Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Doesburg

Beleidsregels Bbz 2004 gemeente Doesburg

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieDoesburg
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingBeleidsregels Bbz 2004 gemeente Doesburg
CiteertitelBeleidsregels Bbz 2004 gemeente Doesburg
Vastgesteld doorcollege van burgemeester en wethouders
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

artikel 53a van de Participatiewet

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

08-04-2020Nieuwe regeling

25-02-2020

gmb-2020-90806

Tekst van de regeling

Intitulé

Beleidsregels Bbz 2004 gemeente Doesburg

De inhoud van de beleidsregels

In deze beleidsregels wordt geregeld hoe gemeente Doesburg met ingang van 1 januari 2020 omgaat met heronderzoeken op het gebied van rechtmatigheid, doelmatigheid en debiteuren. Deze beleidsregels spitsen zich toe op de Bbz-regeling. Volgens artikel 53a Participatiewet is gemeente Doesburg vrij om te bepalen wanneer en hoe de verstrekking van bijstand op rechtmatigheid wordt gecontroleerd.

 

Deze beleidsregels vormen de grondslag voor te nemen besluiten.

Het college van gemeente Doesburg besluit de volgende beleidsregels vast te stellen:

 

Beleidsregels Bbz 2004 gemeente Doesburg

 

1. Algemene bepalingen

Artikel 1. Begripsbepalingen

  • 1.

    In deze beleidsregels wordt verstaan onder:

    • a)

      Bbz: Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004;

    • b)

      College: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Doesburg.

  • 2.

    Alle begrippen die in deze beleidsregels worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Participatiewet, IOAW, IOAZ, Bbz en Awb.

2. Levensvatbaarheidsonderzoeken

Artikel 2. Advies van een derde partij

  • 1.

    Bij een verzoek voor algemene bijstand beslist de consulent of er een advies van een derde partij wordt ingezet.

  • 2.

    Bij een verzoek voor een bedrijfskapitaal van minimaal € 10.000,00 wordt een advies bij een derde partij opgevraagd.

  • 3.

    Voor verzoeken van uitstel van betaling volgens artikel 41 Bbz wordt een levensvatbaarheidsonderzoek bij een derde partij opgevraagd, wanneer het dan nog openstaande bedrag minimaal € 10.000,00 bedraagt.

  • 4.

    Wanneer het bedrag genoemd in lid 2 en 3 lager is dan € 10.000,00 beslist de consulent of er een advies van een derde partij wordt ingezet.

Artikel 3. Verlening bijstand aan beginnende zelfstandigen

  • 1.

    Nadat is vastgesteld dat er sprake is van een levensvatbaar bedrijf, wordt algemene bijstand aan een beginnende zelfstandige in eerste instantie verleend voor de duur van 6 maanden.

  • 2.

    Er wordt een levensvatbaarheidsonderzoek naar het bedrijf of zelfstandige beroep ingesteld voordat de periode van 6 maanden, zoals bedoeld in het eerste lid, is afgelopen.

  • 3.

    Wanneer uit het levensvatbaarheidsonderzoek blijkt dat een bedrijf of zelfstandig beroep levensvatbaar is wordt de periode van algemene bijstand verlengd. De periode van algemene bijstand wordt verlengd met minimaal 6 en maximaal 12 maanden. De consulent beslist de duur van de verlenging.

  • 4.

    Voordat de periode, zoals bedoeld in het derde lid, is afgelopen wordt een heronderzoek gepland naar de levensvatbaarheid van het bedrijf. Gedurende dit heronderzoek wordt beoordeeld of de periode van algemene bijstand moet worden verlengd en of het volgende heronderzoek over 6 of 12 maanden moet plaatsvinden.

  • 5.

    Algemene bijstand wordt voor de duur van maximaal 36 maanden verleend.

Artikel 4. Verlening bijstand aan beginnende zelfstandigen om redenen van medische of sociale aard

  • 1.

