Organisatie | Loon op Zand |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Beleidsregel van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Loon op Zand houdende regels omtrent jeugdhulp (Beleidsregels jeugdhulp gemeente Loon op Zand 2020) |
Citeertitel | Beleidsregels jeugdhulp gemeente Loon op Zand 2020 |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | algemeen |
Eigen onderwerp |
Deze regeling vervangt de Beleidsregels jeugdhulp gemeente Loon op Zand 2016.
Onbekend
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-04-2020 | nieuwe regeling | 24-03-2020 |
HOOFDSTUK 1 INLEIDING EN ACHTERGROND
De Verordening Jeugdhulp gemeente Loon op Zand 2020 (hierna: Verordening) en deze beleidsregels geven uitvoering aan de Jeugdwet (hierna: Wet).
De definities die het college in deze beleidsregels gebruikt en die niet nader zijn omschreven, hebben dezelfde betekenis als in de Wet, het Besluit Jeugdwet, de Algemene wet bestuursrecht en de Verordening.
De Jeugdwet vereist dat er maatwerk wordt geleverd. Bij elke cliënt vindt er een onderzoek plaats naar de persoonskenmerken en die van het gezinssysteem, behoeften, voorkeuren van de cliënt, maar ook naar de mogelijkheden om op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, mantelzorg of hulp van personen uit het eigen netwerk of algemene, algemeen gebruikelijke voorzieningen zijn zelfredzaamheid en participatie te ondersteunen.
Om ernstige opvoed- opgroei- of ontwikkelingsproblematiek te voorkomen óf op te lossen vindt bij elke cliënt een onderzoek plaats naar de persoonskenmerken en die van het gezinssysteem, de behoeften en de voorkeuren van de cliënt. Ook wordt onderzoek gedaan naar de mogelijkheden om op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, mantelzorg of hulp van personen uit het eigen netwerk of door gebruik te maken van algemeen (gebruikelijke) voorzieningen tot een oplossing te komen. Ieder individu is anders en per cliënt zal gekeken moeten worden naar de goedkoopst adequate oplossing. Deze beleidsregels zijn algemene richtlijnen.
De uitgangspunten hierbij zijn:
De mogelijkheden van iemand staan centraal. Er zijn omstandigheden die ertoe leiden dat er (tijdelijk) ondersteuning nodig is. We ondersteunen gericht door samen met de cliënt aan de voorkant te bekijken wat iemand nodig heeft. We hanteren daarbij geen ‘standaardoplossing’. Het college gelooft dat mensen in staat zijn om zélf een groot deel van hun problemen op te lossen. Dat vertrouwen geven we de mensen ook. We informeren, adviseren en ondersteunen op een manier die daaraan bijdraagt. We gaan uit van talenten en mogelijkheden. We motiveren mensen te normaliseren. Het college legt de regie en zeggenschap zoveel als mogelijk bij de cliënt en de gezaghebbende ouder(s) / verzorgers zelf en vult daarop aan als dat nodig is.
HOOFDSTUK 2 VOORZIENINGEN JEUGDHULP
Andere voorzieningen zijn voorzieningen anders dan in het kader van de Jeugdwet. Deze zijn niet specifiek genoemd in hoofdstuk 2 van de verordening, maar zijn wel essentieel in het onderzoek. Onderstaand de belangrijkste andere voorzieningen.
Het sociaal netwerk is het netwerk uit iemands sociale omgeving waar iemand op kan terugvallen.
Zorg vanuit het sociaal netwerk is zorg die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt
geboden aan een hulpbehoevende, door personen uit diens directe omgeving.
Mantelzorg is zorg die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een
hulpbehoevende, door personen uit diens directe omgeving, waarbij de zorgverlening rechtstreeks
voortvloeit uit de sociale relatie. Bij mantelzorg wordt de normale (gebruikelijke) zorg in zwaarte en
duur en/of intensiteit aanmerkelijk overschreden. Mantelzorg vindt plaats op basis van vrijwilligheid.
Mantelzorg is niet afdwingbaar waardoor voor de zorg die door de mantelzorger geboden wordt ook
aanspraak op grond van de Jeugdwet en Wmo 2015 kan bestaan. Dit is het geval wanneer de mantelzorger de zorg (tijdelijk) niet meer kan verlenen.
