Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Bunnik

Verordening maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp gemeente Bunnik 20201. Algemene bepalingen

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieBunnik
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingVerordening maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp gemeente Bunnik 20201. Algemene bepalingen
CiteertitelVerordening maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp gemeente Bunnik 2020
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpalgemeen
Eigen onderwerp
Externe bijlageToelichting Verord. Wmo en jeugdhulp gem. Bunnik

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Uitvoeringsbesluit Wmo 2015
  2. Wet maatschappelijke ondersteuning 2015
  3. Jeugdwet
Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

28-01-202201-01-2021wijziging

17-12-2021

gmb-2022-36912

12-03-202001-01-202028-01-2022nieuwe regeling

13-02-2020

gmb-2020-65574

Tekst van de regeling

Intitulé

Verordening maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp gemeente Bunnik 20201. Algemene bepalingen

De raad van de gemeente Bunnik;

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders, hierna college, van 17 december 2019

gelet op de artikelen 2.9, 2.10, 2.12 en 8.1.1, derde lid, van de Jeugdwet, en de artikelen 2.1.3, 2.1.4a, 2.1.5, eerste lid, 2.1.6, 2.3.6, vierde lid, en 2.6.6, eerste lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015, de artikelen 3.8, eerste lid, en 5.4 van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015,

 

besluit vast te stellen: de Verordening maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp gemeente Bunnik 2020

2.Jeugdhulp

2.1 Algemene bepalingen jeugdhulp

Artikel 4. Definities

In dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • a.

    algemene voorziening: jeugdhulpvoorziening die rechtstreeks toegankelijk is zoals bedoeld in artikel 5, eerste lid.

  • b.

    andere voorziening: voorziening anders dan in het kader van de Jeugdwet, op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning of werk en inkomen.

  • c.

    gebruikelijke hulp: hulp die naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht van ouders en/of andere verzorgers en opvoeders.

  • d.

    ondersteuningsvraag: behoefte van een jeugdige of ouder(s) aan jeugdhulp in verband met opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen.

  • e.

    maatwerkvoorziening: op de jeugdige of zijn ouders toegesneden voorziening als bedoeld in artikel 2.3 van de wet en artikel 5, tweede lid van deze verordening.

  • f.

    ondersteuningsplan: plan waarin de ondersteuningsbehoefte van de jeugdige en/of zijn ouder(s) is vastgelegd, samen met de doelen (beoogde resultaten) en hoe deze te bereiken, evenals de bijdrage die zowel het college als de hulpvrager en zijn sociale netwerk hieraan kunnen leveren.

  • g.

    persoonlijk plan: beschrijving van de ondersteuning die volgens de jeugdige en diens ouders de beste oplossing biedt.

  • h.

    pgb: persoonsgebonden budget als bedoeld in artikel 8.1.1 van de Jeugdwet, zijnde een door het college verstrekt budget aan een jeugdige of zijn ouders, dat hen in staat stelt de jeugdhulp die tot de maatwerkvoorziening behoort van derden te betrekken.

  • i.

    wet: Jeugdwet

  •  

Artikel 5. Aanbod algemene en maatwerkvoorzieningen

  • 1.

    De volgende vormen van algemene voorzieningen zijn in ieder geval beschikbaar:

    • a.

      algemene preventie;

    • b.

      gerichte preventie;

    • c.

      lichte ondersteuning.

  • 2.

    De volgende vormen van maatwerkvoorzieningen zijn in ieder geval beschikbaar:

    • a.

      behandeling en hulp;

    • b.

      begeleiding;

    • c.

      gesloten jeugdhulp;

    • d.

      pleegzorg;

    • e.

      zeer specialistische functies.

  • 3.

    Het college kan nadere regels vaststellen over welke algemene en maatwerk-voorzieningen op basis van het eerste en tweede lid beschikbaar zijn.

  •  

2.2 Toegang tot jeugdhulp

Artikel 6. Toegang jeugdhulp via de huisarts, medisch specialist of jeugdarts

  • 1.

    Het college zorgt voor de inzet van jeugdhulp na een verwijzing door de huisarts, medisch specialist of jeugdarts naar een jeugdhulpaanbieder, als en voor zover de jeugdhulpaanbieder van oordeel is dat inzet van jeugdhulp nodig is.

  • 2.

    Als de jeugdige of zijn ouders hierom verzoeken, legt het college de te verlenen maatwerkvoorziening, dan wel het afwijzen daarvan, vast in een beschikking.

  •  

Artikel 7. Toegang jeugdhulp via de gemeente

  • 1.

    Jeugdigen en ouders kunnen een behoefte aan jeugdhulp melden bij het college.

  • 2.

    Het college bevestigt de ontvangst van een melding schriftelijk en wijst de jeugdige en zijn ouders erop dat een persoonlijk plan gewenst is.

Artikel 8. Onderzoek

  • 1.

