Organisatie | Woudenberg |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Woudenberg houdende regels omtrent de toegankelijkheid van maatschappelijke opvang (Nadere regels landelijke toegankelijkheid maatschappelijke opvang Woudenberg 2020) |
Citeertitel | Nadere regels landelijke toegankelijkheid maatschappelijke opvang Woudenberg 2020 |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | algemeen |
Eigen onderwerp |
Deze regeling bevat de vroegst mogelijke datum van inwerkingtreding.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
03-04-2020 | nieuwe regeling | 17-03-2020 |
Burgemeester en wethouders van Woudenberg
gelet op artikel 14 van de Verordening Sociaal Domein gemeente Woudenberg 2020 en artikel 4:3 van de Algemene wet bestuursrecht,
het onwenselijk is dat gemeenten elk een eigen invulling geven aan de landelijke toegankelijkheid i.c. dat inwoners die zijn aangewezen op maatschappelijke opvang worden afgewezen voor toegang tot eerste opvang in een gemeente, zonder dat duidelijk is in welke gemeente zij wél aanspraak op toegang kunnen maken;
het gewenst is dat de gezamenlijk opgestelde handreiking maatschappelijke opvang wordt gebruikt om te bepalen in welke gemeente een opvang-/ondersteuningstraject de meeste kans van slagen heeft hetgeen inhoudt dat gemeenten onderling de meest geschikte gemeente of regio zoeken voor iemand die aanklopt voor maatschappelijke opvang en ondersteuning en dat totdat die plek gevonden is de gemeente waar de persoon zich heeft aangemeld de eerste opvang biedt;
de volgende nadere regeling vast te stellen:
de Nadere regels landelijke toegankelijkheid maatschappelijke opvang Woudenberg 2020
In deze nadere regels en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder
maatschappelijke opvang: onderdak en begeleiding voor personen die de thuissituatie hebben verlaten en niet in staat zijn zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving, niet zijnde personen die de thuissituatie hebben verlaten in verband met risico’s voor hun veiligheid als gevolg van huiselijk geweld;
Alle andere begrippen die in deze beleidsregels worden gebruikt en die hierboven niet nader zijn omschreven hebben dezelfde betekenis als in de wet, de Algemene wet bestuursrecht, alsmede andere wet- en regelgeving.
Indien het college vaststelt dat de cliënt, voor het ontstaan van dakloosheid, woonachtig was in een bepaalde gemeente of regio, niet zijnde de regio Amersfoort en hierover overeenstemming heeft met de bepaalde gemeente of regio kan het college de uitvoering van het onderzoek overlaten aan de bepaalde gemeente of regio, waarbij bij overdracht van eventuele informatie artikel 4 lid 4 van toepassing is.
Indien het college de woonplaats van de cliënt voor het ontstaan van dakloosheid niet vaststelt of kan vaststellen, dan wel de uitvoering van het onderzoek niet wenst te laten uitvoeren door de gemeente of regio zoals bedoeld in lid 2 voert het college het onderzoek uit. Dit geldt ook indien het college niet tot overeenstemming komt met de in lid 2 bedoelde gemeente of regio.
Het college onderzoekt in welke gemeente of regio een traject in de maatschappelijke opvang de grootste kans van slagen heeft, dat wil zeggen het meeste kan bijdragen aan de zelfredzaamheid en participatie (en daarmee het duurzaam herstel) van de cliënt. Het college betrekt bij dit onderzoek in elk geval de wens van de cliënt.
Verder dient het college ook in elk geval bij het onderzoek te betrekken:
of er factoren zijn in een gemeente of regio die de kans van slagen van een traject naar verwachting vergroten, zoals een sociaal netwerk welke een positieve invloed heeft of kan hebben op de zelfredzaamheid en participatie van de cliënt, en/of bestaand werk en/of dagbesteding en/of onderwijs van de cliënt en/of lopende hulpverlenings- of ondersteuningstrajecten.
of er factoren zijn in een gemeente of regio die de kans van slagen van een traject naar verwachting verkleinen, zoals een sociaal netwerk welke een negatieve invloed heeft of kan hebben op de zelfredzaamheid en participatie van de cliënt en/of actuele criminele activiteiten van de cliënt en/of maatregelen die opgelegd zijn aan de cliënt.