Gebruikelijke hulp is de normale, dagelijkse hulp, zorg of begeleiding die partners, ouders, inwonende
kinderen en/of andere huisgenoten geacht worden elkaar te bieden. Gebruikelijke hulp is afdwingbaar
en valt niet onder de Jeugdwet. In principe is gebruikelijke hulp is alleen aan de orde als er een leefeenheid is die gemeenschappelijk een woning bewoont.
Gebruikelijke hulp heeft, anders dan mantelzorg, een verplichtend karakter en hierbij wordt geen onderscheid gemaakt op basis van sekse, religie, cultuur, gezinssamenstelling, de wijze van inkomensverwerving, drukke werkzaamheden/lange werkweken, studie of persoonlijke opvattingen over het verrichten van huishoudelijke taken. De aanwezigheid van gebruikelijke hulp betekent dan ook dat er geen reden is om voor dat deel van de ondersteuning individuele voorziening toe te kennen. Redenen als “niet gewend zijn om” of geen huishoudelijk werk willen en/of kunnen verrichten” leiden niet tot aanspraak op hulp.
De omvang en de inhoud van de gebruikelijke hulp is afhankelijk van de leefeenheid van de cliënt. Hoe intiemer een relatie binnen de leefeenheid, hoe meer hulp verwacht mag worden. Het college onderzoekt derhalve de mogelijkheden en beperkingen van de betreffende personen.
Bij de beoordeling van gebruikelijke hulp moet altijd gekeken worden of deze hulp ook daadwerkelijk kan worden geleverd door partners, ouders, inwonende kinderen en/of andere huisgenoten.
Indien er sprake is van een verplichte afwezigheid gedurende enkele aaneengesloten dagen 1 , kan dit een reden zijn af te zien van toepassing van gebruikelijke hulp en de toekenning van een maatwerkvoorziening. Hierbij kan men denken aan internationale vrachtwagenchauffeurs, beroepsmilitairen wegens uitzending, scheepvaart. Indien de verzorgende huisgenoot overbelast dreigt te worden dan wordt hier rekening mee gehouden. Maatwerk wordt hier geboden. Rekening wordt gehouden met de ontwikkelingsfase van kinderen.
Ouders hebben een zorgplicht voor hun kinderen, zowel bij gezondheid als ziekte. Zij dienen te zorgen
voor opvoeding van hun kinderen, het geestelijk en lichamelijk welzijn en het bevorderen van de
ontwikkeling van hun persoonlijkheid. Bij uitval van één van de ouders, dient de ander ouder de zorg
voor de kinderen over te nemen. Hierbij dienen zij zelf naar oplossingen voor problemen in de zorg te
zoeken. Zorgverlof, mantelzorg of andere voorliggende voorzieningen als kinderopvang, kunnen een
oplossing bieden. Indien deze zorg niet realiseerbaar is dan kan een maatwerkvoorziening op grond
van de Wmo of de Jeugdwet toegekend worden. In kortdurende situaties wordt van ouders verwacht
dat zij hun kind alle persoonlijke verzorging, begeleiding en verpleegkundige handelingen geven. Bij
een langdurige situatie (periode van minimaal 6 aaneengesloten maanden) valt alleen de gebruikelijke
persoonlijke verzorging en begeleiding onder gebruikelijke hulp.
Ouderlijke zorgplicht bij scheiding
Bij scheiding vervalt het samenwonen en daarmee dus ook de gebruikelijke hulp voor het huishouden en de onderlinge persoonlijke verzorging van partners. De zorgplicht voor de kinderen verdwijnt niet. Bij uitval van de verzorgende ouder moet wel onderzoek gedaan worden naar de mogelijkheid van opvang van de kinderen door de niet thuiswonende ouder door te kijken naar de voor de rechtbank vastgelegde afspraken tussen de ex-echtgenoten.
Voor die perioden dat de kinderen bij de verzorgende -uitgevallen- ouder zijn kan er dan een indicatie voor opvang zijn. Als de zorgplicht door de niet-verzorgende ouder kennelijk niet wordt nagekomen, beschouwen we de situatie als een eenoudergezin.