    Het college onderzoekt in samenspraak met de jeugdige of zijn ouders zo spoedig mogelijk na ontvangst van de melding:

    • a.

      de behoeften, persoonskenmerken en voorkeuren van de jeugdige en zijn ouders, de veiligheid en ontwikkeling van de jeugdige en de gezinssituatie;

    • b.

      of sprake is van psychische problemen en stoornissen, psychosociale problemen, gedragsproblemen of een verstandelijke beperking van de jeugdige, opvoedingsproblemen van de ouders of adoptiegerelateerde problemen, en zo ja:

      • i.

        welke problemen of stoornissen dat zijn;

      • ii.

        welke ondersteuning, hulp en zorg naar aard en omvang nodig zijn voor de jeugdige om, rekening houdend met zijn leeftijd en ontwikkelingsniveau, gezond en veilig op te groeien, te groeien naar zelfstandigheid en voldoende zelfredzaam te zijn en maatschappelijk te participeren;

      • iii.

        of en in hoeverre de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen van de ouders en de personen die tot hun sociale omgeving behoren toereikend zijn om zelf de nodige ondersteuning, hulp en zorg te kunnen bieden, en;

      • iv.

        voor zover de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen ontoereikend zijn, de mogelijkheden om met de inzet van een andere voorziening, algemene voorziening of maatwerkvoorziening te voorzien in de nodige ondersteuning, hulp en zorg.

  • 2.

    Als de jeugdige of zijn ouders een persoonlijk plan hebben opgesteld, betrekt het college dat bij het onderzoek.

  • 3.

    De jeugdige of zijn ouders verschaffen het college de gegevens en bescheiden die voor het onderzoek nodig zijn en waarover zij redelijkerwijs de beschikking kunnen krijgen.

  • 4.

    Als dit nodig is voor het onderzoek, kan het college een door hem daartoe aangewezen adviesinstantie om advies vragen.

  • 5.

    Het college kan de identiteit van de jeugdige en zijn ouders vaststellen aan de hand van een door hen ter inzage verstrekt document als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht.

  •  

Artikel 9. Ondersteuningsplan

Na het onderzoek verstrekt het college aan de jeugdige of zijn ouders dan wel zijn wettelijk vertegenwoordiger een schriftelijke weergave van de uitkomsten van het onderzoek in de vorm van een ondersteuningsplan. Opmerkingen of latere aanvullingen van de jeugdige of zijn ouders worden aan het plan toegevoegd.

 

Artikel 10. Aanvraag

  • 1.

    Jeugdigen en ouders kunnen een aanvraag om een maatwerkvoorziening schriftelijk indienen bij het college.

  • 2.

    Als jeugdige of ouder de jeugdhulp zelf wenst in te kopen met een pgb, moet hij daarvoor een budgetplan indienen zoals bedoeld in artikel 13 lid 1.

  •  

Artikel 11. Toekenning- en afwijzingsgronden voor een maatwerkvoorziening

  • 1.

    Jeugdigen of ouders kunnen slechts in aanmerking komen voor een maatwerkvoorziening voor zover zij geen oplossing kunnen vinden voor de ondersteuningsvraag:

    • a.

      binnen hun eigen mogelijkheden en probleemoplossend vermogen, waaronder in ieder geval wordt verstaan:

      • i.

        gebruikelijke hulp van ouders en hulp van andere personen uit het sociale netwerk;

      • ii.

        bovengebruikelijke hulp van ouders voor zover zij beschikbaar en in staat zijn de noodzakelijke hulp te bieden, dit geen overbelasting oplevert en er ook geen financiële problemen in het gezin ontstaan als de hulp door de ouder wordt geboden;

      • iii.

        het aanspreken van een aanvullende verzekering die is afgesloten.

    • b.

      door gebruik te maken van een algemene voorziening, of;

    • c.

      door gebruik te maken van een andere voorziening.

  • 2.

    Het college verstrekt geen maatwerkvoorziening voor kosten voor jeugdhulp die vóór de datum van het besluit zijn gemaakt. In afwijking hiervan kan het college besluiten toch een voorziening te verstrekken:

    • a.

      voor zover het gaat om kosten die na de melding en vóór datum besluit zijn gemaakt en;

    • b.

      voor zover het college hiervoor schriftelijk toestemming heeft verleend of de noodzaak en passendheid van de voorziening en gemaakte kosten achteraf nog kan beoordelen.

2.3 Pgb jeugdhulp

Artikel 12. Onderscheid formele en informele hulp

  • 1.

    Formele hulpverleners zijn hulpverleners die onder toezicht staan van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd, met uitzondering van hulpverleners die bloedverwant in de eerste of tweede graad zijn van de jeugdige.

  • 2.

    Hulpverleners die op grond van het eerste lid geen formele hulpverlener zijn, zijn informele hulpverlener.

  •  

Artikel 13. Aanvullende criteria pgb

  • 1.

    Als een jeugdige of ouder in aanmerking komt voor een maatwerkvoorziening, maar de ondersteuning zelf wenst in te kopen door middel van een pgb, dient hij daarvoor een budgetplan in volgens een door het college ter beschikking gesteld format. In het budgetplan is in elk geval opgenomen:

    • a.

      hoe de jeugdige of de ouder(s), eventueel met hulp van de in artikel 8.1.1 lid 2 sub a van de wet personen, de aan een pgb verbonden taken op verantwoorde wijze gaan uitvoeren;

    • b.

      de motivatie waarom het natura-aanbod van de gemeente niet passend is en een pgb gewenst is;

    • c.

      de voorgenomen uitvoerder van de maatwerkvoorziening en de wijze waarop de jeugdhulp georganiseerd wordt;

    • d.

      op welke wijze de kwaliteit van de jeugdhulp is gewaarborgd;

    • e.

      de kosten van de uitvoering, uitgedrukt in aantal eenheden en tarief.

