Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Doesburg

Beleidsregels terug- en invordering Participatiewet, IOAW, IOAZ en Bbz gemeente Doesburg 2020

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieDoesburg
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingBeleidsregels terug- en invordering Participatiewet, IOAW, IOAZ en Bbz gemeente Doesburg 2020
CiteertitelBeleidsregels terug- en invordering Participatiewet, IOAW, IOAZ en Bbz gemeente Doesburg 2020
Vastgesteld doorcollege van burgemeester en wethouders
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht
  2. artikel 54 van de Wet werk en bijstand
  3. artikel 58 van de Participatiewet
  4. artikel 59 van de Participatiewet
  5. artikel 60 van de Participatiewet
  6. artikel 60a van de Participatiewet
  7. artikel 60c van de Participatiewet
  8. artikel 62 van de Wet werk en bijstand
  9. artikel 17 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers
  10. artikel 25 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers
  11. artikel 26 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers
  12. artikel 27 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers
  13. artikel 28 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers
  14. artikel 30 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers
  15. artikel 31 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers
  16. artikel 17 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen
  17. artikel 25 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen
  18. artikel 26 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen
  19. artikel 27 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen
  20. artikel 28 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen
  21. artikel 30 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen
  22. artikel 31 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen
  23. artikel 12 van het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004
  24. artikel 39 van het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004
  25. artikel 41 van het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004
  26. artikel 43 van het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004
  27. artikel 42 van het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004
Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

08-04-2020Nieuwe regeling

03-03-2020

gmb-2020-90808

Tekst van de regeling

Intitulé

Beleidsregels terug- en invordering Participatiewet, IOAW, IOAZ en Bbz gemeente Doesburg 2020

De inhoud van de beleidsregels

In deze beleidsregels wordt geregeld hoe gemeente Doesburg uitvoering geeft aan de wettelijke bevoegdheid tot het terugvorderen van teveel uitgekeerde bijstandsgelden. Daarnaast maakt het college van gemeente Doesburg gebruik van de bevoegdheid tot het verhalen van bijstandsgelden op derden op grond van paragraaf 6.5 van de Participatiewet in samenhang met de nadere verplichtingen, als bedoeld in artikel 55 van de Participatiewet.

 

Deze beleidsregels hebben betrekking op de bevoegdheid genoemd in:

  • -

    Artikel 4:81 Awb

  • -

    Artikel 54 en 58 tot en met 60c en 62 Participatiewet

  • -

    Artikel 17 en 25 tot en met 31 IOAW

  • -

    Artikel 17 en 25 tot en met 31 IOAZ

  • -

    Artikel 12 en 39 en 41 tot en met 43 Bbz.

Deze beleidsregels vormen de grondslag voor te nemen besluiten.

Het college van gemeente Doesburg besluit de volgende beleidsregels vast te stellen:

 

Beleidsregels terug- en invordering Participatiewet, IOAW, IOAZ en Bbz gemeente Doesburg

 

1. Algemene bepalingen & toepassing

Artikel 1. Begripsbepalingen

  • 1.

    In deze beleidsregels wordt verstaan onder:

    • a)

      Awb: Algemene wet bestuursrecht;

    • b)

      Bbz: Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004;

    • c)

      College: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Doesburg;

    • d)

      IOAW: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijke arbeidsongeschikte werkloze werknemers;

    • e)

      IOAZ: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

    • f)

      De wet: Participatiewet.

  • 2.

    Alle begrippen die in deze beleidsregels worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Participatiewet, IOAW, IOAZ, Bbz en Awb.

Artikel 2. Toepassingsgebied beleidsregels terugvordering en invordering

  • 1.

    De regeling is van toepassing op terugvorderingen ingevolge de Participatiewet, IOAW, IOAZ en Bbz.

  • 2.

    Allereerst maakt het college gebruik van de bevoegdheid tot verrekening van de kosten van bijstand en/of bestuurlijke boete zoals geregeld in artikel 58 lid 4 Participatiewet, artikel 60a lid 4 Participatiewet, alsmede artikel 25 lid 4 IOAW en IOAZ.

Artikel 3. Herziening, intrekking en terugvordering

  • 1.

    Het college maakt gebruik van de bevoegdheid tot:

    • a)

      Het herzien of intrekken van het recht op bijstand, de uitkering, ingevolge artikel 54, derde lid 2de volzin van de wet, alsmede artikel 17, derde lid 2de volzin van de IOAW en IOAZ;

    • b)

      Het terugvorderen van (ten onrechte) verleende bijstand of uitkering overeenkomstig het bepaalde in de artikelen 58 lid 2 tot en met 60 van de wet, respectievelijk artikel 25 lid 2 en artikel 26 van de IOAW en IOAZ en artikel 12, 39, 41 tot en met 43 Bbz, tenzij in deze regeling anders is bepaald.

2. Terugvordering Participatiewet, IOAW, IOAZ en Bbz

Artikel 4. Terugvordering van verstrekt bedrijfskapitaal (ook in de vorm van borgtocht)

  • 1.

    Het college stelt het bedrijfskapitaal dat is toegekend op grond van artikel 20, 22, 24 en 26 Bbz opeisbaar en vordert dit terug indien:

    • a)

      Bedrijfskapitaal niet overeenkomstig de bestemming is besteed en betrokkene na een verzoek tot betaling niet heeft betaald (artikel 39 lid 2 sub a Bbz);

    • b)

      Er sprake is van een bedrijfsbeëindiging of overdracht van het bedrijf (artikel 39 lid 2 sub b Bbz);

    • c)

      Er sprake is van faillissement of surseance (artikel 39 lid 2 sub c Bbz).

  • 2.

    Het college vordert het bedrijfskapitaal terug dat is toegekend op grond van artikel 20, 22, 24 en 26 Bbz, of vordert de achterstanden in betaling op de aflossing en rente terug indien:

    • a)

      De termijn van uitstel van aflossing en betaling van rente zoals genoemd in artikel 41 lid 2 Bbz is verlopen, zoals bepaald in artikel 41 lid 4 Bbz;

    • b)

      De financiële omstandigheden van de zelfstandige zodanig blijken te zijn dat deze geacht kan worden aan de verplichtingen te kunnen voldoen, dan kunnen vanaf de vervaldatum achterstallige rente- en aflossingsbedragen terstond worden teruggevorderd. Indien hierbij sprake is van een toerekenbare tekortkoming in nakoming, is over de achterstallige rente- en aflossingsbedragen de wettelijke rente verschuldigd;

    • c)

      Betrokkene ook na een aanmaning niet aan zijn betalingsverplichting voldoet. Dit geldt ook voor bedrijfskapitaal verstrekt op grond van de artikelen 22 en 26 Bbz indien het vermogen meer bedraagt dan gesteld in artikel 3 Bbz en er geen bijstand ‘om niet’ mogelijk is.

  • 3.

    Terugvordering vindt plaats bij alle partijen aan wie het bedrijfskapitaal is verstrekt en/of zich hoofdelijk aansprakelijk gesteld hebben voor de terugbetaling van de hoofdsom en de rente.