Algemene uitzonderingen gebruikelijke hulp
Bij (dreigende) overbelasting van huisgenoten wordt geen gebruikelijke persoonlijke verzorging en/of begeleiding verwacht, totdat deze dreigende overbelasting is opgeheven. Er wordt in een dergelijke situatie in eerste instantie enkel een kortdurende indicatie afgegeven. Hierbij geldt:
Voor zover de (dreigende) overbelasting wordt veroorzaakt door maatschappelijke activiteiten buiten de gebruikelijke persoonlijke verzorging en/of begeleiding, wel of niet in combinatie met een fulltime school- of werkweek, gaat het verlenen van gebruikelijke persoonlijke verzorging en/of begeleiding voor op die maatschappelijke activiteiten.
Het uitgangspunt bij het beoordelen van de noodzaak voor ondersteuning ten aanzien van boven gebruikelijke zorgtaken is, dat deze kunnen worden gecompenseerd, wanneer blijkt dat deze taken niet alleen structureel van aard zijn, maar ook bijdragen aan overbelasting van diegene die de de niet-gebruikelijke zorgtaken uitvoert. Om overbelasting te beoordelen wordt het volgende in kaart gebracht:
de mate van belasting die wordt ervaren op basis van een 10-puntschaal; (1= helemaal niet belast / 10 = overbelast). Klachten kunnen bij voorbeeld zijn: angst of gespannenheid, depressie, gedragsproblemen en lichamelijke klachten, verminderde prestaties of concentratieproblemen. Wanneer sprake is van (dreigende) overbelasting, zullen (medische) gegevens ter onderbouwing daarvan door de betrokkene moeten worden aangeleverd.
Om vast te stellen of een zorgtaak al dan niet boven gebruikelijk is, baseert het college zich op de richtlijnen die het ministerie heeft opgesteld ten aanzien van gebruikelijke hulp van ouders voor kinderen met een normaal ontwikkelingsprofiel bij verschillende leeftijden:
Algemene voorzieningen zijn diensten of activiteiten die, zonder uitgebreid voorafgaand onderzoek naar de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van de gebruikers, toegankelijk zijn en die gericht zijn op opgroeien en opvoeden. Van een algemene voorziening kan worden gesproken als er contracten of overeenkomsten zijn gesloten met aanbieders voor deze voorziening en de cliënt geen overeenkomst hoeft te sluiten met een aanbieder.
De cliënt komt niet in aanmerking voor een maatwerkvoorziening indien er een algemene voorziening is die:
Wanneer de algemene voorziening niet voldoet, kan een maatwerkvoorziening overwogen worden.
De Jeugdwet onderscheid de volgende categorieën van algemene voorzieningen :
Dit zijn voorzieningen die kosteloos en/of anoniem vragen van jongeren en/of ouders kunnen beantwoorden. De algemene voorzieningen in het kader van de jeugdhulp omvatten in elk geval het geven van informatie, (opvoed)advies, voorlichting, cursussen en trainingen. Voor het gebruik van deze voorzieningen kan een eigen bijdrage worden gevraagd (bijvoorbeeld in het geval van trainingen of cursussen). Hieronder vallen ook de wijkteams van de gemeente Loon op Zand.
2.3. Individuele voorzieningen
Een individuele voorziening is een op de jeugdige en/of zijn ouders toegesneden voorziening in het kader van de Jeugdwet. Deze jeugdhulp wordt ingezet om ernstige opvoed-, opgroei- of ontwikkelingsproblematiek van de jeugdige en zijn omgeving te voorkomen of verminderen. Er zijn binnen de jeugdwet verschillende vormen van ondersteuning beschikbaar. Voor de beschikbare individuele voorzieningen geldt de procedure zoals vermeld in hoofdstuk 3.2. Het college heeft voor een aantal individuele voorzieningen een aanvullend/afwijkend afwegingskader opgesteld. Hieronder volgt een aantal voorbeelden. Let op: deze voorbeelden zijn niet uitputtend.
Jeugdigen in de leeftijdscategorie 16-18 jaar kunnen gebruik maken van de voorziening beschermd wonen. Na de beoordeling van de jeugdconsulent dat de voorziening beschermd wonen aan de orde is voor een jeugdige, vindt een toetsing plaats door MEE Entree Tilburg.
