Organisatie | Doesburg |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Beleidsregels terug- en invordering Participatiewet, IOAW, IOAZ en Bbz gemeente Doesburg 2020 |
Citeertitel | Beleidsregels terug- en invordering Participatiewet, IOAW, IOAZ en Bbz gemeente Doesburg 2020 |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
08-04-2020 | Nieuwe regeling | 03-03-2020 |
De inhoud van de beleidsregels
In deze beleidsregels wordt geregeld hoe gemeente Doesburg uitvoering geeft aan de wettelijke bevoegdheid tot het terugvorderen van teveel uitgekeerde bijstandsgelden. Daarnaast maakt het college van gemeente Doesburg gebruik van de bevoegdheid tot het verhalen van bijstandsgelden op derden op grond van paragraaf 6.5 van de Participatiewet in samenhang met de nadere verplichtingen, als bedoeld in artikel 55 van de Participatiewet.
Deze beleidsregels hebben betrekking op de bevoegdheid genoemd in:
Deze beleidsregels vormen de grondslag voor te nemen besluiten.
2. Terugvordering Participatiewet, IOAW, IOAZ en Bbz
Artikel 4. Terugvordering van verstrekt bedrijfskapitaal (ook in de vorm van borgtocht)
Het college vordert het bedrijfskapitaal terug dat is toegekend op grond van artikel 20, 22, 24 en 26 Bbz, of vordert de achterstanden in betaling op de aflossing en rente terug indien:
De financiële omstandigheden van de zelfstandige zodanig blijken te zijn dat deze geacht kan worden aan de verplichtingen te kunnen voldoen, dan kunnen vanaf de vervaldatum achterstallige rente- en aflossingsbedragen terstond worden teruggevorderd. Indien hierbij sprake is van een toerekenbare tekortkoming in nakoming, is over de achterstallige rente- en aflossingsbedragen de wettelijke rente verschuldigd;
Wanneer er sprake is van een verwijtbare bedrijfsbeëindiging of een verwijtbare overdracht van het bedrijf door bestuurdersaansprakelijkheid, privé bestedingen die niet in lijn liggen met de inkomsten en een inkomen op bijstandsniveau en/of er geen sprake is van bijzondere omstandigheden die dit rechtvaardigen wordt de lening gecontinueerd tegen dezelfde condities als dat het bedrijfskapitaal is verstrekt. De lening wordt in dit geval niet renteloos gemaakt.
Artikel 5. Terugvordering van gezinsleden
Kosten van bijstand en bedrijfskapitaal worden van de meerderjarige gezinsleden teruggevorderd, als de bijstand aan een gezin is verleend of aan gezin had moeten worden verleend.
Artikel 7. Terugvordering: bruto of netto
Indien de vordering betrekking heeft op het lopende boekjaar en belanghebbende de vordering voldoet voor het einde van het boekjaar, kan de klant volstaan met een netto betaling van de vordering. Bij het uitblijven van volledige voldoening van de vordering voor het einde van het boekjaar, wordt het restant van de vordering alsnog gebruteerd.
3. Invordering Participatiewet, IOAW, IOAZ en Bbz
Artikel 9. Betalingsvoorstel en aflossingsverplichting
Op verzoek van de debiteur tot een betalingsregeling of betalingsvoorstel verleent het college uitstel van betaling, met dien verstande dat de debiteur verplicht is de vordering met een maandelijkse betaling af te lossen. Bij het niet voldoen van die aflossingsverplichtingen wordt de betalingsregeling ingetrokken en is het door de debiteur verschuldigde bedrag direct opeisbaar.
Artikel 11. Wijze van invordering bij teruggevorderd bedrijfskapitaal terwijl er nog een bestaand bedrijf is
Artikel 12. Wijze van invordering bij terugvordering bij het bestaan van zekerheden
Bij het bestaan van zekerheden worden deze uitgewonnen voor zover niet wettelijk geregeld. Het college beoordeelt of er sprake is van verwijtbaar handelen bij de ‘verkoop’ van de zekerheden en stemt hier de incasso op af.