  • 2.

    De persoon aan wie een pgb wordt verstrekt kan de jeugdhulp slechts onder de volgende voorwaarden betrekken van een persoon die behoort tot het sociaal netwerk:

    • a.

      de ondersteuning is niet goed vooraf in te plannen, en/of;

    • b.

      de ondersteuning moet op ongebruikelijke tijden geleverd worden, en/of;

    • c.

      de ondersteuning moet op veel korte momenten per dag geboden worden, en/of;

    • d.

      de ondersteuning moet op verschillende locaties worden geleverd, en/of;

    • e.

      de ondersteuning moet 24 uur per dag en op afroep beschikbaar zijn.

  • 3.

    Het pgb bevat geen vrij besteedbaar deel.

  • 4.

    De persoon aan wie een pgb wordt verstrekt kan geen jeugdhulp betrekken van een persoon die behoort tot het sociaal netwerk als het GGZ-behandeling betreft.

  •  

Artikel 14. Hoogte pgb

  • 1.

    De hoogte van een pgb voor formele hulp bedraagt 100% van het tarief voor zorg in natura tenzij op basis van het budgetplan passende en toereikende jeugdhulp voor een lager tarief kan worden ingekocht of de formele hulp valt onder lid 2.

  • 2.

    De hoogte van een pgb voor formele hulp geleverd door een formele hulpverlener zijnde een Zelfstandige zonder personeel (ZZP-er) bedraagt 80% van het tarief voor zorg in natura.

  • 3.

    De hoogte van het PGB voor informele hulp bedraagt 60% van het tarief voor zorg in natura, maar niet minder dan het minimumuurloon inclusief vakantiebijslag als bedoeld in de Wet minimumloon voor een persoon van 21 jaar of ouder bij een werkweek van 36 uur.

 

 

2.4 Overige bepalingen jeugdhulp

Artikel 15. Onderzoek naar recht- en doelmatigheid maatwerkvoorzieningen en pgb’s

Het college onderzoekt periodiek, al dan niet steekproefsgewijs, het gebruik van maatwerkvoorzieningen en pgb’s met het oog op de beoordeling van de recht- en doelmatigheid daarvan.

 

Artikel 16. Bestrijding van ten onrechte ontvangen maatwerkvoorzieningen of pgb’s en misbruik of oneigenlijk gebruik van de Jeugdwet

  • 1.

    Degene aan wie op grond van deze verordening een maatwerkvoorziening of het pgb is verstrekt, is verplicht op verzoek of onverwijld uit eigen beweging aan het college mededeling te doen van alle feiten en omstandigheden waarvan redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze aanleiding kunnen zijn tot heroverweging van een beslissing aangaande een maatwerkvoorziening of pgb.

  • 2.

    Het college kan de Sociale verzekeringsbank gemotiveerd verzoeken om betalingen uit het pgb voor ten hoogste dertien weken geheel of gedeeltelijk op te schorten als duidelijk is dat de cliënt het pgb in die periode anders ten onrechte kan inzetten.

  • 3.

    Het college kan een besluit, genomen op grond van deze verordening, beëindigen, wijzigen, herzien dan wel intrekken als het college vaststelt dat:

    • a.

      de jeugdige of zijn ouders onjuiste of onvolledige gegevens hebben verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid;

    • b.

      de jeugdige of zijn ouders niet langer op de maatwerkvoorziening of het daarmee samenhangende pgb zijn aangewezen;

    • c.

      de maatwerkvoorziening of het pgb niet meer toereikend is te achten;

    • d.

      de jeugdige of zijn ouders niet voldoen aan de voorwaarden die zijn verbonden aan de maatwerkvoorziening of het pgb, of

    • e.

      de jeugdige of zijn ouders de maatwerkvoorziening of het pgb niet of voor een ander doel gebruiken dan waarvoor het bestemd is.

  • 4.

    Als het college een besluit heeft herzien of ingetrokken op grond van het derde lid sub a, dan kunnen zij de geldschade vorderen van de teveel of ten onrechte genoten maatwerkvoorziening of het teveel of ten onrechte genoten pgb.

  •  

Artikel 17. Verhouding prijs en kwaliteit aanbieders jeugdhulp en uitvoerders kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering

Het college houdt in het belang van een goede prijs-kwaliteitverhouding bij de vaststelling van de tarieven die het hanteert voor door derden te leveren jeugdhulp of uit te voeren kinderbeschermingsmaatregelen of jeugdreclassering, rekening met:

  • a.

    de aard en omvang van de te verrichten taken;

  • b.

    de voor de sector toepasselijke CAO-schalen in relatie tot de zwaarte van de functie;

  • c.

    een redelijke toeslag voor overheadkosten;

  • d.

    een voor de sector reële mate van non-productiviteit van het personeel als gevolg van verlof, ziekte, scholing en werkoverleg, en

  • e.

    de kosten voor bijscholing van het personeel. 

 

3. Maatschappelijke ondersteuning

3.1 Algemene bepalingen maatschappelijke ondersteuning

Artikel 18. Definities

In dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • a.

    algemene voorziening: aanbod van diensten of activiteiten dat, zonder voorafgaand onderzoek naar de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van de gebruikers, toegankelijk is en dat is gericht op maatschappelijke ondersteuning.