  • 4.

    Wanneer er sprake is van een verwijtbare bedrijfsbeëindiging of een verwijtbare overdracht van het bedrijf door bestuurdersaansprakelijkheid, privé bestedingen die niet in lijn liggen met de inkomsten en een inkomen op bijstandsniveau en/of er geen sprake is van bijzondere omstandigheden die dit rechtvaardigen wordt de lening gecontinueerd tegen dezelfde condities als dat het bedrijfskapitaal is verstrekt. De lening wordt in dit geval niet renteloos gemaakt.

Artikel 5. Terugvordering van gezinsleden

Kosten van bijstand en bedrijfskapitaal worden van de meerderjarige gezinsleden teruggevorderd, als de bijstand aan een gezin is verleend of aan gezin had moeten worden verleend.

Artikel 6. Afzien van terugvordering

  • 1.

    Het college ziet af van terugvorderen als:

    • a)

      Het terug te vorderen bedrag lager is dan € 50,00 en de vordering niet is ontstaan door schending van de inlichtingenplicht;

    • b)

      Hiervoor dringende redenen aanwezig zijn.

Artikel 7. Terugvordering: bruto of netto

  • 1.

    Het college vordert in beginsel de vordering bruto terug.

  • 2.

    Indien de vordering betrekking heeft op het lopende boekjaar en belanghebbende de vordering voldoet voor het einde van het boekjaar, kan de klant volstaan met een netto betaling van de vordering. Bij het uitblijven van volledige voldoening van de vordering voor het einde van het boekjaar, wordt het restant van de vordering alsnog gebruteerd.

  • 3.

    Indien sprake is van een vordering, die is ontstaan buiten toedoen van belanghebbende en het belanghebbende niet verweten kan worden dat de betaling van de schuld niet reeds in het kalenderjaar waarop het betrekking heeft is voldaan, kan volstaan worden met een nettobetaling van de vordering.

  • 4.

    Indien sprake is van een dringende reden vindt geen brutering van de vordering plaats door het college.

Artikel 8. Inhoud besluit tot terugvordering

  • 1.

    Een besluit tot terugvordering vermeldt:

    • a)

      Tot welk bedrag en over welke periode de ten onrechte ontvangen uitkering en/of bedrijfskapitaal wordt teruggevorderd;

    • b)

      De reden en de rechtsgrond van de vordering;

    • c)

      De termijn of termijnen waarbinnen de klant moet betalen;

    • d)

      De gevolgen van het niet of niet tijdig betalen van de vordering;

    • e)

      De mogelijkheid voor de klant om voor het verstrijken van de betalingstermijn, zoals genoemd in het besluit, een betalingsvoorstel te doen.

  • 2.

    De termijn van betaling, zoals benoemd in lid 1 sub c, wordt in het besluit tot terugvordering in beginsel gesteld op 6 weken, gerekend vanaf de dag nadat het terugvorderingsbesluit aan de debiteur is toegezonden.

3. Invordering Participatiewet, IOAW, IOAZ en Bbz

Artikel 9. Betalingsvoorstel en aflossingsverplichting

  • 1.

    Op verzoek van de debiteur tot een betalingsregeling of betalingsvoorstel verleent het college uitstel van betaling, met dien verstande dat de debiteur verplicht is de vordering met een maandelijkse betaling af te lossen. Bij het niet voldoen van die aflossingsverplichtingen wordt de betalingsregeling ingetrokken en is het door de debiteur verschuldigde bedrag direct opeisbaar.

  • 2.

    Als de debiteur beschikt over een inkomen gelijk aan bijstandsniveau bedraagt de aflossing 5% van de toepassing zijnde bijstandsnorm.

  • 3.

    Wanneer de debiteur over een hoger inkomen dan de bijstandsnorm beschikt wordt de hoogte van de maandelijkse aflossing vastgesteld op 5% van de toepasselijke bijstandsnorm, vermeerderd met 50% van het meerinkomen.

  • 4.

    Bij de vaststelling van de hoogte van de aflossing wordt de beslagvrije voet in acht gehouden.

  • 5.

    Binnen acht weken na ontvangst van het verzoek neemt het college een besluit over de aanvraag zoals bedoeld in het eerste lid. Het besluit vermeldt:

    • a)

      De maandelijkse aflossingsverplichting;

    • b)

      De datum van ingang van de aflossingsverplichting;

    • c)

      De mededeling dat het besluit zonder nadere berichtgeving wordt ingetrokken wanneer de aflossingsverplichting niet wordt nagekomen.

Artikel 10. Aflossingscapaciteit en vermogen

  • 1.

    Het verzoek van de debiteur tot een betalingsregeling of betalingsvoorstel kan door het college worden afgewezen indien de klant beschikt over vermogen dat, gelet op de omstandigheden van klant, redelijkerwijs te gelde kan worden gemaakt.

  • 2.

    Niet als vermogen wordt in aanmerking genomen: het aanwezige vermogen voor zover dit minder bedraagt dan de vermogensgrens zoals genoemd in artikel 34 lid 3 Participatiewet.

Artikel 11. Wijze van invordering bij teruggevorderd bedrijfskapitaal terwijl er nog een bestaand bedrijf is

  • 1.

    Indien een lening is verstrekt werkt het college mee aan een schuldregeling of aan een akkoord overeenkomstig artikel 42 van het Bbz voor zover dit noodzakelijk is voor de voortzetting van het bedrijf of zelfstandig beroep.

  • 2.

    In geval van achterstallige aflossingstermijnen en achterstallige rente is over het terug te betalen bedrag de wettelijke rente van toepassing op grond van artikel 4:98 lid 1 Awb.

  • 3.

    Wanneer er geen sprake is van achterstallige aflossingstermijnen en achterstallige rente is de Bbz-rente van toepassing.

Artikel 12. Wijze van invordering bij terugvordering bij het bestaan van zekerheden

Bij het bestaan van zekerheden worden deze uitgewonnen voor zover niet wettelijk geregeld. Het college beoordeelt of er sprake is van verwijtbaar handelen bij de ‘verkoop’ van de zekerheden en stemt hier de incasso op af.

Artikel 13. Wijze van invordering bij terugvordering bij alle partijen aan wie het bedrijfskapitaal is verstrekt en/of zich hoofdelijk aansprakelijk gesteld hebben voor de terugbetaling hoofdsom en de rente

Indien er sprake is van samenwerkingsverbanden (VOF, BV, etc.) waarbij de medevennoot zich aansprakelijk gesteld heeft voor het verstrekte bedrijfskapitaal, zal bij het niet nakomen van de verplichtingen ook de medevennoot aansprakelijk gesteld moeten worden voor de terugbetaling. Indien nodig zal er dan een privaatrechtelijke procedure worden opgestart bij de belanghebbenden die niet tot de doelgroep van het Bbz behoorden.

Artikel 14. Heronderzoek vorderingen

  • 1.

    Indien er een betalingsregeling is overeengekomen naar draagkracht, vindt er jaarlijks een debiteurenonderzoek plaats naar de draagkracht van de debiteur.

  • 2.