Artikel 13. Wijze van invordering bij terugvordering bij alle partijen aan wie het bedrijfskapitaal is verstrekt en/of zich hoofdelijk aansprakelijk gesteld hebben voor de terugbetaling hoofdsom en de rente
Indien er sprake is van samenwerkingsverbanden (VOF, BV, etc.) waarbij de medevennoot zich aansprakelijk gesteld heeft voor het verstrekte bedrijfskapitaal, zal bij het niet nakomen van de verplichtingen ook de medevennoot aansprakelijk gesteld moeten worden voor de terugbetaling. Indien nodig zal er dan een privaatrechtelijke procedure worden opgestart bij de belanghebbenden die niet tot de doelgroep van het Bbz behoorden.
Artikel 14. Heronderzoek vorderingen
In het geval van een teruggevorderde rentedragende geldlening waarop rente verschuldigd is volgens de Bbz-regelgeving van voor, en na, 1 januari 2020 geldt dat bij het overeenkomen van de betalingsregeling gestreefd wordt naar een regeling waarbij de betaling van het aflossingsdeel minimaal gelijk is aan het aflossingsbedrag zoals dat destijds in de toekenningsbeschikking is vastgelegd.
Artikel 16. Aanmaning, dwangbevel, beslag en verrekening
Indien de debiteur niet tot betaling van de vordering overgaat dan wel niet bereid is tot het treffen van een betalingsregeling, of een eerder opgelegde of overeengekomen aflossingsverplichting niet meer nakomt, dan ontvangt de klant binnen 8 weken na verzending van het terugvorderingsbesluit een herinnering. Tevens wordt telefonisch en/of per mail contact opgenomen met de klant.
Als het niet mogelijk is om vereenvoudigd derdenbeslag te leggen omdat de debiteur zelfstandige is of zijn inkomstenbron onbekend is dan wel dat er al beslag ligt op het inkomen of een vordering verrekend wordt, wordt onderzocht of er roerende zaken te gelde kunnen worden gemaakt door executoriaal beslag. In dat geval wordt de vordering in handen gegeven van een gerechtsdeurwaarder.
Artikel 18. Afzien van verdere invordering - Bbz
Het college ziet af van (verdere) invordering wanneer:
Ingeval artikel 13 Bbz bij de toekenning van toepassing was bedraagt de terugbetalingsperiode maximaal 10 jaar na beëindiging van de uitkering op grond van het Bbz. Deze termijn kan na schriftelijk verzoek met maximaal 3 jaar worden verlengd. Na het voldoen aan de afgesproken aflossingsbedragen kan het restant worden kwijtgescholden.
Aldus vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Doesburg op 3 maart 2020.
gemeentesecretaris,
P.Werkman
de burgemeester,
drs. L.W.C.M. van derMeijs
De beleidsregels terugvordering en verhaal gemeente Doesburg worden per <..... 2020> gewijzigd naar Beleidsregels terug- en invordering Participatiewet, IOAW, IOAZ en Bbz gemeente Doesburg. De reden voor deze wijziging is dat het Besluit bijstandverlening zelfstandigen (Bbz 2004) per 1 januari 2020 wordt veranderd. Er is onder andere sprake van een nieuwe financieringssystematiek waarbij de gemeente volledig financieel verantwoordelijk worden voor de uitvoering van het Bbz 2004. Als gevolg hiervan wordt de terugvorderingsverplichting voor het college omgezet in een terugvorderingsbevoegdheid. Hiervoor geldt wel een uitzondering: ongewijzigd is dat het college geen beleidsvrijheid heeft ten aanzien van besluiten tot terugvordering ingeval van fraude. De bevoegdheid tot terugvordering blijkt nu uit paragraaf 6.4 van de Participatiewet. Dit geldt zowel voor het Bbz-levensonderhoud als voor de Bbz-kapitaalverstrekking.
Het is noodzakelijk de beleidsregels terugvordering en verhaal gemeente Doesburg te wijzigen omdat deze enkel opgesteld zijn voor terugvordering (en verhaal) wat betreft de Participatiewet. Om ook gebruik te kunnen maken van de bevoegdheid tot terug- en invordering op grond van de IOAW, IOAZ en Bbz is het noodzakelijk de huidige beleidsregels te wijzigen. Bij het wijzigen van de beleidsregels wordt zo veel mogelijk aangesloten bij de huidige beleidsregels, waarbij het college gebruik blijft maken van haar bevoegdheid tot terugvordering (en verhaal).
Samengevat heeft terugvordering betrekking op het terughalen van teveel of ten onrechte verleende bijstand. De terugvordering zal in eerste instantie door middel van verrekening met de lopende uitkering worden geïnd. Verhaal gaat over de bijdrage die de ex-partner/ouder kan leveren in de kosten van levensonderhoud voor de uitkeringsgerechtigde en/of de kinderen.
