Overheidsorganisatie | Provincie Zeeland |
---|---|
Officiële naam regeling | Uitvoeringsregeling rechten en plichten bij ziekte en arbeidsongeschiktheid |
Citeertitel | Uitvoeringsregeling rechten en plichten bij ziekte en arbeidsongeschiktheid |
Vastgesteld door | gedeputeerde staten |
Onderwerp | personeel en organisatie |
Eigen onderwerp | Personeel |
Geen.
Collectieve Arbeidsvoorwaardenregeling provincies
Geen.
Datum inwerking- treding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerking- treding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
29-06-2005 | 01-05-2005 | 01-06-2007 | Art. 2, 3, 4, 5, 6, 7, 8, 9, 10, 12, 13, 15, 16 en Toelichting | 21-06-2005 Provinciaal Blad, 2005, 14 | Onbekend. |
01-01-2005 | 01-05-2005 | Art. 13 | 23-11-2005 Provinciaal Blad, 54, 2004 | Onbekend. | |
07-04-2004 | 01-01-2005 | Art. 6 | 23-03-2004 Provinicaal Blad, 2003, 14 | 0400990 | |
04-06-2003 | 01-04-2004 | Art. 1, 2, 3, 4, 6, 7, 8, 9, 11, 14 en Toelichting | 20-05-2003 Provinciaal Blad, 2003, 29 | 032792 | |
07-02-2001 | 04-06-2003 | Art. 1, 4 en 10 | 20-05-2003 Provinciaal Blad, 2003, 29 | 032792 | |
01-01-2001 | 07-02-2001 | Nieuwe regeling | 31-10-2000 Provinciaal Blad, 2000, 48 | 004139 |
Gedeputeerde staten van Zeeland;
gelet op artikel E8, eerste lid, van de Collectieve Arbeidsvoorwaardenregeling Provincies;
besluiten:
vast te stellen de navolgende:
Uitvoeringsregeling rechten en plichten
bij ziekte en arbeidsongeschiktheid
In deze uitvoeringsregeling wordt verstaan onder:
CAP: de Collectieve Arbeidsvoorwaardenregeling Provincies;
herplaatsingtoelage: een herplaatsingtoelage als bedoeld in hoofdstuk 9 van het pensioenreglement;
invaliditeitspensioen: een invaliditeitspensioen als bedoeld in hoofdstuk 8 van het pensioenreglement;
ZW-uitkering: ziekengeld als bedoeld in artikel 19 van de Ziektewet;
WW-uitkering: een uitkering op grond van de Werkloosheidswet;
aanvullende werkloosheidsuitkering: een aanvullende uitkering krachtens de artikelen 2 en 4 van de Regeling aanvullende voorzieningen bij werkloosheid;
zijn arbeid: hetgeen daaronder wordt verstaan ingevolge artikel 19 van de Ziektewet.
De ambtenaar heeft over de uren waarop hij bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte zijn arbeid niet verricht recht op doorbetaling van
zijn volledige bezoldiging gedurende de eerste 52 weken;
70% van zijn bezoldiging gedurende de daarop volgende 52 weken.
De in het eerste lid, onderdeel b, bedoelde periode wordt verlengd met de duur van:
de vertraging indien de werkgever de aangifte, bedoeld in artikel 38, eerste lid, van de Ziektewet later doet dan in dat artikel van de Ziektewet is voorgeschreven;
de verlenging van de wachttijd, bedoeld in artikel 19, eerste lid, van de WAO, indien de wachttijd op grond van het zevende lid van dat artikel van de WAO wordt verlengd; en
het tijdvak dat het UWV op grond van artikel 71a, negende lid, van de WAO heeft vastgesteld.
Bij verlenging op grond van het tweede lid bedraagt het in het eerste lid, onderdeel b, bedoelde tijdvak niet meer dan 104 weken.
De ambtenaar geniet in de tijdvakken, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, en in het tweede lid, de volledige bezoldiging over de uren waarop hij bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte
zijn arbeid niet verricht en de ziekte, uit hoofde waarvan hij ongeschikt is zijn arbeid te verrichten, is veroorzaakt door een dienstongeval of een door het verrichten van zijn arbeid opgelopen beroepsziekte;
in het belang van zijn genezing wenselijk geachte andere arbeid verricht;
in opdracht een opleiding volgt ten behoeve van andere werkzaamheden die hem bij de provincie in het kader van zijn reïntegratie worden aangeboden.
De ambtenaar die op grond van artikel E.7 van de CAP in een andere functie is benoemd voordat de termijn, bedoeld in artikel E.9, eerste lid, onderdeel a, en eventueel vijfde lid, van de CAP, is verstreken, heeft tot het eind van genoemde termijn aanspraak op een aanvullende uitkering, indien zijn bezoldiging als gevolg van die benoeming vermindering ondergaat, ter grootte van het verschil tussen:
het bedrag waar op de ambtenaar op grond van dit artikel recht zou hebben gehad indien hem geen andere functie zou zijn opgedragen, maar in plaats daarvan voor dezelfde arbeidsduur zijn eigen functie; en
zijn bezoldiging na die benoeming.