    Bij debiteuren met een lopende schuldregeling plant het college jaarlijks een hercontrole in verband met jaarlijkse afdrachten.

  • 3.

    Bij debiteuren die zijn toegetreden tot de WSNP, wordt door het college een debiteuren onderzoek gepland 1 maand nadat de schuldregeling/sanering is beëindigd.

  • 4.

    Wanneer de aflossingscapaciteit bij debiteuren is bepaald op nihil, dan vindt jaarlijks een heronderzoek plaats naar de draagkracht van de debiteur.

  • 5.

    In het geval van een teruggevorderde rentedragende geldlening waarop rente verschuldigd is volgens de Bbz-regelgeving van voor, en na, 1 januari 2020 geldt dat bij het overeenkomen van de betalingsregeling gestreefd wordt naar een regeling waarbij de betaling van het aflossingsdeel minimaal gelijk is aan het aflossingsbedrag zoals dat destijds in de toekenningsbeschikking is vastgelegd.

  • 6.

    Het college is bevoegd om tussentijds de hoogte van een eerder vastgestelde aflossingsverplichting te verhogen c.q. te verlagen, dan wel te wijzigen indien daartoe aanleiding is.

  • 7.

    Indien noodzakelijk kan een afwijkende termijn worden bepaald.

Artikel 15. Verzoek tot wijziging van de aflossingsverplichting door debiteur

  • 1.

    De debiteur kan een verzoek doen, onder bijvoeging van zijn financiële gegevens met bijbehorende afschriften van bewijsstukken, tot wijziging van een eerder vastgestelde aflossingsverplichting.

  • 2.

    Binnen acht weken na ontvangst van het verzoek neemt het college een besluit over de aanvraag als bedoeld in het eerste lid.

  • 3.

    Het besluit wordt genomen met inachtneming van de regels zoals neergelegd in artikel 9 van deze regeling.

  • 4.

    Als het verzoek om de aflossing te verlagen is ingediend vanwege een daling van de aflossingscapaciteit door overige schulden wordt onderzocht of schulddienstverlening noodzakelijk is.

Artikel 16. Aanmaning, dwangbevel, beslag en verrekening

  • 1.

    Indien de debiteur niet tot betaling van de vordering overgaat dan wel niet bereid is tot het treffen van een betalingsregeling, of een eerder opgelegde of overeengekomen aflossingsverplichting niet meer nakomt, dan ontvangt de klant binnen 8 weken na verzending van het terugvorderingsbesluit een herinnering. Tevens wordt telefonisch en/of per mail contact opgenomen met de klant.

  • 2.

    Een aanmaning volgt 4 weken na verzending van de herinnering.

  • 3.

    In de aanmaning wordt de termijn van betaling gesteld op 2 weken. De termijn van 2 weken gaat in op de dag na de dag waarop de aanmaning is verzonden.

  • 4.

    Indien de klant ook na de aanmaning in gebreke blijft tot tijdige en volledige betaling, vaardigt het college een dwangbevel uit. Na betekening wordt het dwangbevel middels vereenvoudigde beslaglegging ten uitvoer gelegd indien niet binnen de gestelde termijn tot betaling is overgegaan.

  • 5.

    Als het niet mogelijk is om vereenvoudigd derdenbeslag te leggen omdat de debiteur zelfstandige is of zijn inkomstenbron onbekend is dan wel dat er al beslag ligt op het inkomen of een vordering verrekend wordt, wordt onderzocht of er roerende zaken te gelde kunnen worden gemaakt door executoriaal beslag. In dat geval wordt de vordering in handen gegeven van een gerechtsdeurwaarder.

  • 6.

    In geval van beslaglegging en/of het inschakelen van een deurwaarder wordt de vordering verhoogd met de invorderingskosten.

Artikel 17. Afzien van verdere invordering – Participatiewet, IOAW en IOAZ

  • 1.

    Het college besluit om van verdere invordering af te zien als:

    • a)

      Het een vordering is op grond van artikel 58 lid 2 Participatiewet of artikel 25 lid 2 IOAW en IOAZ én;

    • b)

      De debiteur door de aflossing op de vordering gedurende drie aaneengesloten jaren slechts heeft kunnen beschikken over een inkomen ter hoogte van 95% van de bijstandsnorm of;

    • c)

      De debiteur gedurende vijf jaren volledig aan de betalingsverplichtingen heeft voldaan en daarbij is blijven beschikken over een inkomen ter hoogte van ten minste de toepasselijke bijstandsnorm of;

    • d)

      De debiteur als bedoeld in onderdeel c gedurende vijf jaren niet volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan, maar het achterstallige bedrag alsnog betaalt.

  • 2.

    Het eerste lid wordt ambtshalve toegepast.

  • 3.

    het eerste lid is niet van toepassing als de vordering wordt gedekt door pand- of hypotheekrecht.

  • 4.

    Van verdere invordering van een vordering op grond van artikel 58 lid 1 Participatiewet wordt na een periode van 10 jaren afgezien als wordt voldaan aan de voorwaarden van artikel 58 lid 7 a tot en met c Participatiewet.

  • 5.

    Afzien van verdere invordering van een vordering als bedoeld in artikel 58 lid 7 onderdeel c Participatiewet wordt de extra voorwaarde gesteld dat vaststaat dat er ook in de toekomst geen mogelijkheden zullen zijn om beslag op een inkomensbron te leggen.

  • 6.

    Van verdere invordering van een vordering op grond van artikel 25 lid 1 IOAW of IOAZ wordt na een periode van 10 jaren afgezien als wordt voldaan aan de voorwaarden van artikel 25 lid 6 a tot en met d IOAW of IOAZ.

  • 7.

    Afzien van verdere invordering van een vordering als bedoeld in artikel 25 lid 6 onderdeel c IOAW of IOAZ wordt de extra voorwaarde gesteld dat vaststaat dat er ook in de toekomst geen mogelijkheden zullen zijn om beslag op een inkomensbron te leggen.

Artikel 18. Afzien van verdere invordering - Bbz

  • 1.

    Het college ziet af van (verdere) invordering wanneer:

    • a)

      gedurende vijf jaar geen aflossingen aan een niet-verwijtbare vordering heeft gedaan en het niet aannemelijk is dat hij deze op enig moment alsnog gaat verrichten;

    • b)

      De in onderdeel a genoemde termijn bedraagt 10 jaar indien sprake is van een verwijtbare vordering. Een extra voorwaarde hierbij is dat vaststaat dat er ook in de toekomst geen mogelijkheden zullen zijn om beslag op een inkomensbron te leggen;

    • c)

      Er geen sprake is van vermogen waarmee de vordering geheel of gedeeltelijk kan worden voldaan;

    • d)

      Alle zekerheden zijn uitgewonnen;

    • e)

      Ingeval artikel 13 Bbz bij de toekenning van toepassing was bedraagt de terugbetalingsperiode maximaal 10 jaar na beëindiging van de uitkering op grond van het Bbz. Deze termijn kan na schriftelijk verzoek met maximaal 3 jaar worden verlengd. Na het voldoen aan de afgesproken aflossingsbedragen kan het restant worden kwijtgescholden.