Ernstige Enkelvoudige Dyslexie-zorg (EED)
Voor de inzet van Ernstige Enkelvoudige Dyslexie (EED) zorg geldt een toelatingsprocedure die is afgestemd met onderwijs en gecontracteerde zorgaanbieders. EED-zorg is alleen mogelijk, indien de jeugdige aan de volgende eisen voldoet:
De leerling wordt met toestemming van ouders door de school aangemeld bij de screener van het samenwerkingsverband. De screener doet onderzoek naar:
De screener stelt vast of een leerling aan de voorwaarden voldoet om in aanmerking te komen voor diagnostiek van Ernstige Enkelvoudige Dyslexie. Na een positieve screening, volgt een verwijzing voor diagnostiek naar een gecontracteerde zorgaanbieder. Bij diagnostiek van EED, doet de gecontracteerde zorgaanbieder een aanvraag voor EED-zorg bij de gemeente.
Als er spoedhulp nodig is zoals beschreven in hoofdstuk 3.2, dan verloopt de aanmelding daarvan via het Crisis Interventieteam (CIT). Het CIT kan beperkt verwijzen naar een individuele voorziening, enkel in de vorm van spoedhulp.
Er is sprake van een vervoersvoorziening als een jeugdige jeugdhulp ontvangt en niet in staat is om zelfstandig van en naar de locatie te komen waar de jeugdhulp wordt gegeven. De reden hiervoor kan een medische noodzaak of een gebrek aan zelfredzaamheid zijn. Hierbij speelt ‘eigen kracht’ een belangrijke rol. Er wordt in eerste instantie bekeken of ouders en/of het sociaal netwerk de jeugdige kunnen vervoeren. De beoordeling van de eigen kracht is een individuele beoordeling. In elke situatie zullen alle belangen en mogelijkheden meegewogen worden. Hierbij valt te denken aan de mogelijkheid om zelf te fietsen of met het openbaar vervoer te reizen, eventueel met behulp van de GO-OV app.
HOOFDSTUK 3 TOEGANG JEUGDHULP VIA GEMEENTE
In tegenstelling tot een algemene voorziening is een individuele voorziening niet vrij toegankelijk.
Een individuele voorziening kan alleen na zorgvuldig onderzoek naar de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van de gebruikers, toegekend worden middels een beschikking. Maatwerk is hierbij belangrijk.
Een jeugdige kan toegang krijgen tot jeugdhulp via het Servicepunt WWZ van de gemeente Loon op Zand. Daarnaast is het rechtstreeks verwijzen naar een individuele voorziening bij wet geregeld voor de volgende professionals:
Op basis van de Jeugdwet kan een rechter alleen verwijzer naar jeugdhulp zijn als sprake is van een vonnis met een strafrechtelijke maatregel. Een advies van de rechter voor hulp in het kader van een familierechtzaak/gezag- en omgang valt niet onder deze categorie, maar de rechter mag in dit geval ouders en/of jeugdige wel verwijzen naar de gemeente.
3.2. Procedure toegang jeugdhulp
De gemeentelijke toegang kent een vaste procedure. Wij onderscheiden twee fases in deze procedure, te weten:
In hoofdstuk 4 van de verordening is vastgelegd hoe de procedure rondom de toegang is geregeld. Wanneer een inwoner behoefte heeft aan ondersteuning kan hij of zij bij het Servicepunt WWZ of het wijkteam zijn vraag stellen. Dit is de melding. Een melding kan telefonisch, digitaal, schriftelijk of persoonlijk worden gedaan. Hiermee wordt (nog) geen aanvraag ingediend voor een individuele voorziening. Door middel van een korte vraagverheldering wordt door de professionals van het Servicepunt WWZ bepaald of de vraag doorgeleid wordt naar het wijkteam of andere voorliggende voorzieningen, of naar (de consulenten van) het Servicepunt WWZ.