Artikel 4. Overdracht van cliënt en cliëntgegevens
Deelt de andere gemeente of regio het oordeel van het college, zoals bedoeld in lid 1, dan vindt de overdracht van de cliëntgegevens én de cliënt onverwijld plaats. Dit tenzij met de andere gemeente of regio wordt overeengekomen dat het bijdraagt aan de kans van slagen van een traject, dat deze overdracht later plaatsvindt.
Aldus vastgesteld in de vergadering van het college van burgemeester en wethouders van Woudenberg
Op 17 maart 2020
de directeur/secretaris,
S.M.T. van der Marck-Verschoor
de burgemeester,
T. Cnossen
In de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo 2015) zijn ook de voorzieningen voor maatschappelijke opvang opgenomen. De maatschappelijke opvang is ‘landelijk toegankelijk’. Dat betekent dat een ingezetene van Nederland in aanmerking komt voor een voorziening maatschappelijke opvang (in eerste instantie) te verstrekken door het college van de gemeente tot welke hij zich wendt, indien hij de thuissituatie heeft verlaten en niet in staat is zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving. Op deze manier wordt de veiligheid geborgd voor personen die de thuissituatie hebben verlaten en niet in staat zijn zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving.
Aanvankelijk werd de landelijke toegankelijkheid maatschappelijke opvang onder de Wmo 2015 uitgevoerd op basis van een convenant tussen centrumgemeenten en handreiking inclusief modelbeleidsregels uit 2014. Uit vier herhaalde onderzoeken naar de landelijke toegankelijkheid o.a. in 2017 is gebleken dat deze afspraken onjuistheden bevatten, waaronder het hanteren van regiobinding als criterium bij de toegang. Om die reden zijn in 2018 zijn nieuwe modelbeleidsregels ontwikkeld. De nieuwe modelbeleidsregels landelijke toegankelijkheid maatschappelijke opvang zijn juridisch getoetst bij en door gemeenten en adequaat bevonden. In deze beleidsregels legt het college vast op welke wijze de gemeente (of de centrumgemeente of een andere rechtspersoon gemandateerd door de gemeente) omgaat met de bevoegdheid van de landelijke toegankelijkheid voor maatschappelijke opvang. Voor Woudenberg zijn dit de Nadere regels landelijke toegankelijkheid maatschappelijke opvang.
Vanuit het oogpunt van doeltreffendheid en doelmatigheid, maar ook omdat de rijksmiddelen voor maatschappelijke opvang tot in elk geval 1-1-2026 zijn belegd bij de zogenaamde centrumgemeenten wordt in de praktijk regionaal uitvoering gegeven aan het zorgdragen voor de maatschappelijke opvang, waaronder veelal de toegang daartoe. In een aantal regio’s heeft dat geleid tot het mandateren van o.a. de toegang tot de maatschappelijke opvang aan de centrumgemeente of een regionaal toegangsorgaan.
Centrumgemeente Amersfoort voert de toegangsfunctie uit voor Woudenberg en andere regiogemeenten. Door in de modelbeleidsregels telkens te spreken van gemeente (of het regionale samenwerkingsverband van gemeenten welke zorgdraagt voor maatschappelijke opvang) wordt het wettelijk uitgangspunt (elke gemeente verantwoordelijk) verbonden met de regionale praktijk en uitvoering en ontstaat er ruimte voor een adequate toepassing. De modelbeleidsregels belemmeren de voortzetting van deze praktijk dan ook niet.
Dit laat onverlet dat elke gemeente (al dan niet in samenwerking met andere gemeenten in de betreffende regio) ook in de praktijk er zorg voor draagt dat dakloosheid zo veel mogelijk wordt voorkomen. Elke gemeente heeft immers de verantwoordelijkheid om inwoners die dat nodig hebben uit de eigen gemeente te ondersteunen en hulp te bieden bij het op eigen kracht handhaven in de samenleving.
In de modelbeleidsregels gaat het over hoe te handelen nadat een cliënt zich wendt tot een gemeente (dan wel een regionaal samenwerkingsverband van gemeenten welke zorgdraagt voor maatschappelijke opvang) voor maatschappelijke opvang. Door eerst maatschappelijke opvang te bieden, en dan te kijken naar ‘waar de meeste kans van slagen is op een succesvol traject’ voldoet de werkwijze aan de wettelijke kaders.