  • 2.

    Het eerste lid wordt ambtshalve toegepast.

Artikel 19. Geen opschorting invordering

  • 1.

    De invordering wordt niet opgeschort door het indienen van een bezwaar- of beroepschrift, tegen het besluit tot terugvordering.

  • 2.

    Ingeval de invordering onevenredig belastend is voor de klant kan met toepassing van de hardheidsclausule in bijzondere gevallen worden afgeweken van het eerste lid.

5. Kwijtschelding Participatiewet, IOAW, IOAZ en Bbz

Artikel 20. Kwijtschelding bijstand

  • 1.

    Wanneer afgezien wordt van verdere invordering zoals bedoeld in artikel 17 en 18 van deze regeling wordt het resterend in te vorderen bedrag kwijtgescholden.

  • 2.

    Als de bijstand is teruggevorderd op grond van artikel 58 lid 2 Participatiewet of artikel 25 lid 2 IOAW of IOAZ wordt het restant van een vordering kwijtgescholden als de vordering is ingebracht in een schuldregeling of in een WSNP-boedel en de schuldregeling of WSNP is afgewikkeld.

  • 3.

    Het besluit tot kwijtschelding van het restant wordt pas genomen nadat de gemeente de betaling of betalingen heeft ontvangen en de schuldregeling WSNP is afgewikkeld.

  • 4.

    Een vordering wordt niet geheel of gedeeltelijk kwijtgescholden als hij wordt gedekt door pand- of hypotheekrecht.

  • 5.

    Het college gaat niet over tot kwijtschelding als er sprake is van dwanginvordering.

6. Verhaal

Artikel 21. Bevoegdheid tot verhaal

  • 1.

    Het college maakt gebruik van de bevoegdheid tot het verhalen van kosten van bijstand in de gevallen als bedoeld in paragraaf 6.5 van de Participatiewet.

  • 2.

    Alvorens over te gaan tot verhaal van kosten van bijstand op de onderhoudsplichtige, wordt onderzocht of het van belanghebbende zelf verlangd kan worden het onderhoudsrecht te gelde te maken.

  • 3.

    Als dit van belanghebbende kan worden verlangd wordt de verplichting opgelegd met toepassing van artikel 55 van de Participatiewet.

Artikel 22. Afzien van verhaal

  • 1.

    Het college ziet af van verhaal:

    • a)

      De draagkracht van de onderhoudsplichtige kleiner is dan € 25,00 per maand;

    • b)

      Voor bijzondere bijstand voor de kosten van levensonderhoud welke is/wordt verstrekt aan een minderjarige/jongmeerderjarige tot de leeftijd van 21 jaar en waarbij duidelijk is dat dit niet verhaald kan worden op de ouders;

    • c)

      Aan minderjarige/jongmeerderjarige vluchtelingen tot de leeftijd van 21 jaar die geen ouders meer hebben of waarvan de ouders na onderzoek niet vindbaar zijn;

    • d)

      Daarvoor dringende redenen aanwezig zijn.

  • 2.

    Op verzoek van de onderhoudsplichtige ziet het college tijdelijk of blijvend, geheel of gedeeltelijk af van verhaal, wanneer zijn financiële situatie nakoming van de betalingsverplichting niet meer toelaat.

Artikel 23. Vaststellen van de hoogte van het verhaalsbedrag

  • 1.

    Bij het vaststellen van de hoogte van het te verhalen bedrag gelden drie grenzen:

    • a)

      De behoefte van de onderhoudsgerechtigde;

    • b)

      De draagkracht van de onderhoudsplichtige;

    • c)

      De verstrekte bijstand.

  • 2.

    De beoordeling van de in het eerste lid onder a en b genoemde grenzen geschiedt aan de hand van de Tremanormen.

Artikel 24. Verhaal volgens rechterlijke uitspraak

  • 1.

    Voordat wordt overgegaan tot verhaal volgens een rechterlijke uitspraak waarover de onderhoudsgerechtigde beschikt, maar die door de onderhoudsplichtige niet wordt nagekomen, wordt onderzocht of het van belanghebbende kan worden verlangd dat hij zelf zorg draagt voor de invordering.

  • 2.

    Als is vastgesteld dat het van de onderhoudsgerechtigde kan worden verlangd dat hij zelf zorg draagt voor de invordering wordt met toepassing van artikel 55 van de Participatiewet deze verplichting opgelegd.

  • 3.

    Als is vastgesteld dat het van de onderhoudsgerechtigde niet kan worden verlangd om zelf tot inning van de onderhoudsbijdrage over te gaan, verhaalt het college de kosten van bijstand met toepassing van artikel 62b Participatiewet.

  • 4.

    Voldoet de onderhoudsplichtige ook na een aanmaning niet aan de verplichtingen dan wordt een dwangbevel uitgevaardigd en indien mogelijk onmiddellijk overgegaan tot vereenvoudigd derdenbeslag onder de werkgever of uitkerende instantie.

  • 5.

    Als blijkt dat de onderhoudsplichtige niet meer in staat is de onderhoudsbijdrage zoals door de rechter is vastgesteld te voldoen, ziet het college in beginsel tijdelijk geheel of gedeeltelijk af van verhaal.

Artikel 25. Het verhaalsbesluit

  • 1.

    Het besluit tot verhaal van kosten van bijstand bevat in ieder geval de volgende informatie:

    • a)

      De rechtsgrond voor verhaal;

    • b)

      Het bedrag dat maandelijks moet worden betaald als het betreft verhaal op de onderhoudsplichtige;

    • c)

      Het bedrag dat moet worden betaald als het betreft verhaal op een nalatenschap of de persoon aan wie een schenking is gedaan;

    • d)

      De betalingstermijn of -termijnen;

    • e)

      De mededeling dat de rechter zal worden verzocht het te verhalen bedrag of de te verhalen bedragen vast te stellen, wanneer degene of degenen op wie wordt verhaald niet overgaat of overgaan tot betaling.

7. Slotbepalingen

Artikel 26. Hardheidsclausule

  • 1.

    Door of namens het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende worden afgeweken van de bepalingen van deze beleidsregels, indien toepassing hiervan leidt tot onredelijk zwaarwegende gevolgen.

  • 2.

    In gevallen waarin deze beleidsregels niet voorzien, neemt het college een besluit, waarbij zoveel mogelijk aansluiting wordt gezocht met vergelijkbare situaties met inachtneming van de individuele omstandigheden van de belanghebbende.

Artikel 27. Inwerkingtreding en overgangsrecht

  • 1.

    Deze beleidsregels treden in werking met ingang van de dag na die van de bekendmaking in de Regiobode.

  • 2.

    De beleidsregels terugvordering en verhaal Gemeente Doesburg zoals door het college vastgesteld in de vergadering van 17 januari 2017 worden ingetrokken.

Artikel 28. Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Beleidsregels terug- en invordering Participatiewet, IOAW, IOAZ en Bbz gemeente Doesburg 2020.

