken de kosten van een aanpassing in of aan de woning hoger dan een bepaald bedrag om te verhuizen naar een geschikte woning of een geschikt te maken woning treedt het primaat van verhuizen in werking. Dit wil zeggen: uit het oogpunt van de noodzakelijke kosten en het doel van de ondersteuning adviseert het college aan de inwoner om te verhuizen naar een geschikte woning.
Hierbij weegt het college alle relevante zaken mee: financiële consequenties van de verhuizing, de beschikbaarheid (in verband met de medisch verantwoorde termijn), argumenten pro en contra de verhuizing voor de inwoner, de eventueel aanwezige mantelzorg, nabijgelegen voorzieningen enzovoort. Een zorgvuldige afweging van alle argumenten zal aan het advies ten grondslag liggen.
Niemand kan verplicht worden om te verhuizen. Kiest de inwoner (en zijn gezin) ervoor in de huidige woning te blijven wonen dan stelt het college, voor de noodzakelijke aanpassingen een beperkt bedrag beschikbaar. Dit bedrag is gemaximaliseerd aan de hoogte van de verhuiskostenvergoeding zoals opgenomen in het besluit maatschappelijke ondersteuning Nissewaard. Het resterende bedrag komt voor rekening van de inwoner. Hierbij wordt ervan uitgegaan dat alle benoemde aanpassingen ook daadwerkelijk worden uitgevoerd. Inwoner heeft naderhand geen recht meer op toekenning van een voorziening die tijdens de initiële afweging tot het pakket van eisen behoorde.
Het primaat van verhuizen is zowel van toepassing bij huur- als bij koopwoningen. Bij een koopwoning wordt een afweging gemaakt of het kopen van een andere geschikte of gemakkelijk aan te passen woning gezien kan worden als de meest goedkope en adequate oplossing. Ook als er een geschikte huurwoning beschikbaar is, geldt het primaat van verhuizen naar die woning voor de eigenaar van de koopwoning.
Het doel van het vervoer is het bevorderen van de zelfredzaamheid en participatie van de inwoners. Indien iemand de mogelijkheid heeft om zelf in de vervoersbehoefte te voorzien, hulp kan inschakelen van het eigen netwerk of gebruik kan maken van een algemene voorziening, gaat dat voor op het gebruik van het vervoer. In het gesprek tussen de gemeente en de inwoner wordt overlegd voor welk soort verplaatsingen en op welke afstanden de beperkingen ondervonden worden en hoe deze het beste zijn op te lossen.
Artikel 38 Soorten Wmo-vervoer
Regulier vervoer: Het collectief vervoer gericht op sociale contacten
Prioriteitsritten: Verplaatsingen voor een huwelijk, uitvaart, jubilea, examens, medisch noodzakelijke bezoeken (zoals nuchter bloedprikken) en andere bijzondere gelegenheden.
Artikel 39 Regionale samenwerking
De gemeenten Brielle, Hellevoetsluis, Nissewaard en Westvoorne (gezamenlijk gemeenten Voorne-Putten) zijn een intergemeentelijke samenwerking aangegaan betreffende het Wmo-vervoer.
Iedere gemeente blijft zelfverantwoordelijk voor de indicatie van de eigen inwoners. Dit betekent dat er tussen de gemeenten verschillen kunnen bestaan als het gaat om de toegang tot het Wmo-vervoer.
De gemeenten kunnen in de indicatie bijzondere aanvullende voorwaarden/verstrekkingen opnemen. De voorwaarden kunnen betrekking hebben op:
De vervoerder heeft een vervoerplicht om ieder te vervoeren die gerechtigd is gebruik te maken van het Wmo vervoer mits deze persoon zich conformeert aan de gestelde voorwaarden.
Toegang tot het vervoer kan ontzegd worden als er sprake is van:
De chauffeurs begeleiden reizigers van de voordeur van het vertrekadres naar de voordeur van het aankomstadres. Wanneer het aankomst- of vertrekadres een wooncomplex of flatgebouw is geldt de centrale ingang van het wooncomplex voor het betreffende huisnummer als voordeur.
Bij ritten die aansluiten op het Openbaar Vervoer gelden de deur van de bus, de incheckpoortjes van de metro of de aanmeerplaats van het veer als voordeur. De chauffeur wacht maximaal vijf minuten op het vertrek van de aansluitende bus.
Voor het meereizen gelden de volgende regels:
Als de reiziger op medische gronden niet zonder begeleider kan reizen, dan kan er kosteloos één medisch begeleider meereizen. De gemeente stelt vast of er sprake is van noodzaak voor een medisch begeleider en geeft dit door aan de vervoerder. Indien een medisch begeleider meereist, reserveert de vervoerder bij aanmelding van een rit altijd twee zitplaatsen. Als de gemeente heeft vastgesteld dat er een medisch begeleider nodig is, dan vervoert de vervoerder de reiziger niet zonder medisch begeleider.
Indien de reiziger niet zelfredzaam is op plek van bestemming kan de er een noodzaak voor begeleiding zijn. De noodzaak voor begeleiding op de plek van bestemming wordt vastgesteld in het gesprek. De bestemmingsbegeleider betaalt hetzelfde tarief als de reiziger.
Op verzoek van de geïndiceerde pashouder kan er maximaal één passagier meereizen tegen betaling van hetzelfde tarief als de pashouder. Daarbij geldt dat er gedurende de gehele rit voldoende ruimte in het voertuig aanwezig moet zijn. De meereizende betaalt hetzelfde tarief als de pashouder.
In het CVV mag niet worden gerookt.
Voor ritten tot 3 km mag de vervoerder een rit met een scootmobiel weigeren.
De vergoeding die reizigers betalen wordt bepaald aan de hand van het Openbaar Vervoer tarief dat iemand van dezelfde leeftijd voor de reis zou betalen. Dit geldt ook voor meereizende passagiers en voor kinderen. Medisch begeleiders reizen gratis mee. De vervoerder int deze vergoeding.
Het reisgebied betreft het grondgebied van de gemeenten Brielle, Hellevoetsluis, Nissewaard en Westvoorne en het gebied dat hiervandaan per auto bereikt kan worden met een verplaatsing van maximaal 25 kilometer enkele reis vanaf het vertrekadres, gerekend over de openbare weg.
Buiten dit gebied kan gereisd worden naar de zogenaamde puntbestemmingen en weer terug (zie bijlage 2).
Er kan tot maximaal 1.800 km per jaar gereisd worden. Indien de 1.800 km overschreden dreigt te worden, zijn uitzonderingen hierop mogelijk op basis van individueel te bepalen noodzaak.
Artikel 43 Beschikbaarheid van het vervoer
Tijdens feestdagen rijdt de vervoerder op de tijden dat ook het openbaar vervoer beschikbaar is.
Artikel 44 Duur en planning van de rit
Reizigers kunnen enige tijd vroeger of later opgehaald worden of op de gewenste bestemming arriveren dan het overeengekomen tijdstip op te halen. Voor Wmo-vervoer van deur naar deur en van deur naar halte gelden de onderstaande normen:
*) Bij ritten die aansluiting bieden op OV vanaf de uitstaphalte geldt de geplande vertrektijd van de betreffende OV-rit als aankomsttijdstip, indien sprake is van vooraf bekende vertraging mag de vervoerder hierop anticiperen. De aankomsttijd wordt door de Vervoerder zodanig gepland dat de reiziger, rekening houdend met zijn functiebeperking, de geplande aansluiting haalt.
Het is de Vervoerder toegestaan Reizigers en ritten in hetzelfde voertuig te combineren. Voorwaarde is dat de om-rijtijd niet langer is dan tweemaal de reistijd over de meest snelle route, gerekend van opstapplaats tot bestemming met een maximum van vijftien minuten.
Voor dagbestedingsvervoer houdt de vervoerder rekening met de behoefte van de doelgroep aan structuur in de vorm van onder meer vaste opstapplaatsen, routes, chauffeurs en medereizigers.