In artikel 3.1 lid 4 van de verordening wordt gesproken over spoedeisende gevallen. Hieronder wordt verstaan: situaties met een verhoogd risico op ontwikkelingsbedreiging van de jeugdige waarvoor het college zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen 5 werkdagen, een voorziening treft. Acute onveiligheid valt niet onder spoedeisende gevallen; dit valt onder spoedhulp voortkomend uit een beoordeling door het crisis interventieteam (CIT) en kan na beoordeling direct worden ingezet.
In aanvulling op artikel 4.2 en 4.3 van de verordening is het volgende van toepassing: Het vooronderzoek en het gesprek (vanaf nu: het onderzoek) vormen de kern van de procedure.
In het onderzoek wordt een eventueel opgesteld familiegroepsplan betrokken, als bedoeld in artikel 1.1 van de wet. In een familiegroepsplan beschrijft de jeugdige en/of ouders welke problemen de jeugdige of het gezin heeft, wat zij zelf kunnen doen, wat zij met hulp van mensen uit hun omgeving kunnen doen, welke concrete doelen ze daarbij willen behalen en welke professionele hulp en ondersteuning zij daarbij nodig hebben. Het familiegroepsplan biedt gezinnen en hun netwerk de mogelijkheid om regie te voeren over de hulp die zij nodig hebben. De manier waarop zij het familiegroepsplan tot stand brengen staat vrij. Ook hoe het plan eruit ziet (de vorm) mogen gezinnen zelf bepalen. Het hoeft niet aan bepaalde criteria te voldoen. Gemeenten zijn verplicht gezinnen ondersteuning te bieden bij het opstellen van een familiegroepsplan.
Het (keukentafel)gesprek wordt in de wet niet expliciet genoemd, maar impliciet wordt ervan uit gegaan dat persoonlijk contact met cliënt plaatsvindt. Telefonisch contact valt hier ook onder. Het gesprek maakt deel uit van het onderzoek en noodzakelijk is dat de omgeving van de cliënt daar zoveel mogelijk bij betrokken wordt. De afspraak voor het gesprek dient zo spoedig mogelijk na melding (maar binnen een termijn van twee weken) met cliënt en/of ouders te worden gemaakt.
Om het onderzoek goed uit te voeren heeft het college de nodige deskundigheid in huis. Soms kan het echter ook nodig zijn om een extern advies op te vragen. Afdeling 3:3 van de Algemene wet bestuursrecht geeft regels over (externe) advisering. In artikel 4.6 van deze verordening is concreet aangegeven dat het mogelijk is om extern advies in te winnen als dit nodig is voor het onderzoek. Afhankelijk van de situatie en welke deskundigheid vereist is, beslist het college welke adviesinstantie eventueel ingeschakeld wordt.
In artikel 4.4 van de verordening is geregeld dat het onderzoeksproces wordt vastgelegd in een verslag. In artikel 4.5 en 4.7 is geregeld hoe en wanneer een aanvraag kan worden gedaan en op welke wijze beschikt wordt. Een aanvraag kan ook zonder voorafgaand onderzoek worden ingediend. Indien nodig, stelt het college de cliënt in dat geval in de gelegenheid om onderbouwende informatie aan te leveren. Het college onderzoekt – indien nodig na professioneel oordeel - of de aanvraag in behandeling kan worden genomen of niet.
In artikel 4.5.2. wordt aangegeven dat de aanvraag ondertekend wordt voor akkoord of voor gezien. Dit is een belangrijk onderscheid, welke hieronder wordt toegelicht.
Ondertekening voor akkoord betekent dat het verslag is gedeeld en dat er wordt begrepen wat er onder wordt verstaan. De jeugdige en/of ouder(s) is het eens met inhoud van het verslag en met de conclusie uit het onderzoek. Het verslag dient op dat moment tevens als aanvraagformulier voor de (eventueel) benodigde individuele voorziening.