Aldus vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Doesburg op 3 maart 2020.

gemeentesecretaris,

P.Werkman

de burgemeester,

drs. L.W.C.M. van derMeijs

Toelichting

Algemeen

De beleidsregels terugvordering en verhaal gemeente Doesburg worden per <..... 2020> gewijzigd naar Beleidsregels terug- en invordering Participatiewet, IOAW, IOAZ en Bbz gemeente Doesburg. De reden voor deze wijziging is dat het Besluit bijstandverlening zelfstandigen (Bbz 2004) per 1 januari 2020 wordt veranderd. Er is onder andere sprake van een nieuwe financieringssystematiek waarbij de gemeente volledig financieel verantwoordelijk worden voor de uitvoering van het Bbz 2004. Als gevolg hiervan wordt de terugvorderingsverplichting voor het college omgezet in een terugvorderingsbevoegdheid. Hiervoor geldt wel een uitzondering: ongewijzigd is dat het college geen beleidsvrijheid heeft ten aanzien van besluiten tot terugvordering ingeval van fraude. De bevoegdheid tot terugvordering blijkt nu uit paragraaf 6.4 van de Participatiewet. Dit geldt zowel voor het Bbz-levensonderhoud als voor de Bbz-kapitaalverstrekking.

 

Het is noodzakelijk de beleidsregels terugvordering en verhaal gemeente Doesburg te wijzigen omdat deze enkel opgesteld zijn voor terugvordering (en verhaal) wat betreft de Participatiewet. Om ook gebruik te kunnen maken van de bevoegdheid tot terug- en invordering op grond van de IOAW, IOAZ en Bbz is het noodzakelijk de huidige beleidsregels te wijzigen. Bij het wijzigen van de beleidsregels wordt zo veel mogelijk aangesloten bij de huidige beleidsregels, waarbij het college gebruik blijft maken van haar bevoegdheid tot terugvordering (en verhaal).

 

Samengevat heeft terugvordering betrekking op het terughalen van teveel of ten onrechte verleende bijstand. De terugvordering zal in eerste instantie door middel van verrekening met de lopende uitkering worden geïnd. Verhaal gaat over de bijdrage die de ex-partner/ouder kan leveren in de kosten van levensonderhoud voor de uitkeringsgerechtigde en/of de kinderen.

 

Door vaststelling van deze beleidsregels beoogt het college enerzijds een slagvaardige en doelgerichte uitvoeringspraktijk mogelijk te maken, anderzijds om aan de klant rechtszekerheid te bieden voor wat betreft de wijze waarop het college aan de gegeven beleidsruimte invulling geeft.

 

Bij de vormgeving van de beleidsregels is als uitgangspunt genomen dat een schuld volledig moet worden terugbetaald. Echter, altijd rigide vasthouden aan dit uitgangspunt kan betekenen dat inwoners (financieel) in de knel komen. Met name via de bepalingen over kwijtschelding en de bepaling van de aflossingscapaciteit is geprobeerd om een goede balans te vinden tussen de belangen van het college als schuldeiser enerzijds en de belangen van de burger als debiteur anderzijds.

 

Een tweede uitgangspunt is dat fraude niet mag lonen. Toch is ook hier de balans gezocht in relatie tot effectiviteit, efficiency en de belangen van de debiteur. In de beleidsregels kan dat worden teruggevonden in de mogelijkheid tot kwijtschelding. Er is wel bewust voor gekozen om de criteria voor fraudeschulden te verzwaren ten opzichte van niet-fraudeschulden.

 

Artikelsgewijze toelichting

1. Algemene bepalingen & toepassing

Artikel 1. Begripsbepalingen

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 2. Toepassingsgebied beleidsregels terugvordering en invordering

De beleidsregels zijn, wat betreft de terugvorderingsparagraaf, van toepassing op terugvorderingen ingevolge de Participatiewet, IOAW, IOAZ en Bbz.

Lid 2 bepaalt dat het college gebruik maakt van haar bevoegdheid tot verrekening van kosten van bijstand en/of bestuurlijke boete met de algemene bijstand of uitkering.

Artikel 3. Herziening, intrekking en terugvordering

Herziening en intrekking van de uitkering vormen een belangrijke grondslag voor terugvordering. Evenals terugvordering van een uitkering is het met terugwerkende kracht gewijzigd vaststellen van het recht op uitkering door middel van een herzienings- of intrekkingsbesluit een algemene bevoegdheid van het college. Het college maakt in beginsel in alle gevallen waarin er aanleiding is het toekenningsbesluit met terugwerkende kracht te wijzigen, gebruik van deze bevoegdheid. In die zin is lid 1 van dit artikel dwingend geformuleerd.

In artikel 2 van dit artikel is geregeld dat het college gebruik maakt van haar bevoegdheid tot terugvordering van (ten onrechte) verleende bijstand of uitkering en bedrijfskapitaal.

2. Terugvordering Participatiewet, IOAW, IOAZ en Bbz

Artikel 4. Terugvordering van verstrekt bedrijfskapitaal (ook in de vorm van borgtocht)

De meeste gronden tot terugvordering van bedrijfskapitaal zijn geregeld in artikel 39 en 41 tot en met 43 Bbz. Indien de zelfstandige ook na een aanmaning niet aan zijn rente- en aflossingsverplichtingen voldoet, kan het geleende bedrag worden teruggevorderd. Artikel 4 regelt in welke gevallen bedrijfskapitaal teruggevorderd wordt. In dit artikel is tevens opgenomen dat terugvordering plaatsvindt bij alle partijen aan wie het bedrijfskapitaal is verstrekt en/of zich hoofdelijk aansprakelijk gesteld hebben voor de terugbetaling van de hoofdsom en de rente. Tenslotte wordt in dit artikel geregeld dat wanneer er sprake is van een verwijtbare bedrijfsbeëindiging of een verwijtbare overdracht van het bedrijf door bestuurdersaansprakelijkheid, privé bestedingen die niet in lijn liggen met de inkomsten en een inkomen op bijstandsniveau en/of er geen sprake is van bijzondere omstandigheden die dit rechtvaardigen de lening gecontinueerd wordt tegen dezelfde condities als dat het bedrijfskapitaal is verstrekt. De lening wordt in dit geval niet renteloos gemaakt.

Artikel 5. Terugvordering van gezinsleden

Bijstand en/of bedrijfskapitaal wordt teruggevorderd van degene aan wie de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend: de klant. Kosten van bijstand en/of bedrijfskapitaal worden van de meerderjarige gezinsleden teruggevorderd, als de bijstand aan een gezin is verleend of aan gezin had moeten worden verleend. In gevallen van een verzwegen partner wordt ook van de verzwegen partner teruggevorderd.