    De periode van algemene bijstand wordt in eerste instantie verlengd voor een periode van 12 maanden wanneer een beginnende zelfstandige medische of sociale belemmeringen heeft.

  • 2.

    Na iedere 12 maanden vindt een heronderzoek plaats.

3. Begeleiding (pré)starter

Artikel 5. Begeleiding (pré)starter

  • 1.

    De consulent beslist of de begeleiding van een (pré)starter door de gemeente wordt uitgevoerd of wordt uitbesteed aan een derde partij.

  • 2.

    Wanneer de begeleiding wordt uitbesteed aan een derde partij beslist de consulent welke voorwaarden gelden voor de begeleiding van de (pré)starter.

4. Rechtmatigheidsonderzoeken

Artikel 6. Algemene bijstand

  • 1.

    Voor alle groepen van zelfstandigen genoemd in artikel 2 lid 1 Bbz, met een vermogen onder de van toepassing zijnde vermogensgrenzen van artikel 3 Bbz, wordt de hoogte van de algemene bijstand definitief vastgesteld na afloop van het boekjaar. Deze definitieve vaststelling vindt plaats uiterlijk binnen 9 maanden na afsluiting van het boekjaar waarin algemene bijstand voor levensonderhoud is verleend.

  • 2.

    Voor alle groepen van zelfstandigen genoemd in artikel 2 lid 1 Bbz, met een vermogen boven de vermogensgrenzen van artikel 3 Bbz, wordt een besluit genomen over de terugbetaling van de renteloze geldlening volgens artikel 13 Bbz.

  • 3.

    Voor de groep oudere zelfstandigen wordt naast de definitieve vaststelling levensonderhoud in hetzelfde onderzoek het winstcriterium beoordeeld, zodat kan worden vastgesteld of de algemene bijstand kan worden gecontinueerd volgens artikel 25 Bbz.

Artikel 7. Bedrijfskapitaal voor de groep gevestigde zelfstandigen

  • 1.

    Het aantal verplichte (her)onderzoeken is afhankelijk van wanneer het bedrijfskapitaal is aangevraagd.

  • 2.

    Wanneer het bedrijfskapitaal is aangevraagd voor 1 januari 2020 gelden de overgangsbepalingen van artikel 60a Bbz.

    • a)

      Wanneer de zelfstandige bij de aanvraag kiest voor het jaar t-1, wordt de keuzeberekening ambtshalve gemaakt gelijktijdig met de toekenning van het bedrijfskapitaal. Indien dit niet mogelijk is, gebeurt dit op het moment dat de definitieve cijfers beschikbaar zijn;

    • b)

      Wanneer de zelfstandige op het moment van aanvraag geen keuze maakt, vindt de ambtshalve vaststelling plaats binnen 9 maanden na afsluiting van boekjaar t;

    • c)

      Kredietbestedingscontrole volgens artikel 39 Bbz vindt plaats binnen 2 maanden na uitbetaling van het bedrijfskapitaal, waarbij betrokkene objectieve en verifieerbare bewijsstukken moet aanleveren in de vorm van bankafschriften en facturen;

    • d)

      Rentereductie voor jaar 1 vindt plaats binnen 9 maanden na afsluiting van boekjaar t+1;

    • e)

      Rentereductie voor jaar 2 vindt plaats binnen 9 maanden na afsluiting van boekjaar t+2.

  • 3.

    Wanneer het bedrijfskapitaal is aangevraagd na 1 januari 2020 stelt het college de berekening van de rentereductie ambtshalve vast binnen 9 maanden na afsluiting van boekjaar t+1 en boekjaar t+2. Hierbij staat t voor het jaar van aanvraag.

  • 4.

    Lid 3 van dit artikel is niet van toepassing wanneer in een jaar waarin de rentereductie moet worden vastgesteld algemene bijstand is verleend voor levensonderhoud.