Artikel 45 Overige vervoersvoorziening
We kennen de overige vervoersvoorzieningen:
Bijzondere fiets: Een bijzondere fiets is een aan de beperking van de inwoner aangepaste fiets. Fietsen die algemeen verkrijgbaar zijn worden als algemeen gebruikelijke voorziening beschouwd. Daarmee worden in elk geval de volgende fietsen als algemeen gebruikelijke voorziening beschouwd: fiets met lage instap, ligfiets, spartamet, tandem, elektrische fiets, bakfiets, fietskar en aanhangfiets.
Artikel 46 Afweging scootmobiel
Om te bepalen of een scootmobiel voor de inwoner een passende voorziening is en welke scootmobiel passend is, worden de volgende aspecten gewogen:
Afhankelijk van de vervoersbehoefte en de beperking van de inwoner wordt beoordeeld wat de goedkoopst adequate scootmobiel is en daarmee ook welke maximumsnelheid (max 12 km/h) volstaat.
Indien de bewoner een duurdere scootmobiel wenst, betaalt de bewoner het meerdere zelf.
De kosten van service, onderhoud en reparatie maken onderdeel uit van de verstrekking van de voorziening, tenzij de schade als gevolg van verwijtbaar gedrag of nalatigheid is ontstaan. De kosten van het opladen van een scootmobiel worden beschouwd als algemeen gebruikelijke kosten en zijn voor rekening van de inwoner zelf.
Artikel 47 Afweging autoaanpassing
Om te bepalen of een autoaanpassing voor de inwoner een passende voorziening is worden de volgende aspecten gewogen:
De te maken kosten van de autoaanpassing staan in redelijke verhouding tot het gebruik, de geldigheidsduur van het rijbewijs, de verwachte levensduur en technische staat van de auto. Indien een auto ouder is dan acht jaar en er meer dan 75.000 km mee is gereden kan een technische keuring van de auto door een onafhankelijke instantie nodig zijn om te kunnen beoordelen of de aanpassing verantwoord is.
Algemeen gebruikelijke autoaanpassingen zijn onder andere stuurbekrachtiging, rembekrachtiging, automatische versnelling, een auto met hoge instap, een verstelbare autostoel met een goed zitcomfort en of zithouding, elektrische bedienbare ramen, kosten van een APK-keuring cruise control of een derde of vijfde deur en warmte werend glas.
Het college verstrekt een maatwerkvoorziening voor ondersteuning bij beperkingen door niet of zeer beperkt kunnen lopen, in de vorm van een rolstoel inclusief noodzakelijke accessoires.
Het college onderzoekt of de inwoner zich door beperkingen bij het lopen dagelijks grotendeels en langdurig zittend moet verplaatsen.
Het college verstrekt geen rolstoel voor gebruik korter dan zes maanden. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van een uitleenservice.
Bij de selectie van een rolstoel wordt onder andere gekeken naar de volgende aspecten:
Sporten kan een belangrijk middel tot participatie zijn. Wanneer het voor de inwoner zonder (amateur) sportvoorziening niet mogelijk is om een sport te beoefenen en de kosten hiervoor aanzienlijk hoger zijn dan gebruikelijke kosten die een persoon zonder beperkingen heeft kan een sportvoorziening verstrekt worden.
De inwoner dient aan te tonen:
3.5 Ondersteuning Thuis (bij het voeren van een huishouden)
Artikel 50 Te behalen resultaten
De Wmo heeft als doel dat de inwoner ondersteund wordt in zijn zelfredzaamheid en kan participeren in de samenleving. Daarbij mag het huishouden geen obstakel zijn. Het resultaat van de ondersteuning is dat de inwoner:
Artikel 51 Definitie schoon huis
Een schoon huis betekent dat iedereen gebruik moet kunnen maken van een schone woonkamer, als slaapvertrek in gebruik zijnde ruimtes, de keuken, sanitaire ruimtes en trap/gang. Het huis dient zodanig schoon te zijn dat het niet vervuilt en zo een algemeen aanvaard basisniveau van schoon houden wordt gerealiseerd.
Artikel 52 Algemene afwegingen voor Ondersteuning Thuis
Hulp bij het voeren van een huishouden wordt alleen geboden wanneer er geen andere oplossingen zijn die problemen op dit leefgebied kunnen voorkomen of oplossen. Activiteiten die door de klant zelf kunnen worden uitgevoerd, behoren dan ook tot de eigen verantwoordelijkheid. In de dagelijkse praktijk kan dit ook betekenen dat een deel van het huishouden door klant wordt uitgevoerd en voor een ander deel ondersteuning wordt geboden.
Een andere vorm van het benutten van eigen mogelijkheden is het verlenen van medewerking aan een zo efficiënt mogelijke ondersteuning. Dit betekent dat van de betrokkene mag worden verwacht dat hiermee rekening wordt gehouden bij de inrichting van de woning en planning van huishoudelijke werkzaamheden. Te denken valt aan het zo ver als mogelijk voorbereiden van de was en het ergonomisch verantwoord inrichten van de woning. Uit deze eigen verantwoordelijkheid vloeit ook voort dat, in het algemeen, het type en de grootte van de woning niet van invloed zijn op de hoeveelheid te verstrekken hulp. Dit zijn keuzes waarop betrokkenen zelf invloed kunnen uitoefenen en keuzes in kunnen maken. Dit geldt ook voor het verzorgen van huisdieren (niet zijnde hulphonden/dieren). De gevolgen hiervan op de omvang van de schoonmaaktaak en het zoeken van oplossingen daarvoor behoort in de eerste plaats tot de eigen verantwoordelijkheid van de aanvrager. Het onderhoud van de tuin wordt niet tot het huishouden gerekend. Technische hulpmiddelen zoals een wasmachine, droogtrommel, afwasautomaat en stofzuiger zijn algemeen gebruikelijke huishoudelijke apparatuur.
Was men al gewend om voor eigen rekening een schoonmaakhulp in te huren, dan is het enkele feit dat er zich beperkingen voordoen geen reden om een beroep te doen op gemeentelijke ondersteuning. Immers in de Wmo staan oplossingen die op eigen kracht ingevuld kunnen worden voorop. Wel moet altijd worden meegewogen of door het ontstaan van beperkingen de mogelijkheden wegvallen om de zelf ingehuurde hulp te continueren of dat de ondersteuning door de zelf ingehuurde hulp niet meer toereikend is.
Als er voldoende gebruikelijke hulp aanwezig is, biedt het college geen ondersteuning bij het schoonhouden of organiseren van het huishouden.
Veel personen zijn bereid mantelzorg te verlenen. Deze vorm van vrijwillige ondersteuning door derden, niet behorend tot de leefeenheid, gaat voor op ondersteuning van de gemeente. Tegelijk is deze vorm van vrijwillige hulp niet afdwingbaar en daarmee in de praktijk vaak incidenteel en aanvullend op andere vormen van zorg. Indien noodzakelijk kan de gemeentelijke ondersteuning bestaan uit tijdelijke vervanging van de mantelzorger of vrijwilliger.
Indien eigen mogelijkheden, gebruikelijke hulp en mantelzorg of vrijwilligershulp geen of onvoldoende oplossing bieden, kan de gemeente ondersteuning bieden. Voordat hiervan sprake kan zijn, wordt bekeken of een algemene voorziening een (gedeeltelijke) oplossing kan bieden. Het gaat hierbij om initiatieven die algemeen of voor brede doelgroepen toegankelijk zijn. Het gaat zowel om particuliere als gesubsidieerde initiatieven. Voorwaarde is dat een dergelijke voorziening feitelijk toegankelijk is. Hiermee wordt bedoeld dat de voorziening redelijkerwijs door de klant kan worden bekostigd en er daadwerkelijk geschikte hulp geleverd kan worden onder redelijke voorwaarden.