Artikel 6. Afzien van terugvordering

In dit artikel wordt geregeld wanneer van terugvordering wordt afgezien. In het eerste lid wordt geregeld dat het college afziet van terugvordering als het terug te vorderen bedrag lager is dan

€ 50,00. Het wordt als ondoelmatig ervaren om vorderingen lager dan € 50,00 te innen, zeker als de debiteur geen bijstand ontvangt. Om rechtsongelijkheid te voorkomen is ervoor gekozen om in alle gevallen af te zien van terugvorderen van dergelijk lage bedragen, ook als de belanghebbende bijstand ontvangt, waarmee de vordering verrekend kan worden. In het tweede lid is geregeld dat wanneer er sprake is van dringende redenen er afgezien kan worden van terugvordering. Of er sprake is van dringende redenen is afhankelijk van het individuele geval. Deze beleidsregel bepaalt niet wat onder dringende redenen moet worden verstaan. Het college zal in elk individueel geval een eigen afweging moeten maken of er sprake is van dringende redenen die tot het matigen van een vordering of het helemaal afzien van terugvorderen leiden.

Artikel 7. Terugvordering: bruto of netto

Als een vordering niet tijdig wordt voldaan en het college de afdrachten zelf niet meer kan verrekenen met de fiscus kan een vordering worden gebruteerd. Dit volgt uit artikel 58 lid 5 Participatiewet, artikel 25 lid 4 IOAW, artikel 25 lid 4 IOAZ en artikel 46 Bbz. In beginsel wordt een vordering gebruteerd. Dit is geregeld in lid 1 van dit artikel. Wanneer een vordering betrekking heeft op het lopende boekjaar en deze in dit jaar ook wordt terugbetaald is er geen sprake van brutering. Wanneer een deel van de vordering niet in het lopende boekjaar wordt betaald, wordt het restant van de vordering wel gebruteerd. Als een vordering is ontstaan buiten de schuld van de klant en het de klant niet verweten kan worden dat de betaling van de schuld tijdig is betaald wordt de vordering niet gebruteerd. In geval van dringende reden kan worden afgezien van brutering. Of er sprake is van dringende redenen is afhankelijk van het individuele geval. Het college zal in elk individueel geval een eigen afweging moeten maken of er sprake is van dringende redenen die tot het afzien van brutering leiden.

Artikel 8. Inhoud besluit tot terugvordering

Het eerste lid van dit artikel regelt de inhoud van het terugvorderingsbesluit, ongeacht of de vordering is gebaseerd op artikel 58 lid 1 of 2 Participatiewet. In de praktijk komt het voor dat bijstand wordt teruggevorderd van iemand die geen bijstand meer ontvangt. Deze debiteur moet in de gelegenheid worden gesteld een betalingsregeling te treffen. Dit wordt aangegeven in het terugvorderingsbesluit. Lid 2 van de beleidsregels geeft aan dat de termijn van betaling 6 weken is. Deze termijn is gebaseerd op artikel 4:87 Awb: ‘De betaling geschiedt binnen 6 weken nadat de beschikking op de voorgeschreven wijze is bekend gemaakt, tenzij de beschikking een later tijdstip vermeldt’.

3. Invordering Participatiewet, IOAW en IOAZ

Artikel 9. Betalingsvoorstel en aflossingsverplichting

Op grond van artikel 4:87 Awb moet een bestuursrechtelijke vordering worden voldaan binnen zes weken. Het gebeurt dat een vordering niet (ineens) kan worden voldaan. Ingevolge artikel 8 lid 1 onder e van deze regeling wordt aan mensen in de terugvorderingsbeschikking de mogelijkheid geboden om een voorstel te doen tot een gespreide betaling van de schuld. Wanneer er een verzoek is van een debiteur tot een betalingsregeling verleend het college uitstel van betaling, waarbij de debiteur verplicht is de vordering met een maandelijkse betaling af te lossen. Bij het niet voldoen van die aflossingsverplichtingen wordt de betalingsverplichting ingetrokken en is het door de debiteur verschuldigde bedrag direct opeisbaar. Als een debiteur bijstand ontvangt wordt maandelijks 5% van de bijstand verrekend met de vordering. Dit percentage is in lijn met de nog in te voeren wet vereenvoudiging beslagvrije voet en overeenkomst met het verzoek van de staatssecretaris van SZW. Heeft de debiteur inkomsten welke hoger zijn dan de van toepassing zijnde bijstandsnorm, dan is het redelijk dat een deel van dat meerinkomen wordt aangewend voor de aflossing. Lid 5 van dit artikel regelt dat bij de vaststelling van de aflossing de beslagvrije voet in acht wordt gehouden. De beslagvrije voet bedraagt ten minste 90% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm. Een aflossingscapaciteit van 5% aannemen beschermt deze beslagvrije voet in beginsel. Er kunnen echter kosten zijn die de beslagvrije voet verhogen, zoals de bestuursrechtelijke premie Zorgverzekeringswet, een aanvullende zorgverzekering of meerwoonlasten. In lid 6 wordt geregeld dat het college binnen 8 weken na ontvangst van het betalingsvoorstel een besluit neemt over de aanvraag. Het besluit vermeldt de maandelijkse aflossingsverplichting en de datum van ingang van de aflossingsverplichting.

Artikel 10. Aflossingscapaciteit en vermogen

Het college heeft de mogelijkheid om af te zien van een maandelijkse betalingsregeling indien blijkt dat de klant beschikt over vermogen dat hij redelijkerwijs ten gelde kan maken. Ingevolge lid 2 van dit artikel blijft vermogen voor zover dit minder bedraagt dan de vermogensgrens zoals genoemd in artikel 34 lid 3 Participatiewet buiten beschouwing.

Artikel 11. Wijze van invordering bij teruggevorderd bedrijfskapitaal terwijl er nog een bestaand bedrijf is

Wanneer een lening is verstrekt werkt het college mee aan een schuldregeling of aan een akkoord overeenkomstig artikel 42 van het Bbz, voor zover dit noodzakelijk is voor de voortzetting van het bedrijf of het zelfstandig beroep. In geval van achterstallige aflossingstermijnen en achterstallige rente is over het terug te betalen bedrag de wettelijke rente van toepassing op grond van artikel 4:98 lid 1 Awb. Wanneer er geen sprake is van achterstallige aflossingstermijnen en achterstallige rente is de Bbz-rente van toepassing.

Artikel 12. Wijze van invordering bij terugvordering bij het bestaan van zekerheden

Dit artikel regelt de invordering bij terugvordering bij het bestaan van zekerheden. Bij het bestaan van zekerheden worden deze uitgewonnen voor zover dit niet wettelijk geregeld is. Het college beoordeelt of er sprake is van verwijtbaar handelen bij de ‘verkoop’ van de zekerheiden en stemt hier de incasso op af.

Artikel 13. Wijze van invordering bij terugvordering bij alle partijen aan wie het bedrijfskapitaal is verstrekt en/of zich hoofdelijk aansprakelijk gesteld hebben voor de terugbetaling hoofdsom en de rente

Dit artikel regelt dat bij het nakomen van de verplichtingen ook de medevennoot aansprakelijk gesteld moeten worden voor de terugbetaling, wanneer er sprake is van samenwerkingsverbanden (VOF, BV, etc.) waarbij de medevennoot zich aansprakelijk gesteld heeft voor het verstrekte bedrijfskapitaal. Indien nodig zal er dan een privaatrechtelijke procedure worden opgestart bij de belanghebbenden die niet tot de doelgroep van het Bbz behoorden.