De ambtenaar die op grond van artikel E.7 van de CAP in een andere functie is benoemd heeft tevens aanspraak op een aanvullende uitkering nadat de termijn als bedoeld in artikel E.9, eerste lid, onderdeel a, en eventueel vijfde lid, van de CAP is verstreken, indien de ziekte, uit hoofde waarvan de ambtenaar ongeschikt is zijn arbeid te verrichten wordt veroorzaakt door een dienstongeval of een door het verrichten van zijn arbeid opgelopen beroepsziekte, ter grootte van het verschil tussen:
een percentage van zijn bezoldiging vermeerderd met de vakantie-uitkering, zoals die zou zijn op de dag vóór die benoeming indien de ambtenaar op die dag niet ongeschikt zou zijn geweest tot werken; en
zijn bezoldiging na die benoeming, in voorkomend geval vermeerderd met een uit de oorspronkelijke functie voortvloeiend recht op een WAO-uitkering, invaliditeitspensioen en een herplaatsingstoelage.
Het percentage, bedoeld in het zesde lid, onderdeel a, is afhankelijk van de mate van arbeidsongeschiktheid en bedraagt bij een arbeidsongeschiktheid van:
80% of meer: 90,02;
65% tot 80%: 65,26;
55% tot 65%: 54,01;
45% tot 55%: 45,01;
35% tot 45%: 36,01;
25% tot 35%: 27,01;
15% tot 25%: 18,00.
De gewezen ambtenaar die wegens ziekte, ontstaan vóór het tijdstip van ingang van zijn ontslag anders dan op grond van artikel E.9, artikel E.16 en artikel G.4, eerste lid, onderdeel e, van de CAP, na zijn ontslag nog ongeschikt is een naar aard en omvang soortgelijke functie te vervullen, heeft zolang en voor zover hij ongeschikt is tot werken wegens ziekte recht op doorbetaling van
zijn laatstelijk genoten bezoldiging gedurende de eerste 52 weken;
70% van zijn laatstelijk genoten bezoldiging gedurende de daarop volgende 52 weken.
De gewezen ambtenaar die binnen een maand na het tijdstip van zijn ontslag als bedoeld in het eerste lid, wegens ziekte ongeschikt wordt een naar aard en omvang soortgelijke functie te vervullen heeft, indien hij gedurende ten minste twee maanden onmiddellijk aan het ontslag voorafgaande in dienst is geweest, zolang en voor zover hij ongeschikt is tot werken wegens ziekte recht op doorbetaling van
zijn laatstelijk genoten bezoldiging gedurende de eerste 52 weken;
70% van zijn laatstelijk genoten bezoldiging gedurende de daarop volgende 52 weken.
De in het eerste lid, onderdeel b, en het tweede lid, onderdeel b, bedoelde periode wordt verlengd met de duur van:
de vertraging indien de werkgever de aangifte, bedoeld in artikel 38, eerste lid, van de Ziektewet later doet dan in dat artikel van de Ziektewet is voorgeschreven;
de verlenging van de wachttijd, bedoeld in artikel 19, eerste lid, van de WAO, indien de wachttijd op grond van het zevende lid van dat artikel van de WAO wordt verlengd; en
het tijdvak dat het UWV op grond van artikel 71 a, negende lid, van de WAO heeft vastgesteld.
Bij verlenging op grond van het derde lid bedraagt het in het eerste lid, onderdeel b, en het tweede lid, onderdeel b, bedoelde tijdvak niet meer dan 104 weken.
De in het eerste en tweede lid bedoelde gewezen ambtenaar geniet ook in de tijdvakken, genoemd in het eerste lid, onderdeel b, het tweede lid, onderdeel b, en het derde lid, de laatstelijk genoten bezoldiging, indien de arbeidsongeschiktheid is veroorzaakt door een dienstongeval of een door het verrichten van zijn arbeid opgelopen beroepsziekte.
De gewezen ambtenaar die aanspraak heeft op een WAO-uitkering terzake van de dienstbetrekking die hij vóór zijn ontslag vervulde, heeft aanspraak op een aanvullende uitkering indien de arbeidsongeschiktheid is veroorzaakt door een dienstongeval of een door het verrichten van zijn arbeid opgelopen beroepsziekte.
De in het zesde lid bedoelde aanvullende uitkering is gelijk aan het verschil tussen:
een percentage van de laatstelijk genoten bezoldiging, vermeerderd met de vakantie-uitkering, in het jaar voorafgaande aan zijn ontslag; en
de aan de ambtenaar toegekende WAO-uitkering, in voorkomend geval vermeerderd met een hem toegekend invaliditeitspensioen en een toegekende herplaatsingtoelage.
Het percentage, bedoeld in het zevende lid, onderdeel a, is afhankelijk van de mate van arbeidsongeschiktheid en bedraagt bij en arbeidsongeschiktheid van:
80% of meer: 90,02;
65% tot 80% : 65,26;
55% tot 65% : 54,01;
45% tot 55% : 45,01;
35% tot 45% : 36,01;
25% tot 35% : 27,01;
15% tot 25% : 18,00.
