Organisatie | Gouda |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Gouda houdende regels omtrent maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp (Regeling maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp Gouda 2020) |
Citeertitel | Regeling maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp Gouda 2020 |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-04-2020 | 01-01-2020 | nieuwe regeling | 24-03-2020 |
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Gouda;
gelezen het voorstel van 24 maart 2020, nummer 3669;
gelet op de artikelen 2.1.3 en 2.1.4 van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015, artikel 2.9 van de Jeugdwet en de artikelen 3, vierde lid, en artikel 16, vijfde lid, van de Verordening maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp Gouda 2020;
besluit vast te stellen de Regeling maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp Gouda 2020.
Artikel 1 Vervoersvoorzieningen voor maatschappelijke ondersteuning
Artikel 3 Hoogte pgb voorzieningen maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp
De vaststelling van de hoogte van het pgb bij inzet door een aanbieder of een ZZP’er vindt plaats op grond van artikel 10, eerste lid, van de Verordening maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp Gouda 2020. De kostprijs van de voorzieningen in natura zijn gepubliceerd op de website van de gemeente Gouda. De tarieven worden jaarlijks geïndexeerd overeenkomstig de indexatie-afspraken met leveranciers en aanbieders. Op de gemeentelijke website zijn de tarieven gepubliceerd. Via onderstaande link kunt u de pagina ‘Tarieven ZIN en pgb 2020’ raadplegen.
https://openpdc.gouda.nl/wp-content/uploads/2021/02/Tarievenlijst-Zorg-in-natura-en-Pgb-2021-Gouda-in-uren.pdf
Artikel 5 Bijdrage in de kosten voor maatschappelijke opvang
De hoogte van de bijdrage in de kosten voor opvang wordt vastgesteld op grond van artikel 3.20, eerste lid, van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 en geïnd door de opvanginstellingen. De instellingen die opvang verlenen zijn De Reling, het Leger des Heils en Kwintes Vrouwenopvang MH.
Artikel 6 Gebruik richtlijnen hulp bij het huishouden
In het oordeel om te komen tot een passende maatwerkvoorziening voor hulp bij het huishouden wordt gebruik gemaakt van de richtlijnen indicatie hulp bij het huishouden.
Bij de indicatie voor hulp bij het huishouden gelden de in de volgende tabel opgenomen richtlijnen en
Uitgangspunten hulp bij het huishouden:
Toelichting op richtlijnen indicatie
Hulp bij het huishouden kan bestaan uit de volgende activiteiten:
Artikel 7 Gebruik richtlijnen probleemoplossend vermogen en gebruikelijke hulp
Bij de beoordeling of de jeugdige of zijn ouders in staat zijn zelf de problemen op te lossen, eventueel met hulp van personen uit het sociaal netwerk als bedoeld in artikel 2.3, eerste lid, van de Jeugdwet, wordt gebruik gemaakt van hoofdstuk 4 van de CIZ indicatiewijzer versie 7.1 van juli 2014 (toelichting op de beleidsregels indicatiestelling AWBZ 2014).
De Regeling maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp Gouda is van rechtswege vervallen nu de Verordening maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp Gouda is ingetrokken per 1 januari 2020.
Aldus vastgesteld in de vergadering van Burgemeester en wethouders van 24 maart 2020.
Burgemeester en wethouders van Gouda,
de secretaris,
de burgemeester,
Toelichting bij regeling maatschappelijke ondersteuning en Jeugd 2020
Artikel 1 Vervoersvoorzieningen voor maatschappelijke ondersteuning
In dit artikel is opgenomen welke vervoersvoorzieningen er minimaal mogelijk zijn. Uitgangspunt is dat een vervoersvoorziening voor het gebruik van een eigen auto slechts wordt toegekend wanneer andere mogelijkheden, zoals het collectief vervoer (CVV), niet passend zijn voor de cliënt.
Het vijfde lid regelt dat bij verstrekking van een vervoersvoorziening in de vorm van CVV, aanspraak kan worden gemaakt op de Voor Elkaar Pas. De Voor Elkaar Pas kan nadrukkelijk alleen verkregen worden in combinatie met een indicatie voor CVV. De CVV-pashouder die van de Voor Elkaar Pas gebruik wil maken, dient hiervoor een apart aanvraagformulier in te vullen.
Het zesde lid regelt onder welke voorwaarden met de Voor Elkaar Pas kan worden gereisd. De Voor Elkaar Pas is uitdrukkelijk niet bedoeld voor het reizen van en naar de locatie voor dagbesteding, omdat de vergoeding hiervoor loopt via de zorgaanbieder. De Voor Elkaar Pas is ook uitdrukkelijk niet bedoeld voor woon-werkverkeer, omdat de vergoeding hiervoor loopt via de werkgever/ het UWV. De Voor Elkaar Pas is persoonsgebonden en daarom niet overdraagbaar.