Artikel 14. Heronderzoek vorderingen

Een debiteurenonderzoek is een onderzoek naar de financiële omstandigheden van degene aan wie een betalings- en aflossingsverplichting is opgelegd met betrekking tot verleende uitkering/bedrijfskapitaal. Wanneer er een betalingsregeling is overeengekomen naar draagkracht vindt er jaarlijks een debiteurenonderzoek plaats. Wanneer een debiteur bijstand ontvangt wordt er geen heronderzoek uitgevoerd omdat de hoogte van het inkomen bekend is. Een debiteurenonderzoek is van belang om te beoordelen of de aflossingscapaciteit is gewijzigd. Wanneer een debiteur een schuldregeling heeft wordt door het college jaarlijks een hercontrole gepland om de jaarlijkse afdrachten te kunnen bepalen. Wanneer een debiteur is toegelaten tot een WSNP-traject wordt een debiteuren onderzoek 1 maand nadat de schuldregeling/sanering is beëindigd ingepland. Ook wordt er een jaarlijks heronderzoek opgestart wanneer de aflossingscapaciteit in het verleden is vastgesteld op nihil. In het geval van een teruggevorderde rentedragende geldlening waarop rente verschuldigd is volgens de Bbz-regelgeving van voor, en na, 1 januari 2020 geldt dat bij het overeenkomen van de betalingsregeling gestreefd wordt naar een regeling waarbij de betaling van het aflossingsdeel minimaal gelijk is aan het aflossingsbedrag zoals dat destijds in de toekenningsbeschikking is vastgelegd. Wanneer daartoe aanleiding is, is het college bevoegd om de hoogte van een eerder vastgestelde aflossingsverplichting tussentijds te verhogen c.q. te verlagen, dan wel te wijzigen wanneer daar aanleiding voor is. Indien noodzakelijk kan een andere termijn worden aangehouden voor het doen van heronderzoeken. Dit kan gedaan worden als het risico op niet of onregelmatig betalen beperkt is.

Artikel 15. Verzoek tot wijziging van de aflossingsverplichting door debiteur

De debiteur kan altijd een verzoek indienen bij college tot een wijziging van de vastgestelde aflossingsverplichting. Dit is geregeld in het eerste lid van dit artikel. Na ontvangst van een dergelijk verzoek wordt binnen acht weken een besluit genomen over de aanvraag. Bij de besluitvorming wordt gekeken naar het voorstel en de omstandigheden van de debiteur en gezin. Het besluit wordt genomen met inachtneming van de regels zoals in deze beleidsregels genoemd. Wordt wijziging gevraagd in verband met nieuwe schulden dan ligt het niet voor de hand dat de regeling onmiddellijk wordt aangepast. De bijstandsvordering is immers preferent. Het is wel van belang om te onderzoeken of er schulddienstverlening plaats moet vinden.

Artikel 16. Aanmaning, dwangbevel, beslag en verrekening

Wanneer een debiteur niet overgaat tot betaling van de vordering, of niet bereid is om een betalingsregeling te treffen, wordt binnen 8 weken na verzending van het terugvorderingsbesluit een herinnering gestuurd. Ook wordt telefonisch en/of per mail contact opgenomen met de klant. Dit geldt ook wanneer een debiteur een overeengekomen aflossingsverplichting niet meer nakomt. Wanneer een herinnering niet leidt tot betaling wordt 4 weken na verzending van de herinnering een aanmaning gestuurd. In de aanmaning wordt de termijn van betaling gesteld op twee weken. De termijn van twee weken gaat in op de dag na de dag waarop de aanmaning is verzonden. Een aanmaning is een brief waarin de klant, vanwege uitblijven van betaling, sec wordt verzocht om alsnog tot betaling over te gaan. Tegen zo een brief staat geen bezwaar en beroep open. Wanneer de debiteur ook na de aanmaning in gebreke blijft tot tijdige en volledige betaling, vaardigt het college een dwangbevel uit. De regels met betrekking tot het dwangbevel zijn bepaald in de Algemene wet bestuursrecht: artikel 4:114 e.v. Awb. Als ook na het versturen van het dwangbevel betaling uitblijft, zal het college executiemaatregelen moeten nemen ter invordering. Wanneer vereenvoudigd derdenbeslag niet mogelijk is, wordt onderzocht of er roerende zaken te gelde kunnen worden gemaakt door executoriaal beslag. Dit beslag kan alleen door een gerechtsdeurwaarder worden gelegd en uitgevoerd. In geval van beslaglegging en/of het inschakelen van een deurwaarder wordt de vordering verhoogd met de invorderingskosten.

Artikel 17. Afzien van verdere invordering – Participatiewet, IOAW en IOAZ

In dit artikel is opgenomen in welke gevallen het college afziet van verdere invordering in het geval van de Participatiewet, IOAW en IOAZ. Het besluit om niet verder in te vorderen wordt genomen als de debiteur aan de gestelde voorwaarden heeft voldaan. Wanneer voldaan is aan de voorwaarden wordt het restant van de vordering buiten invordering gesteld. Hier geldt dat deze bepaling niet van toepassing is op terugbetaling van een geldlening waarvoor een hypotheek is gevestigd. Voor het afzien van verdere invordering in geval van schending van de inlichtingenplicht wordt aangesloten bij de wet, met dien verstande dat er eerst wordt onderzocht of er wellicht in de toekomst een invorderingsmogelijkheid is. Als op een vordering helemaal niet is afgelost, zoals bedoeld in artikel 58 lid 7 onder c Participatiewet en artikel 25 lid 6 onderdeel c IOAW of IOAZ, betreft dit in de regel een debiteur die met onbekende bestemming vertrokken is. In een enkel geval bevindt de onbekende bestemming zich in het buitenland. Als dat het geval is, is de AOW-uitkering waarop deze debiteur mogelijk recht heeft, volledig voor beslag vatbaar op grond van artikel 475 e Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.

Artikel 18. Afzien van verdere invordering - Bbz

In dit artikel is opgenomen in welke gevallen het college afziet van verdere invordering in het geval van het Bbz. Het besluit om niet verder in te vorderen wordt genomen als de debiteur aan de gestelde voorwaarden heeft voldaan. Wanneer voldaan is aan de voorwaarden wordt het restant van de vordering buiten invordering gesteld.

Artikel 19. Geen opschorting invordering

Een eventueel bezwaar- of beroepschrift van de klant tegen het besluit tot terugvordering heeft geen schorsende werking. Wel kan de klant de voorzieningenrechter hangende een bezwaar- of beroepsprocedure verzoeken om een voorlopige voorziening te treffen, waaronder begrepen een schorsing. Het college zal echter, zolang het besluit niet onherroepelijk is, ook moeten kijken naar de belangen van de debiteur. Indien de invordering onevenredig belastend is voor klant kan in bijzondere gevallen de invordering wel opgeschort worden.