Indien belanghebbende regie kan voeren over het eigen leven, mag van hem/haar worden verwacht dat werkzaamheden worden geprioriteerd en keuzes worden gemaakt.
Tijdens het gesprek met de klant worden alle mogelijkheden doorgenomen en besproken. Pas wanneer de gebruikelijke hulp, de eigen mogelijkheden en algemene voorzieningen niet of onvoldoende van toepassing zijn, wordt onderzocht in welke mate het gemeentelijk aanbod in ondersteuning kan voorzien. Gemeentelijke ondersteuning bij het voeren van een huishouden neemt de verantwoordelijkheid van de klant niet over, maar helpt de klant om het resultaat te behalen.
Artikel 53 Soorten ondersteuning Thuis
Als ondersteuning bij het huishouden noodzakelijk blijkt, wordt een maatwerkvoorziening toegekend. Bij ondersteuning thuis onderscheiden we twee maatwerkvoorzieningen in natura:
Artikel 54 Hulp bij het huishouden
De maatwerkvoorziening Hulp bij het Huishouden bestaat uit basisuren die, als dat noodzakelijk is, aangevuld worden met extra uren op maat.
Als objectieve maatstaf voor het vaststellen van de basisuren hanteert het college het onafhankelijk en objectief onderzoek Normering van de basisvoorziening ‘Schoon Huis’, uitgevoerd door KPMG Plexus en Bureau HHM, juli 2016.
Ten behoeve van het realiseren van een schoon huis worden 105 uur per jaar beschikbaar gesteld in de vorm van basisuren. Via het onafhankelijk en objectief onderzoek is vastgesteld dat met dit aantal uren het resultaat schoon huis behaald kan worden (zie bijlage 3).
De basisuren worden altijd toegekend als betrokkene recht heeft op ondersteuning bij het huishouden. Met de basisuren kan het huis schoongehouden worden op het door de gemeente gedefinieerde niveau van schoon. De basisuren richten zich op het uitvoeren van het lichte en zware schoonmaakwerk. Denk aan het afnemen van stof, stofzuigen, reinigen van ramen (aan de binnenzijde), vloeren en sanitair en bedden verschonen. De basisuren kunnen naar eigen inzicht ingezet worden voor het realiseren van het resultaat ‘schoon huis’.
De klant kan deze uren verzilveren bij een aanbieder waarmee de gemeente een contract heeft afgesloten voor het leveren van hulp bij het huishouden. De klant stemt zelf met de door hem/haar gekozen hulp/aanbieder af voor welke taken en met welke frequentie dit wordt ingevuld. Het aantal uren dat verstrekt wordt via de basisuren én het niveau van schoon dat hiermee behaald kan worden is gebaseerd op het objectieve en onafhankelijke onderzoek, uitgevoerd door KPMG Plexus en Bureau HHM (juli 2016).
Wanneer als gevolg van objectiveerbare (medische) beperkingen klanten onvoldoende ondersteund worden door de basisuren bij het realiseren van een schoon huis of als er een ander noodzakelijk resultaat behaald moet worden, kunnen er aanvullende uren ingezet worden.
Via een zorgvuldig, individueel onderzoek wordt bepaald of betrokkene aanvullende uren nodig heeft. In dit onderzoek wordt gekeken of via de eigen mogelijkheden, de algemene voorzieningen en voorliggende voorzieningen in combinatie met een eventuele inzet van de basisuren voor een schoon huis voldoende oplossing wordt geboden.
Een hoger niveau van hygiëne of schoonhouden realiseren
Deze aanvullende uren kunnen ingezet worden als betrokkene vanwege geobjectiveerde medische/fysieke belemmeringen onvoldoende resultaat kan bereiken met het slim inzetten van de basisuren die beschikbaar zijn voor het realiseren van een schoon huis, maar inhoudelijk geen ander resultaat behaald moet worden. Aanleiding voor de inzet van deze aanvullende uren kan zijn de ernstige fysieke beperkingen waardoor betrokkene geen mogelijkheden heeft zelf enige huishoudelijke werkzaamheden te verrichten of medische beperkingen waardoor een meer dan gebruikelijke hygiëne noodzakelijk is, of medische/fysieke beperkingen die leiden tot een snellere vervuiling van het huis. De extra noodzakelijke schoonmaak dient een medische/fysieke oorzaak te hebben, welke aantoonbaar is. Daarnaast kan de aanwezigheid van kinderen onder de 13 jaar leiden tot een snellere vervuiling van het huis. Deze extra vervuiling dient door de ouders in redelijkheid tot het noodzakelijke beperkt te worden, maar kan aanleiding zijn aanvullende uren op maat toe te kennen. Voor het hanteren van de leeftijdsgrens van 13 jaar is aansluiting gezocht bij het Protocol voor huishoudelijke hulp van het CIZ uit 2006, pagina 10.
Door middel van een zorgvuldig onderzoek wordt bekeken of de medische/fysieke beperking van de klant leidt tot de noodzaak voor het realiseren van een hoger niveau van hygiëne of een intensievere ondersteuning bij het schoonmaken. Ook wordt bekeken of er andere noodzakelijke factoren zijn die buiten de beïnvloedingsfeer van de aanvragen liggen en meegewogen moeten worden. Zie bijlage 4 voor de richtlijn individuele weging.
Het dagelijks beschikken over voedsel
Onder maaltijdverzorging wordt verstaan het verzorgen van de broodmaaltijd, koffie en theezetten, warme maaltijd opwarmen. Het uitgangspunt voor het te behalen resultaat is dat indien nodig 1 keer per dag de broodmaaltijd wordt bereid en klaargezet en 1 keer per dag een warme maaltijd wordt opgewarmd en/of klaargezet.
Tijdens het gesprek met betrokkene worden alle mogelijkheden doorgenomen en besproken. Is er een huisgenoot aanwezig die in staat is de maaltijd klaar te zetten of op te warmen? Dan hoeft de gemeente op grond van gebruikelijke hulp geen ondersteuning te bieden. Kan betrokkene op eigen kracht of met hulp van de mensen om hem heen een maaltijd verzorgen? Is bijvoorbeeld een kind of één van de buren in staat een maaltijd klaar te zetten of op te warmen? Ook wordt er in het onderzoek gekeken of voorliggende voorzieningen zoals kant en klaar maaltijden van de supermarkt, mee-eten bij een verzorgingshuis, maaltijdbezorging aan huis etc. oplossingen bieden. Daarbij dient ook betrokken te worden of de persoon aanspraak kan maken op ondersteuning via zijn/haar zorgverzekering. Indien een persoon niet (meer) in staat is zelf of met hulp van de omgeving maaltijden te verzorgen en voorliggende voorzieningen niet of onvoldoende tot de noodzakelijke oplossing leiden, kan ondersteuning door de gemeente worden bezien. Zie bijlage 4 voor de richtlijn individuele weging.
Beschikken over schoon linnen- en beddengoed en schone kleding
Ondersteuning ten behoeve van dit resultaat wordt geboden als een persoon een belemmering heeft bij het op orde en schoonhouden van het linnen- en/of beddengoed en kleding. Het doel van dit resultaat is de beschikking hebben over schoon linnen- en beddengoed en/of over schone kleding. De verzorging van de was zoals bedoeld binnen dit resultaatgebied omvat het machinaal wassen, laten drogen en opvouwen van kleding en linnen- en beddengoed.
Van de inwoner wordt verwacht dat de reikwijdte van de ondersteuning tot een minimum wordt beperkt door bijvoorbeeld de aanschaf van een wasdroger of kleding die niet gestreken hoeft te worden. Van betrokkene wordt tevens verwacht dat hij/zij redelijkerwijs al het mogelijke heeft gedaan om het ontstaan van extra zware was te beperken. Bijvoorbeeld door het gebruik van incontinentiemateriaal of anti-allergieproducten.