Het zevende en het achtste lid regelt onder welke voorwaarden in het collectief vervoer een medisch begeleider of een sociaal begeleider mee mag reizen. Een medisch begeleider is noodzakelijk als de cliënt, vanwege redenen van medische aard, niet zelfstandig naar de plaats van bestemming kan reizen.
De cliënt kan zich daarnaast, vanwege redenen van sociale aard, naar de plaats van bestemming laten begeleiden door een sociaal begeleider. Hierbij kan gedacht worden aan een bezoek aan de winkel of het ziekenhuis.
Artikel 2 Vervoersvoorzieningen Jeugdwet
Het uitgangspunt is dat de jeugdige het vervoer naar de locatie organiseert op eigen kracht en met behulp van het eigen netwerk. Indien er geen gebruik gemaakt kan worden van reguliere en gangbare vervoersmogelijkheden kan aanspraak worden gemaakt op een vervoersvoorziening. De criteria hiervoor zijn vastgelegd in de gepubliceerde beleidsregels vervoer jeugdhulp Gouda 2018. Een vervoersvoorziening wordt slechts dan toegekend als er sprake is van medische noodzaak.
Indien er sprake is van zorg in natura (ZIN) wordt het geldbedrag maandelijks aan de jeugdige, respectievelijk de ouders, overgemaakt. Hiervoor moet een bankafschrift worden overhandigd. Bij een kilometervergoeding of OV- vergoeding op basis van ZIN dient een kilometerregistratie bij te worden gehouden of de vervoersbewijzen te worden bewaard. De gemeente kan steekproefsgewijs controleren of de overgemaakte vergoeding rechtmatig gebruikt is. Indien blijkt dat dit niet het geval is, kan worden overgegaan tot herziening dan wel intrekking van het besluit. De kilometerregistratie en vervoersbewijzen dienen voor een periode van 2 jaar beschikbaar te zijn voor controledoeleinden.
Artikel 3 Hoogte pgb voorzieningen maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp
De tarieven voor de inhuur van een organisatie of een ZZP‘er zijn afgeleid van de tarieven die worden
gehanteerd voor de door gemeente gecontracteerde aanbieders. De tarieven worden kenbaar gemaakt
op de website van de Gemeente Gouda.
Als de persoon uit het sociaal netwerk ook ZZP’er is, geldt het tarief voor het sociaal netwerk omdat de ondersteuning c.q. de jeugdhulp wordt uitgevoerd in de hoedanigheid van een persoon uit het sociaal netwerk.
Artikel 1.1.1 van de Wmo 2015 definieert sociaal netwerk als volgt: “personen uit de huiselijke kring of andere personen met wie de cliënt een sociale relatie onderhoudt”. Uit de memorie van toelichting bij de Wmo 2015 (Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 3, blz. 123) blijkt dat hiertoe worden gerekend de personen uit de huiselijke kring en andere personen met wie regelmatig contacten worden onderhouden zoals buren, medeleden van een vereniging et cetera.
In de Verordening maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp Gouda 2020 is in artikel 10 bepaald hoe de hoogte van een toe te kennen pgb wordt bepaald.
Artikel 4 Hoogte financiële maatwerkvoorziening maatschappelijke ondersteuning
De Centrale Raad van Beroep (CRvB) heeft in februari 2018 een belangrijke uitspraak gedaan die voor gemeenten helder maakt dat de definitie van maatwerkvoorziening in de Wmo 2015 ruim genoeg is om naast zorg in natura en een pgb, ook een financiële tegemoetkoming te kunnen verstrekken.
De financiële tegemoetkoming kan volgens de CRvB worden ingezet voor kosten waarvan de hoogte vooraf lastig te bepalen is. De CRvB noemt verhuiskosten en vervoer als voorbeelden.
Een financiële tegemoetkoming heeft volgens de CRvB als voorwaarde dat zij een passende bijdrage moet leveren aan de zelfredzaamheid en participatie van de aanvrager. De financiële tegemoetkoming hoeft niet kostendekkend te zijn, maar mag ook weer niet zo ver afstaan van de werkelijke kosten van de compenserende maatregel dat deze geen passende bijdrage meer levert aan het verminderen of wegnemen van de gevolgen van de beperkingen.
De gehanteerde normbedragen zijn rekening houdend met bovenstaande kaders bepaald en komen overeen met de bedragen gehanteerd in de Verordening maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp Gouda, zoals die gold tot 1 januari 2020. Door dezelfde bedragen te hanteren, komen cliënten niet in nadeliger positie bij toekenning van een financiële maatwerkvoorziening.