5. Kwijtschelding Participatiewet, IOAW, IOAZ en Bbz

Artikel 20. Kwijtschelding bijstand

Wanneer een bijstandsvordering door middel van een terugvorderingsbesluit is vastgelegd dan kan er in een later stadium reden zijn om de vordering (gedeeltelijk) kwijt te schelden. Een dergelijke bepaling komt in de Participatiewet, IOAW, IOAZ en Bbz niet voor. Lid 1 van deze beleidsregel bepaalt dat het resterend in te vorderen bedrag wordt kwijtgescholden, wanneer afgezien wordt van verdere invordering zoals genoemd in artikel 17 en 18 van deze regeling. Wanneer er sprake is van een schuldregeling of een WSNP-traject kan het noodzakelijk zijn om (een deel van) de vordering kwijt te schelden. Lid 2 regelt dit. Bij het indienen van de vordering in de schuldregeling of de WSNP-boedel kan het college aangeven dat het meewerkt aan de schuldregeling en dat het na afloop van het traject het dan resterende van de vordering zal kwijtschelden. Dit impliceert dat het college niet overgaat tot kwijtschelding als het traject voortijdig door toedoen van de debiteur wordt beëindigd. Er wordt niet tot kwijtschelding overgegaan als het een geldlening betreft waarvoor een hypotheek is gevestigd of wanneer er sprake is van een dwanginvordering.

6. Verhaal

Artikel 21. Bevoegdheid tot verhaal

Verhaal is een bevoegdheid van college. Het college maakt gebruik van deze bevoegdheid die uit paragraaf 6.5 van de Participatiewet voortvloeit. Voordat overgegaan wordt tot verhaal van kosten van bijstand op de onderhoudsplichtige, wordt onderzocht of het van belanghebbende kan worden verlangd het onderhoudsrecht te gelde te maken. Wanneer dit mogelijk blijkt te zijn legt het college de nadere verplichting op middels artikel 55 van de Participatiewet. Onwil van de onderhoudsgerechtigde is geen overweging. De onderhoudsgerechtigde heeft er belang bij om een eigen titel voor het innen van een onderhoudsbijdrage te hebben voor het geval er geen beroep meer wordt gedaan op bijstand. Worden kosten van bijstand op de onderhoudsplichtige verhaald door het college omdat er behoefte en draagkracht is, dan zal de onderhoudsgerechtigde alsnog zelf moeten procederen om dit recht te gelde te maken als deze uitstroomt uit de bijstand. Wanneer er een alimentatiebeschikking is afgegeven en er niet betaald wordt door de onderhoudsplichtige kan de onderhoudsgerechtigde zich voor de inning wenden tot het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen (LBIO).

Artikel 22. Afzien van verhaal

In principe wordt maximaal gebruik gemaakt van de verhaalsbijdrage. Er kunnen zich echter situaties voordoen waarin dit niet mogelijk of wenselijk is. Deze situaties zijn (deels) opgenomen in dit artikel. Zo is het bijvoorbeeld niet zinvol om nadere verplichtingen op te leggen wanneer de onderhoudsplichtige niet kan bijdragen in de kosten van levensonderhoud. Ook wordt afgezien van het opleggen van verplichtingen in geval van minderjarige/jongmeerderjarige (vluchtelingen) tot de leeftijd van 21 jaar waarbij duidelijk is dat er niet verhaald kan worden op de ouders. Ook wanneer er sprake is van dringende redenen kan worden afgezien van verhaal. Jurisprudentie op grond van de Wet werk en bijstand en de Participatiewet laat echter zien dat er zeer terughoudend omgegaan dient te worden met het vaststellen van de aanwezigheid van dringende redenen. Wanneer de financiële situatie van een onderhoudsplichtige nakoming van de betalingsverplichting niet meer toelaat, ziet het college tijdelijk of blijvend af van verhaal.

Artikel 23. Vaststellen van de hoogte van het verhaalsbedrag

De hoogte van de verhaalsbijdrage wordt bepaald door de in dit artikel genoemde drie grenzen. Er kan niet meer bijstand worden verhaald dan er behoefte bestaat aan een bijdrage in de kosten van het eigen levensonderhoud of een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige kinderen. Is de draagkracht van de onderhoudsplichtige te laag om aan de vastgestelde behoefte te voldoen, dan wordt er niet meer verhaald dan de draagkracht toelaat. Verder kan er nooit meer verhaald worden dan er bruto aan bijstand wordt verstrekt. Omdat het college gehouden is de bijdrage vast te stellen volgens dezelfde maatstaven als die van de rechter, wordt aangesloten bij de door de expertgroep alimentatienormen vastgestelde Tremanormen.

Artikel 24. Verhaal volgens rechterlijke uitspraak

De verantwoordelijkheid voor verhaal ligt in eerste instantie bij de onderhoudsgerechtigde. Wanneer dit mogelijk blijkt te zijn legt het college de nadere verplichting op middels artikel 55 van de Participatiewet. Wanneer blijkt dat het niet van de onderhoudsgerechtigde kan worden verlangd dat er zelf tot inning van de onderhoudsbijdrage wordt overgegaan, verhaalt het college de kosten van bijstand met toepassing van artikel 62b Participatiewet. Wanneer een onderhoudsplichtige ook na een aanmaning niet voldoet aan de verplichtingen wordt er een dwangbevel uitgevaardigd. Indien mogelijk wordt onmiddellijk overgegaan tot vereenvoudigd derdenbeslag. Het kan zijn dan de financiële situatie van de onderhoudsplichtige is gewijzigd waardoor hij niet of veel minder kan betalen dan de bijdrage die door de rechter is bepaald. In dat geval bepaalt het college dat het bedrag dat wordt verhaald lager is dan het door de rechter vastgestelde bedrag. Is de onderhoudsplichtige helemaal niet in staat om aan zijn verplichtingen te voldoen dan ziet het college geheel af van verhaal. Er wordt aan de onderhoudsgerechtigde in principe niet geadviseerd om de rechter te verzoeken de onderhoudsbijdrage te verlagen of op nihil vast te stellen, tenzij vaststaat dat de verlaging van het inkomen blijvend is. Er moet worden voorkomen dat de onderhoudsgerechtigde opnieuw een procedure moet voeren als de financiële situatie van de onderhoudsplichtige is verbeterd.

Artikel 25. Het verhaalsbesluit

Dit artikel behoeft geen toelichting.

7. Slotbepalingen

Artikel 26. Hardheidsclausule

Indien de toepassing van deze beleidsregels tot onbillijkheden leiden, kan het college ten gunste van de klant afwijken van de bepalingen. Van deze mogelijkheid dient terughoudend gebruik te worden gemaakt.

Artikel 27. Inwerkingtreding en overgangsrecht

Deze beleidsregels treden in werking met ingang van de dag na bekendmaking. Deze beleidsregels vervangen per die datum de beleidsregels terugvordering en verhaal Gemeente Doesburg zoals door het college vastgesteld in de vergadering van 3 maart 2020. De hoofdregel is dat deze nieuwe beleidsregels niet alleen gelden voor situaties van terug- en invordering en verhaal gelegen na datum inwerkingtreding, maar ook voor reeds bestaande rechtsverhoudingen op die datum.

Artikel 28. Citeertitel

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.