Ondertekening voor gezien betekent dat het verslag is gedeeld en dat er wordt begrepen wat er onder wordt verstaan. De jeugdige en/of ouder(s) is het niet eens met de inhoud van het verslag en/of met de conclusie uit het onderzoek. Als de jeugdige en/of ouder(s) tekent voor gezien, kan hij daarbij tevens aangeven wat de reden is waarom hij niet akkoord is. Ook als de jeugdige en/of gezaghebbende ouder(s) van mening is dat hij in aanmerking komt voor een (andere) individuele voorziening jeugdhulp, kan hij dit aangeven op het door hem ondertekende verslag. Een verslag dat uitsluitend voor gezien is ondertekend, dient niet als aanvraagformulier. De gemeente neemt hiervoor contact op. Tijdens dit gesprek zal besproken worden wat de bezwaren zijn van de cliënt en kan het verslag hierop waar nodig worden aangepast. Mocht er geen overeenstemming komen tussen de gemeente en de cliënt over de inhoud van het verslag, dan wordt bepaald of de cliënt desondanks een aanvraagformulier voor een individuele voorziening wil ondertekenen. Op dat moment wordt een aanvraag gedaan en zal de gemeente overgaan tot een beschikking, waardoor eventueel bezwaar en beroep mogelijk gemaakt wordt.
De beslistermijn van de jeugdwet is gebaseerd op de termijnen zoals vastgelegd in de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De gemeente heeft na een aanvraag een beslistermijn van 8 weken. De procedure start op het moment dat de cliënt om hulp vraagt. De gemeente maakt binnen deze procedure onderscheid in twee fasen, zoals beschreven in hoofdstuk 3.2.
HOOFDSTUK 4 PERSOONSGEBONDEN BUDGET (PGB)
Gemeenten betalen PGB’s uit in de vorm van trekkingsrecht. Dit houdt in dat het PGB niet op de bankrekening van de budgethouder wordt gestort, maar op rekening van het servicecentrum PGB van de SVB. De budgethouder laat via declaraties of facturen aan de SVB weten hoeveel hulp is geleverd en de SVB zorgt vervolgens voor de uitbetaling van de zorgverlener. De SVB verricht alleen betalingen als deze overeenkomstig de beschikking en de (door het college en SVB goedgekeurde) zorgovereenkomst zijn. De niet -bestede PGB-bedragen worden door de SVB na afloop van de verantwoordingsperiode terugbetaald aan de gemeente.
In de processen en systemen van de SVB is een aantal waarborgen en controles ingebouwd. Zo kan de SVB geen uitbetaling doen zonder goedkeuring van de gemeente en controleert de SVB de contracten vanuit arbeidsrechtelijk oogpunt. De gemeente is verantwoordelijk voor een inhoudelijke controle op zorgovereenkomsten, bijvoorbeeld gericht op kwaliteit van ondersteuning.
De gemeente maakt het budget (periodiek) over aan de SVB. De budgethouder sluit contracten af met één of meerdere zorgverleners voor de inkoop van de benodigde hulp en ondersteuning. De SVB heeft modelovereenkomsten beschikbaar waar budgethouders gebruik van moeten maken.
In hoofdstuk 5 van de Verordening is vastgelegd wat de regels zijn voor een persoonsgebonden budget (PGB).
Op verzoek van de cliënt kan aan hem/haar een PGB verstrekt worden om de jeugdhulp van derden te betrekken, mits
Het college heeft, bij het beoordelen van de vraag of de maatwerkvoorziening al dan niet in de vorm van een PGB kan worden verstrekt, als wettelijke taak om een afwegingskader te hanteren.
Het PGB-plan is een verplicht onderdeel van het onderzoek, zoals bedoeld in hoofdstuk 4 van deze beleidsregels en wordt ingezet om:
Het PGB-plan bestaat uit vier verplichte, belangrijke onderdelen:
PGB-vaardigheden: Het is de taak van het college om te beoordelen of de budgethouder in staat is het budget te beheren, met andere woorden: we toetsen of de budgethouder voldoende vaardigheden bezit om de (administratieve) taken die verplicht zijn rondom het persoonsgebonden budget uit te voeren. We toetsen dit conform de vragen die zijn toegevoegd aan het pgb-plan.
PGB budgetplan: Het budgetplan heeft als doel om de budgethouder te laten omschrijven hoe het resultaat van de noodzakelijke individuele voorziening wordt gerealiseerd met de inzet van het PGB. Het is hierbij, wanneer aan de orde, van belang dat de budgethouder een duidelijk onderscheid maakt tussen formele en informele zorginzet. Daarnaast is het budgetplan bedoeld om te toetsen of de formele zorgverlener voldoet aan de door het college vastgestelde kwaliteitseisen. Het college is in de positie om (steekproefsgewijs) de zorgverlener te toetsen op de gestelde kwaliteitseisen.