Artikel 5 Bijdrage in de kosten voor maatschappelijke opvang
De hoogte van de bijdrage wordt vastgesteld op grond van artikel 3.20, eerste lid, van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 en is zodanig dat de cliënt na het betalen van de bijdrage, een bedrag overhoudt dat gelijk is aan het zak- en kleedgeld, vermeerderd met de standaardpremie, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel g, van de Wet op de zorgtoeslag en gecorrigeerd met de zorgtoeslag.
Artikel 6 Gebruik richtlijnen hulp bij het huishouden
In dit artikel wordt een nadere toelichting gegeven op de manier waarop tot een passende
maatwerkvoorziening of individuele voorziening gekomen wordt.
‘Richtlijnen indicatie Hulp bij het huishouden’
Doelgroep hulp bij het huishouden
De Wmo 2015 geeft gemeenten de opdracht de zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie van
Goudse inwoners te bevorderen en te behouden. Daartoe kunnen verschillende voorzieningen worden
ingezet wanneer de zelfredzaamheid afneemt, waaronder begrepen de huishoudelijke hulp. De gemeente heeft
beleidsruimte bij het kiezen van de voorzieningen en de wijze waarop die worden toegekend, ingezet en
bekostigd. Doel van de Wmo 2015 is kwetsbare mensen zo lang mogelijk zelfredzaam en zelfstandig
thuis te kunnen laten wonen en leven.
De gemeente Gouda doet dit (onder andere) door hulp bij het huishouden als maatwerkvoorziening aan
te bieden. De criteria voor toewijzing van een maatwerkvoorziening zijn beschreven in de verordening. De
maatwerkvoorziening is in de vorm van ZIN en een pgb beschikbaar. De maatwerkvoorziening hulp bij het huishouden ziet erop toe dat inwoners die dat zelf niet kunnen, die niet over iemand beschikken uit het sociaal netwerk die hen daarbij kan helpen, en waarvoor geen algemene voorziening aanwezig is, een gestructureerd huishouden kunnen voeren.
Uitspraak Centrale Raad van Beroep mei 2016
Op 18 mei 2016 heeft de CRvB de eerste uitspraken gedaan over hulp bij het huishouden onder de Wmo
2015. Uit deze uitspraken volgt dat hulp bij het huishouden onder de Wmo wordt aangeboden, een
systeem van normering kan en mag worden toegepast, iedere indicatie is gebaseerd op een individueel
onderzoek en de omvang individueel is bepaald.
Echter, er is door de uitspraken ook een belangrijk aandachtspunt ontstaan. De toe te passen normtijden,
die afwijken van het eerdere gehanteerde protocol CIZ, moeten volgens de CRvB gebaseerd zijn op een
objectief onderzoek naar de noodzakelijke handelingen en de frequentie daarvan.
Het Goudse protocol uit 2013 was qua activiteiten gebaseerd op de MO-zaak en het CIZ-protocol. De
gemeente Gouda heeft bij de aanpassing in beleid gebruik gemaakt van het objectieve en onafhankelijk
vastgestelde protocol van het CIZ en van het KPMG onderzoek in Utrecht.
De gemeente wil die inwoners bereiken die langer thuis moeten blijven wonen en waar een zwaardere
ondersteuningsvraag ontstaat op het onderdeel zelfredzaamheid in het eigen huishouden. Een boodschappenlijst wordt slechts dan opgesteld, en waar nodig worden boodschappen daadwerkelijk gedaan, indien sprake is van verregaande beperkingen. Een boodschappendienst is immers voorliggend en in toenemende mate beschikbaar.
Voor deze onderdelen worden richtlijnen gehanteerd die overeenkomen met het CIZ-protocol. Welke
objectief en onafhankelijk zijn vastgesteld. Voor het huishoudelijk werk (licht en zwaar) wordt gebruik
gemaakt van de norm die zorgvuldig onderzocht is door KPMG voor de gemeente Utrecht.
Via het creëren van extra ruimte bij meerzorg, waaronder wordt verstaan de aanwezigheid van kinderen, intensief gebruik van de woning, een hoge vervuilingsgraad of specifieke problematiek, wil het college de uitvoering nog beter in staat stellen maatwerk te leveren.
Als uit het onderzoek als bedoeld in artikel 2.3.2 van de Wmo 2015 blijkt dat de maximale tijdsduur in de richtlijn vanwege de aanwezigheid van kinderen, intensief gebruik van de woning, een hoge vervuilingsgraad of specifieke problematiek, niet voldoende is, kan er op basis van meerzorg ophoging van de tijdsduur plaatsvinden.
Bij specifieke problematiek kan bijvoorbeeld gedacht worden aan ernstige incontinentie of aan een medische noodzaak om een hoger niveau van hygiëne of schoonhouden te realiseren.