  • b.

    algemeen gebruikelijk: diensten of middelen waarvan het, gelet op de omstandigheden, aannemelijk is dat de cliënt daarover ook als hij geen beperkingen had, kon beschikken, omdat:

  • c.

    de middelen of diensten niet speciaal bedoeld zijn voor mensen met een beperking;

  • d.

    deze algemeen verkrijgbaar zijn, en;

  • e.

    niet (veel) duurder zijn dan vergelijkbare producten.

  • f.

    andere voorziening: voorziening anders dan in het kader van de wet.

  • g.

    gebruikelijke hulp: hulp die naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht van de echtgenoot, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten.

  • h.

    hoofdverblijf: de woonruimte waar de persoon met beperkingen zijn vaste woon- en verblijfplaats heeft.

  • i.

    ondersteuningsvraag: behoefte aan maatschappelijke ondersteuning als bedoeld in artikel 2.3.2 lid 1 van de wet.

  • j.

    ingezetene: cliënt die hoofdverblijf heeft in de gemeente Bunnik.

  • k.

    melding: kenbaar maken van de ondersteuningsvraag aan het college als bedoeld in artikel 2.3.2 lid 1 van de wet.

  • l.

    ondersteuningsplan: plan waarin de ondersteuningsbehoefte van de cliënt is vastgelegd, samen met de doelen (beoogde resultaten) en hoe deze te bereiken, evenals de bijdrage die zowel het college als de hulpvrager en zijn sociaal netwerk hieraan kunnen leveren.

  • m.

    persoonlijk plan: plan waarin de cliënt de omstandigheden, bedoeld in artikel 2.3.2 lid 4, onderdelen a tot en met g van de wet, beschrijft en aangeeft welke ondersteuning volgens hem de beste oplossing biedt.

  • n.

    pgb: persoonsgebonden budget

  • o.

    wet: Wet maatschappelijke ondersteuning 2015  

  •  

3.2 Toegang tot maatschappelijke ondersteuning

Artikel 19. Melding

Een ondersteuningsvraag kan door of namens de cliënt vormvrij bij het college worden gemeld.

Het college bevestigt de ontvangst van een melding schriftelijk en wijst de cliënt op de mogelijkheid om binnen zeven dagen na de melding een persoonlijk plan te overhandigen.

 

Artikel 20. Onderzoek

  • 1.

    Onverminderd de onderzoeksfactoren als genoemd in artikel 2.3.2 lid 4 van de wet, onderzoekt het college in samenspraak met de degene door of namens wie de melding is gedaan en waar mogelijk met de mantelzorger(s), zo spoedig mogelijk na ontvangst van de melding:

    • a.

      de behoeften, persoonskenmerken en voorkeuren van de cliënt;

    • b.

      of sprake is van beperkingen bij de zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie, dan wel het zich kunnen handhaven in de samenleving, en zo ja:

      • i.

        welke beperkingen dat zijn;

      • ii.

        welke ondersteuning naar aard en omvang nodig is om een passende bijdrage te leveren aan de zelfredzaamheid of participatie van de cliënt, onderscheidenlijk het zich kunnen handhaven in de samenleving;

      • iii.

        of en in hoeverre de eigen mogelijkheden, gebruikelijke hulp, mantelzorg of ondersteuning door andere personen uit het sociale netwerk toereikend zijn om de nodige ondersteuning te kunnen bieden, en;

      • iv.

        voor zover de eigen mogelijkheden ontoereikend zijn, de mogelijkheden om met de inzet van een andere voorziening, algemene voorziening of maatwerkvoorziening te voorzien in de benodigde ondersteuning.

  • 2.

    Als de cliënt een persoonlijk plan heeft opgesteld, betrekt het college dat bij het onderzoek.

  • 3.

    Als dit nodig is voor het onderzoek, kan het college de cliënt, zijn mantelzorger of bij gebruikelijke hulp zijn huisgenoten oproepen voor een gesprek of een onderzoek door een daartoe aangewezen deskundige.

  • 4.

    Als dit nodig is voor het onderzoek, kan het college een door hem daartoe aangewezen adviesinstantie om advies vragen.

Artikel 21. Ondersteuningsplan

Na het onderzoek verstrekt het college aan de cliënt dan wel zijn vertegenwoordiger een schriftelijke weergave van de uitkomsten van het onderzoek in de vorm van een ondersteuningsplan. Opmerkingen of latere aanvullingen van de cliënt worden aan het plan toegevoegd. 

 

Artikel 22. Aanvraag

  • 1.

    Een cliënt of zijn gemachtigde of vertegenwoordiger kan een aanvraag om een maatwerkvoorziening schriftelijk indienen bij het college.

  • 2.

    Als de cliënt de ondersteuning zelf wenst in te kopen met een pgb, moet hij daarvoor een budgetplan indienen zoals bedoeld in artikel 25 lid 1.

  •  

Artikel 23. Toekenning- en afwijzingsgronden voor een maatwerkvoorziening

  • 1.

    Als een maatwerkvoorziening noodzakelijk is, verstrekt het college de goedkoopst compenserende voorziening.

  • 2.