Door vaststelling van deze beleidsregels beoogt het college enerzijds een slagvaardige en doelgerichte uitvoeringspraktijk mogelijk te maken, anderzijds om aan de klant rechtszekerheid te bieden voor wat betreft de wijze waarop het college aan de gegeven beleidsruimte invulling geeft.
Bij de vormgeving van de beleidsregels is als uitgangspunt genomen dat een schuld volledig moet worden terugbetaald. Echter, altijd rigide vasthouden aan dit uitgangspunt kan betekenen dat inwoners (financieel) in de knel komen. Met name via de bepalingen over kwijtschelding en de bepaling van de aflossingscapaciteit is geprobeerd om een goede balans te vinden tussen de belangen van het college als schuldeiser enerzijds en de belangen van de burger als debiteur anderzijds.
Een tweede uitgangspunt is dat fraude niet mag lonen. Toch is ook hier de balans gezocht in relatie tot effectiviteit, efficiency en de belangen van de debiteur. In de beleidsregels kan dat worden teruggevonden in de mogelijkheid tot kwijtschelding. Er is wel bewust voor gekozen om de criteria voor fraudeschulden te verzwaren ten opzichte van niet-fraudeschulden.
1. Algemene bepalingen & toepassing
Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.
Artikel 2. Toepassingsgebied beleidsregels terugvordering en invordering
De beleidsregels zijn, wat betreft de terugvorderingsparagraaf, van toepassing op terugvorderingen ingevolge de Participatiewet, IOAW, IOAZ en Bbz.
Lid 2 bepaalt dat het college gebruik maakt van haar bevoegdheid tot verrekening van kosten van bijstand en/of bestuurlijke boete met de algemene bijstand of uitkering.
Artikel 3. Herziening, intrekking en terugvordering
Herziening en intrekking van de uitkering vormen een belangrijke grondslag voor terugvordering. Evenals terugvordering van een uitkering is het met terugwerkende kracht gewijzigd vaststellen van het recht op uitkering door middel van een herzienings- of intrekkingsbesluit een algemene bevoegdheid van het college. Het college maakt in beginsel in alle gevallen waarin er aanleiding is het toekenningsbesluit met terugwerkende kracht te wijzigen, gebruik van deze bevoegdheid. In die zin is lid 1 van dit artikel dwingend geformuleerd.
In artikel 2 van dit artikel is geregeld dat het college gebruik maakt van haar bevoegdheid tot terugvordering van (ten onrechte) verleende bijstand of uitkering en bedrijfskapitaal.
2. Terugvordering Participatiewet, IOAW, IOAZ en Bbz
Artikel 4. Terugvordering van verstrekt bedrijfskapitaal (ook in de vorm van borgtocht)
De meeste gronden tot terugvordering van bedrijfskapitaal zijn geregeld in artikel 39 en 41 tot en met 43 Bbz. Indien de zelfstandige ook na een aanmaning niet aan zijn rente- en aflossingsverplichtingen voldoet, kan het geleende bedrag worden teruggevorderd. Artikel 4 regelt in welke gevallen bedrijfskapitaal teruggevorderd wordt. In dit artikel is tevens opgenomen dat terugvordering plaatsvindt bij alle partijen aan wie het bedrijfskapitaal is verstrekt en/of zich hoofdelijk aansprakelijk gesteld hebben voor de terugbetaling van de hoofdsom en de rente. Tenslotte wordt in dit artikel geregeld dat wanneer er sprake is van een verwijtbare bedrijfsbeëindiging of een verwijtbare overdracht van het bedrijf door bestuurdersaansprakelijkheid, privé bestedingen die niet in lijn liggen met de inkomsten en een inkomen op bijstandsniveau en/of er geen sprake is van bijzondere omstandigheden die dit rechtvaardigen de lening gecontinueerd wordt tegen dezelfde condities als dat het bedrijfskapitaal is verstrekt. De lening wordt in dit geval niet renteloos gemaakt.
Artikel 5. Terugvordering van gezinsleden
Bijstand en/of bedrijfskapitaal wordt teruggevorderd van degene aan wie de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend: de klant. Kosten van bijstand en/of bedrijfskapitaal worden van de meerderjarige gezinsleden teruggevorderd, als de bijstand aan een gezin is verleend of aan gezin had moeten worden verleend. In gevallen van een verzwegen partner wordt ook van de verzwegen partner teruggevorderd.
