Organisatie | Velsen |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Maatregelenverordening Wet werk en bijstand 2006 gemeente Velsen |
Citeertitel | Maatregelenverordening Wet werk en bijstand 2006 gemeente Velsen |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Betreft wijziging van al bestaande en gepubliceerde verordening.
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
24-12-2010 | 01-01-2015 | Artikel 9 | 16-12-2010 De Jutter / De Hofgeest, 23-12-2010 | R10.110 | |
01-04-2008 | 01-01-2015 | 06-03-2008 De Jutter / De Hofgeest, 20-03-2008 | R08.0015 |
Hoofstuk 1 Algemene bepalingen
In deze verordening wordt verstaan onder:
algemene bijstand: de bijstand bedoeld in artikel 5 onderdeel b van de WWB;
bijzondere bijstand: de bijstand bedoeld in artikel 5 onderdeel d van de WWB;
maatregel: het verlagen van de bijstand als bedoeld in artikel 18, lid 2 van de WWB;
betekenis als in de WWBen de Algemene wet bestuursrecht.
Hoofdstuk 2 De ernst van het feit
De bijstand wordt eenmalig met €100,00 verlaagd wanneer de belanghebbende naar het oordeel van het college is tekortgeschoten in het verstrekken van de inlichtingen of in het verlenen van de medewerking als bedoeld in artikel 17 van de WWB.
In de nadere regels bedoeld in artikel 2, tweede lid kan het college een van het eerste lid afwijkende maatregel vaststellen voor het niet of niet tijdig inleveren van een rechtmatigheidsonderzoeksformulier.
Artikel 4 Ernstig tekortschieten
De bijstand wordt eenmalig met €200,00 verlaagd wanneer de belanghebbende naar het oordeel van het college ernstig is tekortgeschoten in:
het meewerken aan een voorziening die in het kader van de WWBwordt aangeboden of die, gezien aard en doel gelijk is te stellen met een WWB voorziening;
Als het recht op algemene bijstand over de maand waarover de maatregel wordt toegepast minder bedraagt dan de in de artikelen 3 en 4 vastgestelde verlaging, blijft de verlaging beperkt tot dat recht.
Als de maatregel betrekking heeft op bijzondere bijstand kan het college, in afwijking van het bepaalde in de artikelen 3 en 4, besluiten de maatregel te beperken tot een deel van de bijstand.
Artikel 6 Zeer ernstig tekortschieten
De bijstand wordt gedurende één maand met het volledige recht op bijstand over die maand verlaagd wanneer de belanghebbende naar het oordeel van het college zeer ernstig is tekortgeschoten in één of meer van de in de artikelen 3 en 4 genoemde opzichten.
Van zeer ernstig tekortschieten als bedoeld in het eerste lid is in elk geval sprake als vaststaat of redelijkerwijs is aan te nemen dat:
de belanghebbende zich in zijn gedrag jegens het college schuldig heeft gemaakt aan een misdrijf als bedoeld in het Tweede Boek van het Wetboek van Strafrecht.
Hoofdstuk 3 De mate van verwijtbaarheid
Artikel 7 Weging van het gedrag
Het college kan de maatregel, gelet op de mogelijkheden van de belanghebbende en de omstandigheden waaronder het verwijtbare handelen of nalaten plaatsvond, hoger of lager of gedurende een langere periode dan als bepaald in de artikelen 3, 4 en 6 vaststellen.
Bij de verhoging of verlaging of de langere periode als bedoeld in het eerste lid houdt het college rekening met eerdere gedragingen in het jaar voorafgaand aan het besluit waarin wordt vastgesteld dat de belanghebbende tekortschoot in één of meer van de in de artikelen 3, 4 en 6 bedoelde opzichten.
Hoofdstuk 4 De omstandigheden van persoon of gezin
Artikel 8 Weging van de gevolgen van de maatregel
Het college kan bij het besluit tot opleggen van een maatregel rekening houden met latere gedragingen van de belanghebbende in overeenstemming met zijn verplichtingen ingevolge de WWB.
Artikel 10 Voorziening door college
Het college beslist in gevallen waarin deze verordening niet voorziet.
Artikel 11 Afwijking bij uitvoering door de Sociale Verzekeringsbank
In afwijking van het bepaalde in deze verordening zijn de SVB Beleidsregels inzake het opleggen van een maatregel ingevolge de WWB(Staatscourant 2006, 121) van toepassing op uitkeringsgerechtigden die op grond van een mandaatsbesluit een bijstandsuitkering van de Sociale Verzekeringsbank ontvangen of hebben ontvangen.