De gewezen ambtenaar aan wie ontslag is verleend op grond van artikel B.12 van de CAP heeft slechts aanspraak op gehele of gedeeltelijke doorbetaling van zijn laatstelijk genoten bezoldiging voorzover deze te samen met de aanvullende uitkering, bedoeld in artikel 4 van het FPU-reglement basis- en aanvullende uitkering, en de suppletie op grond van de FPU-plusregeling provincies, de laatstgenoten bezoldiging niet overschrijdt.
Het bepaalde in de artikelen 2 en 3 is niet van toepassing op de ambtenaar en de gewezen ambtenaar die geen deelnemer is in de zin van het pensioenreglement.
De ambtenaar die geen deelnemer is in de zin van het pensioenreglement, heeft over de uren waarop hij bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte zijn arbeid niet verricht recht op doorbetaling van
zijn volledige bezoldiging gedurende de eerste 52 weken;
70% van zijn bezoldiging gedurende de daarop volgende 52 weken
De in het tweede lid, onderdeel b, bedoelde periode wordt verlengd met de duur van:
de vertraging indien de werkgever de aangifte, bedoeld in artikel 38, eerste lid, van de Ziektewet later doet dan in dat artikel van de Ziektewet is voorgeschreven;
de verlenging van de wachttijd, bedoeld in artikel 19, eerste lid, van de WAO, indien de wachttijd op grond van het zevende lid van dat artikel van de WAO wordt verlengd; en
het tijdvak dat het UWV op grond van artikel 71a, negende lid, van de WAO heeft vastgesteld.
Bij verlenging op grond van het derde lid bedraagt het in het tweede lid, onderdeel b, bedoelde tijdvak niet meer dan 104 weken.
De ambtenaar en de gewezen ambtenaar hebben geen aanspraken op grond van de artikelen 2 tot en met 4:
indien de ziekte is voorgewend, althans zodanig overdreven wordt voorgesteld, dat ongeschiktheid tot het verrichten van arbeid wegens ziekte niet kan worden aangenomen;
indien de ambtenaar de ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte opzettelijk heeft veroorzaakt, tenzij hem daarvan op grond van zijn psychische toestand geen verwijt kan worden gemaakt;
indien de ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte zich voordoet binnen een half jaar na de keuring, bedoeld in artikel E.2 van de CAP, en blijkt dat de ambtenaar onjuiste informatie omtrent zijn gezondheidstoestand heeft verstrekt of gegevens heeft verzwegen ten gevolge waarvan de verklaring van geschiktheid de aan de desbetreffende functie verbonden werkzaamheden te verrichten, ten onrechte heeft plaatsgevonden, tenzij de ambtenaar aannemelijk maakt dat hij te goeder trouw heeft gehandeld.
De gewezen ambtenaar heeft geen aanspraak opgrond van artikel 3, indien hij op grond van een aanvaarde andere functie aanspraak kan maken op doorbetaling van zijn loon of bezoldiging, dan wel op een ZW-uitkering.
Het tijdvak gedurende welke de ambtenaar en de gewezen ambtenaar aanspraak hebben op doorbetaling van hun bezoldiging vangt aan op de eerste dag waarop:
wegens ziekte geheel of gedeeltelijk niet is gewerkt;
het werken wegens ziekte geheel of gedeeltelijk is gestaakt;
wegens ziekte geheel of gedeeltelijk niet zou zijn gewerkt;
het werken wegens ziekte geheel of gedeeltelijk zou zijn gestaakt.
Bij buitengewoon verlof zonder behoud van bezoldiging vangt het tijdvak, bedoeld in het eerste lid, aan op de dag, volgend op die waarop het buitengewoon verlof is geëindigd.
Voor het bepalen van het einde van de perioden waarin aanspraken bestaan op grond van de artikelen 2, 3 en 4 worden perioden van ongeschiktheid tot het verrichten van zijn of haar arbeid wegens ziekte samengeteld, indien de perioden van ongeschiktheid elkaar met een onderbreking van minder dan 4 weken opvolgen. Bij de vaststelling van de periode van 4 weken blijven perioden buiten beschouwing waarin zwangerschaps- en bevallingsverlof als bedoeld in artikel D.11 van de CAP wordt genoten.
De aanspraken, bedoeld in artikel 2, eerste tot en met vierde lid, en artikel 4 eindigen na afloop van de uitkeringsduur, maar in elk geval:
met ingang van de dag waarop de ambtenaar op grond van artikel E.7 van de CAP in een andere functie is benoemd of
met ingang van de dag waarop de ambtenaar ontslag is verleend of
met ingang van de dag waarop de ambtenaar de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt of
met ingang van de dag, volgende op die waarop de ambtenaar is overleden.