Artikel 6. Afzien van terugvordering
In dit artikel wordt geregeld wanneer van terugvordering wordt afgezien. In het eerste lid wordt geregeld dat het college afziet van terugvordering als het terug te vorderen bedrag lager is dan
€ 50,00. Het wordt als ondoelmatig ervaren om vorderingen lager dan € 50,00 te innen, zeker als de debiteur geen bijstand ontvangt. Om rechtsongelijkheid te voorkomen is ervoor gekozen om in alle gevallen af te zien van terugvorderen van dergelijk lage bedragen, ook als de belanghebbende bijstand ontvangt, waarmee de vordering verrekend kan worden. In het tweede lid is geregeld dat wanneer er sprake is van dringende redenen er afgezien kan worden van terugvordering. Of er sprake is van dringende redenen is afhankelijk van het individuele geval. Deze beleidsregel bepaalt niet wat onder dringende redenen moet worden verstaan. Het college zal in elk individueel geval een eigen afweging moeten maken of er sprake is van dringende redenen die tot het matigen van een vordering of het helemaal afzien van terugvorderen leiden.
Artikel 7. Terugvordering: bruto of netto
Als een vordering niet tijdig wordt voldaan en het college de afdrachten zelf niet meer kan verrekenen met de fiscus kan een vordering worden gebruteerd. Dit volgt uit artikel 58 lid 5 Participatiewet, artikel 25 lid 4 IOAW, artikel 25 lid 4 IOAZ en artikel 46 Bbz. In beginsel wordt een vordering gebruteerd. Dit is geregeld in lid 1 van dit artikel. Wanneer een vordering betrekking heeft op het lopende boekjaar en deze in dit jaar ook wordt terugbetaald is er geen sprake van brutering. Wanneer een deel van de vordering niet in het lopende boekjaar wordt betaald, wordt het restant van de vordering wel gebruteerd. Als een vordering is ontstaan buiten de schuld van de klant en het de klant niet verweten kan worden dat de betaling van de schuld tijdig is betaald wordt de vordering niet gebruteerd. In geval van dringende reden kan worden afgezien van brutering. Of er sprake is van dringende redenen is afhankelijk van het individuele geval. Het college zal in elk individueel geval een eigen afweging moeten maken of er sprake is van dringende redenen die tot het afzien van brutering leiden.
Artikel 8. Inhoud besluit tot terugvordering
Het eerste lid van dit artikel regelt de inhoud van het terugvorderingsbesluit, ongeacht of de vordering is gebaseerd op artikel 58 lid 1 of 2 Participatiewet. In de praktijk komt het voor dat bijstand wordt teruggevorderd van iemand die geen bijstand meer ontvangt. Deze debiteur moet in de gelegenheid worden gesteld een betalingsregeling te treffen. Dit wordt aangegeven in het terugvorderingsbesluit. Lid 2 van de beleidsregels geeft aan dat de termijn van betaling 6 weken is. Deze termijn is gebaseerd op artikel 4:87 Awb: ‘De betaling geschiedt binnen 6 weken nadat de beschikking op de voorgeschreven wijze is bekend gemaakt, tenzij de beschikking een later tijdstip vermeldt’.
3. Invordering Participatiewet, IOAW en IOAZ
Artikel 9. Betalingsvoorstel en aflossingsverplichting
Op grond van artikel 4:87 Awb moet een bestuursrechtelijke vordering worden voldaan binnen zes weken. Het gebeurt dat een vordering niet (ineens) kan worden voldaan. Ingevolge artikel 8 lid 1 onder e van deze regeling wordt aan mensen in de terugvorderingsbeschikking de mogelijkheid geboden om een voorstel te doen tot een gespreide betaling van de schuld. Wanneer er een verzoek is van een debiteur tot een betalingsregeling verleend het college uitstel van betaling, waarbij de debiteur verplicht is de vordering met een maandelijkse betaling af te lossen. Bij het niet voldoen van die aflossingsverplichtingen wordt de betalingsverplichting ingetrokken en is het door de debiteur verschuldigde bedrag direct opeisbaar. Als een debiteur bijstand ontvangt wordt maandelijks 5% van de bijstand verrekend met de vordering. Dit percentage is in lijn met de nog in te voeren wet vereenvoudiging beslagvrije voet en overeenkomst met het verzoek van de staatssecretaris van SZW. Heeft de debiteur inkomsten welke hoger zijn dan de van toepassing zijnde bijstandsnorm, dan is het redelijk dat een deel van dat meerinkomen wordt aangewend voor de aflossing. Lid 5 van dit artikel regelt dat bij de vaststelling van de aflossing de beslagvrije voet in acht wordt gehouden. De beslagvrije voet bedraagt ten minste 90% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm. Een aflossingscapaciteit van 5% aannemen beschermt deze beslagvrije voet in beginsel. Er kunnen echter kosten zijn die de beslagvrije voet verhogen, zoals de bestuursrechtelijke premie Zorgverzekeringswet, een aanvullende zorgverzekering of meerwoonlasten. In lid 6 wordt geregeld dat het college binnen 8 weken na ontvangst van het betalingsvoorstel een besluit neemt over de aanvraag. Het besluit vermeldt de maandelijkse aflossingsverplichting en de datum van ingang van de aflossingsverplichting.