    De maatwerkvoorziening wordt slechts verstrekt als deze gezien de beperkingen van de cliënt, veilig voor hemzelf en zijn omgeving is, geen gezondheidsrisico’s met zich meebrengt en niet anti-revaliderend werkt.

  • 3.

    Geen maatwerkvoorziening wordt verstrekt:

    • a.

      als voor de problematiek die aanleiding geeft voor de noodzaak tot ondersteuning, een voorziening op grond van een andere wettelijke bepaling bestaat;

    • b.

      voor zover de cliënt gebruik kan maken van een algemeen gebruikelijke voorziening;

    • c.

      als de cliënt de gevraagde voorziening na de melding en vóór datum van besluit heeft gerealiseerd of geaccepteerd, tenzij het college daarvoor schriftelijk toestemming heeft gegeven of de noodzaak en passendheid van de voorziening en de gemaakte kosten achteraf nog kan beoordelen;

    • d.

      als de gevraagde voorziening al eerder aan de cliënt is verstrekt op grond van enige wettelijke bepaling en de normale afschrijvingstermijn van die voorziening nog niet verstreken is. Tenzij de voorziening verloren is gegaan door omstandigheden die niet aan de cliënt zijn toe te rekenen of de cliënt de restwaarde van de voorziening die verloren is gegaan geheel of gedeeltelijk vergoedt;

    • e.

      als deze niet hoofzakelijk op het individu is gericht;

    • f.

      als de voorziening niet noodzakelijk was geweest wanneer de cliënt rekening had gehouden met bestaande en bekende beperkingen en de te verwachten ontwikkelingen daarvan.

  • 4.

    Geen maatwerkvoorziening gericht op zelfredzaamheid en participatie wordt verstrekt als:

    • a.

      deze niet langdurig noodzakelijk is, tenzij het gaat om hulp bij het huishouden of begeleiding;

    • b.

      de cliënt geen ingezetene is van de gemeente Bunnik.

  • 5.

    Bij de te verstrekken vervoersvoorziening wordt alleen rekening gehouden met de verplaatsingen in de directe woon- en leefomgeving met een maximum van 1.500 kilometer op jaarbasis.

  • 6.

    Geen woonvoorziening wordt verstrekt:

    • a.

      als de beperkingen voortkomen uit de aard van de in de woning gebruikte materialen, de slechte staat van het onderhoud of de omstandigheid dat de woning niet voldoet aan de geldende wettelijke eisen;

    • b.

      als de cliënt zijn hoofdverblijf niet heeft of niet zal hebben in de woning waaraan de voorziening wordt getroffen;

    • c.

      ten behoeve van woonruimten die niet geschikt zijn voor permanente bewoning. Er kan in dat geval wel een voorziening voor verhuizing en inrichting worden verstrekt;

    • d.

      als het gaat om voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten, anders dan automatische deuropeners, hellingbanen, het verbreden van gemeenschappelijke toegangsdeuren, het aanbrengen van drempelhulpen of vlonders of het aanbrengen van een opstelplaats bij de toegangsdeur van de gemeenschappelijke ruimte. Er kan in dat geval wel een voorziening voor verhuizing en inrichting worden verstrekt;

    • e.

      als de noodzaak het gevolg is van een verhuizing waarvoor geen aanleiding was op grond van beperkingen bij de zelfredzaamheid of participatie en er geen belangrijke reden voor de verhuizing is;

    • f.

      als de cliënt niet is verhuisd naar de voor zijn beperkingen meest geschikte beschikbare woning, tenzij daarvoor vooraf schriftelijk toestemming is gegeven door het college;

    • g.

      als de voorziening in het geval van nieuwbouw of renovatie zonder noemenswaardige meerkosten meegenomen kan worden.

  • 7.

    Het college verstrekt de voorzieningen opvang en beschermd wonen conform het daartoe vastgesteld beleid van de centrumgemeente Utrecht, de geldende verordening maatschappelijke ondersteuning en de daarop gebaseerde nadere regels en/of beleidsregels maatschappelijke ondersteuning van deze centrumgemeente.

  • 8.

    In afwijking van lid 6 onderdeel b van dit artikel en artikel 2.3.5 lid 6 van de wet kan voor cliënten die in een Wlz-instelling wonen één woning bezoekbaar gemaakt worden.

Pgb en eigen bijdrage maatschappelijke ondersteuning

Artikel 24. Onderscheid formele en informele hulp

  • 1.

    Bij het vaststellen van de hoogte van het pgb, wordt onderscheid gemaakt tussen formele en informele hulp.

  • 2.

    Van formele hulp is sprake als de hulp verleend wordt door onderstaande personen, met uitzondering van bloed- of aanverwanten in de 1e of 2e graad van de cliënt:

    • a.

      personen die werkzaam zijn bij een instelling die ten aanzien van de voor het pgb uit te voeren taken/werkzaamheden ingeschreven staat in het Handelsregister (conform artikel 5 Handelsregisterwet 2007) en die beschikken over de relevante diploma’s die nodig zijn voor uitoefening van de desbetreffende taken, of;

    • b.

      personen die aangemerkt zijn als Zelfstandige zonder personeel. Daarnaast moeten ze ten aanzien van de voor het pgb uit te voeren taken/werkzaamheden ingeschreven staan in het Handelsregister (conform artikel 5 Handelsregisterwet 2007) en beschikken over de relevante diploma’s die nodig zijn voor uitoefening van de desbetreffende taken.