5. Beëindigingsonderzoeken

Artikel 8. Beëindigingsonderzoeken

Beëindigingsonderzoeken waarbij de zelfstandige zijn bedrijf heeft beëindigd, vinden plaats binnen 6 maanden nadat de onderneming is beëindigd. Als er sprake is van een openstaande rentedragende geldlening wordt beoordeeld of de bedrijfsbeëindiging wel of niet verwijtbaar is.

6. Heronderzoek debiteuren

Artikel 9. Heronderzoek debiteuren

  • 1.

    Een heronderzoek debiteuren moet in principe plaatsvinden binnen 12 maanden na de datum waarop de vordering is ontstaan of na een laatste heronderzoek.

  • 2.

    In het geval van een lopende rentedragende geldlening geldt dat wanneer de debiteurenbewaking goed op orde is, waarbij na 2 maanden achterstand een heronderzoek wordt geagendeerd bij de consulent Bbz, er geen directe noodzaak is om ook bij vorderingen met een looptijd langer dan 5 jaar ieder jaar een heronderzoek te agenderen.

  • 3.

    Bij het renteloos maken van een geldlening in jaar t vanwege een niet verwijtbare bedrijfsbeëindiging wordt een voorlopige aflossingscapaciteit vastgesteld:

    • a)

      In jaar t+1 wordt de definitieve aflossingscapaciteit vastgesteld voor jaar t en de voorlopige aflossingscapaciteit wordt vastgesteld voor jaar t+1;

    • b)

      In jaar t+2 wordt de definitieve aflossingscapaciteit vastgesteld voor jaar t+1 en de voorlopige aflossingscapaciteit wordt vastgesteld voor jaar t+2;

    • c)

      In jaar t+3 wordt de definitieve aflossingscapaciteit vastgesteld voor jaar t+2 en de voorlopige aflossingscapaciteit wordt vastgesteld voor jaar t+3;

    • d)

      In jaar t+4 wordt de definitieve aflossingscapaciteit vastgesteld voor jaar t+3 en de voorlopige aflossingscapaciteit wordt vastgesteld voor jaar t+4;

    • e)

      In jaar t+5 wordt de definitieve aflossingscapaciteit vastgesteld voor jaar t+4 en de voorlopige capaciteit voor t+5;

    • f)

      In jaar t+6 wordt de definitieve aflossingscapaciteit vastgesteld voor jaar t+5.

7. Signalen inlichtingenbureau

Artikel 10. Signalen inlichtingenbureau

  • 1.

    Meldingen van het inlichtingenbureau worden door de Bbz-consulent onderzocht.

  • 2.

    Waar nodig wordt het recht op uitkering aangepast, beëindigd of teruggevorderd.

8. Slotbepalingen

Artikel 11. Hardheidsclausule

  • 1.

    Door of namens het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende worden afgeweken van de bepalingen van deze beleidsregels, indien toepassing hiervan leidt tot onredelijk zwaarwegende gevolgen.

  • 2.

    In gevallen waarin deze beleidsregels niet voorzien, neemt het college een besluit, waarbij zoveel mogelijk aansluiting wordt gezocht met vergelijkbare situaties met inachtneming van de individuele omstandigheden van de belanghebbende.

Artikel 12. Inwerkingtreding en overgangsrecht

Deze beleidsregels treden in werking met ingang van de dag na die van de bekendmaking in de Regiobode.

Artikel 13. Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Beleidsregels Bbz 2004 gemeente Doesburg.

Aldus vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Doesburg op 25 februari 2020.

gemeentesecretaris,

P.Werkman

de burgemeester,

drs. L.W.C.M. van derMeijs

Toelichting

Algemeen

Naar aanleiding van de wijzigingen in het Bbz 2004 per 1 januari 2020 zijn deze beleidsregels opgesteld. De gemeente is vanaf 1 januari 2020 immers bevoegd om beleid te formuleren ten aanzien van de invulling van de bevoegdheid tot het instellen van een onderzoek naar de juistheid en volledigheid van de door de aanvrager verstrekte gegevens, de soorten heronderzoeken en de termijn en de periodieke herbeoordeling van de levensvatbaarheid van een bedrijf of een beroep van beginnende zelfstandigen.