De vaststelling van het noodzakelijk aantal uren vindt plaats in een individuele weging en wordt afgestemd op de individuele situatie. De uren worden op maat toegekend en zijn altijd aanvullend op de basisuren voor Schoon huis. Voor het individueel vaststellen van de benodigde uren wordt gebruik gemaakt van de tabel Richtlijn individuele weging (bijlage 4). Deze is gebaseerd op het Protocol voor huishoudelijke hulp van het CIZ uit 2006. Deze tabel geldt als richtlijn.
De aard van de ondersteuning, frequentie en intensiteit wordt afgestemd op het minimaal te behalen noodzakelijke resultaat. Hierbij is het uitgangspunt dat de ondersteuning via de goedkoopste en meest efficiënte wijze vorm krijgt.
Thuis zorgen voor kinderen onder de 6 jaar
Het zorgen voor kinderen is een taak van ouder en/of verzorgers. Dat geldt ook voor ouders die door beperkingen niet in staat zijn hun kinderen te verzorgen. Elke ouder is zelf verantwoordelijk voor de opvang en (het organiseren van de noodzakelijke) verzorging van zijn of haar kinderen. Uitgangspunt is hierbij dat bij uitval van een van de ouders de andere ouder deze zorg of zijn aandeel in de zorg daar waar mogelijk overneemt. Op grond van gebruikelijke zorg hoeft het college niet te compenseren. Het college ondersteunt alleen als ouders door acuut ontstane problemen een oplossing nodig hebben voor kinderen tot en met de leeftijd van 5 jaar. De ondersteuning is dus per definitie tijdelijk, in afwachting van een definitieve oplossing. Een indicatie wordt afgegeven met een maximale duur van 3 maanden om ouder(s) of verzorger(s) de mogelijkheid te bieden in een oplossing te voorzien. Van ouders mag worden verwacht dat zij zich tot het uiterste inspannen om die oplossing zo snel mogelijk te vinden. Daarbij dient ook betrokken te worden of de persoon aanspraak kan maken op ondersteuning via zijn/haar zorgverzekering. Individuele ondersteuning voor structurele opvang van kinderen is niet mogelijk binnen de Wmo. De zorg voor kinderen omvat het wassen, douchen, aankleden, verschonen van luiers en het voeden van baby's. Het passen op kinderen valt niet onder dit resultaat.
Artikel 55 Huishoudelijke ondersteuning
De maatwerkvoorziening Huishoudelijke Ondersteuning is gericht op het realiseren van een schoon en leefbaar huis in combinatie met een behoefte aan lichte begeleidingsactiviteiten voor inwoners die dit niet zelf kunnen realiseren en/of niemand in het sociale netwerk vinden die dit kan realiseren en/of die geen gebruik kunnen maken algemene voorzieningen om dit te realiseren.
Aanvullend op de in artikel 50 te behalen resultaten zijn:
Ondersteuning bij het organiseren van huishoudelijke taken wordt ingezet wanneer betrokkene niet tot zelfregie en planning van de werkzaamheden in staat is. Behalve dat er huishoudelijke taken moeten worden overgenomen, heeft de hulp, aansturende en regietaken. Daarbij geldt voor de hulp een extra verantwoordelijkheid bij het signaleren van ongewenste situaties of toenemende kwetsbaarheid bij betrokkene.
De hulp dient bij het uitoefenen van de ondersteuning zoveel mogelijk de klant te betrekken bij het maken van keuzes. Daarbij dient aangesloten te worden bij de capaciteiten, intellectuele vaardigheden en leervermogen van de klant. Bij een deel van deze groep zal geen sprake zijn van ontwikkelvermogen, eerder van afnemende zelfredzaamheid. Bewaken of het nog verantwoord is dat de klant zelfstandig woont, is daarom onderdeel van het resultaatgebied (signaleren en doorgeven aan de gemeente).
De resultaten van deze aanvullende uren krijgen vorm door een gespecialiseerde hulp in te zetten (voor alle toegekende uren ondersteuning bij het huishouden). Indien nodig in combinatie met een extra aantal uur ondersteuning voor het organiseren van het huishouden.
De vaststelling van het noodzakelijke aantal uren vindt plaats in een individuele weging (bijlage 4) en wordt afgestemd op de individuele situatie. De uren worden op maat toegekend en zijn altijd aanvullend op de basisuren voor Schoon huis.
Voor het individueel vaststellen van de benodigde uren wordt gebruik gemaakt van de tabel Richtlijn individuele weging. Deze is gebaseerd op het Protocol voor huishoudelijke hulp van het CIZ uit 2006. Deze tabel geldt als richtlijn. De aard van de ondersteuning, frequentie en intensiteit wordt afgestemd op het minimaal te behalen noodzakelijke resultaat. Hierbij is het uitgangspunt dat via de goedkoopste en meest efficiënte wijze de ondersteuning vorm krijgt.
3.6 Ondersteuning persoonlijk en sociaal functioneren
Ondersteuning bij persoonlijk en sociaal functioneren bestaat uit de maatwerkvoorzieningen begeleiding, dagbesteding en kortdurend verblijf. Het is gericht op het bevorderen of behouden van zelfredzaamheid, het groeien naar zelfstandigheid en/of participatie in de samenleving.
Artikel 56 Te behalen resultaten
De Wmo heeft als doel dat de inwoner ondersteund wordt in zijn zelfredzaamheid en kan participeren in de samenleving. Daarbij mag het persoonlijk en sociaal functioneren geen belemmering zijn. Het resultaat van de ondersteuning is dat de inwoner:
Artikel 57 Algemene afwegingen voor Ondersteuning persoonlijk en sociaal functioneren
Hulp bij het persoonlijk en sociaal functioneren wordt alleen geboden wanneer er geen andere oplossingen zijn die problemen op dit leefgebied kunnen voorkomen of oplossen. Activiteiten die door de klant zelf kunnen worden uitgevoerd, behoren dan ook tot de eigen verantwoordelijkheid.
Als er gebruikelijke hulp aanwezig is, biedt het college geen of minder ondersteuning bij het ondersteunen bij het persoonlijk en sociaal functioneren.
Indien eigen mogelijkheden, gebruikelijke hulp en mantelzorg of vrijwilligershulp geen of onvoldoende oplossing bieden, kan de gemeente ondersteuning bieden. Voordat hiervan sprake kan zijn, wordt bekeken of een algemene voorziening een (gedeeltelijke) oplossing kan bieden. Het gaat hierbij om initiatieven die algemeen of voor brede doelgroepen toegankelijk zijn. Het gaat zowel om particuliere als gesubsidieerde initiatieven. Voorwaarde is dat een dergelijke voorziening feitelijk toegankelijk is. Hiermee wordt bedoeld dat de voorziening redelijkerwijs door de klant kan worden bekostigd en er daadwerkelijk geschikte hulp geleverd kan worden onder redelijke voorwaarden.
Al naar gelang de problematiek en de persoonlijke omstandigheden van de inwoner wordt de maatwerkvoorziening geïndiceerd. Het te bereiken resultaat is altijd gericht op het vermogen van inwoners om zichzelf aan te passen en een eigen regie te voeren in het licht van de fysieke, sociale en emotionele uitdagingen van het leven.
Indien een van deze voorzieningen ten behoeve van het resultaat ontlasting van de mantelzorger wordt ingezet geldt dat de mantelzorger aanschuift bij het gesprek met de inwoner, zodat hij zijn belangen mee kan wegen in de beoordeling. Zodoende probeert het college te voorkomen dat de mantelzorger uitvalt wegens overbelasting.
Artikel 58 soorten Ondersteuning persoonlijk en sociaal functioneren
Als ondersteuning bij het persoonlijk en sociaal functioneren noodzakelijk blijkt, wordt een maatwerkvoorziening toegekend. Bij ondersteuning persoonlijk en sociaal functioneren onderscheiden we 8 soorten maatwerkvoorzieningen in natura:
Begeleiding Basis kan ingezet worden voor het aanleren of behouden van vaardigheden, ondersteuning gericht op het leren kennen van de identiteit en van daaruit keuzes te maken, regie en structuur in het dagelijks leven en het plannen van dagelijkse activiteiten. Begeleiding Basis richt zich op inwoner en met problematiek op meerdere leefgebieden maar is hanteerbaar in de context van de woon- en leefomgeving.