  • 3.

    Informele hulp is:

  • a.

    Hulp die geboden wordt door personen, al dan niet uit het sociaal netwerk, die niet voldoen aan de criteria als genoemd in lid 2;

  • b.

    Hulp die wordt geboden door personen die voldoen aan de criteria als genoemd in lid 2, maar bloed- of aanverwanten in de 1e of 2e graad zijn van cliënt.

 

Artikel 25. Aanvullende criteria pgb

  • 1.

    Als een cliënt in aanmerking komt voor een maatwerkvoorziening en de ondersteuning zelf wenst in te kopen door middel van een pgb, dient hij daarvoor een budgetplan in volgens een door het college ter beschikking gesteld format. In het budgetplan is in elk geval opgenomen:

    • a.

      hoe de cliënt zelf of met hulp van iemand uit het sociale netwerk of zijn vertegenwoordiger de aan een pgb verbonden taken op verantwoorde wijze gaat uitvoeren;

    • b.

      wat de motivatie is om de maatwerkvoorziening in de vorm van een pgb te ontvangen;

    • c.

      welke voorziening de cliënt met het pgb zou willen inkopen en bij welke uitvoerder;

    • d.

      op welke wijze de kwaliteit van de voorziening is gewaarborgd en duidelijk is dat de voorziening geschikt is voor het doel waarvoor het pgb wordt verstrekt;

    • e.

      de kosten van de voorziening, uitgedrukt in aantal eenheden en tarief.

  • 2.

    Het pgb bevat geen vrij besteedbaar deel.

Artikel 26. Hoogte pgb

  • 1.

    De hoogte van het pgb voor een zaak wordt maximaal vastgesteld op:

    • a.

      Het bedrag van de goedkoopst compenserende voorziening in natura bij de leverancier waarmee de gemeente een overeenkomst heeft gesloten, zo nodig aangevuld met een vergoeding voor onderhoud en verzekering of;

    • b.

      Het bedrag van de kosten volgens de door het college geaccepteerde offerte indien de gemeente voor de betreffende zaak geen overeenkomst heeft gesloten.

  • 2.

    De hoogte van de financiële tegemoetkoming voor vervoer bedraagt maximaal de netto kilometerprijs die de gemeente betaalt voor het collectief vervoer vermenigvuldigd met het aantal benodigde kilometers zoals beschreven in het ondersteuningsplan. Het maximaal te compenseren aantal kilometers per jaar is 1500, conform het bepaalde in artikel 23 lid 5.

  • 3.

    De hoogte van het pgb voor formele hulp bedraagt 100% van het tarief voor gecontracteerde ondersteuning in natura, tenzij op basis van het budgetplan van de cliënt passende en toereikende ondersteuning voor een lager tarief kan worden ingekocht of de hulp valt onder lid 4.

  • 4.

    De hoogte van het pgb voor de formele hulp geleverd door een Zelfstandige zonder personeel (ZZP-er) zoals genoemd in artikel 24 lid 2 sub b bedraagt 80% van het tarief voor zorg in natura.

  • 5.

    De hoogte van het PGB voor informele hulp bedraagt 60% van het tarief voor zorg in natura, maar niet minder dan het minimumuurloon inclusief vakantiebijslag als bedoeld in de Wet minimumloon voor een persoon van 21 jaar of ouder bij een werkweek van 36 uur.

Artikel 27. Bijdrage voor maatwerkvoorzieningen

  • 1.

    Een cliënt is een bijdrage in de kosten verschuldigd voor een maatwerkvoorziening in natura of een pgb zolang hij van de maatwerkvoorziening gebruik maakt of gedurende de periode waarvoor het pgb wordt verstrekt.

  • 2.

    Als een maatwerkvoorziening of pgb wordt verstrekt ten behoeve van een woningaanpassing voor een minderjarige cliënt is de bijdrage in de kosten verschuldigd door:

    • a.

      de onderhoudsplichtige ouders en;

    • b.

      degene die anders dan als ouder samen met de ouder het gezag uitoefent over een cliënt.

  • 3.

    Voor de maatwerkvoorzieningen die niet genoemd worden in lid 4 en 5 bedraagt de hoogte van de bijdrage voor een of meerdere voorzieningen tezamen per maand het bedrag als genoemd in artikel 2.1.4a lid 4 van de wet voor de ongehuwde cliënt of de gehuwde cliënten tezamen.

  • 4.

    De hoogte van de bijdrage voor de maatwerkvoorziening voor vervoer is per rit gelijk aan het opstaptarief plus een prijs per kilometer tot een maximum van 25 kilometer per rit en voor maximaal 2500 kilometer per jaar. De prijs per kilometer is gelijk aan, of iets hoger dan de prijs voor regulier openbaar vervoer in de regio.

  • 5.

    De bijdrage in de kosten voor de maatwerkvoorzieningen beschermd wonen en maatschappelijke opvang wordt vastgesteld conform het uitvoeringsbesluit.

  • 6.

    De hoogte van de bijdrage voor een hulpmiddel, woningaanpassing of de in lid 4 genoemde maatwerkvoorziening voor vervoer is niet hoger dan de kostprijs van de voorziening.

  • 7.

    De kostprijs van een maatwerkvoorziening in natura is gelijk aan de kosten die het college voor de desbetreffende maatwerkvoorziening zelf maakt.

