Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Flevoland

Beleidsregel van Gedeputeerde Staten van de provincie Flevoland houdende regels omtrent handhaving en toezicht boringen (Beleidsregel gelijkstelling toezicht en handhaving boorputten Zuidelijk Flevoland)

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieFlevoland
OrganisatietypeProvincie
Officiële naam regelingBeleidsregel van Gedeputeerde Staten van de provincie Flevoland houdende regels omtrent handhaving en toezicht boringen (Beleidsregel gelijkstelling toezicht en handhaving boorputten Zuidelijk Flevoland)
CiteertitelBeleidsregel gelijkstelling toezicht en handhaving boorputten Zuidelijk Flevoland
Vastgesteld doorgedeputeerde staten
Onderwerpopenbare orde en veiligheid
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. artikel 4:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht
  2. artikel 1.2, tweede lid, van de Wet milieubeheer
  3. https://decentrale.regelgeving.overheid.nl/cvdr/xhtmloutput/Historie/Flevoland/622676/CVDR622676_5.html
Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

02-04-2020nieuwe regeling

24-03-2020

prb-2020-1814

2555767

Tekst van de regeling

Intitulé

Beleidsregel van Gedeputeerde Staten van de provincie Flevoland houdende regels omtrent handhaving en toezicht boringen (Beleidsregel gelijkstelling toezicht en handhaving boorputten Zuidelijk Flevoland)

Gedeputeerde Staten van Flevoland maken overeenkomstig artikel 3:42, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht bekend dat zij op 24 maart 2020 onder nummer 2567765 het volgende besluit hebben genomen:

 

Gedeputeerde Staten van Flevoland,

 

overwegende dat:

  • -

    de provincie op grond van de Wet milieubeheer in de Omgevingsverordening Flevoland regels ter bescherming van de openbare drinkwatervoorziening heeft vastgelegd;

  • -

    ter bescherming van de drinkwatervoorraad een aanzienlijk deel van Zuidelijk Flevoland is aangewezen als boringsvrije zone;

  • -

    in de boringsvrije zone Zuidelijk Flevoland voor boorputten van vóór 22 december 2009 er overgangsrecht geldt;

  • -

    wijzigingen in landelijke regelgeving onbedoeld tot neveneffect hebben dat sommige boorputten niet onder dit overgangsrecht vallen;

  • -

    ook wijzigingen van activiteiten binnen de inrichting tot gevolg kunnen hebben dat een boorput niet langer onder het overgangsrecht valt;

  • -

    de provincie deze bestaande boorputten in Zuidelijk Flevoland, gelet op het toezicht en de handhaving, op dezelfde wijze wil blijven behandelen als bij de vaststelling van de verordening beoogd is;

gelezen het voorstel van Gedeputeerde Staten van 5 maart 2020, nummer 2567765;

 

gelet op artikel 4:81 eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht, artikel 1.2 tweede lid onder a van de Wet milieubeheer en de artikelen 5.14 en III.7 van de Omgevingsverordening Flevoland;

 

BESLUITEN:

 

Vast te stellen de navolgende

Beleidsregel gelijkstelling toezicht en handhaving boorputten Zuidelijk Flevoland

1. Gelijkstelling boorputten

Een boorput is gelegen binnen een inrichting die valt onder het verbod van artikel 5.14, lid 1 onder a van de Omgevingsverordening Flevoland wordt ten aanzien van toezicht en handhaving door of op last van Gedeputeerde Staten gelijkgesteld met boorputten die vallen onder het overgangsrecht van art. III.7, lid 1 van de Omgevingsverordening Flevoland, indien:

  • -

    de boorput is opgericht vóór 22 december 2009, en

  • -

    het gebruik daarvan niet ná 22 december 2009 is beëindigd, en

  • -

    door wijzigingen in landelijke regelgeving of door wijzigingen van activiteiten de inrichting is gewijzigd van type C in een type A of B zoals bedoeld in het Activiteitenbesluit milieubeheer en daardoor is komen te vallen onder het verbod als bedoeld in artikel 5.14, lid 1 onder a van de Omgevingsverordening Flevoland.

2. Inwerkingtreding

Deze beleidsregel treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Provinciaal Blad waarin hij wordt geplaatst.

3. Citeertitel

Deze beleidsregel kan worden aangehaald als: Beleidsregel gelijkstelling toezicht en handhaving boorputten Zuidelijk Flevoland.

Aldus besloten in de vergadering van Gedeputeerde Staten van Flevoland van 24 maart 2020.

de secretaris,

de voorzitter,

Toelichting

Ter bescherming van de drinkwatervoorziening is in de Omgevingsverordening Flevoland een aanzienlijk deel van Zuidelijk Flevoland aangewezen als boringsvrije zone. In deze zone is het vanaf een bepaalde diepte onder meer verboden om boorputten te hebben of aan te leggen. Voor bestaande boorputten die in gebruik zijn geldt er overgangsrecht tot 2025.

 

Door wijzigingen in wet- en regelgeving zijn enkele Wabo-vergunningplichtige inrichtingen in Zuidelijk Flevoland onder de werkingssfeer van het Activiteitenbesluit milieubeheer komen te vallen. De wijziging van vergunningplicht (inrichting type C) naar algemene regels (inrichting type A of B) heeft tot gevolg dat boorputten van deze inrichtingen puur door wijzigingen in de regelgeving zijn komen te vallen onder het absolute verbod van de verordening. Dit verbod is vastgelegd in art. 5.14, lid 1 onder a van de Omgevingsverordening Flevoland. Reeds bestaande boorputten vallen, mits tijdig bij het college van Gedeputeerde Staten van Flevoland aangemeld, sinds de invoering van het absolute verbod onder het overgangsrecht. Dit overgangsrecht is echter niet van toepassing op de nu ontstane situatie. Om te voorkomen dat deze onvoorziene situatie tot verdere problemen leidt wordt in een beleidsregel aangesloten bij het bestaande overgangsrecht voor de reeds bestaande boorputten van AMvB-inrichtingen. De beleidsregel is ook van toepassing op bedrijven die door wijzigingen in de bedrijfsvoering van een inrichting type C naar een type A of B zijn gegaan.

 

Concreet betekent dit dat boorputten zolang het gebruik hiervan niet is beëindigd en door wetswijzigingen of door wijzigingen in de bedrijfsvoering onder het absolute verbod zijn komen te vallen in het kader van de handhaving op dezelfde wijze willen gaan behandelen als andere ‘oudere’ boorputten, die op grond van het overgangsrecht in art. III.7, eerste lid van de Omgevingsverordening Flevoland (eerder: art. 18.7 lid 1), tot 1 januari 2025 zijn toegestaan.

 

Met deze beleidsregel willen Gedeputeerde Staten duidelijkheid bieden en een uniforme werkwijze hanteren ten aanzien van toezicht en handhaving. Enerzijds richting de omgevingsdienst die met het toezicht en handhaving belast is en anderzijds richting de betreffende boorput¬eigenaren. Deze beleidsregel zal van tijdelijke aard zijn. Bij de implementatie van de Omgevingswet zal dit onderwerp worden meegenomen in het overgangsrecht van de Omgevingsverordening Flevoland.