Begeleiding Intensief kan ingezet worden voor het aanleren of behouden van vaardigheden, ondersteuning gericht op het leren kennen van de identiteit en van daaruit keuzes te maken, regie en structuur in het dagelijks leven en het plannen van dagelijkse activiteiten. Hierbij kan ook aandacht zijn voor het nemen van besluiten. Begeleiding Intensief richt zich op inwoners met een (tijdelijk) ernstig tekortschietende zelfregie, integratie en participatie en sociaal-emotionele problematiek. Sprake is van complexe en/of meervoudige problematiek. Vanwege de aard van de problematiek/ondersteuning is specialistische inzet vereist welke gericht is op het stabiliseren van de situatie en coördinatie van de zorg in een huishouden.
Begeleiding Ontwikkelarrangement kan ingezet worden wanneer een inwoner leerbaar is maar door verschillende oorzaken tijdelijk niet in staat is om regie en structuur aan het dagelijks leven te geven en dagelijkse activiteiten uit te voeren. Begeleiding Ontwikkelarrangement richt zich op inwoners die in een relatief korte periode (maximaal 1 jaar) in staat zijn om vaardigheden aan te leren zodanig dat zij zelfstandig kunnen wonen en leven (zelfredzaam en meedoen). De inschatting is dat na inzet van het Ontwikkelarrangement geen maatwerkvoorziening begeleiding meer nodig is.
Dagbesteding is een structurele tijdsbesteding met een welomschreven doel waarbij de inwoner actief wordt betrokken en die hem dagstructuur/ritme en zingeving verleent en/of de thuissituatie ontlast. Een zinvolle daginvulling richt zich op (ontwikkelingsgerichte) activiteiten die aansluiten bij de talenten, mogelijkheden en interesses van de inwoner. Dagbesteding brengt mensen letterlijk in beweging en leidt af van problemen/beperkingen. Doelen zijn dat het de zelfredzaamheid van de inwoner bevordert en de mate waarin hij kan participeren in de maatschappij verhoogt.
Uitgangspunt is dat de dagbesteding gedurende maximaal 9 dagdelen per week plaatsvindt. Uitzondering hierop zijn de situaties waarbij sprake is van toeleiding naar zorg op grond van de Wlz, of van toeleiding naar scholing, betaald werk of vrijwilligerswerk.
Uitgangspunt is dat inwoner zelfverantwoordelijk is voor het vervoer van en naar de locatie van dagbesteding. Wanneer eigen oplossingen niet mogelijk zijn en er een door het Wmo-loket vastgestelde (medische) noodzaak is kan een vervoersvoorziening ingezet worden. In dit geval geldt dat bij gelijke vormen van dagbesteding de dagbesteding dichtbij de voorkeur geniet.
Dagbesteding basis kan ingezet worden wanneer een inwoner ondersteuning nodig heeft bij beperkingen op het vlak van zelfregie over het dagelijks leven en tekortschietende vaardigheden in zelfregelend vermogen. Zij hebben behoefte aan ondersteuning bij het toepassen van vaardigheden en gedrag in het dagelijks leven door herhaling en methodische interventie. Dagbesteding basis richt zich op inwoners die beperkt zijn in zelfredzaamheid door een lichamelijke, zintuiglijke, cognitieve of verstandelijke beperking, of een psychiatrische of psychosociaal probleem, of een combinatie daarvan. Het gedrag van de inwoner is voorspelbaar en risico`s als gevolg van de problematiek zijn goed in te schatten.
Dagbesteding intensief kan ingezet worden wanneer een inwoner ondersteuning nodig heeft bij beperkingen op het vlak van zelfregie over het dagelijks leven en tekortschietende vaardigheden in zelfregelend vermogen. Zij hebben behoefte aan ondersteuning bij het toepassen van vaardigheden en gedrag in het dagelijks leven door herhaling en methodische interventie. Dagbesteding intensief richt zich op inwoners die te maken hebben met ernstige gedragsproblematiek al dan niet in combinatie met intensieve persoonlijke verzorging. Er is toezicht of gedragsregulering nodig. De inwoner heeft tijdens de dagactiviteit een hoge mate van begeleiding nodig.
De nadruk bij dagbesteding ontwikkelarrangement ligt op de ontplooiingskansen en is altijd ontwikkelgericht van aard. Inwoners hebben behoefte aan ondersteuning bij het toepassen van vaardigheden en gedrag in het dagelijks leven door herhaling en methodische interventie. Dagbesteding ontwikkelarrangement richt zich op inwoners die zich willen en kunnen ontplooien en in staat zijn om vaardigheden aan te leren zodanig dat zij zelfstandig kunnen werken en leven (zelfredzaam en meedoen). Zij kunnen dit echter niet op eigen kracht. Het dagbesteding ontwikkelarrangement ondersteunt inwoners om dit perspectief waar te maken.
Artikel 61 Kortdurend Verblijf
Kortdurend verblijf is in te zetten als een vorm van respijtzorg voor mantelzorgers en/of als een voorziening om de inwoner zelf een ‘adempauze’ te bieden. Het is aanvullend op noodzakelijke zorg en ondersteuning thuis.
Kortdurend verblijf basis richt zich op inwoners die voortdurend toezicht nodig hebben of waar constant zorg, of zorg op onplanbare tijdstippen, noodzakelijk is. Het gedrag van de inwoner is voorspelbaar en risico`s als gevolg van de problematiek zijn goed in te schatten.
Kortdurend verblijf intensief richt zich op inwoners met uitgebreide beperkingen bij het dagelijks functioneren, persoonlijke zorg, mobiliteit en zelfredzaamheid. En/of het gedrag van de inwoner is onvoorspelbaar en de-escaleren van situaties kan noodzakelijk zijn. Er is continue toezicht nodig en een op een begeleiding kan op sommige momenten noodzakelijk zijn.
3.7 Maatschappelijke opvang en Beschermd Wonen
Artikel 62 Toegang maatschappelijke opvang
Inwoner dient een aanvraag voor een opvangvoorziening in te dienen bij de instelling voor maatschappelijke opvang. Alleenstaande daklozen (waar binnen het eigen netwerk geen oplossing is) kunnen zich voor een aanvraag melden bij de gemeente.
De instelling of de gemeente beoordeelt, zo spoedig mogelijk na het ontvangen van de aanvraag, binnen de kaders van de toelatingscriteria en weigeringsgronden, zoals opgenomen in de beleidsregel landelijke toegankelijkheid ZHE, of de belanghebbende toegelaten kan worden tot de opvangvoorziening.
Indien de belanghebbende op basis van de toelatingscriteria en weigeringsgronden kan worden toegelaten tot de opvangvoorziening, maar er geen beschikbare plaatsen binnen de instelling beschikbaar zijn, wordt de belanghebbende op de wachtlijst voor de opvangvoorziening geplaatst.
Artikel 63 Algemene toelatingscriteria en weigeringsgronden
Voor de toelating tot de opvangvoorziening worden de volgende toelatingscriteria gehanteerd:
Belanghebbende komt niet (langer) in aanmerking voor de opvangvoorziening indien:
Indien de aanvrager voldoet aan de toelatingscriteria en aangetoond heeft dat hij daadwerkelijk dakloos is, krijgt hij een schriftelijke toestemming voor 6 maanden voor het gebruik van een briefadres van de gemeente en volgt inschrijving in de Basisregistratie Personen (BRP). De aanvrager moet zich binnen 5 werkdagen na toestemming melden bij de gemeente Nissewaard, anders vervalt de toestemming. Iedere 6 maanden wordt gecontroleerd of belanghebbende nog steeds aan de voorwaarden voldoet en is er een mogelijkheid om de inschrijving te verlengen. We leggen de verplichting op om één keer per week de post op te halen. Wanneer betrokkene zijn post 4 weken niet komt ophalen volgt een adresonderzoek voor uitschrijving uit de BRP. Betrokkene komt, in principe, niet opnieuw in aanmerking voor een briefadres, tenzij blijkt dat de reden opname in een instelling of detentie betrof.