Artikel 10. Aflossingscapaciteit en vermogen
Het college heeft de mogelijkheid om af te zien van een maandelijkse betalingsregeling indien blijkt dat de klant beschikt over vermogen dat hij redelijkerwijs ten gelde kan maken. Ingevolge lid 2 van dit artikel blijft vermogen voor zover dit minder bedraagt dan de vermogensgrens zoals genoemd in artikel 34 lid 3 Participatiewet buiten beschouwing.
Artikel 11. Wijze van invordering bij teruggevorderd bedrijfskapitaal terwijl er nog een bestaand bedrijf is
Wanneer een lening is verstrekt werkt het college mee aan een schuldregeling of aan een akkoord overeenkomstig artikel 42 van het Bbz, voor zover dit noodzakelijk is voor de voortzetting van het bedrijf of het zelfstandig beroep. In geval van achterstallige aflossingstermijnen en achterstallige rente is over het terug te betalen bedrag de wettelijke rente van toepassing op grond van artikel 4:98 lid 1 Awb. Wanneer er geen sprake is van achterstallige aflossingstermijnen en achterstallige rente is de Bbz-rente van toepassing.
Artikel 12. Wijze van invordering bij terugvordering bij het bestaan van zekerheden
Dit artikel regelt de invordering bij terugvordering bij het bestaan van zekerheden. Bij het bestaan van zekerheden worden deze uitgewonnen voor zover dit niet wettelijk geregeld is. Het college beoordeelt of er sprake is van verwijtbaar handelen bij de ‘verkoop’ van de zekerheiden en stemt hier de incasso op af.
Artikel 13. Wijze van invordering bij terugvordering bij alle partijen aan wie het bedrijfskapitaal is verstrekt en/of zich hoofdelijk aansprakelijk gesteld hebben voor de terugbetaling hoofdsom en de rente
Dit artikel regelt dat bij het nakomen van de verplichtingen ook de medevennoot aansprakelijk gesteld moeten worden voor de terugbetaling, wanneer er sprake is van samenwerkingsverbanden (VOF, BV, etc.) waarbij de medevennoot zich aansprakelijk gesteld heeft voor het verstrekte bedrijfskapitaal. Indien nodig zal er dan een privaatrechtelijke procedure worden opgestart bij de belanghebbenden die niet tot de doelgroep van het Bbz behoorden.