De Nadere regels landelijke toegankelijkheid maatschappelijke opvang Woudenberg beschrijven de gewenste stappen van centrumgemeente Amersfoort bij het toepassen van landelijke toegankelijkheid van de maatschappelijke opvang. Zie stroomschema in bijlage 2.
N.B. In de huidige dag- en nachtopvang te Amersfoort werd overigens al grotendeels gewerkt volgens de modelbeleidsregels. Het onderschrijven van het convenant en de modelbeleidsregels wordt in Amersfoort nu gebruikt om de kennis bij medewerkers aan te scherpen en de door de VNG ontwikkelde onderliggende werkinstructie “onderzoek naar landelijke toegang” te implementeren. Hiermee wordt de eerste opvang (belangrijk onderdeel van de landelijke toegankelijkheid) ook voor Woudenberg geborgd.
In de modelbeleidsregels i.c. de Woudenberger nadere regels, is opgenomen dat indien een cliënt weigert medewerking te verlenen aan de overdracht naar een andere gemeente, de gemeente tot wie de cliënt zich heeft gewend over kan gaan tot weigering van de aanvraag tot een (maatwerk)voorziening maatschappelijke opvang (op indicatie). Omdat de huidige dag- en nachtopvang in Amersfoort momenteel is ingericht als algemene voorziening die zonder beschikking/ indicatie toegankelijk is, zal moeten blijken wat dit betekent voor de toepasbaarheid van de landelijke toegangsregels.
De in de Wmo 2015 opgenomen definities, processen en termijnen zijn kader stellend voor de uitvoering van de landelijke toegankelijkheid maatschappelijke opvang. Deze definities, processen en termijnen zijn in deze nadere regels herhaald, voor zover het voor de leesbaarheid en helderheid van belang werd geacht.
Artikel 2. Melding en (eerste) opvang
Alle gemeenten dragen er (al dan niet in samenwerking met andere gemeenten in de betreffende regio) zorg voor dat personen die de thuissituatie hebben verlaten en niet in staat zijn zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving, zich kunnen melden bij de gemeente voor maatschappelijke opvang. De melding kan worden gedaan door of namens de cliënt.
De gemeente (dan wel het regionaal samenwerkingsverband van gemeenten welke zorgdraagt voor maatschappelijke opvang) tot welke iemand zich heeft gewend voor maatschappelijke opvang is in eerste instantie verantwoordelijk voor het bieden van maatschappelijke opvang. Voor Woudenberg is dit centrumgemeente Amersfoort. Amersfoort biedt altijd maatschappelijke opvang als het gaat om personen die de thuissituatie hebben verlaten en niet in staat zijn zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving. Maatschappelijke opvang wordt in elk geval geboden in afwachting van de uitkomst van het onderzoek. Daarbij is het van belang dat er voldoende maatschappelijke opvang in de gemeente (dan wel binnen de regio maatschappelijke opvang waartoe de gemeente behoort) beschikbaar is, dusdanig dat de maatschappelijke opvang direct kan worden geboden.
Tegelijk is de praktijk in centrumgemeente Amersfoort er een situatie kan ontstaan dat maatschappelijke opvang tijdelijk niet kan worden geboden. Als er door omstandigheden tijdelijk geen plaats in de maatschappelijke opvang kan worden geboden, moet Amersfoort tot waar de cliënt zich heeft gewend, samen met de cliënt direct een tijdelijk passend alternatief zoeken, dusdanig dat de cliënt in elk geval direct (tijdelijk) onderdak en begeleiding wordt geboden in de betreffende gemeente (of in de regio waar de gemeente onderdeel van uitmaakt en die zorgdraagt voor maatschappelijke opvang). De verantwoordelijkheid voor het bieden van maatschappelijke opvang hoeft niet altijd te betekenen dat
in Amersfoort zelf deze maatschappelijke opvang wordt geboden. De maatschappelijke opvang kan ook worden geboden in een gemeente waarmee de betreffende gemeente regionaal samenwerkt in het kader van maatschappelijke opvang, dan wel kan door Amersfoort tijdelijk in een andere regio beschikbaar worden gesteld. Ook kan een alternatief voor maatschappelijke opvang worden gebonden, maar in elk geval dusdanig dat wordt voorzien in de geconstateerde ondersteuningsbehoefte aan onderdak en begeleiding. Dit kan dus ook een alternatief zijn welke meer aansluit bij de geconstateerde ondersteuningsbehoefte. N.B. Het gaat in deze fase om de begeleiding tijdens de onderzoeksperiode.