Hoofdstuk 4 Verstrekkingsvorm ondersteuning
Om te bepalen welke gecontracteerd aanbieder de noodzakelijke ondersteuning mag bieden, hanteert het college de volgende criteria:
4.1 Regels voor het persoonsgebonden budget
Een PGB kan een geschikt instrument zijn voor de inwoner om zijn leven naar eigen wensen en behoeften in te vullen. In de Wmo 2015 worden drie voorwaarden gesteld om in aanmerking te komen voor een persoonsgebonden budget. Het gaat er om of:
De inwoner naar het oordeel van het college op eigen kracht voldoende in staat is te achten tot een redelijke waardering van zijn belangen terzake, dan wel met hulp uit zijn sociaal netwerk of van zijn aangewezen vertegenwoordiger, in staat is te achten de aan een persoonsgebonden budget verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren.
Artikel 69 Bekwaamheid van de inwoner
Naar het oordeel van het college is de inwoner of diens (wettelijk) vertegenwoordiger voldoende bekwaam tot het beheren van het PGB, zoals bedoeld in het tweede lid van artikel 2.3.6 van de Wmo 2015, tweede lid, indien hij/zij:
in staat is de verantwoordelijkheid van de opdrachtgeverstaak op zich te nemen, zoals onder meer het zoeken van een formele en/of informele zorgverlener, het voeren van gesprekken, het (laten) opstellen van zorgovereenkomsten, het aansturen van de formele en/of informele zorgverlener, het accorderen van facturen en het bewaken van de kwaliteit en voortgang van de maatschappelijke ondersteuning.
De bekwaamheid tot het beheren van het PGB toetst het college in samenspraak met de inwoner of diens (wettelijk) vertegenwoordiger, waarin het oordeel van het college bepalend is.
De inwoner of diens (wettelijk) vertegenwoordiger wordt door het college niet in staat geacht de aan het PGB verbonden taken verantwoord uit te kunnen voeren, als sprake is van één of meer van de volgende omstandigheden:
Wanneer de aanvrager niet in staat is zelf het PGB te beheren, kan hij een (wettelijk) vertegenwoordiger aanwijzen. Hiertoe overhandigt de aanvrager aan de gemeente Nissewaard een schriftelijke machtiging, dit teneinde het beheer van het PGB op een verantwoorde wijze uit te voeren.
De formele en/of informele zorgverlener mag het PGB niet beheren of de inwoner hierin ondersteunen, tenzij het college hiertoe anders besluit.
Artikel 70 Motivatie van de inwoner
Om in aanmerking te komen voor het PGB dient de inwoner te motiveren, zoals bedoeld in het tweede lid van artikel 2.3.6 van de Wmo 2015, waarom hij de maatschappelijke ondersteuning middels het PGB wenst te ontvangen, waarbij tenminste beargumenteerd dient te worden:
Artikel 71 Contra-indicaties tegen het verstrekken van een PGB
Kiest de inwoner voor een PGB, dan is hij in principe ook de budgetbeheerder. Is hij minderjarig, niet budgetvaardig of handelingsonbekwaam, dan treedt een wettelijk vertegenwoordiger op als budgetbeheerder. Deze budgetbeheerder moet een aantoonbare relatie met de inwoner hebben.
Als er een ernstig vermoeden is dat de budgetbeheerder problemen heeft met het omgaan met een PGB, wordt overwogen of een PGB wel de juiste leveringsvorm is voor de maatwerkvoorziening. De hierna beschreven situaties, zijn situaties waarbij het risico groot is dat het PGB niet besteed wordt aan het daarvoor bestemde doel, namelijk:
Bovenstaande opsomming is niet limitatief. Er kunnen andere situaties denkbaar zijn waarin het verstrekken van een PGB niet gewenst is. Deze situaties vereisen altijd een individuele afweging. In deze situaties kan een PGB worden geweigerd. Om een PGB af te wijzen op contra-indicaties, moet er een feitelijke onderbouwing zijn waarop het afwijzingsbesluit is gebaseerd. De onderbouwing wordt in de beschikking vermeld.
Als blijkt dat een maatwerkvoorziening nodig is en de inwoner wil dit in de vorm van een PGB is de inwoner verplicht hiervoor een ingevuld en onderstekend PGB-plan in te leveren. Dit plan kan tijdens de onderzoeksfase ingeleverd worden. De uiterste inleverdatum is bij het indienen van een aanvraag.
Het PGB-plan omvat de uitwerking van de benodigde zorg en de daarmee samenhangende kosten voor een persoonsgebonden budget. De gemeente heeft een format vastgesteld waaraan een PGB-plan minimaal moet voldoen. In Nissewaard wordt dit het zorg- en budgetplan genoemd. Het PGB-plan moet volledig zijn ingevuld en omschrijven welke zorg er op welk moment nodig is en op welke manier de zelfredzaamheid (daar waar mogelijk) gerealiseerd wordt. Het vergroten van de zelfredzaamheid en participatie is omschreven in concrete resultaten. Door een concrete omschrijving wordt achteraf getoetst of de gestelde doelen worden gerealiseerd.
Tijdens het gesprek krijgt de inwoner alle informatie (mondeling, brochure, formulieren, PGB-voorwaarden) die nodig is voor het opstellen van het PGB-plan (zorg- en budgetplan) en het beheren van het PGB.
Artikel 73 Kwaliteit van de maatschappelijke ondersteuning en de zorgverlener
In aanvulling op artikel 36 van de Verordening is naar het oordeel van het college de kwaliteit van de maatschappelijke ondersteuning middels het PGB, zoals bedoeld in het tweede lid van artikel 2.3.6 van de Wmo 2015, gewaarborgd indien aan de volgende eisen wordt voldaan:
de formele zorgverlener een aantoonbaar goed werkend kwaliteitssysteem heeft om de kwaliteit van de maatschappelijke ondersteuning te beheersen, te bewaken, te borgen en te verbeteren. Het kan hier gaan om het vastleggen van processen, het systematisch toetsen van kwaliteit in de vorm van audits- en tevredenheidsonderzoeken, een klachtenprocedure, het anticiperen op cliëntwensen en nieuwe inzichten en het continue verbeteren;
Het college beoordeelt aan de hand van het ingevulde zorg- en budgetplan en desgevraagd aan de hand van de, door het college, opgevraagde bescheiden of de kwaliteit en veiligheid van de maatschappelijke ondersteuning voldoende is gegarandeerd.
Het college kan via een onafhankelijke en daartoe deskundige derde, laten toetsen of de formele en/of informele zorgverlener verantwoorde maatschappelijke ondersteuning levert, conform het zorg- en budgetplan.
Na een door het college te bepalen termijn wordt geëvalueerd of de ingekochte maatschappelijke ondersteuning middels het PGB nog steeds voldoet aan de kwaliteitseisen.
Artikel 74 Verblijf in het buitenland of elders in Nederland
Alleen na voorafgaande toestemming van het college kan het PGB in het buitenland of elders in Nederland besteed worden.
Aan de besteding van het PGB in het buitenland heeft het college de volgende eisen en voorwaarden verbonden:
De bepalingen uit de artikelen 70 tot en met 73 zijn ook van toepassing bij het besteden van het PGB in het buitenland.