Artikel 14. Heronderzoek vorderingen
Een debiteurenonderzoek is een onderzoek naar de financiële omstandigheden van degene aan wie een betalings- en aflossingsverplichting is opgelegd met betrekking tot verleende uitkering/bedrijfskapitaal. Wanneer er een betalingsregeling is overeengekomen naar draagkracht vindt er jaarlijks een debiteurenonderzoek plaats. Wanneer een debiteur bijstand ontvangt wordt er geen heronderzoek uitgevoerd omdat de hoogte van het inkomen bekend is. Een debiteurenonderzoek is van belang om te beoordelen of de aflossingscapaciteit is gewijzigd. Wanneer een debiteur een schuldregeling heeft wordt door het college jaarlijks een hercontrole gepland om de jaarlijkse afdrachten te kunnen bepalen. Wanneer een debiteur is toegelaten tot een WSNP-traject wordt een debiteuren onderzoek 1 maand nadat de schuldregeling/sanering is beëindigd ingepland. Ook wordt er een jaarlijks heronderzoek opgestart wanneer de aflossingscapaciteit in het verleden is vastgesteld op nihil. In het geval van een teruggevorderde rentedragende geldlening waarop rente verschuldigd is volgens de Bbz-regelgeving van voor, en na, 1 januari 2020 geldt dat bij het overeenkomen van de betalingsregeling gestreefd wordt naar een regeling waarbij de betaling van het aflossingsdeel minimaal gelijk is aan het aflossingsbedrag zoals dat destijds in de toekenningsbeschikking is vastgelegd. Wanneer daartoe aanleiding is, is het college bevoegd om de hoogte van een eerder vastgestelde aflossingsverplichting tussentijds te verhogen c.q. te verlagen, dan wel te wijzigen wanneer daar aanleiding voor is. Indien noodzakelijk kan een andere termijn worden aangehouden voor het doen van heronderzoeken. Dit kan gedaan worden als het risico op niet of onregelmatig betalen beperkt is.
Artikel 15. Verzoek tot wijziging van de aflossingsverplichting door debiteur
De debiteur kan altijd een verzoek indienen bij college tot een wijziging van de vastgestelde aflossingsverplichting. Dit is geregeld in het eerste lid van dit artikel. Na ontvangst van een dergelijk verzoek wordt binnen acht weken een besluit genomen over de aanvraag. Bij de besluitvorming wordt gekeken naar het voorstel en de omstandigheden van de debiteur en gezin. Het besluit wordt genomen met inachtneming van de regels zoals in deze beleidsregels genoemd. Wordt wijziging gevraagd in verband met nieuwe schulden dan ligt het niet voor de hand dat de regeling onmiddellijk wordt aangepast. De bijstandsvordering is immers preferent. Het is wel van belang om te onderzoeken of er schulddienstverlening plaats moet vinden.
Artikel 16. Aanmaning, dwangbevel, beslag en verrekening
Wanneer een debiteur niet overgaat tot betaling van de vordering, of niet bereid is om een betalingsregeling te treffen, wordt binnen 8 weken na verzending van het terugvorderingsbesluit een herinnering gestuurd. Ook wordt telefonisch en/of per mail contact opgenomen met de klant. Dit geldt ook wanneer een debiteur een overeengekomen aflossingsverplichting niet meer nakomt. Wanneer een herinnering niet leidt tot betaling wordt 4 weken na verzending van de herinnering een aanmaning gestuurd. In de aanmaning wordt de termijn van betaling gesteld op twee weken. De termijn van twee weken gaat in op de dag na de dag waarop de aanmaning is verzonden. Een aanmaning is een brief waarin de klant, vanwege uitblijven van betaling, sec wordt verzocht om alsnog tot betaling over te gaan. Tegen zo een brief staat geen bezwaar en beroep open. Wanneer de debiteur ook na de aanmaning in gebreke blijft tot tijdige en volledige betaling, vaardigt het college een dwangbevel uit. De regels met betrekking tot het dwangbevel zijn bepaald in de Algemene wet bestuursrecht: artikel 4:114 e.v. Awb. Als ook na het versturen van het dwangbevel betaling uitblijft, zal het college executiemaatregelen moeten nemen ter invordering. Wanneer vereenvoudigd derdenbeslag niet mogelijk is, wordt onderzocht of er roerende zaken te gelde kunnen worden gemaakt door executoriaal beslag. Dit beslag kan alleen door een gerechtsdeurwaarder worden gelegd en uitgevoerd. In geval van beslaglegging en/of het inschakelen van een deurwaarder wordt de vordering verhoogd met de invorderingskosten.