Het college legt een maatregel naar aanleiding van een gedraging van voor 1 januari 2007 op, op grond van de Maatregelenverordening Wet werk en bijstand 2004, tenzij de nieuwe verordening gunstuger is voor de belanghebbende. Een maatregel naar aanleiding van een gedraging vanaf 1 januari 2007 wordt door het college opgelegd op grond van de Maatregelenverordening Wet werk en bijstand 2006.
Toelichting op de Maatregelenverordening Wet werk en bijstand 2006
De WWB bepaalt in artikel 18, lid 1 dat het college de bijstand en daaraan verbonden verplichtingen afstemt op de omstandigheden, de mogelijkheden en de middelen van de belanghebbende.
In lid 2. van dat artikel wordt dat op de volgende wijze uitgewerkt:
“Indien de belanghebbende naar het oordeel van het college tekortschietend besef van verantwoordelijkheid betoont voor de voorziening in het bestaan dan wel de uit deze wet dan wel de artikelen 28, tweede lid, of 29, eerste lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen voortvloeiende verplichtingen niet of onvoldoende nakomt, waaronder begrepen het zich jegens het college zeer ernstig misdragen, verlaagt het college overeenkomstig de verordening, bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel b, de bijstand. Van een verlaging wordt afgezien, indien elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt.”
Het college heeft dus de bevoegdheid en de plicht om de bijstand te verlagen binnen de kaders die de raad in de verordening bepaalt.
Met deze bevoegdheid heeft het college een instrument in handen om het beoogde reïntegratiebeleid en handhavingsbeleid te sturen.
Die verlaging van de uitkering moet niet worden gezien als een vorm van genoegdoening maar als een instrument tot gedragsbeïnvloeding. Doel is de belanghebbende aan te zetten tot bijstellen van diens verwijtbare handelen of nalaten.
De verordening is duaal opgezet. De raad stelt de hoofdlijnen vast en het college is verantwoordelijk voor de nadere detaillering en de uitvoering. Daarbij heeft het college zich vanzelfsprekend te houden aan de uitgangspunten van deze verordening en de algemene beginselen van behoorlijk bestuur.
De verordening deelt verwijtbare gedragingen in in drie categoriën: tekortschieten, ernstig tekortschieten en zeer ernstig tekortschieten.
De afweging van verwijtbaar gedrag in het individuele geval en het besluit over de omvang van de verlaging van de bijstand wordt vormgegeven langs drie stappen:
De in dit artikel beschreven begrippen spreken voor zich.
Er is in deze verordening gekozen voor het begrip maatregel omdat dit beter dan het begrip afstemming de bedoeling van het genomen besluit, namelijk om de bijstand te verlagen wegens verwijtbaar handelen of nalaten, weergeeft.
Dit artikel benadrukt het duale karakter van de verordening.
Het eerste lid is feitelijk een nadere invulling van de wettelijke bepaling zoals verwoord in artikel 18, lid 1.
Nadere regels van het college zijn gericht op de rechtszekerheid van de belanghebbenden en op de uitvoerbaarheid.
De wet verplicht de belanghebbende in artikel 17 en in de artikelen 28 en 29 van de Wet SUWI tot het verstrekken van inlichtingen en tot het verlenen van de noodzakelijk geachte medewerking. Als voorbeelden kunnen worden genoemd het tijdig reageren op oproepen of het tijdig overleggen van gegevens of gevraagde bewijsstukken De verplichtingen van de belanghebbende kunnen zowel de algemene als de bijzondere bijstand betreffen.
Het tweede lid geeft het college de bevoegdheid om voor het niet of niet tijdig inleveren van het rechtmatigheidsonderzoeksformulier (ROF) een afzonderlijke regeling te treffen. Gezien het bijzondere karakter van deze procedure is een gematigder maatregelenregiem voor dit onderdeel gerechtvaardigd.
Artikel 4 Ernstig tekortschieten
Uitgangspunt van de wetgever is de zelfstandige bestaansvoorziening van de belanghebbende. Als deze diens verantwoordelijkheid op dit punt niet of onvoldoende nakomt, is er sprake van een ernstige vorm van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid.
Met de onder b. bedoelde (reïntegratie)voorziening wordt gelijk gesteld een voorziening in het kader van een inburgeringstraject of een traject dat wordt aangeboden door de Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV).