De aanspraken, bedoeld in artikel 2, vijfde en zesde lid, eindigen na afloop van de uitkeringsduur, maar in elk geval:
met ingang van de dag waarop de ambtenaar niet meer voldoet aan de in bedoelde artikelen genoemde voorwaarden of
met ingang van de dag waarop de ambtenaar ontslag is verleend. waaronder het ontslag op grond van artikel E.9 en artikel E.16 van de CAP of
met ingang van de dag waarop de ambtenaar de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt of
met ingang van de dag, volgende op die waarop de ambtenaar is overleden.
De aanspraken, bedoeld in artikel 3, eerste, tweede en vijfde lid, eindigen na afloop van de uitkeringsduur, maar in elk geval:
met ingang van de dag waarop de gewezen ambtenaar in een andere functie is benoemd overeenkomstig artikel E.7 van de CAP;
met ingang van de dag waarop de gewezen ambtenaar de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt of
met ingang van de dag, volgende op die waarop de gewezen ambtenaar is overleden.
De aanspraken, bedoeld in artikel 3, zesde lid, eindigen:
met ingang van de dag waarop de gewezen ambtenaar niet meer voldoet aan de in bedoelde artikelen genoemde voorwaarden of
met ingang van de dag waarop de gewezen ambtenaar de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt of
met ingang van de dag, volgende op die waarop de gewezen ambtenaar is overleden.
De aanspraken op gehele of gedeeltelijke doorbetaling van bezoldiging op grond van de artikelen 2, 3 en 4 vervallen, indien de ambtenaar of gewezen ambtenaar:
niet binnen redelijke termijn gezondheidskundige hulp inroept;
zich niet gedurende het hele verloop van de ziekte onder gezondheidskundige behandeling blijft stellen;
de voorschriften van de behandelende arts niet opvolgt;
zich schuldig maakt aan gedragingen waardoor zijn genezing wordt belemmerd;
verzuimt de Arbo-dienst op eerste aanvraag mee te delen om welke reden hij ongeschikt is tot werken;
zonder deugdelijke grond nalaat gevolg te geven aan een verzoek van de Arbo-dienst om te verschijnen;
er de oorzaak van is dat het arbeidsgezondheidskundig onderzoek door een door de Ar-bo-dienst aangewezen arts niet kan plaatshebben;
niet binnen twee dagen na de aanvang van de ongeschiktheid tot werken wegens ziekte dit heeft gemeld bij zijn werkgever;
zonder deugdelijke grond weigert passende arbeid te verrichten waartoe gedeputeerde staten hem in de gelegenheid stellen;
zich niet houdt aan de ten aanzien van hem geldende regels met betrekking tot de wijze waarop invulling wordt gegeven aan de verzuimbegeleiding en de arbeidsgezondheidskundige begeleiding en de daarbij in acht te nemen procedure;
zijn ongeschiktheid tot werken opzettelijk heeft veroorzaakt;
weigert inzage te geven in een op hem betrekking hebbend document als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht, voor zover redelijkerwijs nodig voor de uitvoering van wetten;
tijdens de ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte arbeid voor zichzelf of voor derden verricht tenzij dit door de Arbo-dienst in het belang van zijn genezing wenselijk wordt geacht;
nalaat, zo mogelijk vóór de betaling van zijn bezoldiging, mededeling te doen van inkomsten uit arbeid die hij heeft in verband met het verrichten van door de Arbo-dienst in het belang van zijn genezing wenselijk geachte arbeid voor zichzelf of voor derden;
niet onverwijld op verzoek of uit eigen beweging alle feiten en omstandigheden meedeelt, waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht of op de hoogte van een aan hem toegekende arbeidsongeschiktheidsuitkering;
zijn arbeid verzuimt te hervatten op het door de Arbo-dienst bepaalde tijdstip en in de door de Arbo-dienst bepaalde mate, indien zulks hem is opgedragen, tenzij hij daarvoor een door de Arbo-dienst als geldig erkende reden heeft opgegeven;
zijn medewerking weigert bij de doelmatige uitvoering van de bepalingen van deze uitvoeringsregeling;
zonder deugdelijk grond weigert gevolg te geven aan door gedeputeerde staten of een door hen aangewezen deskundige gegeven redelijke voorschriften dan wel weigert mee te werken aan door gedeputeerde staten of een door hen aangewezen deskundige getroffen maatregelen, die erop zijn gericht de ambtenaar in staat te stellen passende arbeid te verrichten;
zonder deugdelijke grond weigert mee te werken aan het opstellen, evalueren en bijstellen van een plan van aanpak als bedoeld in artikel 71a, tweede lid, van de WAO.
De in het eerste lid bedoelde aanspraken kunnen geheel of gedeeltelijk vervallen worden verklaard in het geval de ambtenaar of gewezen ambtenaar de regels heeft overtreden die terzake van afwezigheid wegens ziekte zijn vastgesteld.
De ingevolge het eerste lid vervallen aanspraken herleven met ingang van het tijdstip waarop de ambtenaar of de gewezen ambtenaar alsnog gevolg geeft aan de betreffende verplichting op grond van dat lid.