  • 8.

    De kostprijs van een maatwerkvoorziening in de vorm van een pgb is gelijk aan de hoogte van het pgb.

  • 9.

    De bijdragen in de kosten voor opvang worden door de Centrale Toegang Utrecht vastgesteld en geïnd.

  • 10.

    In afwijking van de bepalingen in dit artikel kan een cliënt op grond van hoofdstuk 3 van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 geen bijdrage verschuldigd zijn.

 

3.4 Overige bepalingen maatschappelijke ondersteuning

Artikel 28. Onderzoek naar recht- en doelmatigheid maatwerkvoorzieningen en pgb’s

Het college onderzoekt periodiek, al dan niet steekproefsgewijs, het gebruik van maatwerkvoorzieningen en pgb’s met het oog op de beoordeling van de kwaliteit en recht- en doelmatigheid daarvan.

 

Artikel 29. Opschorting pgb

Het college kan de Sociale verzekeringsbank gemotiveerd verzoeken om betalingen uit het pgb voor ten hoogste dertien weken geheel of gedeeltelijk op te schorten als duidelijk is dat de cliënt het pgb in die periode anders ten onrechte kan inzetten.

 

Artikel 30. Kwaliteitseisen maatschappelijke ondersteuning

  • 1.

    Aanbieders zorgen voor een goede kwaliteit van voorzieningen, eisen met betrekking tot de deskundigheid van beroepskrachten daaronder begrepen, door:

    • a.

      het afstemmen van voorzieningen op de persoonlijke situatie van de cliënt;

    • b.

      het afstemmen van voorzieningen op andere vormen van zorg en ondersteuning;

    • c.

      erop toe te zien dat beroepskrachten tijdens hun werkzaamheden in het kader van het leveren van voorzieningen handelen in overeenstemming met de professionele standaard;

    • d.

      voor zover van toepassing, erop toe te zien dat de kwaliteit van de voorzieningen en de deskundigheid van beroepskrachten tenminste voldoen aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor de in de toepasselijke sector erkende keurmerken.

  • 2.

    Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van deze eisen door periodieke overleggen met de aanbieders, een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek, en het zo nodig in overleg met de cliënt ter plaatse controleren van de geleverde voorzieningen.

 

Artikel 31. Klachtregeling aanbieders van maatschappelijke ondersteuning

  • 1.

    Aanbieders zijn verplicht te beschikken over een regeling voor de afhandeling van klachten van cliënten ten aanzien van alle voorzieningen.

  • 2.

    Het college ziet toe op de naleving hiervan door periodieke overleggen met de aanbieders en een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek.  

 

Artikel 32. Medezeggenschap bij aanbieders van maatschappelijke ondersteuning

  • 1.

    Aanbieders van diensten moeten een regeling vaststellen voor de medezeggenschap van cliënten over voorgenomen besluiten van de aanbieder die voor de gebruikers van belang zijn.

  • 2.

    Het college ziet toe op de naleving hiervan door periodieke overleggen met de aanbieders en een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek.

 

Artikel 33. Meldingsregeling calamiteiten en geweld

  • 1.

    Het college treft een regeling voor het melden van calamiteiten en geweld bij de verstrekking van een voorziening door een aanbieder en wijst een toezichthoudend ambtenaar aan.

  • 2.

    Aanbieders melden iedere calamiteit en ieder geweldsincident dat zich heeft voorgedaan bij de verstrekking van een voorziening onverwijld aan de toezichthoudend ambtenaar.

  • 3.

    De toezichthoudend ambtenaar, bedoeld in artikel 6.1, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015, doet onderzoek naar de calamiteiten en geweldsincidenten en adviseert het college over het voorkomen van verdere calamiteiten en het bestrijden van geweld.

Artikel 34. Verhouding prijs en kwaliteit levering dienst door derden

  • 1.

    Ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van een dienst door een derde als bedoeld in artikel 2.6.4 van de wet en de eisen die gesteld worden aan de kwaliteit van de dienst stelt het college vast:

    • a.

      een vaste prijs, die geldt voor een inschrijving als bedoeld in de Aanbestedingswet 2012 en het aangaan overeenkomst met derde; of

    • b.

      een reële prijs die geldt als ondergrens voor:

      • i.

        een inschrijving en het aangaan overeenkomst met de derde, en

      • ii.

        de vaste prijs, bedoeld in onderdeel a.

  • 2.

    Het college stelt de prijzen, bedoeld in het eerste lid, vast:

    • a.

      conform de eisen aan de kwaliteit van die dienst, waaronder de eisen aan de deskundigheid van de beroepskracht, bedoeld in artikel 2.1.3 lid 2 onderdeel c van de wet, en

    • b.

      rekening houdend met de continuïteit in de hulpverlening, bedoeld in artikel 2.6.5 lid 2 van de wet, tussen degenen aan wie de dienst wordt verstrekt en de betrokken hulpverleners.

  • 3.

    Het college houdt in het belang van een goede prijs-kwaliteitverhouding bij de vaststelling van de tarieven die het hanteert voor door derden te leveren diensten, in ieder geval rekening met:

    • a.

      kosten van de beroepskracht;

    • b.

      redelijke overheadkosten;

    • c.

      kosten voor niet-productieve uren van de beroepskrachten als gevolg van verlof, ziekte, scholing en werkoverleg;

    • d.

      reis- en opleidingskosten;

    • e.

      indexatie van loon binnen een overeenkomst;

    • f.

      overige kosten als gevolg van gemeentelijke eisen, zoals rapportageverplichtingen en administratieve verplichtingen.