Artikel 17. Afzien van verdere invordering – Participatiewet, IOAW en IOAZ
In dit artikel is opgenomen in welke gevallen het college afziet van verdere invordering in het geval van de Participatiewet, IOAW en IOAZ. Het besluit om niet verder in te vorderen wordt genomen als de debiteur aan de gestelde voorwaarden heeft voldaan. Wanneer voldaan is aan de voorwaarden wordt het restant van de vordering buiten invordering gesteld. Hier geldt dat deze bepaling niet van toepassing is op terugbetaling van een geldlening waarvoor een hypotheek is gevestigd. Voor het afzien van verdere invordering in geval van schending van de inlichtingenplicht wordt aangesloten bij de wet, met dien verstande dat er eerst wordt onderzocht of er wellicht in de toekomst een invorderingsmogelijkheid is. Als op een vordering helemaal niet is afgelost, zoals bedoeld in artikel 58 lid 7 onder c Participatiewet en artikel 25 lid 6 onderdeel c IOAW of IOAZ, betreft dit in de regel een debiteur die met onbekende bestemming vertrokken is. In een enkel geval bevindt de onbekende bestemming zich in het buitenland. Als dat het geval is, is de AOW-uitkering waarop deze debiteur mogelijk recht heeft, volledig voor beslag vatbaar op grond van artikel 475 e Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
Artikel 18. Afzien van verdere invordering - Bbz
In dit artikel is opgenomen in welke gevallen het college afziet van verdere invordering in het geval van het Bbz. Het besluit om niet verder in te vorderen wordt genomen als de debiteur aan de gestelde voorwaarden heeft voldaan. Wanneer voldaan is aan de voorwaarden wordt het restant van de vordering buiten invordering gesteld.
Artikel 19. Geen opschorting invordering
Een eventueel bezwaar- of beroepschrift van de klant tegen het besluit tot terugvordering heeft geen schorsende werking. Wel kan de klant de voorzieningenrechter hangende een bezwaar- of beroepsprocedure verzoeken om een voorlopige voorziening te treffen, waaronder begrepen een schorsing. Het college zal echter, zolang het besluit niet onherroepelijk is, ook moeten kijken naar de belangen van de debiteur. Indien de invordering onevenredig belastend is voor klant kan in bijzondere gevallen de invordering wel opgeschort worden.
5. Kwijtschelding Participatiewet, IOAW, IOAZ en Bbz
Artikel 20. Kwijtschelding bijstand
Wanneer een bijstandsvordering door middel van een terugvorderingsbesluit is vastgelegd dan kan er in een later stadium reden zijn om de vordering (gedeeltelijk) kwijt te schelden. Een dergelijke bepaling komt in de Participatiewet, IOAW, IOAZ en Bbz niet voor. Lid 1 van deze beleidsregel bepaalt dat het resterend in te vorderen bedrag wordt kwijtgescholden, wanneer afgezien wordt van verdere invordering zoals genoemd in artikel 17 en 18 van deze regeling. Wanneer er sprake is van een schuldregeling of een WSNP-traject kan het noodzakelijk zijn om (een deel van) de vordering kwijt te schelden. Lid 2 regelt dit. Bij het indienen van de vordering in de schuldregeling of de WSNP-boedel kan het college aangeven dat het meewerkt aan de schuldregeling en dat het na afloop van het traject het dan resterende van de vordering zal kwijtschelden. Dit impliceert dat het college niet overgaat tot kwijtschelding als het traject voortijdig door toedoen van de debiteur wordt beëindigd. Er wordt niet tot kwijtschelding overgegaan als het een geldlening betreft waarvoor een hypotheek is gevestigd of wanneer er sprake is van een dwanginvordering.
Artikel 21. Bevoegdheid tot verhaal
Verhaal is een bevoegdheid van college. Het college maakt gebruik van deze bevoegdheid die uit paragraaf 6.5 van de Participatiewet voortvloeit. Voordat overgegaan wordt tot verhaal van kosten van bijstand op de onderhoudsplichtige, wordt onderzocht of het van belanghebbende kan worden verlangd het onderhoudsrecht te gelde te maken. Wanneer dit mogelijk blijkt te zijn legt het college de nadere verplichting op middels artikel 55 van de Participatiewet. Onwil van de onderhoudsgerechtigde is geen overweging. De onderhoudsgerechtigde heeft er belang bij om een eigen titel voor het innen van een onderhoudsbijdrage te hebben voor het geval er geen beroep meer wordt gedaan op bijstand. Worden kosten van bijstand op de onderhoudsplichtige verhaald door het college omdat er behoefte en draagkracht is, dan zal de onderhoudsgerechtigde alsnog zelf moeten procederen om dit recht te gelde te maken als deze uitstroomt uit de bijstand. Wanneer er een alimentatiebeschikking is afgegeven en er niet betaald wordt door de onderhoudsplichtige kan de onderhoudsgerechtigde zich voor de inning wenden tot het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen (LBIO).