Gedeputeerde staten kunnen op grond van bijzondere omstandigheden bepalen dat de in het eerste lid bedoelde aanspraken niet vervallen, maar geheel of ten dele aan anderen dan aan de ambtenaar of de gewezen ambtenaar worden uitbetaald.
Voor zover gedeputeerde staten van de bevoegdheid, bedoeld in het vierde lid, geen gebruik hebben gemaakt, kunnen zij de niet uitbetaalde aanspraken alsnog aan de ambtenaar of gewezen ambtenaar uitbetalen.
Vervallen
Bij samenloop van een aanspraak krachtens deze uitvoeringsregeling met een ZW-uitkering, of een aanvullende werkloosheiduitkering wordt deze aanspraak verminderd met het bedrag van deze uitkeringen.
Indien als gevolg van handelingen of het nalaten van handelingen door de ambtenaar de ZW-uitkering of de WW-uitkering een vermindering ondergaat, dan wel de aanspraak daarop geheel of gedeeltelijk wordt geweigerd, wordt de ZW-uitkering of de WW-uitkering voor het vaststellen van de vermindering, bedoeld in het eerste lid, steeds geacht onverminderd te zijn genoten.
Indien ten aanzien van de ZW-uitkering, die de ambtenaar of de gewezen ambtenaar geniet, een verplichting wordt opgelegd of een sanctie wordt toegepast leggen gedeputeerde staten zoveel mogelijk dezelfde verplichting op dan wel passen zij zoveel mogelijk een overeenkomstigesanctietoeopdeaanspraken krachtens deze uitvoeringsregeling waarop de ZW-uitkering in mindering is gebracht.
Indien de ambtenaar of gewezen ambtenaar tevens een ZW-uitkering of een WAO-uitkering ontvangt uit een andere dienstbetrekking dan die terzake waarvan aanspraak krachtens deze uitvoeringsregeling bestaat wordt voor de toepassing van deze uitvoeringsregeling slechts rekening gehouden met de ZW-uitkering of de WAO-uitkering uit de dienstbetrekking terzake waarvan aanspraak krachtens deze uitvoeringsregeling bestaat.
De inkomsten die de ambtenaar of de gewezen ambtenaar geniet in verband met het verrichten van in het belang van zijn genezing door de Arbo-dienst wenselijk geachte arbeid, worden op de aanspraken op grond van de artikelen 2, 3 en 4 in mindering gebracht, voor zover deze te samen met die aanspraken de bezoldiging te boven gaan.
Inkomsten uit of in verband met arbeid of bedrijf worden op het bedrag, waarop de gewezen ambtenaar ingevolge deze uitvoeringsregeling recht heeft, in mindering gebracht. tenzij:
de gewezen ambtenaar deze inkomsten reeds vóór het intreden van de ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte genoot en
de omvang van die arbeid niet is toegenomen.
De gewezen ambtenaar, wier bevalling waarschijnlijk is binnen vier maanden na het tijdstip van ingang van haar ontslag, ontvangt haar laatstelijk genoten bezoldiging gedurende de periode die:
aanvangt op de 41e dag. voorafgaande aan de vermoedelijke datum van bevalling en
eindigt op de 70e dag na de datum waarop de bevalling heeft. plaatsgevonden.
De periode, bedoeld in het eerste lid, wordt verlengd tot 16 weken. indien die periode door een voortijdige bevalling minder dan 16 weken heeft, bedragen.
De gewezen ambtenaar wier bevalling niet wordt verwacht binnen vier maanden na het tijdstip van ingang van haar ontslag, maar die niettemin binnen die termijn bevalt, ontvangt haar laatstelijk genoten bezoldiging gedurende de periode die:
aanvangt op de datum van bevalling en
eindigt op de 70e dag na de datum waarop de bevalling heeft plaatsgevonden.
Op de bezoldiging wordt via een inhouding in mindering gebracht een bedrag, gelijk aan de uitkering krachtens de Wet arbeid en zorg waarop de gewezen vrouwelijke ambtenaar gedurende het zwangerschaps- en bevallingsverlof recht heeft of gehad zou hebben als zij tijdig een aanvraag voor die uitkering zou hebben gedaan.
Voor zolang de gewezen ambtenaar na beëindiging van de haar ingevolge het eerste of het derde lid toekomende uitkering nog wegens ziekte ongeschikt is tot werken, dan wel binnen een maand na deze beëindiging ongeschikt wordt tot werken, heeft zij gedurende de periode als bedoeld in artikel 19, eerste lid, van de WAO recht op doorbetaling van de bezoldiging overeenkomstig artikel 3. Deze termijn wordt geacht aan te vangen op de eerste dag na de bevalling.
Ongeschikt tot werken, geheel of gedeeltelijk, in de zin van het vijfde lid is de vrouwelijke gewezen ambtenaar, die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken geheel of gedeeltelijk niet in staat is om een naar aard en omvang soortgelijke functie als zij vervulde te vervullen.
