Organisatie | Zeeland |
---|---|
Organisatietype | Provincie |
Officiële naam regeling | Regeling provinciale belastingen |
Citeertitel | Regeling provinciale belastingen |
Vastgesteld door | gedeputeerde staten |
Onderwerp | financiën en economie |
Eigen onderwerp | Belasting en heffing |
Geen
Algemene wet inzake rijksbelastingen, art.6 lid 3 ,13 lid1 en 14 lid 1; Invorderingswet 1990, art. 29 en 31; Provinciewet, art. 227a, lid 2, onderdeel a en lid 3
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2002 | Art.4 en 5 | 06-11-2001 Provinciaal Blad, 2001, 46 | 015159 | ||
30-09-1998 | 01-04-1998 | 01-01-2002 | Nieuwe regeling | 17-03-1998 Provinciaal Blad, 1998, 45 | 15980907 |
Het college van Gedeputeerde Staten van Zeeland
gelet op de artikelen 6, derde lid, 13, eerste lid en 14, eerste lid van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, de artikelen 29 en 31 van de Invorde-ringswet 1990 in verbinding met artikel 227a, tweede lid, onderdeel a, en derde lid van de Provinciewet en de betreffende bepalingen van de belastingverordeningen;
besluit vast te stellen de volgende Regeling met betrekking tot de heffing en invordering van de provinciale belastingen.
De in deze regeling opgenomen regels gelden bij de heffing en invordering van provinciale belastingen op grond van de onderscheiden belastingverordeningen voorzover deze regels in artikel 5 voor de betreffende provinciale belasting van toepassing zijn verklaard.
De belastingplichtige die niet binnen zes maanden na afloop van het belastingjaar is uitgenodigd tot het doen van aangifte of aan wie niet binnen zes maanden na afloop van het belastingjaar een aanslag is opgelegd, is gehouden binnen een maand na afloop van die zes maanden bij de in artikel 227a, tweede lid, onderdeel b van de Provinciewet bedoelde ambtenaar een schriftelijk verzoek in te dienen om te worden uitgenodigd tot het doen van aangifte.
Na de aanvang van het belastingjaar kan aan de belastingplichtige een voorlopige aanslag worden opgelegd tot ten hoogste het bedrag waarop de aanslag over dat jaar vermoedelijk zal worden vastgesteld.