Ook kan Amersfoort waartoe iemand zich heeft gewend er in slagen direct (dezelfde dag) tot overdracht van de cliënt te komen naar een andere gemeente of regio, waardoor maatschappelijke opvang kan worden geboden in die andere gemeente of regio.
Amersfoort gaat vervolgens eerst met de cliënt na wat de woonplaats was van de cliënt voor het ontstaan van dakloosheid. De woonplaats is hierbij de gemeente de gemeente waar de cliënt het jaar voorafgaand aan de melding hoofdzakelijk is ingeschreven als ingezetene in de zin van de Wet basisregistratie personen. Ingeval de woonplaats niet op grond van de onderdelen wet basisregistratie personen kan worden vastgesteld wordt de plaats van het werkelijke verblijf van de cliënt op het moment van de melding gehanteerd als ‘woonplaats’.
Indien wordt vastgesteld wat de woonplaats was van de cliënt vóór het ontstaan van dakloosheid, wordt de uitvoering van het onderzoek in beginsel overgedragen aan deze gemeente van herkomst (dan wel het regionaal samenwerkingsverband maatschappelijke opvang waartoe de gemeente van herkomst behoort). In beginsel mag van de gemeente van herkomst verwacht worden dat zij hiertoe bereid en in staat is. Indien de woonplaats niet vastgesteld kan worden of er geen overeenstemming is met de gemeente van herkomst voert Amersfoort het onderzoek zelf uit. Dit is ook het geval indien Amersfoort het onderzoek niet wenst over te dragen aan de gemeente van herkomst.
Indien Amersfoort het onderzoek zelf uitvoert, kan zij de gemeente waar de cliënt woonachtig was voor het ontstaan van dakloosheid verzoeken om informatie ten behoeve van het onderzoek aan te leveren. Dat kan bijvoorbeeld op basis van de in bijlage 1 opgenomen onderzoeksvragen. In het belang van een voorspoedig onderzoek mag van de betreffende gemeente verwacht worden dat zij zo spoedig mogelijk, maar in elk geval binnen de onderzoeksperiode van twee weken antwoorden geeft op de gestelde vragen.
De gemeente (dan wel het regionaal samenwerkingsverband maatschappelijke opvang waartoe de gemeente behoort) die het onderzoek uitvoert, onderzoekt vervolgens met de cliënt in welke gemeente (dan wel in welke regio) een traject in de maatschappelijke opvang de grootste kans van slagen heeft, dat wil zeggen in beginsel het meeste kan bijdragen aan de zelfredzaamheid en participatie (en daarmee het duurzaam herstel) van de cliënt. Bij het onderzoek betrekt de gemeente (dan wel het regionaal samenwerkingsverband maatschappelijke opvang waartoe de gemeente behoort) in elk geval de wens van de cliënt. Ook andere factoren die de kans van slagen van een traject naar verwachting vergroten, zoals een sociaal netwerk welke een positieve invloed heeft of kan hebben op de zelfredzaamheid en participatie van de cliënt, bestaand werk en/of dagbesteding en/of onderwijs van de cliënt en lopende hulpverlenings- of ondersteuningstrajecten dienen daarbij betrokken te worden. Overigens hoeft het feit dat de cliënt werk, dagbesteding of onderwijs heeft in een bepaalde gemeente (of regio) geen reden te zijn om ook opgevangen te worden in de betreffen- de gemeente (of regio). Ook hierbij kan reistijd redelijk en acceptabel zijn. Ook dient in het onderzoek te worden betrokken of er factoren zijn in een gemeente (of regio) die de kans van slagen van een traject naar verwachting verkleinen, zoals een sociaal netwerk welke een negatieve invloed heeft of kan hebben op de zelfredzaamheid en participatie van de cliënt en/of actuele criminele activiteiten en/of justitiële maatregelen die opgelegd zijn aan de cliënt.
In het belang van de cliënt dient het onderzoek zo spoedig mogelijk, maar in elk geval binnen twee weken uitgevoerd te worden. Dit is ook van belang voor Amersfoort dat gedurende het onderzoek de cliënt maatschappelijke opvang biedt. Er kunnen redenen zijn waardoor het onderzoek niet afgerond kan worden binnen twee weken.