  • 4.

    Het college houdt in het belang van een goede prijs-kwaliteitverhouding bij de vaststelling van de tarieven die het hanteert voor door derden te leveren overige voorzieningen, in ieder geval rekening met:

    • a.

      de marktprijs van de voorziening, en

    • b.

      de eventuele extra taken die in verband met de voorziening van de leverancier worden gevraagd, zoals:

      • i.

        aanmeten, leveren en plaatsen van de voorziening;

      • ii.

        instructie over het gebruik van de voorziening;

      • iii.

        onderhoud van de voorziening, en

      • iv.

        verplichte deelname in bepaalde samenwerkingsverbanden.

 

Artikel 35. Jaarlijkse waardering mantelzorgers

  • 1.

    Mantelzorgers van cliënten in de gemeente kunnen door middel van een melding bij het college in aanmerking worden gebracht voor het ontvangen van een jaarlijkse blijk van waardering.

  • 2.

    Het college stelt nadere regels vast over de wijze waarop zorg wordt gedragen voor de jaarlijkse blijk van waardering voor de mantelzorgers van cliënten in de gemeente.

  • 3.

    De jaarlijkse blijk van waardering kan ook uitgedrukt worden in combinatie met ondersteuning.

 

4.Slotbepalingen

Artikel 36. Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen in het voordeel van de jeugdige, ouder(s), of cliënt afwijken van de bepalingen in deze verordening als door toepassing ervan de hiervoor genoemde personen duidelijk onrecht wordt aangedaan.

 

Artikel 37. Intrekken oude verordeningen

De volgende verordeningen worden ingetrokken:

  • a.

    Verordening Jeugdhulp Bunnik gemeente Bunnik 2018;

  • b.

    Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Bunnik 2019.

  •  

Artikel 38. Overgangsrecht

  • 1.

    Een recht op een lopende voorziening verstrekt op grond van de in artikel 37 genoemde verordeningen blijft gehandhaafd, totdat het college een nieuw besluit heeft genomen.

  • 2.

    Aanvragen die zijn ingediend onder de verordeningen bedoeld in het eerste lid en waarop nog niet is beslist bij het in werking treden van deze verordening, worden afgehandeld krachtens deze verordening.

  • 3.

    Op bezwaarschriften tegen een besluit op grond van de in artikel 37 genoemde verordeningen, wordt beslist met inachtneming van de betreffende toepasselijke ingetrokken verordening.

  • 4.

    Van lid 3 kan ten gunste van de jeugdige, ouder(s) of cliënt worden afgeweken.

  •  

Artikel 39. Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking op de dag na haar bekendmaking en heeft terugwerkende kracht tot 1 januari 2020.

  • 2.

    Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening maatschappelijk ondersteuning en jeugdhulp gemeente Bunnik 2020

 

Artikel 1. Zorgplicht college voor integrale toegang en intake

  • 1.

    Het college zorgt er in ieder geval voor dat ouders, jeugdigen en cliënten die daar om verzoeken:

    • a.

      kosteloos en op laagdrempelige wijze worden ondersteund bij het verhelderen van een mogelijke ondersteuningsbehoefte;

    • b.

      kosteloos worden voorzien van relevante informatie in begrijpelijke vorm ten aanzien van:

      • i.

        het gemeentelijk beleid en de wijze waarop uitvoering wordt geven aan de wettelijke taken op het gebied van de Wmo 2015 en de Jeugdwet, en

      • ii.

        hoe de toegang tot de diverse voorzieningen is georganiseerd;

    • c.

      worden doorverwezen en -geleid naar de passende instanties voor verdere ondersteuning, en

    • d.

      dat degene die een melding of aanvraag indient wordt gewezen op de mogelijkheid gebruik te maken van kosteloze cliëntondersteuning.

  • 2.

    Het college zorgt ervoor dat meldingen integraal worden onderzocht en beoordeeld, wat betekent dat de hulpbehoefte breed wordt geïnventariseerd en aan de hand daarvan passende ondersteuning wordt ingezet dan wel doorgeleiding plaats vindt.

 

Artikel 2. Betrekken van ingezetenen bij beleid

Het college betrekt de ingezetenen van de gemeente bij de voorbereiding van het beleid over jeugdhulp en maatschappelijke ondersteuning door de Adviesraad Sociaal Domein volgens de regels die zijn vastgelegd in de Verordening adviesraad sociaal domein gemeente Bunnik.

 

Artikel 3. Toezichthouders

Het college wijst op basis van deze verordening (voor zover het gaat om de Jeugdwet) dan wel op grond van artikel 6.1 lid 1 Wmo 2015 personen aan die belast zijn met het toezicht op de naleving van de rechtmatige uitvoering van de Jeugdwet en de Wmo 2015, waaronder de bestrijding van misbruik, oneigenlijk gebruik en niet-gebruik van deze wetten.

Aldus besloten in de openbare vergadering van de raad van 13 februari 2020,

de griffier a.i., de voorzitter,

dhr. A.J.M. Anthonissen dhr. R. van Bennekom