Het bedrag van de laatstelijk genoten bezoldiging, bedoeld in de artikelen 3, 4 en 11, wordt in voorkomende gevallen gewijzigd overeenkomstig een algemene salariswijziging voor het personeel in provinciale dienst.
Indien onderdelen van de bezoldiging niet in een vast bedrag per maand zijn of kunnen worden uitgedrukt, wordt voor die onderdelen gerekend met het bedrag dat gemiddeld per maand is toegekend in de drie kalendermaanden, voorafgaande aan de maand waarin:
de ambtenaar ongeschikt is geworden tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte;
de gewezen ambtenaar wegens ziekte ongeschikt is geworden een naar aard en omvang soortgelijke functie te vervullen.
Gedeputeerde staten kunnen van een langere periode dan de in de vorige volzin genoemde drie kalendermaanden uitgaan, indien toepassing van het bepaalde in de vorige volzin tot onredelijke uitkomsten leidt.
Voor zover de ambtenaar of de gewezen ambtenaar geen drie kalendermaanden in dienst is geweest, wordt voor de toepassing van het tweede lid gerekend met het bedrag, dat hem gemiddeld aan bezoldiging per maand is toegekend over het tijdvak, waarin hij in dienst is geweest vóór het ontstaan van de ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid respectievelijk tot het vervullen van een naar aard en omvang soortgelijke functie.
Vervallen
Na het overlijden van de gewezen ambtenaar. die op de dag van zijn overlijden op grond van artikel 3 in het genot was van doorbetaling van zijn laatstelijk genoten bezoldiging, is artikel B.15 van de CAP van overeenkomstige toepassing.
Indien het overlijden van de ambtenaar is veroorzaakt door een dienstongeval of een door het verrichten van zijn arbeid opgelopen beroepsziekte, wordt aan degene die in verband met dit overlijden krachtens het pensioenreglement een nabestaandenpensioen geniet, een uitkering toegekend ten bedrage van 18% van het resultaat van de vermenigvuldiging van:
indien het gaat om de partner, bedoeld in artikel 7.1 van het pensioenreglement, vijf zevende deel van 1,75% van de berekeningsgrondslag, bedoeld in artikel 6.2 van genoemd pensioenreglement en de pensioengeldige diensttijd, bedoeld in hoofdstuk 5 van dit pensioenreglement;
indien het gaat om de wees, bedoeld in artikel 7.7. eerste lid, aanhef, onderdeel a, van het onder a genoemde pensioenreglement, een zevende deel van 1,75% van de berekeningsgrondslag, bedoeld in artikel 6.2 van genoemd pensioenreglement, en de pensioengeldige diensttijd, bedoeld in hoofdstuk 5 van dit pensioenreglement;
indien het gaat om de wees, bedoeld in artikel 7.7, eerste lid, aanhef, onderdeel b, van het onder a genoemde pensioenreglement, twee zevende deel van 1.75% van de berekeningsgrondslag, bedoeld in artikel 6.2 van genoemd pensioenreglement, en de pensioengeldige diensttijd, bedoeld in hoofdstuk 5 van dit pensioenreglement.
De uitkering eindigt met ingang van de dag waarop de overledene de leeftijd van 65 jaar zou hebben bereikt dan wel indien de partner, bedoeld in artikel 7.1 van het in het eerste lid bedoelde pensioenreglement. aan wie een pensioen werd toegekend, hertrouwt met ingang van de maand, volgende op de datum van het hertrouwen.
Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op de gewezen ambtenaar ten aanzien van wie artikel 3, zesde lid, toepassing heeft gevonden, indien zijn overlijden het rechtstreeks gevolg is van de arbeidsongeschiktheid, bedoeld in dat artikel.
Ten aanzien van de ambtenaar en gewezen ambtenaar wiens eerste dag van ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte is gelegen vóór 1 september 2004 blijven de bepalingen van de Uitvoeringsregeling rechten en plichten bij ziekte en arbeidsongeschiktheid van toepassing, zoals deze op 30 april 2005 luidden.
Deze uitvoeringsregeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2001.
Deze regeling kan worden aangehaald als : "Uitvoeringsregeling rechten en plichten bij ziekte en arbeidsongeschiktheid".
In deze uitvoeringsregeling van de Collectieve Arbeidsvoorwaardenregeling Provincies (CAP) zijn de rechten en plichten bij ziekte en arbeidsongeschiktheid neergelegd. Op hoofdlijnen ziet het stelsel er momenteel als volgt uit.
Uitgaande van de huidige wetgeving bestaat er bij arbeidsongeschiktheid onder voorwaarden na 2 jaar voor de werknemer recht op een wettelijke arbeidsongeschiktheidsuitkering. Op dit moment gaat het daarbij om de WAO. De WAO zal, als de Staten-Generaal daarmee instemmen, per 1 januari 2006 worden vervangen door een geheel nieuw stelsel, waarbij een onderscheid wordt gemaakt tussen volledig en duurzaam arbeidsongeschikten enerzijds en gedeeltelijk en volledig, maar niet duurzaam arbeidsongeschikten anderzijds. De Uitvoeringsregeling rechten en plichten bij ziekte en arbeidsongeschiktheid heeft het huidige wettelijke stelsel als vertrekpunt en zal nog in 2005 worden aangepast aan het nieuwe wettelijke stelsel.