Met het onder c. bedoelde betonen van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan wordt bijvoorbeeld gedoeld op situaties waarbij sprake is van verwijtbaar ontslag of te snel besteed vermogen, waardoor aanspraak op bijstand ontstaat
In onderdeel d. gaat het om verbaal of fysiek agressief gedrag. Met gedrag jegens het college wordt mede bedoeld gedrag ten opzichte van personen die in het kader van de uitvoering van de WWB ten dienste of in opdracht van het college werkzaam zijn. Daaronder vallen tevens personen die betrokken zijn bij de uitvoering van voorzieningen op grond van de WWB.
Een maatregel is geen boete. Een verlaging kan nooit hoger zijn dan het recht op bijstand over de maand waarin deze is opgelegd.
Bij bijzondere bijstand kan een maatregel van respectievelijk €100,00 of €200,00 betekenen dat het recht op deze bijzondere bijstand geheel niet tot uitbetaling komt. Dat kan ertoe leiden dat de maatregel niet in verhouding staat tot het toegekende bedrag. Het tweede lid voorziet erin dat het college bij lage bedragen voor bijzondere bijstand de maatregel beperkt tot een deel van die bijstand. Dit wordt uitgewerkt in de uitvoeringsregels van het college.
Artikel 6 Zeer ernstig tekortschieten
Het betreft in dit artikel dezelfde (verwijtbare) gedragingen als in artikel 4, maar dan in ernstiger mate. Dat rechtvaardigt een zwaardere maatregel, namelijk 100% van de uitkering over een maand.
In het tweede lid is een aantal situaties genoemd waarbij in elk geval sprake is van zeer ernstig tekortschieten. Hieronder valt mede de weigering van een werkaanbod in het kader van Work First.
Artikel 7 Weging van het gedrag
Bij het oordeel van het college over de mate waarin de belanghebbende is tekortgeschoten wordt meegewogen in hoeverre diens gedraging hem te verwijten valt. Hiermee wordt recht gedaan aan de omstandigheden in het individuele geval. Het zal in het algemeen nodig zijn om de belanghebbende te horen.
Deze weging kan zowel tot een lagere als tot een hogere maatregel dan geregeld in de artikelen 3, 4 en 6 leiden. Let wel: bij het ontbreken van elke verwijtbaarheid wordt geen maatregel opgelegd.
In het tweede lid wordt gedoeld op gevallen waarin sprake is van herhaald verwijtbaar gedrag (recidive). Dat zal dus meestal leiden tot een hogere maatregel.
Artikel 8 Weging van de gevolgen van de maatregel
Als de maatregel leidt tot onaanvaardbare gevolgen voor de belanghebbende of diens gezin, kan deze worden gematigd. Ook hier is dus een individuele afweging vereist.
Een maatregel beoogt gedragsbeïnvloeding. Als de belanghebbende inmiddels aantoonbaar zijn gedrag heeft verbeterd kan dat aanleiding zijn om de maatregel lager vast te stellen of niet op te leggen als positieve prikkel. Dit is vastgelegd in het tweede lid.
Tot de maatregel wordt zo snel mogelijk besloten (lik op stuk) en deze wordt per gemotiveerde beschikking aan de belanghebbende bekendgemaakt. De verlaging vindt plaats op de eerstvolgende betaling van de bijstand en is dus toekomstgericht.
Dit sluit aan bij de gedachte dat de maatregel een instrument tot gedragsbeïnvloeding is. Let wel: de maatregel kan volgens de jurisprudentie niet eerder ingaan dan de datum van het verwijtbare handelen of nalaten.
Als de verwijtbare gedraging betrekking heeft op de aanspraak op nog niet betaalde bijzondere bijstand, dan kan de verlaging ook daarop plaatsvinden.
Heeft de belanghebbende geen recht (meer) op bijstand, dan kan de maatregel niet worden geëffectueerd. Maakt hij echter binnen een jaar nadien weer aanspraak op bijstand, dan wordt de verlaging alsnog toegepast.
Artikel 11 Afwijking bij uitvoering door SVB
Het is mogelijk de uitvoering van de WWB voor uitkeringsgerechtigden van 65 jaar en ouder in mandaat over te dragen aan de Sociale Verzekeringsbank (SVB). De Raad van bestuur SVB heeft een landelijk geldende beleidsregel inzake het opleggen van maatregelen vastgesteld die bij mandatering van de uitvoering van toepassing is. Met dit artikel wordt bepaald dat in die gevallen kan worden afgeweken van de Velsense verordening.
Op grond van deze overgangsregeling worden gedragingen van voor 1 januari 2007 volgens de ‘oude’ verordening beoordeeld, tenzij de nieuwe verordening gunstiger is voor de belanghebbende. Gedragingen vanaf deze datum vallen onder de nieuwe verordening.