Artikel 22. Afzien van verhaal
In principe wordt maximaal gebruik gemaakt van de verhaalsbijdrage. Er kunnen zich echter situaties voordoen waarin dit niet mogelijk of wenselijk is. Deze situaties zijn (deels) opgenomen in dit artikel. Zo is het bijvoorbeeld niet zinvol om nadere verplichtingen op te leggen wanneer de onderhoudsplichtige niet kan bijdragen in de kosten van levensonderhoud. Ook wordt afgezien van het opleggen van verplichtingen in geval van minderjarige/jongmeerderjarige (vluchtelingen) tot de leeftijd van 21 jaar waarbij duidelijk is dat er niet verhaald kan worden op de ouders. Ook wanneer er sprake is van dringende redenen kan worden afgezien van verhaal. Jurisprudentie op grond van de Wet werk en bijstand en de Participatiewet laat echter zien dat er zeer terughoudend omgegaan dient te worden met het vaststellen van de aanwezigheid van dringende redenen. Wanneer de financiële situatie van een onderhoudsplichtige nakoming van de betalingsverplichting niet meer toelaat, ziet het college tijdelijk of blijvend af van verhaal.
Artikel 23. Vaststellen van de hoogte van het verhaalsbedrag
De hoogte van de verhaalsbijdrage wordt bepaald door de in dit artikel genoemde drie grenzen. Er kan niet meer bijstand worden verhaald dan er behoefte bestaat aan een bijdrage in de kosten van het eigen levensonderhoud of een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige kinderen. Is de draagkracht van de onderhoudsplichtige te laag om aan de vastgestelde behoefte te voldoen, dan wordt er niet meer verhaald dan de draagkracht toelaat. Verder kan er nooit meer verhaald worden dan er bruto aan bijstand wordt verstrekt. Omdat het college gehouden is de bijdrage vast te stellen volgens dezelfde maatstaven als die van de rechter, wordt aangesloten bij de door de expertgroep alimentatienormen vastgestelde Tremanormen.
Artikel 24. Verhaal volgens rechterlijke uitspraak
De verantwoordelijkheid voor verhaal ligt in eerste instantie bij de onderhoudsgerechtigde. Wanneer dit mogelijk blijkt te zijn legt het college de nadere verplichting op middels artikel 55 van de Participatiewet. Wanneer blijkt dat het niet van de onderhoudsgerechtigde kan worden verlangd dat er zelf tot inning van de onderhoudsbijdrage wordt overgegaan, verhaalt het college de kosten van bijstand met toepassing van artikel 62b Participatiewet. Wanneer een onderhoudsplichtige ook na een aanmaning niet voldoet aan de verplichtingen wordt er een dwangbevel uitgevaardigd. Indien mogelijk wordt onmiddellijk overgegaan tot vereenvoudigd derdenbeslag. Het kan zijn dan de financiële situatie van de onderhoudsplichtige is gewijzigd waardoor hij niet of veel minder kan betalen dan de bijdrage die door de rechter is bepaald. In dat geval bepaalt het college dat het bedrag dat wordt verhaald lager is dan het door de rechter vastgestelde bedrag. Is de onderhoudsplichtige helemaal niet in staat om aan zijn verplichtingen te voldoen dan ziet het college geheel af van verhaal. Er wordt aan de onderhoudsgerechtigde in principe niet geadviseerd om de rechter te verzoeken de onderhoudsbijdrage te verlagen of op nihil vast te stellen, tenzij vaststaat dat de verlaging van het inkomen blijvend is. Er moet worden voorkomen dat de onderhoudsgerechtigde opnieuw een procedure moet voeren als de financiële situatie van de onderhoudsplichtige is verbeterd.
Artikel 25. Het verhaalsbesluit
Dit artikel behoeft geen toelichting.
Indien de toepassing van deze beleidsregels tot onbillijkheden leiden, kan het college ten gunste van de klant afwijken van de bepalingen. Van deze mogelijkheid dient terughoudend gebruik te worden gemaakt.
Artikel 27. Inwerkingtreding en overgangsrecht
Deze beleidsregels treden in werking met ingang van de dag na bekendmaking. Deze beleidsregels vervangen per die datum de beleidsregels terugvordering en verhaal Gemeente Doesburg zoals door het college vastgesteld in de vergadering van 3 maart 2020. De hoofdregel is dat deze nieuwe beleidsregels niet alleen gelden voor situaties van terug- en invordering en verhaal gelegen na datum inwerkingtreding, maar ook voor reeds bestaande rechtsverhoudingen op die datum.