Zowel het oude als het nieuwe stelsel gaat uit van een wachttijd van 2 jaar. De wachttijd kan in een aantal gevallen worden verlengd met maximaal 52 weken, te weten op gezamenlijk verzoek van werkgever en werknemer, als sanctie voor de werkgever i.v.m. onvoldoende reïntegratie-inspanningen of vanwege een te late ziekmelding bij het UWV. Gedurende de wachttijd is de werkgever wettelijk verplicht om minimaal 70% van het (gemaximeerde) loon door te betalen aan de werknemer die wegens ziekte ongeschikt is om zijn arbeid te verrichten. In het eerste jaar moet de werkgever bij ziekte minimaal het minimumloon doorbetalen als dat meer is dan 70% van het loon.
De provinciale werkgever betaalt de ambtenaar bij ziekte in de wachttijd van de WAO meer dan het wettelijk voorgeschreven minimum van 70%. Uitgangspunt is het akkoord in de Stichting van de Arbeid van 5 november 2004. Daarin hebben de centrale sociale partners ter vergroting van de reïntegratieprikkel onder meer afgesproken dat de werkgever bij ziekte in de 2 wachtjaren in totaal maximaal 170% van het loon doorbetaalt. Het akkoord laat aan CAO-partijen over hoe de loondoorbetaling van in totaal 170% over de 2 jaren wordt gespreid.
Beperking van de loondoorbetaling bij ziekte beoogt een van de prikkels te zijn om het ziekteverzuim terug te dringen. Er is gekozen voor de volgende staffeling voor de loondoorbetalingplicht van de werkgever:
100% van de (ongemaximeerde) bezoldiging gedurende de eerste 52 weken
70% van de (ongemaximeerde) bezoldiging gedurende de daaropvolgende periode (52 weken, eventueel verlengd met de extra wachttijd van maximaal 52 weken)
Bij dienstongevallen en beroepsziekten wordt ook na de eerste 52 weken de bezoldiging volledig doorbetaald.
Aanspraak op doorbetaling van gehele of gedeeltelijke bezoldiging hebben in de eerste plaats de ambtenaren in actieve dienst die wegens ziekte ongeschikt zijn om hun arbeid te verrichten. Hun aanspraken zijn geregeld in artikel 2. Onder voorwaarden komen ook gewezen ambtenaren na ontslag bij ongeschiktheid om te werken wegens ziekte in aanmerking voor gehele of gedeeltelijke doorbetaling van de (laatstelijk genoten) bezoldiging. Hun aanspraken zijn geregeld in artikel 3. Een aparte voorziening is in artikel 4 te vinden voor zieke ambtenaren die niet deelnemen in de pensioenregeling van het ABP.
De Uitvoeringsregeling rechten en plichten bij ziekte en arbeidsongeschiktheid gaat uit van de situatie per 1 januari 2004. Vanaf die datum bedraagt de wachttijd 2 jaar. Vóór 2004 was de wachttijd 1 jaar. De regeling vóór 1 januari 2004 kende een loondoorbetalingplicht gedurende de eenjarige wachttijd van de WAO en een bovenwettelijke arbeidsongeschiktheidsuitkering als er na dat jaar aanspraak bestaat op een WAO-uitkering. De bovenwettelijke voorziening is gehandhaafd voor hen die een WAO-uitkering hebben.
De bepaling inzake het recht op (gehele of gedeeltelijke) doorbetaling van bezoldiging heeft betrekking op de uren van ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte. Over de uren waarop de ambtenaar zijn arbeid wel verricht ontvangt hij uiteraard steeds de volle bezoldiging. Dat geldt ook over de uren waarop betrokkene andere dan zijn eigen arbeid verricht. Het moet dan reguliere, loonvormende arbeid betreffen die betrokkene verricht in het belang van zijn genezing. Er wordt geen reguliere, loonvormende arbeid verricht als op therapeutische basis wordt gewerkt. Daarvan is alleen sprake als wordt voldaan aan alle daarvoor door het UWV geformuleerde criteria. Het UWV verstaat onder arbeidstherapie het volgende:
de activiteiten moeten binnen een tevoren aangegeven periode worden uitgevoerd
de periode mag niet langer zijn dan 6 weken
de activiteiten moeten deel uitmaken van een opbouwend reïntegratietraject
het mag niet gaan om een bestaande omschreven functie
het moet een gecreëerde functie zijn
er moet te allen tijde begeleiding aanwezig zijn
de betrokkene moet op elk moment weg kunnen gaan.
Ingeval van werken op therapeutische basis bestaat in het 2e ziektejaar recht op doorbetaling van 70% van de bezoldiging.