Indien er – gedurende het onderzoek – een gemeente (dan wel een regio) naar voren komt waarbij een traject in de maatschappelijke opvang mogelijk of waarschijnlijk de grootste kans van slagen heeft, dan wordt deze gemeente (dan wel de regio maatschappelijke opvang waartoe deze gemeente behoort), betrokken bij het onderzoek. De verantwoordelijkheid voor het onderzoek blijft echter bij de gemeente (dan wel bij de regio maatschappelijke opvang waartoe de gemeente behoort), welke het onderzoek uitvoert. De uitkomsten van het onderzoek worden, door de gemeente (dan wel door het regionaal samenwerkingsverband maatschappelijke opvang waartoe de gemeente behoort) welke het onderzoek uitvoert vastgelegd in een onderzoeksverslag, zoals de Wmo 2015 ook voorschrijft. Dit onderzoeksverslag kan overigens bondig zijn om administratieve lasten zo veel als mogelijk te voorkomen.
Artikel 4. Overdracht van cliënt en cliëntgegevens
Indien de kans van slagen van een traject groter wordt geacht in een andere gemeente (dan wel in een regio maatschappelijke opvang waartoe die gemeente behoort), neemt de gemeente (dan wel de regio maatschappelijke opvang waartoe die gemeente behoort), welke het onderzoek uitvoert, contact op met die andere gemeente. Dit in overleg met de cliënt, wat niet hoeft te betekenen dat er overeenstemming is met de cliënt.
Deelt de gemeente (dan wel de regio maatschappelijke opvang waartoe die gemeente behoort) waar de kans van slagen van een traject het grootst wordt geacht deze conclusie, dan stelt deze gemeente (dan wel de regio maatschappelijke opvang waar die gemeente bij hoort) direct maatschappelijke opvang beschikbaar, zodat ‘warme’ overdracht tussen de betrokken gemeenten (dan wel de regio’s maatschappelijke opvang waartoe de gemeenten behoren) ook snel kan plaatsvinden. Uitstel van deze overdracht is alleen mogelijk indien de gemeenten (dan wel de regio’s maatschappelijke opvang waartoe de gemeenten behoren) overeenkomen dat het bijdraagt aan de kans van slagen van een traject, dat deze overdracht later plaatsvindt.
Ook voor de gemeente (dan wel de regio maatschappelijke opvang waartoe die gemeente behoort) waar de kans van slagen van een traject het grootst wordt geacht betekent de verantwoordelijkheid voor het bieden van maatschappelijke opvang niet noodzakelijk dat in de betreffende gemeente (dan wel de regio maatschappelijke opvang waartoe die gemeente behoort) zelf de maatschappelijke opvang wordt geboden. De maatschappelijke opvang kan eventueel ook door de gemeente (dan wel de regio maatschappelijke opvang waartoe die gemeente behoort) waar de kans van slagen van een traject het grootst wordt geacht tijdelijk in een andere regio beschikbaar worden gesteld. Ook kan een alternatief voor maatschappelijke opvang worden aangeboden, maar in elk geval dusdanig dat wordt voorzien in de geconstateerde ondersteuningsbehoefte van onderdak en begeleiding van de cliënt.
Tot aan het moment dat de overdracht van de cliënt is gerealiseerd blijft Amrsfoort als de cliënt zich daartoe oorspronkelijk heeft gewend, verantwoordelijk voor het bieden van maatschappelijke opvang dan wel voor maatregelen die op een andere wijze voorzien in de behoefte van de cliënt aan maatschappelijke opvang. Bij de ‘warme’ overdracht wordt alle noodzakelijke informatie over de cliënt overgedragen tussen de gemeenten (dan wel de regio’s maatschappelijke opvang waartoe die gemeenten behoren), waaronder het onderzoeksverslag. Dit uiteraard binnen de wet- en regelgeving inzake persoonsgegevens en in overleg met de cliënt. De wijze waarop de overdracht plaatsvindt is vormvrij.