Het college heeft in lijn met het advies van VWS en VNG besloten om niet de term ‘protocol’ te hanteren, maar te kiezen voor richtlijnen ter indicatie. Het is niet in lijn met de bedoeling van de Wmo om met afvinklijsten te werken die leiden tot een aantal uren. Het woord protocol kan onbedoeld die associatie wekken.
Ten slotte: het is te allen tijde van belang om voor ogen te houden dat er in deze regeling wordt
gesproken van een kadering waarin richtlijnen voor indicatiestelling zijn verwoord. Met behulp van het
keukentafelgesprek wordt een afweging gemaakt in relatie tot die richtlijnen. Individuele afwijkingen zijn
mogelijk, mits beargumenteerd vanuit de feitelijk geconstateerde noodzakelijk geachte aspecten en
helder toegelicht in de beschikking.
De leefeenheid is primair zelf verantwoordelijk / gebruikelijke zorg
Onder een leefeenheid wordt verstaan ‘alle bewoners die een gemeenschappelijke woning bewonen met
als doel een duurzaam huishouden te voeren’. Indien tot de leefeenheid, waar de cliënt deel van
uitmaakt, één of meer huisgenoten behoren die wel in staat zijn het huishoudelijk werk te verrichten, komt
men niet in aanmerking voor hulp bij het huishouden. Wij spreken dan van gebruikelijke zorg.
Gebruikelijke zorg is de ondersteuning die huisgenoten geacht wordt elkaar te bieden, omdat zij als
leefeenheid een gemeenschappelijk huishouden voeren en op die grond een gezamenlijke
verantwoordelijkheid hebben voor het functioneren van dat huishouden.
Het principe van gebruikelijke zorg heeft een verplichtend karakter waarbij geen onderscheid wordt gemaakt op basis van sekse, religie, cultuur, gezinssamenstelling, de wijze van inkomensverwerving, drukke werkzaamheden, lange werkweken of persoonlijke opvattingen over het verrichten van huishoudelijke werkzaamheden.
Indien uit medisch onderzoek blijkt dat een huisgenoot aantoonbare beperkingen heeft op grond van een
aandoening, beperking, handicap of probleem waardoor redelijkerwijs de taken niet overgenomen kunnen
worden, is gebruikelijke zorg niet van toepassing.
Algemene hulpmiddelen hebben voorrang op individuele voorzieningen. Waar nodig zal een algemene
voorziening worden verstrekt. Hoe de keuze zal worden gemaakt is altijd een individuele afweging.
Bij algemene hulpmiddelen moet men denken aan een afwasmachine, aangepast bestek, het plaatsen
van een verhoging voor een wasmachine, een wasdroger, een stofzuiger. Als een technisch hulpmiddel
niet aanwezig is of gerealiseerd kan worden maar wel een goede oplossing biedt, is dit voorliggend op
Algemeen gebruikelijke voorziening
Een algemeen gebruikelijke voorziening is een voorziening waarover de aanvrager, gezien zijn
individuele situatie, ook zonder zijn handicap of beperking, zou kunnen beschikken. Deze voorzieningen
worden als algemeen gebruikelijk beschouwd. Wat in een concrete situatie als algemeen gebruikelijk te
beschouwen is, hangt af van de geldende maatschappelijke normen van het moment van de aanvraag.
Te denken valt hierbij aan: boodschappenservice, maaltijdservice, klussendienst, ramenwasservice etc.
Artikel 7 Gebruik richtlijnen probleemoplossend vermogen en gebruikelijke hulp
CIZ-indicatiewijzer en gebruikelijke zorg
Bij de toetsing aan “gebruikelijke zorg” hanteert de gemeente Gouda de CIZ-indicatiewijzer (toelichting op
de beleidsregels indicatiestelling AWBZ 2014, versie 7.1 van juli 2014) voor zowel jeugd als Wmo. Het
uitgangspunt van de richtlijnen bij jeugd is dat de zorg die ouders volgens heersende maatschappelijke
opvattingen moeten bieden aan kinderen zonder beperking, rekening houdend met verschillen die bij
kinderen in dezelfde leeftijdscategorie bestaan, als gebruikelijk wordt geacht.
De richtlijnen worden steeds in samenhang en met inachtneming van de omstandigheden van het kind beoordeeld. Zo kan een zorghandeling die naar zijn aard en omvang voor een kind van een bepaalde leeftijdsgroep gebruikelijk is, in een individuele situatie veel vaker voorkomen (frequentie) waardoor deze zorg niet geheel als gebruikelijk kan worden aangemerkt.
Het verwijzen naar de richtlijnen van het CIZ laat onverlet dat in individuele situaties telkens weer een
zorgvuldige afweging moet worden gemaakt en daarmee rekening moet worden gehouden met specifieke