 

Door vaststelling van deze beleidsregels beoogt het college enerzijds een slagvaardige en doelgerichte uitvoeringspraktijk mogelijk te maken, anderzijds om aan de klant rechtszekerheid te bieden voor wat betreft de wijze waarop het college aan de gegeven beleidsruimte invulling geeft.

Artikelsgewijze toelichting

1. Algemene bepalingen

Artikel 1. Begripsbepalingen

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting

2. Levensvatbaarheidsonderzoeken

Artikel 2. Advies van een derde partij

Per 1 januari 2020 is de declarabiliteit van de kosten van adviesrapporten van de gemeente aan het Rijk komen te vervallen. Op basis hiervan is artikel 2 opgenomen in deze beleidsregels. Artikel 2 stelt dat bij een verzoek voor algemene bijstand de consulent beslist of er een advies van een derde partij wordt ingezet. Bij een verzoek voor een bedrijfskapitaal van minimaal € 10.000,00 wordt een advies bij een derde partij opgevraagd. Ook voor verzoeken van uitstel van betaling wordt een levensvatbaarheidsonderzoek bij een derde partij opgevraagd, wanneer het dan nog openstaande bedrag minimaal € 10.000,00 bedraagt. Wanneer het gaat om een bedrag lager dan € 10.000,00 maakt de Bbz consulent een afweging of het noodzakelijk is dat er een advies van een derde partij wordt ingezet.

Artikel 3. Verlening bijstand aan beginnende zelfstandigen

In artikel 23 lid 3 onderdeel a Bbz 2004 was voor 1 januari 2020 vastgelegd dat het college onderzoekt of het bedrijf of zelfstandig beroep nog levensvatbaar is 6 maanden na aanvang van de bijstandsverlening en vervolgens na een periode van respectievelijk 6 en 12 maanden. Inrichting hiervan was mogelijk door voor de gehele periode van 36 maanden algemene bijstand toe te kennen, met hierin tussentijdse onderzoeksmomenten na 6 maanden na aanvang van de bijstandsverlening en vervolgens na een periode van respectievelijk 6 en 12 maanden, of een initiële toekenning van algemene bijstand voor de duur van 6 maanden, waarna deze met 6 maanden kon worden verlengd en vervolgens met een periode van respectievelijk 6 en 12 maanden. In artikel 3 is geregeld om aan te sluiten bij deze laatste optie. De periode van algemene bijstand is mogelijk voor de duur van maximaal 36 maanden.

Artikel 4. Verlening bijstand aan beginnende zelfstandigen om redenen van medische of sociale aard

Bijstand aan starters is beperkt tot maximaal 36 maanden. Om redenen van medische of sociale aard kan dit verlengd worden. Artikel 4 van deze regeling regelt dat in deze gevallen de periode van 36 maanden verlengd kan worden met een periode van in eerste instantie 12 maanden. Na deze 12 maanden vindt iedere keer een heronderzoek plaats.

3. Begeleiding (pré)starter

Artikel 5. Begeleiding (pré)starter

Voor de begeleiding van (pré)starters heeft de gemeente met ingang van 1 januari 2020 de keuze om dit zelf te doen of dit door een derde te laten doen. In deze regeling is opgenomen dat de consulent kiest of de gemeente zelf de begeleiding op zich neemt of dat zij dit uit wil besteden aan een derde partij. Wanneer er gekozen wordt voor uitbesteding kan de consulent criteria opnemen voor eventuele begeleiding van de starter of de gevestigde zelfstandige.