Ook worden er tussen de gemeenten (dan wel de regio’s maatschappelijke opvang waartoe die gemeenten behoren) concrete afspraken gemaakt over de datum van overdracht, welke aanbieder zal voorzien in de ondersteuningsbehoefte van de cliënt en hoe het vervoer van de cliënt en eventuele reisbegeleiding plaatsvindt. Dit zodat er, vóór de overdracht, zekerheid is over de wijze waarop in de andere gemeente of
regio tegemoet gekomen zal worden aan de ondersteuningsbehoefte van de cliënt. ‘Warme’ overdracht vindt plaats dusdanig dat de cliënt zo min mogelijk hinder ondervindt hiervan.
Verder is belangrijk te onderkennen dat de gemeenten (dan wel regio’s maatschappelijke opvang waartoe die gemeenten behoren) personen zonder vaste woon- of verblijfplaats kunnen inschrijven in de Basisregistratie Personen (BRP) op een zogenaamd ‘briefadres’. De gemeente dient in die situatie afspraken te maken met een ’briefadresgever’ (bijvoorbeeld een instelling voor maatschappelijke opvang) of kan zelf optreden als ’briefadresgever’.
Indien de cliënt weigert medewerking te verlenen aan de overdracht, kan de gemeente tot welke de cliënt zich heeft gewend (dan wel een toegangsorgaan welke het mandaat heeft om te beslissen over aanvragen voor maatschappelijke opvang van de betreffende gemeente) overgaan tot weigering van de aanvraag tot een voorziening maatschappelijke opvang met verwijzing naar de uitkomst van het onderzoek, waarin gemotiveerd kenbaar is gemaakt dat de kans op een succesvol traject groter in een andere gemeente of regio is. Ook kan de gemeente vervolgens het bieden van maatschappelijke opvang beëindigen. Desgewenst kan de cliënt in bezwaar (en daarna eventueel beroep) gaan tegen het besluit van de gemeente.
Artikel 5. Verschil van mening tussen gemeenten
Bij verschil van mening tussen gemeenten (dan wel tussen regio’s maatschappelijke opvang waartoe die gemeenten behoren) proberen de gemeenten (dan wel de regio’s maatschappelijke opvang waartoe die gemeenten behoren) onderling tot een oplossing te komen. Als de gemeenten (dan wel de regio’s maatschappelijke opvang waartoe die gemeenten behoren) niet tot een oplossing komen, dan kan het geschil worden voorgelegd aan de commissie geschillen landelijke toegankelijkheid.
In afwachting van het oordeel van de commissie wordt dan de maatschappelijke opvang voortgezet bij de gemeente (dan wel de regio maatschappelijke opvang waartoe die gemeente behoort) waar maatschappe- lijke opvang in eerste instantie al werd geboden. Ook kan op andere wijze langer voorzien worden door die gemeente (dan wel de regio maatschappelijke opvang waartoe die gemeenten behoort) in de behoefte van de cliënt aan maatschappelijke opvang.
De bij het geschil betrokken gemeenten (dan wel de regio’s maatschappelijke opvang waartoe die gemeenten behoren) volgen het oordeel van de commissie bij de te nemen gemeentelijke toekenningsbesluiten.
De gemeente (of regio) die het onderzoekt uitvoert, onderzoekt in welke gemeente (of regio) een traject in de maatschappelijke opvang de grootste kans van slagen heeft, dat wil zeggen in beginsel het meeste kan bijdragen aan de zelfredzaamheid en participatie (en daarmee het duurzaam herstel) van de cliënt. De onderstaande aspecten a t/m e dienen in elk geval daarbij aan de orde te komen. Daarbij is van belang dat de onderzoeksresultaten zo veel mogelijk gestaafd worden met feiten (waar mogelijk met schriftelijke bevestigingen) om tot een gemotiveerd besluit te komen.
In welke mate is er sprake van een sociaal netwerk, welke een positieve invloed heeft of kan hebben op de zelfredzaamheid en participatie van de cliënt ("ondersteunend netwerk")? Waaruit bestaat de onder-steuning, nu en in de toekomst? Draagt een traject in een bepaalde gemeente of regio eraan bij dat deze invloed in belangrijke mate wordt benut?
In welke mate is er sprake van een sociaal netwerk, welke een negatieve invloed heeft of kan hebben op de zelfredzaamheid en participatie van de cliënt (negatief netwerk")? Welke negatieve invloed heeft dit sociaal netwerk naar verwachting op de cliënt en in welke mate? Draagt een traject in een bepaalde gemeente of regio er naar verwachting aan bij dat deze invloed wordt voorkomen of in belangrijke mate wordt beperkt?