Artikel 75 Trekkingsrecht en administratieve zaken
In de Wmo 2015 is de verplichting opgenomen dat gemeenten PGB’s voor zorg/hulp uitbetalen in de vorm van trekkingsrecht. Dit houdt in dat de gemeente het PGB niet op de bankrekening van de budgetbeheerder stort, maar op rekening van het servicecentrum PGB van de SVB. De budgetbeheerder laat via declaraties of facturen aan de SVB weten hoeveel uren hulp zijn geleverd en de SVB zorgt vervolgens voor de uitbetaling van de zorgverlener. De niet bestede bedragen worden door de SVB na afloop van de verantwoordingsperiode terugbetaald aan de gemeente.
De SVB draagt zorg voor de juridische en arbeidsrechtelijke aspecten (rechtmatigheid) van de inhuur van zorgverleners. Voor ondersteuning en eisen ten aanzien van de af te sluiten zorgverleningsovereenkomst (overeenkomsten met zorgverleners) verwijst de gemeente naar de SVB.
Artikel 76 Besteding van het PGB
Het PGB mag enkel besteed worden aan het doel waarvoor het is verstrekt, conform het zorg- en budgetplan.
In verband met de aanvraag of uitvoering van het PGB, of een combinatie hiervan, mag het PGB niet besteed worden aan kosten en/of betalingen voor:
Als bij de besteding van het PGB het tarief van de formele en/of informele zorgverlener hoger ligt dan het budget dat de gemeente beschikbaar stelt, dient de inwoner het verschil zelf bij te leggen.
Niet besteed PGB budget vloeit via de SVB aan het eind van het kalenderjaar terug naar de gemeente Nissewaard. Hiervoor is geen toestemming nodig van de beheerder van het PGB.
Artikel 77 Controle en verantwoording
De verantwoording van de besteding van het PGB vindt plaats op verzoek van het college.
Het college bepaalt de frequentie en wijze van verantwoording van het PGB.
De beheerder van het PGB is verplicht om, op verzoek van het college, gevraagde bescheiden en informatie per omgaande te verstrekken.
Het college kan bij de evaluatie van het zorg- en budgetplan aan de persoon die de maatschappelijke ondersteuning ontvangt vragen aan te geven wat de behaalde resultaten met het PGB zijn.
Artikel 78 Bevoegdheid tot terugvordering
Het college kan overgaan tot terugvordering. Die beslissing vereist een belangenafweging, bedoeld in artikel 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht. Welke belangen precies een rol spelen en hoe die dienen te worden afgewogen tegen het algemene belang van een rechtmatige besteding van gemeenschapsgelden is sterk afhankelijk van de te beoordelen situatie. Het besluit tot herziening c.q. intrekking en beëindiging van het recht op de voorziening en de daaraan gekoppelde terugvordering biedt geen executoriale titel, met uitzondering van de terugvordering op grond van artikel 2.4.1 van de Wmo 2015 (als de cliënt opzettelijk onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt). Er is sprake van een civielrechtelijke vordering op grond van onverschuldigde betaling, voor welke vordering het Burgerlijk Wetboek, boek 6, artikel 203 en verder, de wettelijke basis biedt.
Indien mogelijk dient de debiteur de vordering in één keer af te lossen.
Indien aflossing in één (1) keer niet mogelijk is, vindt de aflossing van de vordering in maandelijkse termijnen plaats, waarbij het college rekening houdt met de beslagvrije voet, totdat het gehele verschuldigde bedrag is terugbetaald.
Als de debiteur binnen Nederland staat ingeschreven in het Basisregistratie personen, wordt het aflossingsbedrag vastgesteld op een bedrag van € 150, voor zover de (bruto) vordering binnen 36 maanden volledig kan worden afgelost. Als dit niet haalbaar is, wordt op basis van een onderzoek een bedrag naar draagkracht vastgesteld.
Indien de debiteur zijn hoofdverblijf in het buitenland heeft of niet is ingeschreven in de Basisregistratie personen wordt geen onderzoek naar draagkracht gedaan en op basis van art. 475e Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en afgezien van het gebruik van een beslagvrije voet.
In gevallen waarbij de debiteur niet tijdig betaalt of een betalingsregeling niet nakomt, biedt het college door middel van een aanmaning een termijn om alsnog aan zijn betalingsverplichting te voldoen.
Indien het teruggevorderde bedrag niet vanzelf wordt terugbetaald, gaat het college over tot executie van de vordering en vaardigt hiertoe een dwangbevel uit.
Waar mogelijk gaat het college over tot verrekening van de vordering met (financiële) aanspraken die de persoon waarop de vordering is ontstaan, heeft op het college.
Vanuit de Wmo 2015 is het mogelijk een bijdrage te vragen in de kosten van algemene voorzieningen en maatwerkvoorzieningen. In de verordening Sociaal Domein gemeente Nissewaard zijn regels vastgesteld met betrekking tot deze bijdragen.
Het college legt een eigen bijdrage op voor alle maatwerkvoorzieningen en PGB’s die verstrekt worden op grond van de Wmo 2015, met uitzondering van voorzieningen genoemd in artikel 33 Verordening Sociaal domein, tot de maximale bedragen zoals deze zijn opgenomen in het Uitvoeringsbesluit Wmo, en tot de kostprijs van de maatwerkvoorziening of de hoogte van het PGB, en zolang het college instandhoudingskosten betaalt voor de maatwerkvoorziening of indien deze onderdeel zijn van het PGB.
Voor bijdragen in de kosten van maatwerkvoorzieningen onder de Wmo 2015 geldt dat deze wordt en geïnd door het Centraal Administratie Kantoor (CAK)
Op de eigen bijdrage zijn de landelijke regels van toepassing zoals opgenomen in het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015. Hiervoor geldt voor het jaar 2020 het zogenaamde abonnementstarief.
Het collectief vraagafhankelijk vervoer kent een aparte eigen bijdrage, de vervoersbijdrage (zie artikel 41 van deze beleidsregels).
Aldus vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nissewaard van 24 maart 2020
Bijlage 1 Richtlijn gebruikelijke hulp
Uitgangspunt is dat een gezamenlijk huishouden zelfverantwoordelijk is voor het eigen huishouden en de wijze waarop het huishouden wordt gevoerd. Kan één van de huisgenoten (een deel van) de huishoudelijke taken niet meer uitvoeren dan dienen de overige huisgenoten in beginsel door herverdeling van taken deze over te nemen.
Gebruikelijke zorg is de normale, dagelijkse zorg die huisgenoten geacht worden elkaar onderling te bieden omdat ze als leefeenheid een gezamenlijk huishouden voeren. Gebruikelijke zorg is dus alleen aan de orde als er een leefeenheid is die een gezamenlijk huishouden voert. Uitwonende kinderen vallen hier dus buiten. Betreft het een eenpersoonshuishouden dan is dit géén leefeenheid zoals hiervoor bedoeld en is er dus géén sprake van gebruikelijke zorg.
Gebruikelijke zorg is per definitie zorg waarop geen aanspraak bestaat vanuit de Wmo. Bij het inventariseren van de eigen mogelijkheden binnen de leefeenheid, zoals het verlenen van gebruikelijke zorg, wordt geen onderscheid gemaakt op basis van sekse, religie, cultuur, de wijze van inkomensverwerving of persoonlijke opvattingen over het verrichten van huishoudelijke taken.
Gebruikelijke zorg onderscheidt zich van mantelzorg. Mantelzorg is zorg die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende, door personen uit diens directe omgeving waarbij de zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie. Bij mantelzorg wordt de normale (gebruikelijke) zorg in zwaarte, duur en/of intensiteit aanmerkelijk overschreden. Mantelzorg vindt plaats op basis van vrijwilligheid en is niet afdwingbaar.
Gebruikelijke zorg en de leeftijd van huisgenoten
De mate waarin gebruikelijke zorg aan de orde is wordt voor een belangrijk deel bepaald aan de hand van de leeftijd van de huisgenoten.