Zorgovereenkomst SVB: Wanneer het college een PGB toekent, draagt de Sociale Verzekeringsbank (SVB) zorg voor het beheer en de uitbetaling van het PGB. De afspraken tussen cliënt en de zorgaanbieder worden vastgelegd in een zorgovereenkomst (zie www.svb.nl). Gelijktijdig met het PGB budgetplan, vult de budgethouder de zorgovereenkomst in met zorgaanbieder. De SVB controleert de zorgovereenkomst arbeidsrechtelijk, het college controleert de zorgovereenkomst inhoudelijk.
De volgende criteria worden gehanteerd bij de inhoudelijke controle op de zorgovereenkomst:
Een éénmalige uitkering mag niet uit een PGB worden bekostigd. Een éénmalige uitkering is bijvoorbeeld een éénmalige uitkering aan de aanbieder, ter compensatie voor het plotselinge en onvoorziene verlies aan inkomsten. Dit speelt onder meer wanneer de afgesproken opzegtermijn tussen inwoner en aanbieder niet kan worden nagekomen, bijvoorbeeld bij het overlijden van de inwoner.
Reiskosten mogen niet uit een PGB worden bekostigd, tenzij er specifiek een PGB is toegekend voor vervoer. Reiskosten zijn bijvoorbeeld kosten in verband met de vervoersbeweging die een aanbieder maakt van en naar de inwoner, dan wel de vervoersbeweging die de inwoner maakt van en naar de aanbieder.
De SVB betaalt alleen uit, als de declaratie/factuur overeenkomt met de afspraken, zoals vastgelegd in de zorgovereenkomst. Met het goedkeuren van de overeenkomst wordt toestemming verleend om het PGB te besteden, zoals staat beschreven.
4.3. Onderscheid formeel en informeel PGB-tarief
In het kader van het toekennen van een PGB wordt er onderscheid gemaakt tussen een formeel en informeel PGB tarief. De tarieven zijn in bijlage 2 opgenomen.
Het formele PGB-tarief kan alleen worden toegekend als de zorg wordt verleend door een zorgorganisatie of een gekwalificeerde ZZP-er. We spreken van een zorgorganisatie wanneer het een onderneming betreft als bedoeld in artikel 5, onderdelen a, c, d of e van de Handelsregisterwet 2007 waarvan de activiteiten blijkens de inschrijving van het handelsregister, bedoeld in artikel 2 van die wet, geheel of gedeeltelijk bestaan uit het verlenen van zorg die meerdere personeelsleden in dienst heeft. We spreken van een ZZP-er die gekwalificeerd is wanneer het een hulpverlener betreft die is opgeleid om deze vorm van zorg en ondersteuning te verlenen. Dit kan indien nodig bepaald worden op basis van de door de hulpverlener te overleggen diploma’s of certificaten, SKJ en/of BIG-registratie.
Het informele PGB-tarief kan worden toegekend als de zorg wordt verleend door een derde, niet zijnde een zorgorganisatie of een gekwalificeerde ZZP-er. Het informele pgb-tarief is gelijk aan het geldende wettelijk minimumuurloon in de betreffende branche of sector en wordt uitgekeerd inclusief 8% vakantiegeld.
Let wel, de omstandigheid dat de ondersteuning wordt verricht door iemand uit het sociaal netwerk of een eerste- of tweedegraads familielid gaat altijd voor op de omstandigheid dat de ondersteuning wordt verleend door een zorgorganisatie of gekwalificeerde ZZP-er. Zorg vanuit het sociaal netwerk vallen altijd onder het informele PGB-tarief.
De controle van het PGB loopt via het trekkingsrecht (SVB). In het geval van herindicatie controleert het college de wijze van besteding van het eerder toegekende PGB.
De controle van het PGB voor hulpmiddelen, woonvoorzieningen en vervoersvoorzieningen vindt als volgt plaats. Iedere cliënt dient de volgende stukken te bewaren:
Bij een eenmalige PGB-uitkering zal het college bij cliënten bovenstaande stukken opvragen om te
controleren of het PGB besteed is aan het doel waarvoor het verstrekt is.