Met werken wordt gelijk gesteld het in opdracht volgen van een opleiding ten behoeve van andere werkzaamheden die de provinciale werkgever hem in het kader van zijn reïntegratie aanbiedt. In dat geval wordt ook na het 1e ziektejaar de bezoldiging volledig doorbetaald.
In de algemene toelichting is al aangegeven dat bij dienstongevallen en beroepsziekten ook na de eerste 26 weken de bezoldiging volledig wordt doorbetaald. Dat is ook het geval als de werkgever in voldoende mate aan zijn plicht als goed werkgever heeft voldaan. Wat onder beroepsziekte en dienstongeval wordt verstaan is geregeld in artikel A.1 van de CAP (onderdelen o en p), welke ook van toepassing zijn op de uitvoeringsregelingen van de CAP. Het betreft een ziekte die, onderscheidenlijk een ongeval dat in overwegende mate haar c.q. zijn oorzaak vindt in de aard van de aan de ambtenaar opgedragen werkzaamheden of in de bijzondere omstandigheden waaronder deze moesten worden verricht en die niet aan zijn schuld of onvoorzichtigheid is te wijten. Deze voorziening geldt zolang er geen wettelijke regeling ter zake is getroffen.
De provinciale werkgever zal nadrukkelijk rekening houden met individuele gevallen van terminale ziekte en in die gevallen telkens de afweging maken of onverminderde doorvoering van de korting van de bezoldiging na het 1e ziektejaar uit een oogpunt van redelijkheid en billijkheid wenselijk is. In het kader van de te maken afspraken over de gevolgen van de nieuwe wettelijke arbeidsongeschiktheidsregeling voor de provinciale rechtspositie zal specifieke aandacht worden besteed aan de mogelijkheden van vervroegde keuring bij terminale ziektes.
Voor een beperkte groep ambtenaren gelden bijzondere regels ten aanzien van de aanspraken bij ziekte en arbeidsongeschiktheid. Het betreft de groep ambtenaren die geen deelnemer zijn in de ABP-pensioenregeling. Wie dat zijn is geregeld in de Wet privatisering ABP, het pensioenreglement ABP en de Regeling beperking van het zijn van overheidswerknemer in de zin van de Wet privatisering ABP.
Het gaat daarbij, voor de provincies, vooral om mensen die in het kader van een werkgelegenheidsmaatregel in tijdelijke provinciale dienst zijn genomen en om personen die incidenteel en voor een beperkte periode als seizoenkracht in dienst zijn genomen. Voor deze beperkte groep geldt artikel 4.
De bepaling van de eerste ziektedag in het eerste lid is conform het bepaalde bij en krachtens de Ziektewet. Dat is bij aanvang van de ziekte tijdens het werk de dag waarop de arbeid is gestaakt (onderdeel b) en ingeval betrokkene wegens ziekte de werkdag niet heeft aangevangen, die werkdag (onderdeel a). De onderdelen c en d zien op het ontstaan van ziekte tijdens algemeen en bijzonder verlof.
De verplichting van onderdeel n is van belang, omdat de inkomsten uit in het belang van de genezing verrichte arbeid worden gekort (artikel 10, vijfde lid). Dan moeten die inkomsten vanzelfsprekend (zo mogelijk) vóór de betaling bekend zijn.
Onderdeel o bevat een in meer algemene termen vervatte mededelingsplicht, waaronder in beginsel ook die van onderdeel n is te vatten. Gezien het specifieke karakter van de in onderdeel n bedoelde situatie, met een verbijzondering van het tijdstip van melding is omwille van de helderheid en analoog aan de ZW gekozen voor een afzonderlijke meldingsplicht als geregeld in onderdeel n.
Hierin is geregeld dat de aanspraken op grond van de ZW, de WW of de Regeling aanvullende voorzieningen bij werkloosheid in mindering worden gebracht op de aanspraken krachtens de Uitvoeringsregeling rechten en plichten bij ziekte en arbeidsongeschiktheid. Het tweede en derde lid voorzien in gevallen waarin de ZW-uitkering of de WW-uitkering een vermindering ondergaan. Om te voorkomen dat de vermindering in de uitkering ongedaan wordt gemaakt doordat de aanspraken op doorbetaling van bezoldiging onverminderd worden uitbetaald, dient op de eerste plaats de ZW- of WW-uitkering als onverminderd genoten te worden beschouwd als deze een vermindering ondergaan of geheel of gedeeltelijk worden geweigerd. Dit wordt geregeld in het tweede lid. Op de tweede plaats moet een aan de ambtenaar opgelegde sanctie op grond van de ZW of de WW evenzo worden toegepast op de aanspraken ingevolge de Uitvoeringsregeling rechten en plichten bij ziekte en arbeidsongeschiktheid. Dat is in het derde lid bepaald.
Gegeven te Middelburg, 31 oktober 2000.
Gedeputeerde Staten voornoemd,
drs. W. T. VAN GELDER, voorzitter.
mr. drs. L.J.M. VERDULT, griffier.
Uitgegeven 5 december 2000.
De griffier der Staten,
mr. drs. L.J.M. VERDULT.