Gebruikelijke zorg van partners en andere volwassen huisgenoten voor elkaar
Van partners en volwassen huisgenoten wordt verwacht dat zij de huishoudelijke taken van degene met beperkingen volledig kunnen overnemen, tenzij er sprake is van beperkingen in de zin van de Wmo bij die persoon zelf of als er sprake is van een bijzondere situatie. Onder andere volwassen huisgenoten worden ook inwonende kinderen vanaf 21 jaar verstaan.
Van een bijzondere situatie kan bijvoorbeeld sprake zijn als de partner of huisgenoot meer dan gemiddeld tijd moet besteden aan zijn werkkring en er hierdoor overbelasting dreigt.
Ook kan het zijn dat de partner of huisgenoot als gevolg van zijn werk regelmatig niet thuis is. Bijvoorbeeld omdat hij werkzaam is in de offshore, als internationaal chauffeur of werkt in het buitenland. De langdurige afwezigheid moet wel inherent zijn aan het werk en een verplichtend karakter hebben.
Een indicatie voor hulp bij het huishouden kan dan worden afgeven voor niet uitstelbare taken gedurende de periodes dat de partner of huisgenoot afwezig is. Niet uitstelbare taken zijn o.a. maaltijd verzorgen, kinderen verzorgen, afwassen en opruimen.
Voor wel uitstelbare taken wordt slechts een indicatie afgegeven als de afwezigheid langer is dan 7 etmalen. Uitstelbare taken zijn bijvoorbeeld: boodschappen doen, wasverzorging, bedden verschonen, ramen aan de binnenzijde van de woning zemen, stofzuigen, sanitair schoonmaken.
Gebruikelijke zorg van inwonende kinderen voor de ouder
Bij gezinnen is het uitgangspunt dat van kinderen vanaf 18 jaar verwacht mag worden dat zij een deel van de huishoudelijk taken overnemen. Het gaat daarbij om taken in de omvang vergelijkbaar met die bij het voeren van een eenpersoonshuishouden. Hiertoe behoren: het schoonhouden van de sanitaire ruimte, keuken, één kamer, het doen van de was en boodschappen, het verzorgen van de maaltijden, afwassen en opruimen.
Van kinderen onder de 18 kan geen volwaardige bijdrage aan het huishouden worden verwacht. Afhankelijk van de leeftijd en ontwikkeling van het kind wordt bekeken of er eventueel een bijdrage kan worden geleverd, of dat er juist extra ondersteuning nodig is. De bijdrage die normaal gesproken mag worden verwacht is:
Voorwaarde is dat kinderen niet overbelast worden doordat zij te veel verantwoordelijkheid op zich nemen. In die zin mag een kind in een gezin met een ouder met belemmeringen in het voeren van het huishouden niet meer belast mogen worden dan een kind met gezonde ouders.
Speciale aandacht hierbij is vereist ten aanzien van de invloed die het uitvoeren van huishoudelijke werkzaamheden kan hebben op de schoolprestaties van de kinderen. Het mag nooit zo zijn dat het verlenen van gebruikelijke zorg door tot de leefeenheid behorende kinderen die schoolprestatie negatief beïnvloeden.
Het verzorgen en begeleiden van jongere gezinsleden valt buiten de gebruikelijke zorg van kinderen, tenzij het inwonende kind aangeeft de taak van verzorging van een jonger gezinslid te willen verrichten en duidelijk is dat dit ook verantwoord is en de ouders daarmee instemmen.
Gebruikelijke zorg van ouders voor kinderen
Ouders hebben een zorgplicht voor hun kinderen. Deze strekt zich uit over opvang, verzorging, begeleiding en opvoeding, inclusief zorg bij ziekte. Uitgangspunt is dat bij uitval van één van de ouders de andere ouder deze zorg overneemt. Zo nodig kan daarbij gebruik worden gemaakt van de mogelijkheden van zorgverlof, kinderopvang, buitenschoolse opvang en dergelijke. Een individuele voorziening voor structurele opvang van kinderen is niet mogelijk binnen de Wmo. Slechts bij calamiteiten en als alle voorliggende voorzieningen en mogelijkheden onvoldoende oplossing bieden, kan een tijdelijke voorziening voor de verzorging van de kinderen worden toegekend.
Gebruikelijke zorg vwb begeleiding, verzorging en verpleging
Ook begeleiding in gezinsverband valt tot op zekere hoogte onder gebruikelijke zorg.
Onder gebruikelijke begeleiding valt:
Van partners mag verwacht worden dat zij bereid en in staat zijn elkaar naar vermogen persoonlijke, lichamelijke zorg inclusief assistentie bij de algemeen dagelijkse levensverrichtingen en aandacht en begeleiding bij ziekte en psychosociale problemen te bieden. Hetzelfde geldt voor ouders die inwonende kinderen hebben. Moet de partner of ouder de zorgbehoevende ook verplegen of is de totale zorg voor de partner of ouder dusdanig belastend dat de partner of ouder daardoor niet in staat is het huishouden te verzorgen, dan ligt het op de weg dat zij op grond van de WLZ danwel de ZVW een voorziening voor verpleging aanvragen.
Het aanleren van huishoudelijke taken
Redenen als “niet gewend zijn om” of “geen huishoudelijk werk willen verrichten” leiden niet tot een indicatie voor het overnemen van huishoudelijke taken. Ontbreekt bij één of meerdere huisgenoten de vaardigheid tot het verrichten van huishoudelijke taken die hij moet gaan verrichten, dan kan een indicatie worden afgeven voor het ondersteunen bij het aanleren van huishoudelijke taken en/of het leren efficiënt organiseren van het huishouden. Deze indicatie geldt in principe voor maximaal 6 weken. Het kan zijn dat van een huisgenoot in alle redelijkheid niet meer kan worden verwacht dat deze nieuwe taken volledig aanleert en over kan nemen. In dat geval kan hulp bij het huishouden worden geïndiceerd voor taken die anders tot de gebruikelijke zorg van de huisgenoot zouden worden gerekend.
Richtlijnen ten aanzien van gebruikelijke zorg van ouders voor kinderen met een normaal ontwikkelingsprofiel in verschillende levensfasen van het kind in relatie tot AWBZ-zorg (bron: Indicatiewijzer).
Als er voor een persoon mantelzorg beschikbaar is, kan dat deel van de zorgaanspraak buiten het indicatiebesluit blijven. Welke zorg de mantelzorger op zich neemt en in welke omvang is, in overleg met de aanvrager, uitsluitend aan de mantelzorger zelf om te beslissen. Hulp kan ook worden geïndiceerd om ervoor te zorgen dat de mantelzorger regelmatig wordt ontlast, bij ziekte van de mantelzorger of als de mantelzorger bijvoorbeeld op vakantie is.
Als de huisgenoot die huishoudelijke taken moet overnemen hierdoor overbelast dreigt te raken, kan besloten worden ook voor (onderdelen van) gebruikelijke zorg een indicatie af te geven, in de vorm van hulp bij het huishouden, of ambulante begeleiding.
Bij het onderzoek naar het risico van dreigende overbelasting van de huisgenoot kunnen de volgende onderwerpen aan de orde komen:
Het oordeel van hulpverleners, zoals de huisarts, kan bij het onderzoek worden betrokken.
Bijlage 2 Puntbestemmingen en te bedienen locaties
De in Artikel 42 genoemde puntbestemmingen zijn:
Alsmede de onderstaande overstappunten op openbaar vervoer:
Bijlage 3 Basisuren ondersteuning Thuis
Bron onafhankelijk en objectief onderzoek Normering van de basisvoorziening ‘Schoon Huis’, uitgevoerd door KPMG Plexus en Bureau HHM, juli 2016.
Bijlage 4 Richtlijnen individuele weging extra uren aanvullende ondersteuning
In onderstaand overzicht gaat het om een niet limitatieve lijst. De aanwezigheid van meerdere aandoeningen leidt niet (automatisch) tot een cumulatie aan uren. Deze norm is een richtlijn, de afweging wordt individueel gemaakt.