Is het PGB anders besteed dan bedoeld, dan kan het college overwegen het PGB geheel of
gedeeltelijk uit te betalen. Daarbij zal leidend zijn of er opzet in het spel is geweest, of dat sprake
is geweest van onwetendheid. In die laatste situatie kan overlegd worden dat deze situatie in de
toekomst vermeden dient te worden. Bij opzet moet afgewogen worden of terugvordering in
Jeugdhulpaanbieders en instellingen dienen op grond van de Jeugdwet calamiteiten en geweld te melden aan de inspectie Gezondheidszorg en Jeugd. De melding dient te worden gedaan via een webbased meldingsformulier dat via de website www.inspectiejeugdzorg.nl toegankelijk is. De melding dient onverwijld te geschieden. Volgens de Leidraad Meldingen Jeugd is dit binnen 3 werkdagen. Als bij een calamiteit of geweld meerdere jeugdhulpaanbieders of instellingen zijn betrokken, dienen zij in principe allen afzonderlijk de verplichte melding te doen. Een andere mogelijkheid is dat een jeugdhulpaanbieder of een instelling met de andere jeugdhulpaanbieder of instelling die bij de calamiteit of het geweld is betrokken, afstemmen dat één van hen namens alle de melding doet. In dat geval moet expliciet uit de melding blijken dat deze afspraak tussen de betreffende jeugdhulpaanbieder(s) en instelling(en) is gemaakt. De jeugdhulpaanbieder en de instelling verstrekken bij en naar aanleiding van de melding aan de inspectie de gegevens, daaronder begrepen persoonsgegevens, gegevens betreffende de gezondheid en andere bijzondere persoonsgegevens, die voor het onderzoeken van de melding noodzakelijk zijn.
Het niet melden van een calamiteit of geweld door aanbieders van jeugdhulp en gecertificeerde instellingen zoals bedoeld in artikel 4.1.8 van de Jeugdwet is bestuurlijk beboetbaar, alsmede strafbaar.
gegevens over de betrokken jeugdhulpaanbieder of de instelling en de betrokken jeugdhulpverlener(s), zoals de naam en adresgegevens van de instelling, de locatie of de afdeling, de naam en functie van de melder, de initialen, de functie en eventuele registratie van de jeugdhulpverleners die bij de calamiteit of het geweld waren betrokken en voor zover dit voor het onderzoeken van de melding noodzakelijk is;
2.Gegevens ouder(s)/ gezagsdrager(s) (indien van belang)
3.Ik kies voor een persoonsgebonden budget (pgb), omdat;
U geeft hier aan waarom u een pgb wilt. Voor de inzet van jeugdhulp is het noodzakelijk dat u hier ook motiveert waarom het gecontracteerde aanbod niet passend voor de jeugdige is.
4.Ik koop mijn ondersteuning in bij:
*Betreft het formele of informele zorg? A.u.b. doorhalen wat niet van toepassing is.
5.Vaardigheden als budgethouder
Als budgethouder heeft u zelf een aantal verantwoordelijkheden om het pgb verantwoord te kunnen beheren.
De zorgverlener (aanvinken als de zorgverlener aan deze eis voldoet):
Bij inzet van jeugdhulp moet de zorgverlener:
7.Aanvullende opmerkingen/ informatie
Hier kunt u aanvullende opmerkingen of informatie noteren.
Hiermee verklaar ik het PGB-plan naar waarheid te hebben ingevuld:
Richtlijn is zeven etmalen. Jurisprudentie is genuanceerder en gaat niet per definitie uit van de zeven etmalen. De CRvB noemt dat hierdoor ten onrechte wordt voorbij gegaan aan de vraag of de huisgenoot feitelijk kan voorzien in het verlenen van deze zorg. Hierbij dient altijd de individuele situatie nauwkeurig onderzocht te worden. In de periode van afwezigheid is de huisgenoot niet in staat gebruikelijke hulp te leveren. In de berekening van de omvang van de hulp dient deze huisgenoot niet te worden meegerekend.