4. Rechtmatigheidsonderzoeken

Artikel 6. Algemene bijstand

Dit artikel regelt dat voor alle groepen van zelfstandigen genoemd in artikel 2 lid 1 Bbz, met een vermogen onder de van toepassing zijnde vermogensgrenzen van artikel 3 Bbz, de hoogte van de algemene bijstand definitief vastgesteld wordt na afloop van het boekjaar. De definitieve vaststelling vindt plaats uiterlijk binnen 9 maanden na afsluiting van het boekjaar waarin algemene bijstand voor levensonderhoud is verleend. Het tweede lid regelt dat voor alle groepen van zelfstandigen genoemd in artikel 2 lid 1 Bbz, met een vermogen boven de vermogensgrenzen van artikel 3 Bbz, een besluit wordt genomen over de terugbetaling van de renteloze geldlening volgens artikel 13 Bbz. Tenslotte regelt het laatste lid dat voor de groep oudere zelfstandigen naast de definitieve vaststelling levensonderhoud in hetzelfde onderzoek het winstcriterium wordt beoordeeld. Zo kan worden vastgesteld of de algemene bijstand kan worden gecontinueerd volgens artikel 25 Bbz.

Artikel 7. Bedrijfskapitaal voor de groep gevestigde zelfstandigen

Het aantal verplichte (her)onderzoeken is afhankelijk van wanneer het bedrijfskapitaal is aangevraagd. Is het bedrijfskapitaal aangevraagd voor 1 januari 2020, dan zijn de overgangsbepalingen van artikel 60a Bbz 2004 van toepassing. Dat betekent dat voor deze zelfstandigen de oude wetgeving van artikel 21 Bbz van toepassing is. Wanneer het bedrijfskapitaal is aangevraagd na 1 januari 2020 stelt het college de berekening van de rentereductie ambtshalve vast binnen 9 maanden na afsluiting van boekjaar t+1 en boekjaar t+2. Hierbij staat t voor het jaar van aanvraag. Hierop geldt 1 uitzondering: als in een jaar waarin de rentereductie moet worden vastgesteld algemene bijstand is verleend voor levensonderhoud, komt betrokkene voor dat jaar niet in aanmerking voor rentereductie.

5. Beëindigingsonderzoeken

Artikel 8. Beëindigingsonderzoeken

Beëindigingsonderzoeken waarbij de zelfstandige zijn bedrijf heeft beëindigd, vinden plaats binnen 6 maanden nadat de onderneming is beëindigd. Als er sprake is van een openstaande rentedragende geldlening, dan wordt beoordeeld of de bedrijfsbeëindiging wel of niet verwijtbaar is.

6. Heronderzoek debiteuren

Artikel 9. Heronderzoek debiteuren

De Participatiewet kent geen bepalingen over heronderzoeken bij debiteuren. De gemeente is vrij om te bepalen hoe zij hier mee omgaat. Voor de Bbz-debiteuren waren er bepalingen over heronderzoeken opgenomen in de regeling administratieve uitvoeringsvoorschriften (Rau). Zo bepaalt artikel 4 van de Rau dat een heronderzoek moet plaatsvinden binnen 12 maanden na de datum waarop de vordering is ontstaan of na een laatste heronderzoek. Er is besloten om in deze regeling aan te sluiten bij de eerdere Rau.

7. Signalen inlichtingenbureau

Artikel 10. Signalen inlichtingenbureau

Het Inlichtingenbureau genereert maandelijks gegevensoverzichten vanuit de door de ketenpartners aangeleverde gegevens. Het gaat hierbij om het UWV, gemeenten, Belastingdienst, RDW en DUO. Hierdoor worden eventuele onrechtmatigheden gesignaleerd. Het doel hiervan is een gerichte en efficiënte handhaving. Deze meldingen worden vervolgens onderzocht en waar nodig wordt het recht op uitkering aangepast, beëindigd of teruggevorderd. Deze taak ligt (in eerste instantie) bij de consulent Bbz.

8. Slotbepalingen

Artikel 11. Hardheidsclausule

Indien de toepassing van deze beleidsregels tot onbillijkheden leiden, kan het college ten gunste van de klant afwijken van de bepalingen. Van deze mogelijkheid dient terughoudend gebruik te worden gemaakt.

Artikel 12. Inwerkingtreding en overgangsrecht

Deze beleidsregels treden in werking met ingang van de dag na bekendmaking.

Artikel 13. Citeertitel

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting