Organisatie | Smallingerland |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Beleidsregel van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Smallingerland houdende regels omtrent VTH beleidsplan 2019 t/m 2022 |
Citeertitel | VTH beleidsplan 2019 t/m 2022 |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | ruimtelijke ordening, verkeer en vervoer |
Eigen onderwerp |
Geen
Onbekend
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
11-03-2020 | nieuwe regeling | 02-07-2019 |
De gemeente Smallingerland heeft een belangrijke verantwoordelijkheid om te zorgen voor een veilige fysieke leefomgeving voor haar inwoners. Ze heeft taken op allerlei beleidsterreinen die daaraan bijdragen zoals bouwen, milieu, ruimtelijke ordening en in de openbare ruimte. In dit VTH beleid 2019 t/m 2022 beschrijven wij op hoofdlijnen de taken op het gebied van Vergunningverlening, Toezicht en Handhaving (VTH).
We gaan terug naar de bedoeling van ons werk: streven naar een schone, veilige en duurzame leefomgeving. De komende jaren willen we steeds meer gaan evalueren en rapporteren op basis van 'outcome' en minder op basis van 'output'. Niet het aantal controles (productie/output) staat centraal maar de kwaliteit van de leefomgeving. We gaan meer omgevingsgericht werken en daarmee flexibel inspelen op actuele omgevingsvraagstukken zonder onze expertise, oordeel en aandacht op de meest risicovolle activiteiten te verliezen.
Om dit te bereiken hebben wij doelen geformuleerd. De doelen zijn afgeleid uit het Collegeprogramma, diverse visies, de uitkomsten van de omgevingsanalyse Fryslân en de risicoanalyse. De doelen zijn:
Bij het vaststellen van de doelen is gekeken naar de risico’s, naar waar inwoners, bedrijven en instellingen last van hebben en naar de gemiddelde beschikbare capaciteit.
De doelen worden in het jaarlijkse uitvoeringsprogramma verder uitgewerkt in concrete acties die zijn gekoppeld aan de voor dat jaar beschikbare capaciteit.
Een belangrijke taak van onze gemeente is het waarborgen van de veiligheid en gezondheid in de gemeente Smallingerland. Wij zien toe op een juiste toepassing van wetten en regels in de gemeente. Het gaat hierbij om de bouw, milieu en omgevingswetten, om de APV en bijzondere wetten en een groot aantal wetten en regelingen die daarmee samenhangen. Wij zijn wettelijk verplicht om een goede kwaliteit van de uitvoering van de taken van Vergunningverlening, Toezicht en Handhaving (VTH) in beleid te borgen. Dit betreft de activiteiten die zijn vastgelegd in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). De Wabo is van toepassing op de fysieke leefomgeving, zoals ruimtelijke ordening, bouwen en milieu. Ons huidige VTH beleid was vastgesteld voor de periode 2012 – 2018. Dit beleidsplan is voor de periode 2019 t/m 2022. Het betreft een strategisch document, waarin de hoofdlijnen van het VTH beleid zijn beschreven. De detaillering wordt uitgewerkt in de uitvoeringsprogramma's en waar nodig in apart beleid. Een uitvoeringsprogramma en het jaarverslag worden jaarlijks opgesteld. Het college is hiervoor bevoegd op grond van artikel 7.2 en 7.3 van het Besluit omgevingsrecht. De uitvoering is neergelegd bij de eenheid vergunningen en handhaving van de afdeling Publiek. Vanaf medio 2019 is de nieuwe naam: team Vergunningverlening, Toezicht en Handhaving. Daarom spreken we verder over 'team VTH'.
Het VTH beleidsplan 2019-2022 richt zich op de hoofdlijnen van het VTH beleid. Wij stellen prioriteiten op basis van een probleem- en risico analyse en geven de belangrijkste richtlijnen voor ‘de uitvoering’ (dat is de vergunningverlening en het afhandelen van meldingen) en het toezicht en de handhaving. We benoemen de belangrijkste accenten voor onze gemeente, de ontwikkel- en verbeterpunten en we stellen doelen bij de uitvoering van de VTH taken.
Het strategisch VTH beleid is gestoeld op:
In dit beleidsplan beschrijven we de keuzes die onze gemeente maakt voor vergunningverlening, toezicht, handhaving en de afhandeling van klachten. Welke onderwerpen verdienen meer of juist minder aandacht? Op welke manieren houden we toezicht en welke handhavingsinstrumenten zetten we op welke momenten in?
Niet het aantal controles (productie/output) staat centraal maar de kwaliteit van de leefomgeving. De komende jaren willen we steeds meer gaan evalueren en rapporteren op basis van 'outcome' en minder op basis van 'output'. We gaan meer omgevingsgericht werken en daarmee flexibel inspelen op actuele omgevingsvraagstukken, zonder onze expertise, oordeel en aandacht op de meest risicovolle activiteiten te verliezen. Met outcome doelstellingen kunnen we meer zeggen over het effect van het VTH-beleid: wat is het maatschappelijk resultaat, is het vooraf gestelde doel bereikt?.
Dit beleidsplan heeft betrekking op de vergunningverlening, het toezicht op de naleving en de handhaving van de wet- en regelgeving die is opgenomen in de Wabo. Daaronder vallen ook de meldingen en de ambtshalve besluiten op grond die wet- en regelgeving. Er zijn directe raakvlakken met regelgeving die is opgenomen in de APV, zoals parkeren, evenementen en de Drank- en Horecawet. Het toezicht en de handhaving van deze regelgeving is ook ondergebracht bij ons team. In combinatie met de voorbereiding op de Omgevingswet integreren wij deze taakvelden de komende jaren in ons VTH beleid.
In het Besluit VTH zijn kwaliteitscriteria opgenomen. Het gaat om procescriteria en massacriteria.
1.4 De dubbele regelkring 'Big-8'
Het opstellen van een beleidsplan voor vergunningverlening, toezicht en handhaving is een vierjaarlijks proces, dat plaats vindt in de bovenste helft van de 'Big-8', de zogenaamde strategische cyclus. Jaarlijks wordt op basis daarvan een concreet uitvoeringsplan opgesteld. Dat is het operationeel beleidskader.
1.5 Tot stand komen van dit beleid
Vrijwel alle Friese gemeenten hebben in de Fryske werkgroep ‘procescriteria’ samengewerkt, om gezamenlijk de basis/format voor dit VTH beleid vast te stellen. Het gaat om de volgende gemeenten: Leeuwarden, Opsterland, Ooststellingwerf, Weststellingwerf, De Fryske Marren, Súdwest Fryslân, Heerenveen, Dantumadeel, en de in de gemeente Noardeast-Fryslân opgegane gemeenten (Dongeradeel, Kollumerland, Ferwerderadeel), Tytsjerksteradiel, Achtkarspelen en onze eigen gemeente Smallingerland.
Daarnaast zijn het Openbaar Ministerie en de Veiligheidsregio aangeschoven. Incidenteel heeft de provincie kennis genomen van de voortgang. Ook de FUMO is geïnformeerd. Dit draagt bij aan het creëren van een ‘gelijk speelveld’ voor alle inwoners en ondernemers in Fryslân.
Voor de basistaken wordt een provincie brede risicoanalyse en prioritering (beleidskader) opgesteld, met als doel dat de FUMO een éénduidig VTH beleid heeft.
Dit beleidsplan bestaat uit 8 hoofdstukken. In het eerste hoofdstuk is de aanleiding en het doel van dit beleidsplan beschreven, vindt de afbakening plaats en is de dubbele regelkring 'Big-8' toegelicht. De algemene kaders staan in hoofdstuk 2. In hoofdstuk 3 bespreken we de probleem- en risicoanalyse. De doelen zijn uitgewerkt in hoofdstuk 4. In hoofdstuk 5 staan de uitvoeringskaders voor vergunning verlening. Vervolgens gaan wij in hoofdstuk 6 in op toezicht en handhaving en in hoofdstuk 7 op de samenwerking en afstemming met de verschillende partijen. Tot slot besteden wij in hoofdstuk 8 aandacht aan de verdere ontwikkelingen in het omgevingsrecht. In bijlage 1 is een begrippenlijst toegevoegd.
In het collegeprogramma 2018-2022 'Durf te doen' heeft ons college uitgangspunten geformuleerd. Het optimaliseren van de dienstverlening en omgevingsgericht werken zijn een absolute prioriteit. Andere thema's zijn: een goede leefomgeving voor onze inwoners, het opstellen van een Omgevingsvisie en inzet op duurzaamheid en energietransitie. Uitgangspunt is dat we geschillen oplossen door in gesprek te gaan. Komen we er niet uit, dan leggen we de zaak voor aan een onafhankelijke bezwaren- of klachtencommissie. Beiden zijn vanaf medio 2019 aan het werk.
2.2 Structuurvisie en Integrale Visie
De gemeenteraad heeft in 2011 de Integrale Visie Smallingerland vastgesteld. Deze visie geeft een verkenning van de ontwikkeling van de gemeente Smallingerland voor een wat langere periode. De Integrale visie vormt het overkoepelende kader, de structuurvisie is daarvan de ruimtelijke vertaling op hoofdlijnen.
De Structuurvisie Smallingerland geeft inzicht waarom bepaalde ontwikkelingen, die afwijken van bestemmingplannen, wel of niet wenselijk zijn. De structuurvisie staat in die zin boven het bestemmingsplan, maar het bestemmingsplan blijft het wettelijke toetsinstrument.
De visie maakt het voor iedereen duidelijk hoe de gemeente de ontwikkeling binnen de rode contouren ziet en op welke wijze zij deze gewenste ontwikkeling mogelijk denkt te maken
Daarnaast helpt de (ruimtelijke) structuurvisie gemeentelijke prioriteiten te stellen. Het is nu eenmaal niet mogelijk om op alle fronten in de gemeente bezig te zijn. De visie bepaalt waarvoor geld, tijd en mankracht wordt ingezet.
De gemeente is bezig met het opstellen van een Omgevingsvisie voor de gemeente Smallingerland. Dit willen wij graag doen sámen met inwoners, ondernemers en bezoekers van de gemeente. Om te weten waar de gemeente in de toekomst naartoe wil, is het belangrijk om te weten hoe inwoners en bezoekers nú denken over Smallingerland. Om dit in beeld te krijgen is er een onderzoek uitgevoerd onder inwoners, bezoekers en werknemers van Smallingerland. De resultaten uit dit onderzoek worden gebruikt bij de totstandkoming van de Omgevingsvisie, die straks een toekomstbeeld van de gemeente geeft. Uit de eerste verkenning blijkt dat de nabijheid van groen, landschap, water, samengevat onder de noemer ‘natuur’ belangrijk wordt gevonden. Daarnaast worden rust en ruimte als de meest kenmerkende eigenschappen van het wonen in de gemeente genoemd.
2.4 Provinciale omgevingsanalyse Fryslân
Onder regie van de provincie is er een provinciale omgevingsanalyse uitgevoerd. De omgevingsanalyse brengt factoren in kaart die niet beïnvloedbaar zijn, maar waar rekening mee moet worden gehouden. De omgevingsanalyse biedt informatie en handvatten voor het maken van keuzes rond de VTH-opgaven waar de partners in Fryslân individueel en gezamenlijk voor staan. De basis voor de omgevingsanalyse wordt gevormd door het Omgevingslab. In het Omgevingslab is op strategisch niveau onderzocht voor welke belangrijkste opgaven de partijen in Fryslân de komende jaren komen te staan.
Het basismodel voor de omgevingsanalyse is toegespitst op de vijf kernthema’s uit het Omgevingslab. De vijf kernthema’s zijn:
Per kernthema is in de omgevingsanalyse uitgewerkt welke koppeling er ligt met de VTH agenda en hoe en in welke mate wij kunnen bijdragen aan een gezond, schoon, veilig en duurzaam Fryslân.
Donkergroen = Bijdrage VTH substantieel.
De wet Vergunningverlening, Toezicht en Handhaving (VTH) is op 14 april 2016 in werking getreden. Deze wet is een aanpassing van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en regelt de randvoorwaarden voor gemeenten en provincies om tot een hogere kwaliteit van de VTH-taken te komen. De wet legt de basis voor de alle omgevingsdiensten, waaronder de FUMO. Een onderdeel van deze transitie is een wijziging van het Besluit omgevingsrecht (Bor) in de vorm van de AMvB VTH. Deze AMvB is op 1 juli 2017 in werking getreden.
De wet VTH verplicht gemeenten een verordening vast te stellen waarin het kwaliteitsniveau voor VTH-taken wordt vastgelegd. De kwaliteitscriteria gaan over proces, inhoud en kritieke massa. Het voldoen aan de criteria zorgt ervoor dat het bevoegd gezag in staat is om de gewenste kwaliteit en continuïteit te leveren. Voor de bij de gemeente achterblijvende taken, de zogenaamde ‘thuistaken’ die dus niet bij een uitvoeringsdienst worden ondergebracht, is een zorgplicht in de wet opgenomen. Gemeenten moeten voor deze ‘thuistaken’ een kwaliteitsniveau vastleggen.
In Fries verband is, uitgaande van de (landelijke) set Kwaliteitscriteria 2.1, een Friese (Model)Verordening Kwaliteit ontwikkeld, het zogenaamde Frysk Peil. Daarin is het kwaliteitsniveau voor zowel de FUMO als voor de Friese gemeenten vastgelegd. In 2016 heeft de raad de Verordening Frysk Peil vastgesteld voor Smallingerland.
Procescriteria richten zich zowel op de cyclus van beleid en evaluatie als op het gebruik van standaard werkprocessen en protocollen en systemen. De basis gedachte van de wetgever achter de regels is gebaseerd op het programmatisch werken, waarbij activiteiten doordacht, gepland, uitgevoerd, gevolgd en geëvalueerd worden ('Big 8', zie hoofdstuk 1).
Massacriteria, opleiding en ervaring
Er zijn meerdere opties om aan de kwaliteitscriteria Frysk Peil te voldoen. Wij voeren de werkzaamheden zelf uit, wij gaan samenwerken met andere partijen of wij zetten de werkzaamheden buiten de deur bij de omgevingsdienst.
In het VTH verbeterplan is omschreven hoe wij met de huidige middelen, collega's en werkwijze op de eenvoudigste manier kunnen voldoen aan de kwaliteitscriteria Frysk peil.
Wij kunnen, zoals organisatie nu is ingericht, voor het overgrote deel voldoen aan de eisen die er worden gesteld aan 'VTH kwaliteit'. De deskundigheidsgebieden en verbeterpunten grijpen wel als een puzzel in elkaar. Waar wij niet aan de kwaliteitscriteria voldoen of waar de gemeentelijk werkwijze afwijkt van de kwaliteitscriteria, is in de 'explain' onderbouwd waarom wij niet aan een deskundigheidsgebied voldoen.
Gemeente breed is er voldoende kennis aanwezig om een 'explain' te rechtvaardigen. In de uitvoeringsprogramma's en – jaarverslagen doen we verslag van de voortgang.
2.6 Algemene uitvoeringskaders
Algemene beginselen van behoorlijk bestuur
Bij de uitvoering van de VTH taken gaat het primair om het toepassen van de wet- en regelgeving gericht op het fysieke domein. We nemen daarbij de algemene beginselen van behoorlijk bestuur in acht. De toepassing van wet- en regelgeving is niet altijd eenvoudig. Soms zijn regels (bv.) niet naleefbaar, of hebben niet het effect dat er mee wordt beoogd. In de praktijk doen zich geregeld situaties voor die aanleiding zijn om de regels zelf of de toepassing van VTH instrumenten aan te passen. Onze gemeente spant zich in om regels en de toepassing ervan, steeds zo goed mogelijk aan te laten sluiten bij de doelen die met de wet- en regelgeving beoogd worden. In schema:
Het is ongewenst dat vergunningverlening en toezicht en handhaving op dossierniveau door dezelfde persoon worden uitgevoerd. Dit geldt ook voor langjarig toezicht op hetzelfde bedrijf door dezelfde persoon. Daarom hebben we de uitvoering van VTH taken zo georganiseerd, dat de taken en activiteiten van medewerkers functioneel en op persoonsniveau zijn gescheiden tussen vergunningverlening enerzijds en toezicht en handhaving anderzijds. Er is ook altijd een functionele scheiding tussen de VTH taken van een gemeente en de betrokkenheid als bouwer/opdrachtgever/initiator/ondersteuner van activiteiten.
Functiescheiding verhindert niet dat accenten en kritische punten uit het vergunningen traject, extra aandacht bij toezicht en handhaving krijgen. Ook omgekeerd worden ervaringen bij toezicht en handhaving (veel voorkomende gebreken bv.) aandachtspunten bij de vergunningverlening.
Dezelfde regels voor de gemeente
Onze gemeente wil een betrouwbare partner zijn in het maatschappelijk verkeer. Daar hoort bij dat wij zelf ook de regels volgen en naleven die wij aan anderen stellen.
De veel voorkomende processen worden gestructureerd en gedocumenteerd. De uitvoering in overeenstemming met dit standaard proces wordt geborgd door de veel voorkomende processen te laten ondersteunen door een daarop ingericht ICT systeem. Onze gemeente wil hierbij met de partners in Fryslân samenwerken, zodat de werkprocessen en informatie-uitwisseling worden gestandaardiseerd en gestructureerd.
ICT ondersteuning, registratie persoonsgegevens
Wij maken gebruik van een applicatie die ingericht is op de processen van onze gemeente. In 2019 wordt hiervoor een nieuwe applicatie (Squit 20/20) aangeschaft en ingericht. Ook bereiden wij ons voor op het digitaal stelsel omgevingswet (DSO) als onderdeel van het project Invoering Omgevingswet.
De nieuwe Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) vervangt sinds eind mei 2018 de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp). De processen en registraties die we gebruiken bij de VTH taken, zijn aan de AVG getoetst en aangepast als dat nodig is.
Ten aanzien van de dienstverlening werken wij op basis van de volgende uitgangspunten:
Dienstverlening strekt zich ook uit tot een goede omgang met belanghebbenden waarbij oog is voor de belangen van verschillende betrokkenen. We maken een zorgvuldige afweging tussen deze belangen en communiceren daar helder over. Daarom zijn we in onze gemeente een paar jaar geleden gestart met het project 'Helder communiceren'. Er zijn inmiddels veel standaardteksten van o.a. vergunningen en brieven herschreven in begrijpelijke taal.
Goede dienstverlening bestaat uit het meedenken met de inwoner of de ondernemer, het helpen mogelijk maken en duidelijk uitleggen waarom iets wel of niet mogelijk is. Middelen die leiden tot tevreden klanten zijn service, betrokkenheid snelheid, de nabijheid en de kwaliteit van de geleverde diensten.
Onze gemeente publiceert alle lokale regelgeving in de Breed-uit en via www.overheid.nl. Op maat gegeven informatie wordt, als dat gevraagd wordt, ook schriftelijk/digitaal bevestigd.
De klanttevredenheid wordt steekproefsgewijs onderzocht door mondelinge vragen en klanttevredenheidsonderzoeken die door of in opdracht van de gemeente worden uitgevoerd. Ambitie voor de toekomst is om te onderzoeken of dit digitaal kan worden opgezet, zodat de antwoorden kunnen worden gebruikt voor verdere verbetering van het proces.
Bereikbaarheid en beschikbaarheid buiten kantooruren (piket)
Onze gemeente moet ook buiten kantooruren bereikbaar en beschikbaar zijn om te kunnen inspelen op acute klachten. In de praktijk wordt deze bereikbaarheid en beschikbaarheid vorm gegeven in samenwerking met de partner organisaties. Acute klachten op het vlak van milieu kunnen 24 uur per dag worden gemeld bij het milieu-alarmnummer (waarin gemeenten, GS, FUMO, RWS en het Wetterskip samenwerken). Daarnaast is het 112 alarmnummer beschikbaar, vanuit de meldkamer Noord-Nederland kan contact gezocht of gelegd worden met verantwoordelijke diensten.
Voor meldingen en calamiteiten in de openbare ruimte is er een gemeentelijk calamiteiten telefoonnummer beschikbaar buiten kantooruren. Dit betreft buitendienst medewerkers die niet bij ons team werken.
Onze gemeente heeft een organisatie voor crisis en rampenbestrijding. Hierin zitten de officieren van dienst voor bevolkingszorg (OVD-BZ). Die zijn bij toerbeurt bereikbaar met een zogenaamde 'hard piket 24/7 dienst'. Daarnaast zijn de bouwkundig en milieumedewerkers en de medewerkers openbare orde en veiligheid eventueel ook buiten kantooruren beschikbaar voor calamiteiten, maar hiervoor is geen piket dienst. We bekijken nog of we wel hard piketdiensten voor medewerkers van bv. communicatie gaan invoeren.
Er zijn belangrijke en intensieve relaties binnen onze gemeente met het team Klantcontact (vml. Servicecentrum) waarmee we samenwerken in de front office. Daarnaast werken we samen met de teams 'Omgeving' en 'Ondernemen en ontwikkelen' (vml. afdeling Ontwikkeling) in het kader van adviezen op ruimtelijke beleidsthema’s en de uitvoering van VTH taken. Ook is er een nauwe samenwerking met de collega’s van het team Concern (vml. afdeling Bestuursondersteuning) o.a. op het gebied van openbare orde en veiligheid. Ook werken we samen met het team Omgevingsbeheer (vml. afdeling Openbare werken).
De risicoanalyse geeft een beeld van de objecten en activiteiten met de grootste risico’s. Van de meest gangbare processen met de grootste risico’s is bepaald of en hoe het instrument vergunningen, toezicht en handhaving aan de beperking van de risico’s kan bijdragen.
3.1 Probleem- en risicoanalyse
De basis van het VTH beleidsplan 2019-2022 bestaat uit een probleem- en risicoanalyse.
De probleemanalyse heeft vijf onderdelen:
3.1.1Evaluatie Toezicht- en Handhavingsbeleid Wabo 2012-2018
In 2012 hebben wij voor onze Wabo-taken een integraal toezicht- en handhavingsbeleid vastgesteld. Doelstelling van dit plan was "het waarborgen van een schone, veilige, plezierige en duurzame leefomgeving" voor de inwoners van onze gemeente.
Het beleid was opgesteld voor de periode 2012 – 2016. Dit beleid heeft voldaan aan de verwachtingen. Om die reden hebben wij in 2015 de looptijd verlengd met een periode van twee jaar. Een belangrijk motief daarvoor was de ontwikkeling van de Omgevingswet. In eerste instantie was de Omgevingswet aangekondigd voor 2018. Doelstelling was om het nieuwe beleid te baseren op deze wet. De invoering van de Omgevingswet is in elk geval uitgesteld tot 2021. Het is niet wenselijk ons huidige beleid tot 2021 te verlengen. Om die reden is de keuze gemaakt voor een actualisatie op basis van bestaande wetgeving.
Evaluatie uitgangspunten bouw- en gebruiksfase
In het beleid 2012 - 2018 is een onderverdeling gemaakt in de bouwfase en de gebruiksfase. In de gebruiksfase zijn brandveilig gebruik/brandveiligheid en milieuaspecten samengevoegd. De bouwfase is een proces dat eindigt na realisatie van de bouw/sloop. De gebruiksfase is cyclisch.
In het beleid was een risicobeoordeling voor de bouw-, sloop en gebruiksfase opgenomen. De score was bepalend voor de diepgang en frequentie van het toezicht. Voor de frequentie was het naleefgedrag niet bepalend. Monitoring was lastig door het gebruik van verschillende systemen. Vanaf 2018 zijn we daarom gestart met een thematische en projectmatige aanpak.
In de afgelopen programmaperiode hebben wij veel aandacht besteed aan brandveiligheid. Naast toezicht en handhaving is gebruik gemaakt van voorlichting in de vorm van brochures, een pop-up store, aandacht in Breeduit en bedrijfsbezoeken. Deze aanpak heeft goede resultaten opgeleverd. Het aantal geconstateerde overtredingen bij brandveilig gebruik is in de loop van de jaren verminderd.
Het beleid 2012-2018 is toegespitst op de Wabo taken voor toezicht en handhaving. In de tussenliggende periode is de wetgeving aangepast en is ook de verplichting opgenomen om voor vergunningverlening een risicoanalyse op te stellen.
In het beleid 2012-2018 is opgenomen dat wij naar aanleiding van klachten in actie komen. Het blijkt dat het aantal klachten toeneemt en dat deze een behoorlijk aanslag op de beschikbare capaciteit kunnen geven. De inzet van de gemeente is niet in alle gevallen nodig. Inwoners hebben eigen verantwoordelijkheid en moeten/kunnen elkaar ook aanspreken op overlastsituaties. Om die reden hebben we behoefte aan klachtenbeleid waarin we o.a. aangeven welke klachten prioriteit hebben.
In de uitvoeringsprogramma's zijn jaarlijks de consequenties van nieuwe wetgeving uitgewerkt. Het is goed dat in het nieuwe beleidsplan te benoemen. Een voorbeeld is het van kracht worden van de Landelijke Handhavingsstrategie (LHS).
Vanwege nieuwe inzichten, ontwikkelingen en veranderde wetgeving is een actualisatie van de risicoanalyse en de toezichts- en handhavingsstrategieën nodig. Ook is het belangrijk de sanctiestrategie te actualiseren.
Een belangrijke ontwikkeling is dat interne samenwerking en afstemming in de gemeentelijke taken voor vergunningverlening, toezicht en handhaving steeds meer aandacht krijgt. De toezichthouders op het publiek domein zijn sinds 2014 onderdeel van het team VTH. Ook is er steeds meer nadruk op de samenwerking bij de organisatie van evenementen en de drank- en horecawetgeving.
In 2014 is een deel van onze uitvoeringstaken op het gebied van milieu ondergebracht bij de regionale uitvoeringsorganisatie FUMO. Dat betreft vooral de meest risicovolle milieuactiviteiten. De nadruk in de eigen organisatie is daarmee meer verschoven naar toezicht op brandveilig gebruik. Het toezicht wordt steeds meer thematisch-projectmatig georganiseerd. De resultaten zijn positief.
Interbestuurlijk toezicht (IBT)
De provincie Fryslân heeft de wettelijke verplichting de uitvoering van de Wabo-taken door de gemeenten te controleren en daarover jaarlijks te rapporteren.
3.1.2Risicoanalyse, prioritering
Het toezicht en toetsing van vergunningaanvragen (en meldingen) is risicogestuurd. Risicosturing houdt in dat bepaalde onderdelen van een aanvraag of melding intensiever en andere onderdelen juist minder uitgebreid worden gecontroleerd. Hieraan zijn beperkingen verbonden (verschillend per wetgevingskader). Voor dit VTH beleidsplan 2019-2022 hebben wij een integrale risicoanalyse uitgevoerd op de belangrijkste taken en relevante activiteiten. Deze analyse is uitgevoerd met intensieve betrokkenheid van onze bestuurders en medewerkers. Door deze werkwijze hebben wij een goede afstemming tussen de bestuurlijke aandachtspunten en de prioriteiten en het inzicht van de vakmensen.
De toepassing van de risicoanalyse (zie bijlage 2) is veel breder dan de integrale risicoanalyse voor het strategisch VTH beleid. Er worden ook gedetailleerder risicoanalyses uitgevoerd per deelgebied van taken of deskundigheidsgebied. Dit gebeurt om binnen deze gebieden de inzet van de medewerkers nader te kunnen sturen (capaciteit zo goed mogelijk inzetten, accenten leggen bij de uitvoering). Zo is er voor evenementen een specifieke risicoanalyse. Voor het toetsen en het toezicht houden op de Bouwbesluitvoorschriften hebben wij de risicomatrix verder uitgewerkt. In bijlage 4 hebben we de toets- en toezichtmatrix vergunningen opgenomen.
In de risicoanalyse hebben we alle VTH-activiteiten verdeeld in prioriteit hoog, middel en laag. In het uitvoeringsprogramma bepalen wij de prioriteiten voor het betreffende jaar.
Voor de meest risicovolle activiteiten, prioriteit hoog, zetten wij in de gebruiksfase structureel en planmatig toezicht in. Deze bedrijven en activiteiten controleren wij in de basis 1 keer per 2 jaar. Als blijkt dat een organisatie zich niet houdt aan de voorschriften en er grote risico's zijn voor mens en milieu gaan wij de controle intensiveren. Indien een bedrijf voldoet aan de voorschriften kan er een controle worden overgeslagen.
Voor activiteiten met de prioriteit middel en laag werken wij omgevingsgericht. Wij spelen flexibel in op de actuele landelijke en lokale omgevingsvraagstukken. Door middel van het uitvoeren van steekproeven kan worden bepaald of een omgevingsvraagstuk bij ons ook daadwerkelijk speelt. De uitkomsten kunnen worden meegenomen in een gerichte aanpak.
De thema's in de gebruiksfase worden jaarlijks vertaald in projectplannen en projectmatig opgepakt.
Bij een lagere prioriteit neemt de frequentie en diepgang of omvang van de toetsing of toezicht af ten opzichte van activiteiten met een hogere prioriteit. Binnen marges zetten wij de beschikbare capaciteit zo risicogestuurd en gericht mogelijk in.
3.1.3Taken, capaciteit en geld
De beschikbare capaciteit (en geld) moet toereikend zijn om de taken goed te kunnen uitvoeren. In de begroting moet dat worden geborgd. In het jaarlijks op te stellen VTH Uitvoeringsprogramma wordt steeds bepaald of en hoe de beschikbare capaciteit en geld toereikend zijn voor de VTH opgaven (input) waarvoor wij in dat jaar aan de lat staan.
Hierbij is rekening gehouden met de prioriteiten uit de risicoanalyse en de bijbehorende toetsniveaus. De basisformatie van het team VTH is opgenomen in bijlage 3.
De VTH opgaven waarvoor wij staan worden deels door de FUMO uitgevoerd. De FUMO stemt met de deelnemers af welke capaciteit en geld nodig is voor een goede uitvoering van de VTH taken - die zij voor ons uitvoeren - in het volgende begrotingsjaar.
3.1.4Bestuurlijke en maatschappelijke aandachtspunten
Beheersing van risico’s in de fysieke leefomgeving is een samenspel tussen veel betrokkenen. Het team VTH heeft veel - vooral van wetten en regels afgeleide - instrumenten ter beschikking om gedrag te beïnvloeden en naleving af te dwingen. Hoe essentieel die instrumenten ook zijn, verantwoordelijk gedrag en spontane naleving, rekening houden met elkaar en met omstandigheden, zijn voor veel inwoners en ondernemers de natuurlijke manier van handelen. Wij gaan er vanuit dat het overgrote deel van inwoners en ondernemers uit zichzelf bereid is om de normen die gelden na te leven en de eigen verantwoordelijkheid kan dragen. We maken gebruik van voorlichting en gaan in gesprek, bevestigen gewenst gedrag en nemen obstakels weg die ‘leven en werken volgens de norm’ belemmeren.
Sommige gedragingen en activiteiten zijn uit oogpunt van fysieke veiligheid niet heel schadelijk, maar vormen onderdeel van patronen die de rechtstaat op een ander vlak schade doen. De aanpak van ondermijnende criminaliteit is niet langer alleen een taak van de politie en het Openbaar Ministerie. Een effectieve aanpak van de ondermijnende criminaliteit vraagt om een georganiseerde overheid die alle middelen en instrumenten inzet die ze tot haar beschikking heeft. Elke ketenpartner (gemeenten, Openbaar Ministerie, politie, belastingdienst, etc.) kan een bijdrage leveren aan de aanpak.
Waar mogelijk willen wij barrières opwerpen, waarmee kan worden voorkomen dat criminele organisaties of personen misbruik maken van legale structuren of zich weten te vestigen. Dit zal zich onder meer uiten in het versterken van de informatiepositie, actualiseren, regionaal afstemmen en consequent uitvoeren van beleid, kritische procedures bij vergunningverlening, subsidies en aanbestedingen, het uitoefenen van toezichts- en handhavingstaken en de strikte toepassing van sancties.
Wij willen een structureel duurzame samenleving. Kansen die zich bij de uitvoering van de VTH taken aandienen, benutten we zoveel mogelijk. Enerzijds gaat het hier om het inzetten van de wettelijke mogelijkheden om duurzaamheidsmaatregelen af te dwingen of om aan duurzaamheidseisen te voldoen. Anderzijds om het voorlichten en stimuleren om duurzaam handelen te bevorderen.
Veel VTH taken zien toe op de zogenaamde fysieke veiligheid. Onze gemeente geeft daarnaast ook aandacht aan de sociale veiligheid. Sociale veiligheid gaat over thema’s als criminaliteit, (uitgaans)geweld, verloedering van de omgeving en het gevoel dat deze thema’s bij de burger oproepen. Wet- en regelgeving bij deze thema’s is vooral terug te vinden in de Algemene plaatselijke verordening en bijzondere wetten, zoals de Drank- en Horecawet, Winkeltijdenwet en dergelijke. Tussen beide typen veiligheid zit in de praktijk overlap. We werken in onze gemeente aan het opstellen van integraal veiligheidsbeleid. De bedoeling is om dit in 2019 vast te stellen.
Het oordeel over de uitvoering van VTH taken (en zelfs van de gemeente) wordt in grote mate bepaald door de manier waarop we met klachten en meldingen omgaan. Bij overtreding van een wettelijk voorschrift geldt dat het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moet maken. Dit wordt ook wel de beginselplicht tot handhaving genoemd. Bij bijzondere omstandigheden mag het bestuursorgaan besluiten niet handhavend op te treden. Dit kan bijvoorbeeld wanneer er een concreet zicht op legalisatie bestaat. Daarnaast kan handhavend optreden onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen, zodat van optreden in die concrete situatie moet worden afgezien. In de praktijk wordt vaak een beroep gedaan op de 'onevenredigheid van de handhaving'. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de wijze waarop wij klachten en meldingen behandelen.
Leefomgeving in samenwerking met wijken en dorpen
VTH taken kunnen (en soms: moeten) een belangrijke rol spelen bij de leefomgevingskwaliteit in wijken en dorpen. Onze gemeente werkt samen met betrokken bewoner(sgroepen) om signalen op te vangen en overlast te voorkomen. De gemeente ondersteunt de betrokkenheid en eigen verantwoordelijkheid van bewoners, instellingen en bedrijven waar nodig, door VTH instrumenten in te zetten.
3.1.5Monitoring, weging en conclusies
Strategische doelen zijn minder specifiek van aard. In de uitvoeringsprogramma’s worden ze met concrete acties specifieker gemaakt, over de uitvoering ervan en de resultaten wordt in het jaarverslag gerapporteerd. De evaluatie in het jaarverslag kan aanleiding zijn om het beleidsplan tussentijds aan te passen/bij te stellen.
De gemeente probeert de risico’s voor de leefomgeving beheersbaar te houden door er op toe te zien dat alle gebruikers van de leefomgeving zich aan de regels voor die leefomgeving houden. Beheersing van risico’s richt zich op de twee belangrijkste aspecten: het naleefgedrag van de gebruikers van de leefomgeving en de negatieve effecten in het geval van niet naleving. We bevorderen goede naleving en controleren en handhaven met extra tijd en aandacht de grootste risico’s. Bij de kleinere risico’s kiezen we weloverwogen een passend (lager tot veel lager) controle, toezicht of handhavingsniveau.
Uit de probleemanalyse wordt duidelijk dat de activiteiten die hoog scoren in de risicomatrix extra aandacht behoeven. Daarnaast voeren we de primaire VTH taken uit en maken we een omslag van output gestuurde resultaatafspraken naar outcome gestuurde resultaatafspraken.
De VTH beleidscyclus, de toepassing van de 'Big-8' vraagt nog de nodige extra inspanning om goed te werken. Het is een omvangrijke opgave voor het team VTH om passende, haalbare prioriteiten te stellen en daar naar te handelen. Hierin zal stap-voor-stap geleerd moeten worden. Over een breed geheel van taken (uitvoering, opleiding, doelen, evaluatie) is verbetering mogelijk. Dit beleidsstuk is daarin een belangrijke stap.
De samenwerking met partner organisaties (afstemming en uitwisseling van informatie, gezamenlijke leeromgeving) kan hieraan een verdere bijdrage leveren.
Het doel van het VTH beleid is het onderhouden en verbeteren van een veilige, gezonde en leefbare en duurzame omgeving. Om dit algemene doel te bereiken hebben wij voor de komende periode een aantal doelen geformuleerd. De doelen zijn afgeleid uit de doelstellingen uit het Collegeprogramma, diverse visies, de uitkomsten van de omgevingsanalyse Fryslân en de risicoanalyse. Bij het vaststellen van de doelen is ook gekeken naar de risico’s, naar waar inwoners, bedrijven en instellingen last van hebben.
In het jaarlijkse uitvoeringsprogramma werken wij de doelen daar waar nodig verder uit naar meetbare doelen en prestatie-indicatoren en concrete acties die zijn gekoppeld aan de beschikbare capaciteit. De doelen zijn:
Doel 1: veilige bouwwerken en veilig gebruik van bouwwerken
Doel 3: leefbaarheid van kernen en buitengebied
In dit hoofdstuk omschrijven wij de uitgangspunten voor de behandeling en afhandeling van vooroverlegplannen, aanvragen om vergunningen, ontheffingen en meldingen. Het gaat daarbij niet alleen om omgevingsvergunningen op grond van de Wabo. Daarnaast beschrijven wij op welke wijze wij vergunningaanvragen, ontheffingen en meldingen toetsen en welke prioriteit wij geven aan een aanvraag of ontheffing.
Wij stellen ons pro actief op en proberen vanuit een klantgerichte houding de aangevraagde activiteit mogelijk te maken. Hierbij proberen wij de uitgangspunten van de toekomstige Omgevingswet nu al zoveel mogelijk in praktijk brengen.
Bij de beoordeling van de vraag wordt ook beoordeeld wat het effect van de activiteit is op de omgeving en hoe dit zich verhoudt tot de belangen van omwonenden. Van de initiatiefnemer verwachten wij dat er voor het indienen van een aanvraag omgevingsvergunning overleg is gevoerd met belanghebbenden (participatie). Deze werkwijze moet leiden tot een transparante afweging, met name m.b.t. de belangen die de overheid beschermt, de belangen van de aanvrager en die van derde belanghebbenden.
Wij proberen de doorlooptijd van een procedure zo kort mogelijk te houden. Als de aanvraag niet volledig is geven wij duidelijk aan welke informatie wij nog nodig hebben. Dit voorkomt dat de aanvrager meerdere keren stukken moet indienen. Indien nodig verbinden wij voorschriften aan een beschikking om de impact (gevaar, hinder, verontreiniging e.d.) die een activiteit mogelijk veroorzaakt te verkleinen. Als wettelijk kan worden volstaan met algemene voorschriften en dus maatwerk niet nodig is, kan een meldingen systeem het vergunningensysteem vervangen.
Wij zetten de benodigde capaciteit en beschikbare middelen zo efficiënt en effectief mogelijk in. Procedureel en inhoudelijk betekent dit:
Om dit na te kunnen gaan monitoren wij de volgende aspecten:
** Wanneer er in de praktijk veel op eenzelfde voorschrift moet worden gehandhaafd, gaan we na of we het voorschrift anders moeten formuleren
5.2 Toetsingskaders vergunningaanvragen
Wij hanteren zoveel mogelijk objectieve criteria bij het beoordelen van vooroverlegplannen, aanvragen en meldingen. Dit doen wij door een uniforme manier van toetsen en een kwaliteitsniveau vast te leggen. Ongeacht de behandelende medewerker vindt hierdoor een eenduidige toetsing plaats. Het gebruik van toetsprotocollen, een tijdige onderlinge afstemming en collegiaal toetsen, het 'vier ogen principe', bevordert dit.
Wij werken volgens de ‘case management’ methode. Hierbij heeft de aanvrager één aanspreekpunt (de casemanager/Wabo-coördinator) die de regie voert op (het afhandelen van) de aanvraag. De casemanager bewaakt het proces, zorgt dat de juiste adviezen worden gevraagd en geleverd (intern en extern), stemt zo nodig af tussen adviseurs (onderling) en aanvrager, lost problemen op en stelt de beschikking op.
We streven er naar om volledig digitaal te werken. De processtappen van de standaardwerkwijzen hebben wij vastgelegd in het (nieuwe) automatiseringssysteem Squit (20/20). Het gaat hier op hoofdlijnen om de volgende processtappen en deelactiviteiten:
Van een aanvraag of verzoek wordt een zaak aangemaakt in het zaaksysteem. Alle documenten die betrekking hebben op de zaak worden hierin opgeslagen. Na besluitvorming worden de stukken gearchiveerd in het systeem.
De Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (Bibob) geeft de gemeente de mogelijkheid de achtergrond van een bedrijf of persoon te laten onderzoeken. Als er ernstig gevaar dreigt dat de vergunning of subsidie wordt misbruikt kunnen wij de vergunning weigeren of de afgegeven vergunning of subsidie intrekken. Wij hebben Bibob beleid vastgesteld.
Inwoners en bedrijven kunnen voor al hun vragen over bouwen, milieu, bestemmingsplannen, etc tijdens de dag-openingstijden bij ons terecht in het gemeentehuis. Zeker daar waar sprake is van bouw, milieu bestemmingsplan activiteiten leert de ervaring dat voor goede en duidelijke informatie, persoonlijk contact met de klant de beste optie is. Wij proberen de meeste vragen direct te beantwoorden. Als wij de vraag niet direct kunnen beantwoorden, nemen wij de vraag in en koppelen deze later terug naar de aanvrager.
Als een aanvrager een meer uitgewerkt plan heeft, kan hij ook een schetsplan indienen om een indicatie van de haalbaarheid te krijgen op het gebied van de welstand en het bestemmingsplan. De aanvrager kan zijn initiatief zo nodig aanpassen en verder uitwerken. De aanvrager loopt zodoende tijdens de officiële aanvraag niet meer tegen onverwachte obstakels aan. Ook kunnen wij in het voortraject adviseren over de wijze van vergunningaanvraag (gefaseerd, deelactiviteiten). De ervaring leert dat de meerderheid van de vooroverleggen leidt tot een formele aanvraag. De tijd die (kosteloos) wordt gestoken in de behandeling van een vooroverleg, wordt in het formele stadium dus vaak teruggewonnen. Als een schetsplan wordt goedgekeurd en het uitgewerkte plan is conform dit schetsplan, dan wordt de vergunning verleend.
Bij ingrijpende of bestuursgevoelige plannen vindt in elk geval overleg met de portefeuillehouder plaats.
Met deze manier van werken lopen wij ook vooruit op de Omgevingswet waarin overleg met de initiatiefnemer 'aan de voorkant van het proces' belangrijk is en de proceduretermijnen korter zijn.
Procedures vergunningen en meldingen
Als een aanvrager voor één of meerdere van de uit te voeren activiteiten een omgevingsvergunning aanvraagt of een melding doet, dan zijn op de behandeling van de aanvraag de procedureregels van toepassing. Op hoofdlijnen zijn de volgende procedures te onderscheiden:
De landelijke wet- en regelgeving en de lokale regelgeving, zoals Wabo, het Bor, de Mor, ruimtelijke ordening (bestemmingsplan), Bouwbesluit en -verordening, welstandscriteria en de Algemene plaatselijke verordening - plus daarop gebaseerd beleid - wordt altijd, voor zover van toepassing, geheel getoetst. In hoofdstuk 3 zijn we al ingegaan op het risico gestuurd toetsen.
Tijdens de aanvraagprocedure toetsen wij de aanvragen op verschillende aspecten.
In bijlage 5 hebben wij voor de meest voorkomende procedures inzichtelijk gemaakt welke stappen worden doorlopen bij de toetsing van de aanvragen, te weten:
5.3 Actualisatiestrategie vergunningen
Door diverse oorzaken verliezen afgegeven vergunningen hun actualiteit. Voorbeelden zijn jurisprudentie en wijzigingen in wet- en regelgeving, wijzigingen in de best beschikbare technieken die een bedrijf kan toepassen op basis van Europese wijzigingen in Nederlandse BBT-informatiedocumenten en standaard voorschriftenpakket (via Landelijke redactie standaardteksten omgevingsvergunning, LRSO). Het periodiek actualiseren van de vergunningen en maatwerkvoorschriften, voor bedrijven die vallen onder het Activiteitenbesluit en het Bouwbesluit (brandveilig gebruik), is daarom een belangrijk aandachtspunt.
Voor milieuvergunningen hebben wij, noch de FUMO, een aparte actualisatiestrategie. Bij (het vooroverleg voor) aanvragen om een veranderingsvergunning wordt de wenselijkheid en/of noodzaak van actualiseren wel meegenomen. Ook bij wijzigingen van wettelijke eisen wordt door de FUMO beoordeeld of actualisatie van omgevingsvergunningen nodig is.
Calamiteiten (binnen de gemeente of elders) kunnen aanleiding zijn om bestaande vergunningen, inrichtingen of gebouwen te controleren op de onderdelen die kwetsbaar zijn gebleken, denk hierbij aan de breedplaatvloeren in 2018 en het gebruik van roestvaststaal in zwembaden in 2017. Zo nodig maken wij tijd vrij om een actualisatie toets te kunnen doen. Eventuele adviezen in circulaires of brieven van de Rijksoverheid worden opgevolgd.
Omgevingsvergunningen die verleend zijn en waar niks mee gedaan wordt, worden ingetrokken (bijlage 5). Op die manier blijven de omgevingsvergunningen actueel.
In dit hoofdstuk geven we een uitwerking van en een aanvulling op de algemene kaders voor het strategisch VTH beleid voor toezicht en handhaving. Het gaat o.a. om een uitwerking van de risicosturing en het integraal werken, de nadruk op preventie boven repressief handhaven, gedogen en de afstemming met het strafrecht. Het doel van toezicht en handhaving is het bewerkstelligen van goed nalevingsgedrag van wet- en regelgeving. Onze gemeente zoekt een goede mix tussen preventief en repressief handhaven.
In 2019 is ook de FUMO gestart met een project voor (meer) risicogestuurd handhaven. Daarvoor is voor 2019 een deel van de capaciteit van de FUMO voor toezicht en handhaving gereserveerd.
Preventie, communicatie, repressie
Toezicht en handhaving zijn nooit een doel op zich, maar altijd gericht op het bereiken van de doelen die achter de regels liggen: gewenst gedrag, ongestoord maatschappelijk verkeer en voorkomen van schade, hinder of overlast. Naleving van (de om deze redenen gestelde) regels heeft o.a. met draagvlak, bekendheid en naleefbaarheid te maken. De strategie voor toezicht en handhaving richt zich op:
Communicatie richt zich op bekendheid van regels en ondersteunt de naleving. Dit werkt dus ook preventief, evenals zichtbaar toezicht en de dreiging met handhaving. Toezicht richt zich dan zowel op het op de hoogte blijven van de maatschappelijke ontwikkelingen en effecten als op het ‘aanspreken op de regels’. Handhaving is vervolgens gericht op het sanctionerend of herstellend optreden.
Een toezichtstrategie geeft aan welke activiteiten worden ondernomen om vast te stellen of wet- en regelgeving worden nageleefd en hoe deze worden georganiseerd. Om na te gaan of voorschriften ook gedurende langere tijd en in alle situaties worden nageleefd, is het noodzakelijk om projectmatig of operationeel toezicht te blijven uitvoeren. Daarnaast is het nodig om capaciteit te reserveren voor onaangekondigde en steekproefsgewijze controles en surveillance. Elke dag zijn er handhavers bij de weg. Als wij in het veld overtredingen constateren of er komen meldingen van derden, dan gaan wij handhaven. Eventueel wordt er op basis van de LHS ook strafrechtelijk opgetreden.
Bij het opstellen van het uitvoeringsprogramma onderscheiden we drie fasen: de bouwfase, gebruiksfase en sloopfase. Toezicht wordt op de volgende manieren ingezet:
Alle toezicht- en controlebezoeken zijn momentopnames. Bedrijven en inwoners blijven verantwoordelijkheid voor een goede naleving van de gestelde voorschriften en van wet- en regelgeving.
Voor een uniforme en effectieve uitvoering van het toezicht wordt (als de aard en de frequentie van het toezicht zich daarvoor leent) gebruik gemaakt van toezichtprotocollen en projectplannen. Met het gebruik van toezichtprotocollen en projectplannen streven wij erna om uitwisselbaarheid, samenwerking en het gelijk behandelen van gelijke gevallen tussen gemeenten en andere betrokken organisaties te bevorderen.
De toezichthouders bouwfase maken gebruik van een toezichtprotocol. Dit is een hulpmiddel om te komen tot en het uitvoeren van integraal, kwalitatief en efficiënt toezicht op naleving van de Wabo. In de gebruiksfase controleren wij per branche. De projectleider/ toezichthouder stelt voor aanvang een projectplan op met behulp van een standaard projectformulier. In het plan van aanpak is o.a. opgenomen waar wij de prioriteit op leggen, wat er wordt gecontroleerd, informatievoorziening, planning en uren raming. Hierdoor controleren wij bedrijven binnen een branche op dezelfde manier.
Risico sturing en programmatisch werken
De uitkomst van de risico- en probleemanalyse benutten we voor de prioritering bij het toezicht en de handhaving. Wij pakken het toezicht en de handhaving zoveel mogelijk thematisch en/of branchegericht op. Dit heeft efficiency voordelen (zie hoofdstuk 3).
Hierbij wordt het probleem nader geanalyseerd, wordt een passende aanpak bedacht, uitgewerkt en uitgevoerd. De keuze voor de inzet van instrumenten wordt zo bewuster gemaakt en doelen worden scherper gesteld.
Wij hebben een rol in het toezicht op evenementen die in onze gemeente worden georganiseerd. Voor de middelgrote en grote evenementen spelen veiligheidsaspecten een steeds grotere rol. Dit is een taakverzwaring voor zowel de organisatoren van het evenement, als de gemeente. Aanvragen om evenementen vergunningen toetsen wij aan het beleid. Bij grote evenementen (zoals het Veenhoop festival) voeren onze toezichthouders de controle op de evenementenvergunning ('de schouw') uit samen met politie, GGD, brandweer en de gemeente. Dit gaat over het hele veiligheidsaspect. Eventueel worden geluidsmetingen uitgevoerd door de FUMO.
Artikel 13b van deze wet is het juridisch instrument om op te treden tegen illegale verkooppunten en/of productie van verdovende middelen. In samenwerking met de politie sluiten en verzegelen wij een pand voor een bepaalde periode. Tijdens deze periode controleren wij de verzegeling. Na afloop van de sluitingsperiode wordt het pand weer geopend door onze toezichthouders.
Wij voeren als regel de handhavingstaken waarvoor wij 'aan de lat staan' zelf uit. In een aantal gevallen zijn of kunnen handhavingstaken aan andere organisaties worden uitbesteed, bijvoorbeeld aan het Wetterskip of It Fryske Gea. Bij uitbesteding of inhuur stellen wij minimaal dezelfde kwaliteitseisen als aan de eigen uitvoering.
Integraal werken, samenwerking tussen toezichthouders
Toezichthouders binnen en buiten de gemeente signaleren volgens afspraak voor elkaar. Om signalen beter te herkennen, wordt het toezicht incidenteel samen uitgevoerd.
Een belangrijk uitgangspunt van handhaving is dat de gemeente in beginsel over moet gaan tot handhaving bij overtreding van wet- en regelgeving waarvoor de gemeente het bevoegd gezag is. Dit wordt de beginselplicht tot handhaving genoemd. Deze term wil zoveel zeggen, dat niet zonder goede reden van handhaving mag worden afgezien. Soms is er geen ‘rechtvaardigingsgrond’ voor een sanctie. Uit de rechtspraak volgt ook dat overwogen kan worden van handhaven af te zien als er concreet zicht op legalisatie bestaat, of wanneer handhavend optreden zodanig onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen, dat van optreden in die concrete situatie behoord te worden afgezien. Niet-handhaven omdat de prioriteit elders gelegd wordt en de capaciteit niet beschikbaar is, is vanuit de beginselplicht tot handhaving bezien, uitgesteld handhaven. Onze gemeente geeft sommige onderwerpen een lagere prioriteit, maar dat betekent niet dat van handhaving wordt afgezien. Uitgesteld handhaven onderscheidt zich van gedogen (zie verderop).
Als toezicht niet leidt tot naleving van de regels dan kunnen verschillende sanctie-instrumenten worden ingezet:
De sanctiestrategie heeft betrekking op de toepassing van bestuurlijke maatregelen en bestaat uit drie stappen:
Bij constatering van de overtreding informeren we de betrokkene schriftelijk en krijgt de betrokkene een termijn om de overtreding te herstellen. Er wordt gewaarschuwd voor verdere maatregelen;
Als bij hercontrole blijkt dat de overtreding niet (of niet geheel) ongedaan is gemaakt, volgt een brief waarin we het voornemen tot het opleggen van een bestuurlijke maatregel aankondigen. Betrokkene krijgt de gelegenheid hierop (binnen een te stellen termijn) een zienswijze in te dienen;
Als na beoordeling van de zienswijze niet wordt afgezien van handhaving en de overtreding voortduurt, wordt het besluit genomen tot het opleggen van een bestuursrechtelijke maatregel (meestal een last onder dwangsom).
Uitgangspunt is dat verbeurde dwangsommen ook worden ingevorderd.
Wanneer sprake is van acuut gevaar of dreigende onherstelbare schade kan sneller optreden noodzakelijk zijn. Stap 1 of de eerste twee stappen kunnen dan worden overgeslagen. Ook bij herhaald overtreden kan sneller tot het treffen van bestuursrechtelijke maatregelen worden overgegaan.
Hoogte dwangsom en begunstigingstermijnen
De hoogte van de dwangsom moet in redelijke verhouding staan tot de zwaarte van de overtreding ('de geschonden belangen'). Ook willen wij dat de dwangsom de juiste werking heeft. De dwangsom per tijdseenheid of per overtreding moet dus in redelijke verhouding staan tot de ernst van de overtreding. De op te leggen sanctie wordt per situatie bepaald. Dit geldt ook voor het bedrag dat aan de sanctie wordt gekoppeld en voor de begunstigingstermijn.
Als uitgangspunt hanteren we de meest recente versie van de 'Leidraad handhavingsacties en begunstigingstermijnen', opgesteld door Infomil. Deze leidraad is afgestemd op de uitgangspunten van de Landelijke handhavingsstructuur (zie verderop in deze paragraaf).
In bijlage 6 hebben we de Leidraad met toelichting opgenomen (versie 2018-10), aangevuld met een aantal categorieën die ontbreken in de Infomil lijst, maar waaraan wij wel behoefte hebben. Het gaat daarbij o.a. om brandveiligheid, slopen, kap, aanleg en bestemmingsplan.
Gedogen is 'het niet optreden tegen een overtreding van rechtsregels door een orgaan dat tot handhavend optreden juridisch bevoegd en feitelijk in staat is'. Gedogen kan stilzwijgend / passief door het achterwege laten van handhavend optreden. Dit is niet gewenst omdat de illegale situatie in dat geval aan geen enkele regel of voorschrift is gebonden.
Voor uitdrukkelijk gedogen, door het afgeven van een gedoogbeschikking, kan in uitzonderingen plaats zijn:
Uitgangspunt is het handhaven van overtredingen. Daar waar ruimte is voor een afweging, volgt onze gemeente het landelijke gedoogkader, zoals weergegeven in de nota “Grenzen aan gedogen”. (TK 1996-1997, 25 085, nr. 2).
Tot gedogen wordt alleen overgegaan in de volgende gevallen:
Dit is het geval als de overtreding in strijd is met wet- of regelgeving, maar er besluitvorming wordt voorbereid waardoor de strijdigheid zal worden opgeheven. Denk hierbij aan wetgeving die op korte termijn verandert of een situatie waarin via het verlenen van een vergunning legalisatie mogelijk is. Handhaving is dan niet gepast.
Gedogen is bij voorkeur uitdrukkelijk / actief. De motivatie en het gedogen worden dan vastgelegd in een gedoogbeschikking. In deze beschikking worden tijdsduur, omvang en voorwaarden voor het gedogen opgenomen. Ook staat in de beschikking een duidelijke belangenafweging. Een gedoogbeschikking met een dergelijke belangenafweging leidt vrijwel nooit tot precedentwerking. Uit jurisprudentie blijkt dat lang gedogen geen reden is om af te zien van handhaving, dat blijft in veel gevallen mogelijk.
Tijdelijke wooneenheid op bouwlocatie
In aanvulling op bovenstaande situaties is in juli 2018 de beleidsnotitie 'Gedogen tijdelijke wooneenheid op een bouwlocatie' vastgesteld. In deze notitie gaat het om het tijdelijk gedogen van een wooneenheid in afwijking van het bestemmingsplan. Particulieren willen soms tijdens de (ver)bouw van de woning op het bouwperceel gaan wonen. Met het vooraf tijdelijk gedogen kan zowel voor de burger als ambtelijk snel en adequaat op een verzoek gereageerd worden.
6.6 Landelijke Handhavingsstrategie
De Landelijke Handhavingsstrategie (LHS) is onderdeel van de nationale inspanning om de organisatie en uitvoering van vergunningverlening, toezicht en handhaving te verbeteren. Hierbij is uitgegaan van sterke, onafhankelijke handhavingsinstanties, die passend interveniëren bij iedere bevinding. In dit verband wil dat zeggen, afhankelijk van de situatie weloverwogen kiezen voor alleen bestuursrechtelijk, bestuurs- én strafrechtelijk of alleen strafrechtelijk optreden. Ook om in vergelijkbare situaties vergelijkbare keuzes te maken.
De LHS is een onderdeel van de VTH kwaliteitscriteria en is verplicht vanwege de ketensamenwerking bij de handhaving. Het is een instrument dat de keuzes ondersteunt om van een bevinding naar interventie te komen. De LHS biedt rechtszekerheid en rechtsgelijkheid. Hoewel de LHS is ontwikkeld voor het omgevingsrecht, is deze strategie voldoende algemeen om voor het gehele gebied van toezicht en handhaving te gebruiken.
In de LHS wordt gewerkt met een interventiematrix (bijlage 7). Hierbij wordt gekeken naar de overtreding en naar de ernst van de bewuste overtreding. Een bewust gemaakte overtreding met een ernstig gevolg wordt zwaarder aangepakt, bijvoorbeeld met een mix van bestuursrechtelijke en strafrechtelijke middelen. Hierbij is nauwe samenwerking met de politie en het Openbaar Ministerie vereist.
De LHS laat de lokale afwegingsruimte over aanpak en te stellen prioriteiten bij de uitvoering van VTH taken in takt. Het bevordert wel tijdige afstemming en eventuele overdracht van dossiers over en weer. In de afstemming met het OM (het Functioneel Parket in het bijzonder) is afgesproken dat:
Wij conformeren ons bij het toezicht en de handhaving aan de Landelijke Handhavingsstrategie. De matrix is opgenomen als bijlage 7.
Klachten en meldingen zijn geen aanvragen in de zin van de Awb. Er bestaat daarom geen verplichting om binnen een bepaalde termijn te reageren op klachten en meldingen. Omdat de gemeente dienstverlening heel belangrijk vindt, streven wij ernaar om klachten binnen twee werkdagen te beoordelen en de klager op de hoogte te stellen van het vervolg.
Alle klachten worden geregistreerd in ons zaaksysteem, ongeacht de manier waarop ze bij ons binnenkomen. Via het systeem ontvangt de melder/klager automatisch binnen één werkdag een ontvangstbevestiging met het zaaknummer waaronder de klacht/melding is geregistreerd. Na de beoordeling wordt de klacht uitgezet bij een behandelaar. Als vooraf duidelijk is dat wij niets met de klacht kunnen (omdat de klacht bijvoorbeeld niet bij de gemeente thuishoort) dan zal deze gelijk worden afgedaan door de melder hiervan op de hoogte te stellen. Zo nodig wordt de klacht doorgestuurd naar de instantie waar de klacht wel thuishoort.
Na de verdeling van de klachten, stelt de behandelaar de klager/melder binnen twee werkdagen (dus uiterlijk na vier werkdagen) op de hoogte van en informeren over het vervolg van de afhandeling van de klacht. Hierbij heeft de toezichthouder zich verdiept in de klacht en is zo nodig bij de klager en de eventuele overtreder langs geweest. Het verdere proces van de behandeling is afhankelijk van de klacht.
De afhandeling van klachten en meldingen van overlast of (mogelijke) overtredingen legt een fors beslag op de beschikbare tijd. Aard, omvang en tijdsbeslag laat zich moeilijk voorspellen en plannen. Gemiddeld komen er tussen de 200 en 300 klachten en meldingen binnen op jaarbasis bij de gemeente die behandeld worden door het team VTH (muv Publiek Domein). In het vorige beleid zijn wij uitgegaan van 50 klachten en meldingen op jaarbasis. Doordat de klachten nu beter worden geregistreerd is er meer inzicht in de hoeveelheid klachten, maar ook waar de klachten betrekking op hebben. Op die manier kan toezicht en handhaving gerichter ingezet worden.
De binnengekomen klachten kunnen onderverdeeld worden in 2/3e klachten over gebruik/ milieu en 1/3e klachten over bouw. De afhandeling van een klacht neemt gemiddeld 8 uur in beslag in de bouwfase en voor de gebruiksfase gemiddeld 16 uur.
Met de huidige capaciteit is het onmogelijk om alle klachten op te pakken en af te handelen. Het is daarom noodzakelijk om een prioritering te geven aan welke klachten gelijk opgepakt worden en welke klachten later of niet worden afgehandeld. Door een beter inzicht in de soort klachten, kunnen wij aan de hand van deze gegevens een prioritering geven aan de binnenkomende klachten. De risicoanalyse en prioriteringsschema is in bijlage 9 bijgevoegd.
Bij de uitvoering van de VTH-taken zijn veel externe (overheids)organisaties betrokken. In de Wet VTH is opgenomen dat deze partijen de activiteiten af moeten stemmen. In deze paragraaf geven we aan hoe dit is uitgewerkt en op welke gebieden we o.a. samenwerken.
Fryske Utfieringstjinst Miljeu en Omjouwing (FUMO)
In de Wet VTH is de verplichting opgenomen dat gemeenten en provincie een deel van de milieu gerelateerde taken onderbrengen bij een regionaal georganiseerde uitvoeringsorganisatie. In onze provincie is daarvoor in 2014 de FUMO opgericht. Dit betreft een gemeenschappelijke regeling. In de FUMO wordt samengewerkt tussen alle Friese gemeenten, de provincie Fryslân en Wetterskip Fryslân. Onze raad heeft de keuze gemaakt om alleen die taken over te dragen die in de Wet VTH zijn opgenomen. De FUMO kent aanloopproblemen. De productie is lager dan verwacht. Om die reden is in 2017 gestart met een verbeterproces FUMO 2.0. Over de voortgang van dit proces rapporteren wij in onze uitvoeringsprogramma's en jaarverslagen.
De deelnemers van de FUMO hebben de wettelijke verplichting om het uitvoeringsbeleid voor de taken die door de FUMO worden uitgevoerd af te stemmen. Ook dit proces is onderdeel van het verbeterproces FUMO 2.0. De afstemming wordt gecoördineerd door de provincie en is ondergebracht in het eerder genoemde Fries VTH-overleg.
Veiligheidsregio Fryslân (VRF)
Voor alle gemeenten voert de VRF de reguliere risicobeheersingstaken uit. Hiermee worden risicovolle situaties voorkomen en worden maatregelen genomen om de veiligheid te verbeteren. Daarmee is de VRF vooral een ketenpartner. De taken zijn ondergebracht in de productgroepen evenementen, omgevingsveiligheid, repressief advies, structureel terugdringen van ongewenste en onechte meldingen en brandveilig leven.
Onze gemeente heeft geen 'dienstverleningsovereenkomst' (DVO) afgesloten met de VRF. Wettelijke taken worden wel door de VRF gedaan. De toetsing van de vergunningaanvragen op brandveiligheid en de toetsing van het brandveilig gebruik, gebeurt door onze eigen brandpreventist. Bij de toetsing wordt wel samengewerkt met de VRF. Daarnaast is er contact met de VRF t.b.v. het borgen van de brandveiligheid bij evenementen. De overige taken worden zoveel mogelijk door onszelf gedaan. Om te voldoen aan de kwaliteitscriteria willen we een samenwerking met VRF. Daarom zijn we bezig om samenwerkingsafspraken te maken. Onze brandpreventist neemt deel aan provinciale werkgroepen met de VRF, bv. op het gebied van brandveiligheid gebouwen en bluswatervoorzieningen.
Belangrijke ketenpartners zijn de politie en het OM. In de samenwerking staat het thema Veiligheid voorop (zie ook het ‘regionaal beleidsplan Veiligheid 2015-2018 Noord-Nederland’ en het Integraal Veiligheidsplan van onze gemeente dat in 2019 wordt vastgesteld). De regie op de samenwerking en afstemming wordt gevoerd in het lokaal Driehoeksoverleg tussen burgemeester, politie en Officier van Justitie.
De Landelijke Handhavingsstrategie (LHS) geeft een belangrijk kader voor de afstemming tussen straf- en bestuursrecht in het VTH domein. De LHS regelt een heldere rolverdeling en goede afstemming tussen gemeenten en het OM. Ook op het gebied van ondermijnende criminaliteit werken we nauw samen met deze ketenpartners.
Naast de belangrijke rol van Boa’s in de toepassing van de LHS dienen bestuursorganen (gemeenten en provincie) en de FUMO te voldoen aan de kwaliteitscriteria voor de uitvoering van de VTH-taken. In het Bestuurlijk VTH-overleg in 2018 ingestemd met het uitwerken van een provincie dekkende Boa-structuur. De basis voor een dekkende Boa-structuur is een samenwerkingsovereenkomst.
Wij hebben momenteel de Boa-Domein II als 'plustaak' ingebracht bij de FUMO. Met dit 0-uren contract voldoen wij niet aantoonbaar aan de kwaliteitscriteria. In de dienstverlening overeenkomsten voor 2020 en verder moeten een x-aantal uren worden gelabeld voor BOA inzet. Wij conformeren ons aan zowel de uitwerking van de Fryslân dekkende Boa-structuur als aan de samenwerkingsovereenkomst. Wij willen dan ook de optie openhouden voor een eigen Boa-domein II, die meedraait in het Fryslân dekkend Boa-structuur.
We werken veel samen met het Wetterskip op het gebied van waterkwantiteit, het beschermen van primaire en secundaire waterkeringen en de waterkwaliteit. Wij hebben medewerkers van het Wetterskip aangewezen als toezichthouder van onze gemeente. In voorkomende gevallen kunnen zij namens onze gemeente waarnemen/optreden. Deze samenwerking is uitstekend. Een voorbeeld van een project is erfafspoeling bij agrarische bedrijven.
De toezichthouders van het Wetterskip werken samen met die van de gemeente en de FUMO. Naast de reguliere contacten met de medewerkers van het Wetterskip is er regelmatig overleg over actuele zaken en kennisuitwisseling.
Het Wetterskip verleent vergunningen op basis van de Waterwet en de eigen verordening, de keur. Aandachtspunt is dat het gewenst is om op tijd overleg te hebben over de vergunningen die het Wetterskip verleent. Dan kunnen wij zien of er nog samenloop is met door ons af te geven vergunningen en of dit past binnen onze bestemmingsplannen.
De provincie Fryslân houdt toezicht op gemeenten. Het gaat daarbij om de kerntaken in het ruimtelijk-fysieke domein: milieu, bouwen, constructieve veiligheid, ruimtelijke ordening en monumenten. Het provinciale toezicht richt zich op de uitvoering van wettelijke taken door gemeenten. Het toezicht is geen instrument om de VTH kwaliteit te verbeteren, dat is een verantwoordelijkheid van ons zelf. De provincie kan zich bij taakverwaarlozing ‘in de plaats stellen’ of besluiten schorsen of vernietigen.
Ministerie van Economische Zaken (EZ)
In onze gemeente zijn meerdere gasvelden aanwezig waaruit gas wordt gewonnen. Ook zijn er activiteiten met betrekking tot geothermie. Voor deze activiteiten is het ministerie van EZ bevoegd gezag. Wij zijn kritisch op de vergunningen van het ministerie. Indien nodig maken wij gebruik van de mogelijkheid om te adviseren en/of een zienswijze in te dienen. Onze gemeente verleent geen medewerking aan de exploitatie van nieuwe gasvelden. Wij stemmen regelmatig met het ministerie af.
Natuur(beschermings)organisaties
Natuur en landschap spelen een belangrijke rol in onze gemeente. Dit krijgt aandacht op diverse beleidsterreinen, bij de ruimtelijke ordening, economie en toerisme en in allerlei wetten en regels die vervuiling tegengaan. Wij hebben zelf weinig of geen capaciteit in het VTH domein gericht op natuur en landschap. Deze beheertaak ligt bij ons vooral bij de, Fryslân breed werkende, natuurbeheer organisaties zoals ’t Fryske Gea en landelijke organisaties als Staatsbosbeheer en natuurmonumenten. Deze organisaties zijn in het voortraject bij het opstellen van dit beleid betrokken.
Dit is een wettelijk voorgeschreven overleg. De provincie heeft de verplichting dit te coördineren. In dit overleg zijn alle partijen die een rol hebben in de handhaving in het fysiek domein betrokken. Er is een ambtelijk en een bestuurlijk overleg. Door het overleg wordt de kennis in het netwerk ontwikkeld en kunnen afspraken tussen de partners gemaakt worden over samenwerking en gezamenlijke handhavingsprogramma’s. De samenwerking in het Fries VTH overleg is gebaseerd op gelijkwaardigheid van de partijen en de bevoegdheden en taken van de deelnemers.
De gemeente heeft verschillende ketenpartners. Ketenpartners sluiten voor wat betreft taken en verantwoordelijkheden op elkaar aan en zijn daarop aanspreekbaar. Ketensamenwerking betreft onder andere grondstromen en asbestsanering. Deze taken worden uitgevoerd door de FUMO (overeenkomstig het Besluit VTH).
Onze gemeente staat open voor verdere samenwerking in netwerk verbanden.
8 Ontwikkelingen in het omgevingsrecht
In het VTH domein wordt gewerkt vanuit ‘instrumenten’ (de vergunning, het toezicht, de handhaving) maar ook vanuit inhoud: milieu, brand, bouw, openbare orde, etc. In dit hoofdstuk komt juist die laatste benadering aan bod. Strategische kaders zijn moeilijk ‘smart’ te maken, activiteiten makkelijker. Soms zijn ontwikkelingen gewenst van uit een breed perspectief (bijvoorbeeld dienstverlening), soms juist gericht op een specifiek onderwerp. Waar integraliteit in het algemeen de leidraad is (dit staat in dit verband ook voor compleet), moeten we soms juist op heel specifieke onderdelen actie ondernemen. Dat geeft ook ruimte om specifieke, meer probleemgerichte onderwerpen aandacht te geven. En het heeft ook het voordeel dat acties makkelijker te verbinden zijn met prestatie doelen, met resultaat. We beschrijven de uitvoeringskaders en de aandachts- en ontwikkelpunten. Uiteraard besteden we daarbij ook aandacht aan de relatie met nieuwe wetgeving.
De volgende ontwikkelingen die in de wetgeving spelen, waarmee wij in ons vakgebied te maken hebben, zijn:
Het Rijk is druk bezig met de bundeling van een groot aantal wetten en regels op het gebied van de fysieke leefomgeving in één nieuwe Omgevingswet en vier Algemene Maatregelen van Bestuur (AMvB's). De Omgevingswet bundelt de wetgeving en regels voor ruimte, wonen, infrastructuur, milieu, natuur, water, gezondheid en cultureel erfgoed. Doelstelling is om alle wet- en regelgeving voor het fysieke leefmilieu, ook uit de APV, in de Omgevingswet te combineren. Met de Omgevingswet wordt het stelsel van ruimtelijke regels volledig herzien. Een ander doel is verbeteren en versnellen van besluitvorming bij initiatieven door middel van participatie. Dit zorgt voor een groter maatschappelijk draagvlak. Daarnaast geeft de Omgevingswet meer ruimte voor lokale en regionale verschillen (grotere bestuurlijke afwegingsruimte). Het Digitaal Stelsel Omgevingswet (DSO) wordt parallel ontwikkeld en beoogt (o.a.) de onderzoekslasten voor initiatiefnemers te verminderen. Het DSO moet regels en (omgevings)plannen beter ontsluiten en een betere ondersteuning geven bij vergunningaanvragen in het digitaal loket.
De Omgevingswet is op 22 maart 2016 aangenomen door de Eerste Kamer. Nu de Omgevingswet is aangenomen en gepubliceerd werkt het Rijk hard aan de uitvoeringsregelgeving, aanvullingswetten en de invoeringsregelgeving. De bedoeling is dat de wet op 1 januari 2021 in werking treedt.
De wet vraagt om een heel andere werk- en denkwijze van overheden, inwoners en bedrijven. Open, samenhangend, flexibel, uitnodigend en innovatief zijn daarbij de kernwoorden. Het doel van de wet is minder en overzichtelijke regels, meer ruimte voor initiatieven en lokaal maatwerk en het geven en vragen van vertrouwen. Daarbij staat het doel van een initiatief in de fysieke leefomgeving centraal in plaats van de vraag: ‘mag het wel?’ Dit betekent een omslag in de denk- en werkwijze binnen de gemeentelijke organisatie. De houding is: "ja, mits" in plaats van "nee, tenzij".
Omdat de Omgevingswet nog verder moet worden uitgewerkt is dit beleidsplan nog gebaseerd op bestaande wet- en regelgeving. Waar dat mogelijk is anticiperen wij op de uitgangspunten van de nieuwe wetgeving. Na de inwerkingtreding van de Omgevingswet bekijken we of het nodig is om ons VTH beleid eerder dan in 2022 aan te passen.
Omzetten van ons inrichtingenbestand naar activiteiten
De grote lijnen van de wet zijn bekend. Duidelijk is in elk geval dat het begrip inrichting (voor een bedrijf) verdwijnt en wordt vervangen door het begrip (milieubelastende) activiteit. Ook gelden de regels dan voor iedereen die zo'n activiteit uitvoert, ook als die activiteit niet gelijk te stellen is aan 'bedrijfsmatig'. Het omzetten van ons inrichtingenbestand naar activiteiten zal de komende jaren een forse inspanning vragen. Ook is de verwachting dat de rol van toezicht en handhaving alleen maar groter wordt.
Wij zijn in 2016 gestart met het project 'Invoering Omgevingswet in Smallingerland'.
De Omgevingswet brengt grote veranderingen met zich mee voor Raad, college, ambtelijke organisatie en niet in de laatste plaats ook voor inwoners en ondernemers. Op diverse momenten in de komende jaren worden van raad en college besluiten gevraagd in het invoeringstraject.
Vanuit het VTH perspectief zal de komende jaren met name veel aandacht besteed worden aan de volgende zaken:
Deregulering, vermindering lasten en regeldruk
In wet- en regelgeving is bepaald voor welke activiteiten inwoners en bedrijven een vergunning moeten aanvragen om activiteiten te mogen uitvoeren of ondernemen. Deze regelgeving ontwikkelt zich in die zin, dat de verantwoordelijkheid voor het naleven van wettelijke eisen bij het uitvoeren van activiteiten nadrukkelijker bij de uitvoerder (vaak de aanvrager van de vergunning/initiatiefnemer) komt te liggen. Dit gebeurt door het vervangen van een vergunningplicht door een meldingsplicht of het geheel afschaffen van een vergunningplicht. Dat houdt vaak een verschuiving in van het ‘toestemmen vooraf’ naar het ‘controleren achteraf’ en daarmee een verschuiving van vergunningverlening naar toezicht en handhaving.
In het project Invoering Omgevingswet bekijken we welke consequenties dit heeft voor de vergunningverlening. Voor een deel regelt de rijksoverheid dit niet meer, maar komen de kaders voor vergunning- en meldingsplicht in het Omgevingsplan, aangepast aan de lokale wensen in onze gemeente. (Bijna) alle wetten en regels in het fysieke domein worden onder het stelsel van de Omgevingswet gebracht. Tegelijkertijd worden veel Rijksregels afgeschaft, en ligt de keuze voor hoe, en in welke mate, ons gemeentebestuur lokaal wil herreguleren. De Omgevingswet brengt met zich mee dat we de lokale regels kritisch bekijken. We willen aan de ene kant de ruimte voor deregulering benutten, maar ook voldoende waarborgen voor een goede kwaliteit van de leefomgeving vastleggen. Delen van de huidige APV gaan onderdeel uitmaken van het omgevingsplan. Dit maakt het nodig om te bekijken welke onderdelen we nog in de APV moeten regelen. Wij willen in ieder geval alle lokale regels over de fysieke leefomgeving (ook die in de APV) in één regeling onder brengen.
Participatie speelt een steeds belangrijker rol bij ruimtelijke processen. De Omgevingswet zet daarin verdere stappen. Initiatiefnemers moeten de participatie bij hun voornemens gaan organiseren, de Raad kaders stellen bij dit proces, de gemeente toezien op het verloop. Het zal een leerproces worden om in de diverse situaties belangen en eisen van wet en regels in goede besluiten te krijgen.
Een praktisch en essentieel onderdeel van de invoering van de omgevingswet is het digitaal stelsel omgevingswet 'DSO', hét ICT fundament. Digitale informatie (zoals nu al de bestemmingsplannen), digitaal communiceren tussen gemeenten en initiatiefnemers (het doorontwikkelde omgevingsloket) en digitaal communiceren tussen overheidspartijen, betekenen veranderingen in de automatisering en in werkwijzen. Ook de participatie zal meer van ICT instrumenten gebruik gaan maken.
Uitbreiding van het afwegingskader
Met de invoering van de Omgevingswet worden er meer aspecten betrokken bij besluitvorming in het fysieke domein, aspecten die nu niet of beperkt mee worden genomen. Het gaat (bv.) om gezondheid en economie. Niet alleen gaan publiek en privaatrecht elkaar zo ‘ontmoeten’, ook zullen VTH’ers met meer domeinen van het maatschappelijk leven rekening moeten houden.
8.2 Wet kwaliteitsborging voor het bouwen
Bouwregelgeving heeft zich de afgelopen jaren sterk ontwikkeld. Er is fors gedereguleerd, tegelijkertijd zijn er hoge eisen aan constructie, brandwering en energieprestatie. Vergunningvrij bouwen is uitgebreid, de wettelijke eisen aan veel vergunningvrije bouwwerken zijn daarbij niet lager dan van vergunningplichtige bouwwerken. Het voornemen van het kabinet om de bouwtoets te privatiseren is in 2017 aangehouden. Eind juni 2018 heeft de minister de Eerste Kamer verzocht om het wetsvoorstel Wet kwaliteitsborging voor het bouwen (Wkb) verder te behandelen. Dit gebeurt in 2019. De bedoeling is dat het tegelijk met de Omgevingswet in werking treedt. Als het voornemen alsnog wet wordt, heeft dit een aanzienlijke invloed op werkwijzen en inzet van medewerkers (minder toetsen vooraf, verschuiving naar toezicht, verschuiving naar private toetsers) en mogelijk ook op de kosten van uitvoering van deze taak.
8.3 Cultuurhistorische waarden en archeologie
Bescherming van het archeologisch erfgoed valt (evenals die van monumenten) onder de Erfgoedwet. Deze wet gaat in 2021 ook op in de Omgevingswet.
Bescherming van archeologische waarden is onderdeel van de ruimtelijke planvorming (structuurvisie, bestemmingsplannen). Ook wordt bij ruimtelijke projecten (bouw, aanleg) getoetst of archeologische waarden in het geding zijn. De veroorzaker (de initiatiefnemer) draagt de kosten van onderzoek en maatregelen ter bescherming van de archeologische waarden. Een belangrijke bron voor het archeologisch erfgoed is de Friese Archeologische Monumenten Kaart Extra (FAMKE).
In 2018 is een Landschapsbiografie voor onze gemeente opgesteld 'Het verhaal van Smallingerland', waarin integraal aandacht is voor de cultuurhistorische waarden, monumentenzorg en archeologie.
Behoud van de cultuurhistorische waarden in onze gemeente en van individuele monumenten vraagt om maatwerk bij de vergunningverlening, waarbij tussen dit behoud en actuele wensen (bewoonbaarheid, bruikbaarheid, energiezuinigheid, etc.) keuzes moeten worden gemaakt.
Bijlage 1 Begrippen en afkortingen
Bijlage 2 Integrale Risicoanalyse en toelichting
Toelichting bij Integrale Risicoanalyse (risicomatrix) op veiligheidscategorieën en wegingsfactoren
Om overlap tussen de criteria te voorkomen wordt de volgende scheiding aangebracht:
Gezondheid en veiligheid hebben dus betrekking op de inwoners van de gemeente/het gebied. Het gaat hier om meetbare/fysieke effecten. Leefbaarheid heeft betrekking op de beleving/sociale veiligheid. Duurzaamheid betreft de milieuschade.
In hoeverre leidt een mogelijke calamiteit tot letsel? De te verwachten schade in de vorm van lichamelijk letsel als gevolg van een verstoring/calamiteit die volgt uit het niet of onvoldoende uitvoeren van een taak. Het gaat hier om direct lichamelijk letsel. Voorbeelden zijn: lichamelijk letsel (gewond raken), ademhalingsmoeilijkheden, vergiftiging, asbestbeschadiging, straling, rug/wervelbeschadigingen e.d.
De schaalverdeling/definitie van de scores ziet er als volgt uit:
In hoeverre leidt een mogelijke calamiteit tot een afname van de gezondheid van de mens. De te verwachten schade aan de gezondheid als gevolg van bijvoorbeeld een afname van de luchtkwaliteit, waterkwaliteit, etc. Voorbeelden zijn toename fijnstof of andere luchtvervuiling, afname waterkwaliteit, etc. die de gezondheid van mensen nadelig beïnvloedt.
De schaalverdeling/definitie van de scores ziet er als volgt uit:
In hoeverre tast een mogelijke calamiteit het milieu aan. De te verwachten optredende afbreuk en schade aan de kwaliteit van het leefmilieu (milieuvervuiling) als gevolg van een verstoring/calamiteit die volgt uit het niet of onvoldoende uitvoeren van een taak. Voorbeelden zijn: vervuiling van bodem, lucht of water, stank, etc. (zintuiglijke overlast).
De schaalverdeling/definitie van de scores ziet er als volgt uit:
In hoeverre leidt een mogelijke calamiteit tot afbreuk van het sociale leefmilieu (verloedering, gevoel van onveiligheid, etc.). De te verwachten afbreuk en schade aan de beleving van de leefomgeving door de burger als gevolg van een verstoring/calamiteit die volgt uit het niet of onvoldoende uitvoeren van een taak door de overheid. Voorbeelden: toename gevoel van onveiligheid, geen gehoor vinden bij klachten, etc.
De schaalverdeling/definitie van de scores ziet er als volgt uit:
Wat is de financieel-economische schade voor de gemeente als gevolg van de calamiteit. Het gaat hier om schade die door de gemeente moet worden vergoed dan wel die ten laste komt van de gemeentelijke economie. Voorbeelden zijn: eventuele niet verzekerde kosten die door de gemeente worden gedragen (tijdelijke opvang, vergoedingen), verlies aan werkgelegenheid, economische achteruitgang, etc.
De schaalverdeling/definitie van de scores ziet er als volgt uit:
Wat is de imagoschade van een eventuele calamiteit of het in stand houden van een illegale situatie. De te verwachten afbreuk en/of schade aan het imago, beeld, geloofwaardigheid en vertrouwen van de burger in het bestuurlijk apparaat en haar besluitvorming als gevolg van een verstoring/calamiteit die volgt uit het niet of onvoldoende uitvoeren van een taak. Voorbeelden: (al dan niet georganiseerde) protesten, mediacampagnes, open brieven e.d., met als gevolg gezichtsverlies, gevoel van zaakjes niet op orde, etc.
De schaalverdeling/definitie van de scores ziet er als volgt uit:
Bijlage 3 Formatie plan en gegevens begroting
Jaarlijks wordt circa 5% van de formatie flexibel ingezet, afhankelijk van de opgaaf. Daarnaast is er jaarlijks op basis van projecten extra formatie inzetbaar.
Bijlage 4 Toets- en toezichtmatrix
Toetsing en toezicht op bouwen
Volgens artikel 2.1 lid 1 a van de Wabo is het verboden zonder vergunning een project uit te voeren voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het bouwen van een bouwwerk. Naast deze vergunningplicht moet een bouwwerk gebouwd worden volgens de voorschriften uit het Bouwbesluit. Het Bouwbesluit is een verzameling bouwtechnische voorschriften waaraan alle bouwwerken in Nederland minimaal moeten voldoen. Daarnaast zijn in het Besluit omgevingsrecht en de bouwverordening voorschriften opgenomen die betrekking hebben op plichten tijdens de bouw, zoals het afscheiden van bouwterreinen, melden van werkzaamheden, en relevante gegevens die op een bouwplaats aanwezig moeten zijn. Hieronder is de diepgang van de toetsing bij vergunningverlening en uitvoering van het toezicht op de activiteit bouwen beschreven. De toetsing- en toezichtmatrix heeft dus uitsluitend betrekking op de voorschriften van het Bouwbesluit.
Het is niet mogelijk om álle regels van het Bouwbesluit voor 100% te toetsen en te controleren. Hiervoor ontbreken de financiële middelen en capaciteit. Bovendien vraagt niet elk bouwwerk om dezelfde soort toetsing en controle. Niet alle voorschriften zijn van toepassing op ieder bouwwerk.
Wij kunnen ons, gemotiveerd, beperken tot het toetsen en controleren van die aspecten, die wij het risicovolst achten en dus prioriteit willen geven. Dit kan, omdat de verantwoordelijkheid voor de naleving van de regelgeving sinds 2007 in de Woningwet expliciet bij de marktpartijen is neergelegd (zorgplicht Woningwet). Burgers en bedrijven worden geacht op de hoogte te zijn van de wet- en regelgeving en hebben de primaire verantwoordelijkheid zich hieraan te houden. De aanvrager van een vergunning is verantwoordelijk voor het indienen van een correcte aanvraag en uitvoering.
Het bevoegd gezag moet beoordelen of de bij de aanvraag om een omgevingsvergunning overgelegde gegevens aannemelijk maken, dat de bouwactiviteit voldoet aan de voorschriften van het Bouwbesluit (conform artikel 2.10 lid 1 Wabo, voorheen artikel 44 Woningwet en artikel 2 Woningwet). Door dit aannemelijkheidscriterium te hanteren, kan de diepgang van de toetsing en controle van een bouwplan variëren en wordt de verantwoordelijkheid voor het bouwplan expliciet bij de aanvrager neergelegd. Deze eigen verantwoordelijkheid van de marktpartijen legitimeert ons om ons te beperken tot het toetsen en controleren van die onderdelen van het Bouwbesluit, die wij belangrijkste achten.
Een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen kan betrekking hebben op veel verschillende soorten bouwwerken. Om de toetsing en het toezicht op alle bouwwerken programmatisch uit te kunnen voeren zijn deze op basis van hun overeenkomstige (fysieke) kenmerken geclusterd in een aantal bouwwerkclusters. Omdat het risico en het naleefgedrag of tekort bij de uitvoering van bouwwerken verschilt, is de clustering ook gebaseerd op de aspecten: aard en omvang van het gebruik van het betreffende bouwwerk/gebouw, het soort gebruiker, aanvrager en/of eigenaar. In de matrix zijn de volgende bouwwerkclusters en hun kenmerken weergegeven:
In de risicomatrix is per onderdeel, het risico, het naleeftekort en de prioriteit bepaald. Deze factoren zijn voor het Bouwbesluitdeel opgenomen in de 'toezichtmatrix'. Deze matrix is gebaseerd op de matrix van het landelijke Toezichtprotocol. Hiermee is de landelijke toezichtmatrix aangepast aan onze situatie. In de toezichtmatrix is per bouwcluster aangegeven wat de diepgang van het toezicht voor de verschillende bouwfasen in beginsel moet zijn. De inspectiediepgang is verdeeld in vijf categorieën, aangegeven in onderstaande tabel. Per bouwwerkcluster is de inspectiediepgang bepaald. De inspectiediepgang heeft daarnaast een directe relatie met de toetsingsdiepgang.
Omdat er binnen een bepaald bouwwerkcluster verschillen (kunnen) zijn in de omvang van de bouwprojecten (oppervlakte, aantal bouwlagen, etc.), is de mate van toezicht in de praktijk niet altijd hetzelfde. Het aantal controles is daarom niet specifiek per bouwfase vastgelegd. Gemiddeld zullen wij een bouwproject drie keer controleren. In de praktijk zal er vaak op basis van het principe van 'opbouwen van vertrouwen' worden gewerkt. Dit betekent dat tijdens de uitvoering, afhankelijk van de geconstateerde kwaliteit, de frequentie en de diepgang van het toezicht, naar boven of beneden kan worden bijgesteld. Het is
uiteindelijk aan de toezichthouder zelf om te bepalen wanneer en met welke intensiteit er tijdens de uitvoering van een project moet worden gecontroleerd.
Per categorie gebruiksfuncties hebben wij het toetsniveau aangegeven. De matrix fungeert als samenvatting van gemeentelijk toetsbeleid en als praktische hulpmiddel bij de uitvoering van de bouwplantoetsing.
3. Toets- en Toezichtniveau Smallingerland
Onze uitgangspunten komen in grote lijnen overeen met de normen die zijn vastgelegd in de LTB 2012. Wij richten ons, bij de toetsing en toezicht aan het Bouwbesluit, primair op onderdelen die tot calamiteiten kunnen leiden, wanneer daarin fouten of nalatigheden voorkomen en die na realisatie van een plan niet meer of slechts zeer moeilijk te corrigeren zijn. Het gaat dan met name om de Bouwbesluit onderdelen die te maken hebben met constructieveiligheid en brandveiligheid.
Wij toetsen en controleren intensief op deze onderdelen voor de functies ‘wonen’ en de functies, die gerelateerd zijn aan publiek gebruik (bijv. scholen) of gebruik door meerdere personen. Duurzaamheid en energiezuinigheid zijn de afgelopen jaren steeds belangrijker thema's geworden. Overige bouwfysica onderdelen toetsen wij iets lager dan de veiligheidsaspecten en duurzaamheid, maar heeft wel de aandacht.
Voor een beperkt aantal onderdelen, dat samenhangt en installatie voorzieningen (m.u.v. brandveiligheidsinstallaties) hanteren wij, in overeenstemming met de huidige praktijk, een lager toets- en controleniveau dan de landelijke norm. Wij achten deze onderwerpen minder prioritair. De maatschappelijke impact bij eventuele fouten is minder en eventuele fouten kunnen na gereed komen van de bouw hersteld worden. Wij rekenen deze technische onderdelen primair tot de verantwoordelijkheid van de aanvrager. Het intensief toetsen aan deze onderdelen kost onevenredige veel tijd en levert in verhouding maar een geringe kwaliteitswinst op.
Bij een aantal voorschriften is het toetsingsniveau op 0 gezet, omdat de betreffende voorschriften niet bij deze gebruiksfuncties voorkomen of geen prioriteit hebben. In de praktijk leveren deze voorschriften ook geen problemen op. Het gaat daarbij om de afdelingen ‘beperking van de aanwezigheid van schadelijke stoffen en ioniserende straling’, 'bescherming tegen ratten en muizen’, ‘milieu', 'nieuwbouw’ en ‘veilig onderhoud van gebouwen’.
Bijlage 5 Vergunningen: procedures, volledigheid, intrekken en actualisatie
Wij hebben voor de meest voorkomende procedures inzichtelijk gemaakt welke stappen wij doorlopen bij het beoordelen van de volledigheid van een aanvraag, de toetsing van een aanvraag en het intrekken van een aanvraag.
1. Volledigheidstoets algemeen
De eerste toets van een aanvraag betreft geen inhoudelijke toets maar een toets of de juiste stukken zijn ingediend en of deze van voldoende kwaliteit zijn. De maximale gegevens die wij mogen opvragen zijn opgenomen in de Awb en diverse regelingen, zoals de Ministeriële regeling omgevingsrecht (Mor), het Activiteitenbesluit, Bouwbesluit 2012, en de APV. In bijzondere gevallen kunnen wij op grond de Awb vragen om (specifieke) aanvullende gegevens. Door in alle gevallen alle informatie op te vragen vergroten wij de administratieve lastendruk voor de aanvrager. Door nu in hoofdlijnen vast te leggen welke informatie wij minimaal nodig hebben ontstaat er een eenduidig toetsingskader en verminderen wij de administratieve lastendruk voor de aanvrager.
Als er onvoldoende gegevens zijn ingediend, krijgt de aanvrager 4 weken de tijd om de ontbrekende gegevens alsnog in te dienen. Als de gevraagde stukken niet op tijd of niet volledig worden aangeleverd, laten wij de aanvraag buiten behandeling. De aanvrager krijgt dan een besluit waartegen hij/zij bezwaar kan indienen.
1.1.1 Volledigheidstoets Bouwen
Voor de activiteit 'Bouwen' moet minimaal de volgende gegevens zijn ingediend
Daarnaast hebben wij voor de kleine bouwwerken en de meest voorkomende gebruiksfuncties een specifiekere checklist samengesteld hierin is aangegeven welke gegevens wij minimaal nodig hebben om een bouwplan inhoudelijk te kunnen toetsen aan het Bouwbesluit. De checklist is in matrix vorm als bijlage bijgevoegd. Per gebruiksfunctie en Bouwbesluit onderdeel staat een cijfer.
De cijfer correspondeert met de volgen de op te vragen informatie:
(bestek)tekening: plattegronden, gevels, situatie en doorsneden met maatvoering en constructieopbouw. | |
De checklist gaat uit van vaak voorkomende bouwprojecten. Er kunnen uitzonderlijke projecten zijn waar wij op voorhand niet op kunnen anticiperen. Hierbij kan worden gedacht aan een winkelcentrum, hotel, hoogbouw, viaducten, cel functies, stations etc. In deze gevallen vragen wij de benodigde gegevens op zoals opgenomen in de Mor.
1.1.2 Planologisch strijdig gebruik en werk of werkzaamheden
Het verzoek om ontheffing van het bestemmingsplan kan heel verschillend zijn. Voor elke beoordeling is andere informatie nodig. Het kan hierbij gaan om archeologische rapporten, parkeernormen, openingstijden situatietekening, geveltekeningen, planschade onderzoeken, etc. Omdat het gaat om maatwerk is niet op voorhand aan te geven welke informatie er nodig is. Voor het indienen van de aanvraag moet in elk geval een aanvraagformulier 'handelen in strijd met regels van ruimtelijke ordening' worden ingediend.
Het gaat hier bijvoorbeeld om aanvragen voor een omgevingsvergunning kappen, reclame en inrit/uitweg of een aanvraag evenementen. Voor het indienen van de aanvraag moet er een aanvraagformulier worden ingediend. Voor 'kappen' kan de aanvrager gebruik maken van het vereenvoudigde formulier. Bij de beoordeling moet inzichtelijk zijn wat de gevolgen zijn voor de omgeving. Voor kappen en uitweg moet op een situatietekening de exacte locatie van de boom of uitweg worden aangeven. De aanvraag kan ondersteund worden met een foto van de boom of locatie.
Voor een reclame aanvraag moet duidelijk worden hoe de reclame-uiting zich verhoudt tot het pand en de omgeving. Hierbij is aanvullende informatie zoals maatvoering, materialiseren en lichtuitstraling van belang.
In het evenementenbeleid is opgenomen welke gegevens er voor het aanvragen van een evenementenvergunning nodig zijn.
De volledigheidstoets bij de omgevingsvergunning is het belangrijkste moment om ervoor te zorgen dat een initiatiefnemer rekening houdt met wettelijk beschermde natuurwaarden. Vooraf, in een vroeg stadium, communiceren en informeren is belangrijk. De toetsing van de geplande activiteiten aan de regels van de soorten- en gebiedsbescherming wordt nu nog door de provincie gedaan.
1.2 Later aanleveren van gegevens
Een deel van de gegevens en bescheiden kan de aanvrager later aanleveren. Deze informatie is vaak nog niet bekend en kan de aanvrager ook nog niet indienen. Als een aanvrager in een later stadium gegevens kan aanleveren, nemen wij dit als voorwaarde mee in de vergunning. In de vergunning nemen wij dan op dat deze gegevens uiterlijk drie weken voor aanvang van de werkzaamheden moeten zijn ingediend.
De gegevens die een aanvrager later kan indienen, zijn bijvoorbeeld gegevens met betrekking tot:
De hoofdopzet van de constructie moet direct bij de aanvraag zijn ingediend.
De berekeningen en tekeningen met betrekking tot de constructieve uitwerking en de uitvoering, moeten uiterlijk drie weken voor de aanvang van de bouwwerkzaamheden zijn ingediend.
Deze gegevens hebben betrekking op de details van de toegepaste installaties, bijvoorbeeld exact leidingverloop, bevestiging en montage en nadere specificaties van de installaties en mogen later worden ingediend. De hoofdopzet of type installatie moet wel direct bij het indienen van de aanvraag bekend zijn.
Als er pas kan worden gebouwd nadat de aanwezige bouwwerken zijn gesloopt, kan het bodemonderzoek pas worden uitgevoerd nadat er is gesloopt.Het onderzoeksrapport mag dan in een later stadium worden ingediend. De aanvrager mag pas starten met de werkzaamheden als blijkt dat de grond schoon is voor het beoogde doel.
1.3 Het indienen van gegevens en bescheiden op verzoek
Hierbij gaat het om gegevens en bescheiden, waarbij wij niet op voorhand kunnen aangeven of de gegevens nodig zijn. Dit wordt pas inzichtelijk als het daadwerkelijke plan wordt ingediend. De benodigde informatie is afhankelijk van de activiteit, het gebruik, de locatie of het soort bouwwerk. Onze bouwplantoetsers zijn dusdanig professioneel en deskundig, dat zij een weloverwogen en objectieve keuze kunnen maken welke gegevens wel of niet gevraagd worden. Door te bepalen dat een aantal gegevens pas op het moment dat daarom wordt verzocht moeten worden ingediend, behouden burgemeester en wethouders het recht om deze gegevens te kunnen opvragen. Dit is vanuit het oogpunt van de aanvrager klantvriendelijker. Wij vragen dan niet om gegevens die, gezien het concrete plan, eigenlijk helemaal niet nodig blijken te zijn.
Met betrekking tot een aantal categorieën gegevens behoeft het 'op verzoek' laten indienen nog een nadere toelichting:
Hierbij gaat het om gegevens die nodig zijn om te kunnen toetsen aan bepaalde specifieke eisen waar de Woningwet naar verwijst. Bijvoorbeeld een kopie van de aanvraag van een monumentenvergunning. In veel gevallen beschikt de gemeente reeds over dergelijke gegevens en gaat het te ver om die nogmaals op te vragen. Daarnaast kan het gaan om dusdanig specifieke gegevens (bijvoorbeeld bij experimentele bouw) dat van te voren niet inzichtelijk is welke gegevens op welk moment en bij welke gebruiksfunctie moeten worden aangeleverd. Dit hangt af van het concrete plan.
Als er een omgevingsvergunning voor het bouwen is vereist, zoals bedoeld in artikel 2.1 lid 1 sub a Wabo, dan is artikel 8 lid 3 van de Woningwet van toepassing (net als voor de inwerkingtreding van de Wabo) en kunnen wij vragen om een bodemonderzoek. Ook volgens artikel 2.11 van het Activiteitenbesluit moet bij elke activiteit binnen een inrichting die als bodembedreigend wordt beschouwd, de kwaliteit van de bodem worden onderzocht..
In Smallingerland maken wij gebruik van een bodemkwaliteit kaart. Als de grond volgens deze locatie niet verdacht is, is geen nader onderzoek nodig. De aanvrager/eigenaar moet dan wel verklaren dat er akkoord wordt gegaan met het toepassen van de bodem kwaliteitkaart.
Als de veiligheid van de omgeving bij het bouwen bijzondere aandacht vraagt, kunnen wij vragen om een bouwveiligheidsplan. In het bouwveiligheidsplan worden voorzieningen beschreven die invulling geven aan de veiligheid van de directe omgeving van een bouwproject. Het gaat hierbij dan om de bescherming van onder meer omwonenden, verkeersdeelnemers en winkelend publiek tegen de externe risico’s van het bouwen. Omdat de veiligheid van de omgeving niet altijd direct in het geding is, vragen wij alleen om een bouwveiligheidsplan als daar noodzaak toe is. Om hier nog meer lijn in aan te brengen gaan wij beoordelen of wij de Landelijke richtlijnen bouw- en sloopveiligheid versie 1.2 aanvullend gaan vaststellen.
Als er bij een aanvraag een redelijke vermoeden is dat het project gevolgen heeft voor de flora en fauna kunnen wij vragen om een QuickScan. Afhankelijk van de uitkomsten kunnen wij vragen om nader onderzoek.
Een attest of certificaat is een kwaliteitsverklaring die de prestaties in de toepassing beschrijft van een bouwproduct, een bouwelement of een bouwsysteem. Bij standaard bouwmethoden en bouwmaterialen zijn de product kenmerken vaak wel bekend. Het gaat hierbij bijvoorbeeld over kanaalplaatvloeren, stenen etc. Indien het gaat op specialistische uitvoering zoals brandwerende voorzieningen, coating dikte is een attest of certificaat wel nodig om de Bouwbesluit toets te kunnen uitvoeren.
Gezien het verschil in persoon van aanvrager (uiteenlopend van grote projectontwikkelaars tot particulieren die nauwelijks kennis van zaken hebben) blijft enige flexibiliteit bij het afhandelen van bouwaanvragen gewenst. Het college van burgemeester en wethouders blijft bevoegd om af te wijken van deze beleidsregels. Als toch blijkt dat er onvoldoende informatie is om aanvraag goed te toetsen en onvoldoende is om een goede beschikking af te geven, kan het college alsnog de gegevens op vragen die staan in de Mor.
2.1 Toetsing afwijken bestemmingsplan
Wij toetsen een omgevingsvergunningaanvraag 'bouwen', 'afwijken bestemmingsplan', 'milieu' en 'aanleggen' altijd aan het vigerende bestemmingsplan en het geldende planologisch regime. De bestemmingsplannen worden geactualiseerd binnen de termijn die de Wet Ruimtelijke ordening voorschrijft.
Als een aanvraag niet voldoet aan het geldende bestemmingsplan, beoordelen wij of er ontheffing verleend kan worden. Voor een aantal situaties hebben wij specifiek ontheffingsbeleid vastgesteld. Het gaat dan bijvoorbeeld om beleid zoals: parkeren, erfafscheidingen, paardenbakken en bijbehorende bouwwerken. Het ontheffingenbeleid is niet 'dichtgetimmerd'. Wij willen de beleidsvrijheid behouden om per geval een afweging te maken of er al dan niet ontheffing wordt verleend. De ambtelijke afweging vindt plaats in overleg tussen de teams VTH en Omgeving (RO en stedenbouw). Van het overleg wordt een verslag gemaakt. Door de afstemming ontstaat er 'werkbeleid'. Indien van toepassing nemen wij het werkbeleid over in nieuwe bestemmingsplannen.
Bij politiek gevoelige aanvragen wordt een ambtelijke advies ter besluitvorming voorgelegd aan het college.
Een vergunningaanvraag 'bouwen' of 'reclame' moet voldoen de aan redelijke eisen van welstand. Bij vergunningaanvraag monumenten mogen de monumentale waarden niet worden aangetast. Om te beoordelen of een aanvraag voldoet aan het welstand en monumentenbeleid maken wij gebruik van welstandscommissie Hûs en hiem. Hûs en hiem toetst aanvragen welstandsnota en monumentenomschrijving.
Deze Lokale Adviescommissie bestaat uit twee adviseurs geeft advies over een bouwplan. In de meeste gevallen brengt de commissie direct advies uit. Complexe bouwplannen neemt de lokale commissie mee en worden door de Centrale Adviescommissie in Leeuwarden beoordeeld. De zittingen zijn openbaar. De aanvrager kan tijdens de zitting het plan toelichten. Wij maken nog geen gebruik van loketcriteria. Vanuit het college is opdracht gegeven om het welstandsbeleid tegen het licht te houden en te kijken hoe het proces en de beoordelingsrichtlijnen vereenvoudigd kan worden.
Een vergunningaanvraag 'bouwen' of 'brandveilig gebruik' toetsen wij aan het Bouwbesluit 2012. Het Bouwbesluit 2012 geeft landelijk geldende regels voor de technische eisen waaraan bouwwerken moeten voldoen. Er zijn voorschriften opgenomen voor het bouwen van woningen, woongebouwen, woonwagens, niet tot bewoning bestemde gebouwen en voor bouwwerken geen gebouwen zijnde. Het Bouwbesluit maakt verder onderscheid tussen twaalf verschillende gebruiksfuncties. Voor de verschillende bouwwerken zijn de voorschriften verdeeld in thema’s. De belangrijkste thema’s zijn veiligheid, gezondheid, bruikbaarheid en energiezuinigheid.
Het is niet mogelijk om álle regels van het Bouwbesluit voor 100% te toetsen. Hiervoor ontbreken de financiële middelen en capaciteit. Bovendien vraagt niet elk bouwwerk om dezelfde soort toetsing. Niet alle voorschriften zijn van toepassing op ieder bouwwerk.
Wij hanteren daarom voor het toetsen van vergunningaanvragen een methodiek afgeleid van het landelijk toetsprotocol (LTP) zoals die in 2002 werd ontwikkeld (en structureel geactualiseerd). Met een toetsingsprotocol en bijbehorende matrix, is voor ieder inzichtelijk:
De prioritering in de toetsingsmatrix is risico gestuurd, gericht op de veiligheid en gezondheid van de fysieke leefomgeving. Voor een aanvraag 'brandveilig gebruik' hanteren wij dezelfde systematiek waarbij wij de gebruiksaspecten op alle punten toetsen.
Milieu is een complexe materie en gaat over thema’s als externe veiligheid, geluid, bodem, energie, afval(water), lucht. Overeenkomstig de in juni 2010 afgesloten ‘package deal’ tussen VNG, IPO en Rijk, is de uitvoering van de daarin genoemde milieutaken sinds 2014 ondergebracht bij de Omgevingsdienst FUMO. Onder het basistakenpakket valt in ieder geval advisering m.b.t. milieuvergunningen en meldingen. De toetsing voor vergunningverlening gebeurt volgens de Mor en gebeurt voor 100%. De meldingen in het kader Besluit bodemkwaliteit en het Activiteitenbesluit, niet behorende bij het basistakenpakket handelen wij zelf af. Indien nodig vragen wij advies van de FUMO.
Aanvragen in verband met nieuw te vestigen bedrijven geven wij een hoge prioriteit. Hetzelfde geldt voor vergunningaanvragen die betrekking hebben op uitbreidingen van activiteiten van bestaande bedrijven en vergunningaanvragen voortkomend uit handhavingszaken. Als het nodig is om te prioriteren dan geldt als uitgangspunt dat het actualiseren van een verleende vergunning minder prioriteit heeft dan de behandeling van aanvragen om een omgevingsvergunning en meldingen.
Bijna alle wijzigingen aan een monument of een pand in beschermd stadsgezicht zijn vergunningplichtig. Indien een aanvraag niet zorgvuldig wordt behandeld kan dit leiden onomkeerbare situaties. Een monument is er bij gebaat dat deze wordt gebruikt en onderhouden. Bij de vergunningaanvraag heeft de eigenaar een onderzoeksplicht op grond van het bestemmingsplan en/of monumentenwet. Waar cultuurhistorische waarden aangetast worden,kan het uitvoeren van cultuurhistorisch of bouwhistorisch onderzoeknodig zijn. Voor monumenten is de afstemming met de monumentencommissie Hûs en hiem van belang. Daar waar nodig vragen wij een specialist van Hûs en hiem om het monument ter plaatse te bekijken en te beoordelen. Voor monumenten sluiten wij aan bij de strategie voor aanvragen om omgevingsvergunning activiteit 'bouwen'. Voor vrijwel alle veranderingen aan een monument is ook een vergunningaanvraag activiteit 'bouwen' vereist.
De Wet natuurbescherming heeft tot gevolg gehad dat een deel van de taken uit de voormalige Flora en Faunawet, Boswet en Natuurbeschermingswet is verplaatst naar provincies en gemeenten. In de wet is er sprake van een aanhaken van een vergunning op grond van de Wet natuurbescherming bij een omgevingsvergunning. Wij zijn het bevoegde gezag voor de omgevingsvergunning en vervullen een front-office functie voor de aanvragen/initiatiefnemer. De afgifte van de Verklaring van geen bedenkingen (Vvgb), en dus de inhoudelijke toetsing, vindt plaats door andere bevoegde gezagen.
Het is aan ons om te beoordelen of de aanvraag volledig is. Daarnaast moeten wij beoordelen of uit de vergunningsactiviteit redelijkerwijs mogelijk gevolgen heeft voor de flora en fauna en/of Natura 2000-gebieden. Indien dit het geval is hebben wij contact met het juiste bevoegd gezag.
2.7 Algemene Plaatselijke Verordening (APV)
In de APV heeft de gemeente de mogelijkheid om activiteiten die in de leefomgeving plaatsvinden aan extra regels te binden. Voor een aantal activiteiten eist de APV expliciet dat vooraf een vergunning wordt aangevraagd. Voor andere activiteiten dient een ontheffing te worden aangevraagd en bij weer andere kan volstaan worden met een melding. Het spreekt voor zich dat risicovolle evenementen, of evenementen die (grote) overlast veroorzaken voor de omgeving of die veiligheidsrisico’s met zich meebrengen, vergunningplichtig zijn. Op die manier kan preventief het risico en de overlast voor de omgeving op een acceptabel niveau gebracht worden. De activiteiten die vergunningplichtig zijn onder de APV worden als volgt getoetst:
De regels voor reclame-uitingen zijn opgenomen in de welstandsnota. Reclame-uitingen kunnen 'reclame' of 'bouw' vergunningplichtig zijn. Als een reclame aanvraag voldoet aan de sneltoetscriteria van de welstandsnota kan de aanvraag ambtshalve worden beoordeeld. In andere gevallen is het aan de welstandscommissie Hûs en hiem om de reclame te toetsen aan het beleid.
2.7.2 Toetsing kapactiviteiten
De gemeente heeft wettelijk de zorgplicht voor haar bomenbestand. De vergunningplicht is geregeld in de APV. Bij de plantoetsing adviseert het team Omgevingsbeheer (vml. Openbare werken). Als dat nodig is kijken zij bij/naar de betreffende boom/bomen en de omgeving. Wij hebben geen specifiek beleid voor het verlenen van omgevingsvergunningen 'Kappen'. Bij elke aanvraag maken wij een individuele afweging. Het overgrote deel van de aanvragen resulteert in een vergunning.
Voor het aanleggen van een uitweg naar de weg, het vergroten of het verplaatsen van een bestaande uitweg, is er een omgevingsvergunning nodig. Het team Omgevingsbeheer (vml. Openbare werken) beoordeelt of de vergunningaanvraag voldoet aan vastgestelde regels in de APV.
Wij onderscheiden drie categorieën evenementen, te weten A, B en C. Deze indeling
wordt landelijk veel gebruikt. Wij hebben in 2016 voor evenementen beleid opgesteld. Hierin zijn de risico's en procedures omschreven.
2.7.5 Overig APV-vergunningen, -ontheffingen en –meldingen
Alle overige vergunningen, ontheffingen en meldingen die op basis van de APV worden aangevraagd toetsen wij in principe aan de geldende regels. Zo nodig vragen wij collega’s en externe partijen om advies. De diepgang van die toetsing hangt af van de prioriteit die hieraan is toegekend.
De laatste jaren zijn veel vergunningstelsels vervangen door een systeem van meldingen. Door het stellen van algemeen verbindende regels is maatwerk van een vergunning minder vaak nodig. Deze transitie vindt al jaren plaats in de milieuwetgeving. Een voorbeeld hiervan is de melding Activiteitenbesluit. Voor brandveilig gebruiken en slopen is het meldingen systeem opgenomen in het Bouwbesluit.
Bij meldingen gaat de wetgever ervan uit dat voor bepaalde activiteiten volstaan kan worden met een mededeling aan het bevoegd gezag. Aan het bevoegd gezag is het de taak te beoordelen of de activiteit inderdaad meldingplichtig is en of de melding volledig is ingediend. Het algemene uitgangspunt voor de behandeling van meldingen is als volgt:
3.1 Meldingen sloop en asbestverwijdering
In het Bouwbesluit 2012 staat aangegeven wanneer en onder welke voorwaarden een melding gedaan moet worden. De melding moet tenminste 4 weken voor de start van de werkzaamheden worden gedaan. Wij beoordelen alle meldingen in ieder geval op de aanwezigheid van de vereiste stukken, juistheid certificaten en risicoklasse. De melder ontvangt een brief met nadere voorwaarden stellen aan de melding. Als de melding compleet niet voldoet aan de wettelijke eisen ontvangt de melder hiervan ook bericht. De melder is er zelf verantwoordelijk voor dat asbestsloop-materiaal veilig en conformde voorschriften wordt verwijderd.
Wanneer zij zich aan de voorschriften houden, mogen particulieren een beperkte hoeveelheid asbest/ sloopmateriaal zelf verwijderen en afvoeren, maar ook zij moeten dat (minimaal 5 werkdagen tevoren) melden bij de gemeente (digitaal via het Omgevingsloket).
Per 1 januari 2020 gaan (verplicht), de asbestmeldingen en het toezicht op saneringswerkzaamheden door gecertificeerde bedrijven over naar de FUMO.
De toets op de aspecten die betrekking hebben op het brandveilig gebruik van een bouwwerk wordt, uitgevoerd door een brandpreventie specialist. daar waar nodig is er overleg met de veiligheidsregio. De toetsing vindt plaats in de lijn van het hierboven benoemde toets protocol en op grond van het Bouwbesluit 2012.
Geuronderzoeksrapporten en geluidstapporten die zijn ingediend bij milieumeldingen, worden op dezelfde wijze getoetst als bij vergunningen. Achterliggende gedachte hierbij is dat deze beoordeling niet tijdens het reguliere toezichtwerk kan plaatshebben vanwege de specifieke kennis die hiervoor nodig is. Anderzijds willen we ook niet dat inrichtingen enige tijd in bedrijf zijn, waarbij wellicht een voor de gezondheid nadelige situatie is ontstaan die mogelijk niet aan wettelijke voorschriften voldoet.
4. Intrekken vergunningen en ontheffingen
Na het verlenen van een vergunning of ontheffing wordt soms geen, of pas na lange tijd, gebruik gemaakt van een verleende vergunning of ontheffing. Wanneer ongebruikte vergunningen of ontheffingen niet zijn ingetrokken, blijft vaak het recht bestaan om hiervan gebruik te maken. Wij willen daarom na verloop van een bepaalde periode omgevingsvergunningen geheel of gedeeltelijk intrekken.
Als verleende vergunningen en ontheffingen in stand blijven zonder dat een aanvrager daar binnen een redelijke termijn gebruik van maakt heeft kan als een ongewenst effect hebben:
Aanleiding voor het intrekken van vergunningen of ontheffingen kan zijn:
4.1 Intrekken omgevingsvergunningen
In de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) zijn regels opgenomen voor het intrekken van vergunningen. Zo kan een omgevingsvergunning voor de activiteit milieu worden ingetrokken als gedurende drie jaren geen handelingen zijn verricht met gebruikmaking van de vergunning. Voor omgevingsvergunningen met de activiteiten bouwen of aanleggen is in de Wabo een termijn van 26 weken opgenomen.
Wij kiezen ervoor om alle niet-gebruikte vergunningen in te trekken na een termijn van drie jaren. Als bij de activiteiten 'bouw' en 'aanleggen met de uitvoering van de werkzaamheden is gestart en deze tussentijds zijn gestaakt, hanteren wij wel de wettelijke termijn van 26 weken (na constatering van gestaakte werkzaamheden).
Het intrekken van omgevingsvergunningen voor de activiteit ‘afwijken van het bestemmingsplan (planologisch strijdig gebruik)’ zal vooraf met het team Omgeving (RO) worden afgestemd vanwege de mogelijkheid van planschade voor het intrekken van deze besluiten.
4.2 Voornemen intrekken vergunning
Voordat de hiervoor genoemde termijnen voor het intrekken van de vergunning zijn verstreken, zullen wij de procedure tot intrekking starten. De procedure vindt plaats op grond van de geldende wettelijke voorschriften.
Voordat wij tot intrekking van de vergunning overgegaan, stellen wij de vergunninghouder in de gelegenheid om zijn zienswijzen naar voren te brengen. Zo nodig wordt het voornemen tot intrekken van de vergunning bekendgemaakt op de voorgeschreven wijze.
Als de vergunninghouder niet reageert op een voornemen tot intrekking van een vergunning, trekken wij de vergunning in. Bij zienswijzen beoordelen wij of er voldoende gronden aanwezig zijn om niet tot intrekking van de vergunning over te gaan.
Van redelijke gronden is bijvoorbeeld sprake als de vergunninghouder kan aantonen dat hij/zij er binnen redelijke termijn start met de werkzaamheden. Het ontbreken van financiële middelen of conflicten met uitvoerende partijen (architect of aannemer) is geen redelijke grondslag om afzien van intrekking van de omgevingsvergunning.
De aanvrager moet voldoende aannemelijk maken wanneer wel van de vergunning gebruik zal worden gemaakt. In uitzonderlijke situaties is voor bouwactiviteiten één keer uitstel mogelijk tot maximaal vier jaren na het onherroepelijk worden van een vergunning. Een omgevingsvergunning voor bouwactiviteiten wordt daarom altijd na vier jaren ingetrokken.
Voor het intrekken van omgevingsvergunningen met de activiteit 'bouw' en 'milieu' en mogelijke andere activiteiten die betrekking hebben op stallen (dierenverblijven) verlenen wij geen uitstel. De regels voor stallen, zoals de geurverordening, natura 2000 of bestemmingsplannen worden vaak aangepast. Daarom vinden wij het ongewenst ongebruikte vergunningen voor stallen langer in stand te houden dan de maximale termijn van drie jaar.
Er kunnen redelijke gronden aanwezig zijn om niet direct tot intrekking van de vergunning over te gaan. Wij stellen dan een concrete nadere termijn (met einddatum) waarbinnen de vergunninghouder alsnog gebruik moet maken van de vergunning. Dit betekent feitelijk aanvangen van of hervatten van de uitvoering van de werkzaamheden en/of ingebruikname. De nadere termijn wordt schriftelijk vastgelegd. Als na de nader gestelde termijn geen aanvang is gemaakt met de werkzaamheden of in gebruik name trekken wij de vergunning alsnog in. De procedure wordt opnieuw doorlopen, inclusief het voornemen tot intrekken van de vergunning.
4.6 Uitsluiting overige intrekkingsgronden omgevingsvergunningen
Deze beleidsregel laat de besluitvorming over de overige in artikel 2.33 van de Wabo of andere wetgeving opgenomen intrekkingsgronden onverlet.
4.7 Intrekken overige vergunningen en ontheffingen
Behalve in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) zijn ook in andere wetgeving regels opgenomen voor het intrekken van vergunningen of ontheffingen. Voor deze vergunningen en ontheffingen geldt ook dat voorkomen moet worden dat regels en inzichten doorkruist worden door oude vergunningen of ontheffingen. Het is daarom nodig om ook deze overige vergunningen en ontheffingen na verloop van tijd geheel of gedeeltelijk in te trekken. Deze overige vergunningen en ontheffingen trekken wij na een termijn van één jaar in, tenzij wettelijk een ander minimum termijn is bepaald. De stappen en overwegingen in de besluitvorming vinden plaats op dezelfde wijze als omschreven bij omgevingsvergunningen.
Het college van burgemeester en wethouders blijft bevoegd om af te wijken van deze beleidsregels, vooral wanneer deze voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregels te dienen doelen of als sprake is van urgentie en/of zwaarwegende planologische of maatschappelijke belangen.
Bijlage 6 Leidraad handhavingsacties en begunstigingstermijnen
(Gebaseerd op de standaardlijst van Infomil versie 2018-10, door Smallingerland aangevuld met de categorieën bouw, brandveiligheid, sloop, inrit/uitweg, reclame, monumenten, kap, aanleg en bestemmingsplan)
De overheid is verantwoordelijk voor het handhaven van de wetgeving. Voor wat het omgevingsrecht betreft ligt de basis van deze verantwoordelijkheid voor het bestuur in diverse bijzondere wetten, de Algemene wet bestuursrecht en in de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, de zogenoemde beginselplicht tot handhaven (Geformuleerd in ABRvS 7 juli 2004, LJN AP8242). Voor het OM ligt de basis van deze verantwoordelijkheid in artikel 124 van de Wet op de rechterlijke organisatie en in de Europese richtlijn inzake de bescherming van het milieu door middel van het strafrecht 5. Uitgangspunt is dat bestuur en OM, elk handelend vanuit de eigen verantwoordelijkheid, hun handelen afzonderlijk en in combinatie richten op het naleven van wet- en regelgeving.
(Uit: Landelijke Handhavingstrategie (LHS) – Een passende interventie bij iedere bevinding (versie 1.7 april 2014))
Meer informatie over de LHS: https://www.infomil.nl/onderwerpen/integrale/handhaving/landelijke/
Een bestuursorgaan komt bij het bepalen van de hoogte van de dwangsom en het maximum van het te verbeuren bedrag een ruime mate van beleidsvrijheid toe. De hoogte van de dwangsom kan en moet op de ernst van de overtreding worden afgestemd (evenredigheid) en tot doel hebben de overtreding tegen te gaan of te voorkomen (effectiviteit). (art. 5:32 Awb).
Het bestuursorgaan stelt op grond van artikel 5.32b een bedrag vast waarboven geen dwangsom meer wordt verbeurd, waarbij de bedragen in redelijke verhouding dienen te staan tot de zwaarte van het geschonden belang en tot de beoogde werking van de dwangsom.
Deze leidraad biedt handhavers enig houvast bij het bepalen van de hoogte van een dwangsom en het maximum te verbeuren bedrag. Deze leidraad is niet uitputtend bedoeld maar bevat enkel voorbeelden. Het bestuursorgaan dient altijd zelf een deugdelijke motivering over de hoogte van de gekozen bedragen in het besluit op te nemen. De dwangsom dient voldoende prikkelend te werken, zodanig dat de overtreder de overtreding zal beëindigen. Bovendien mag de dwangsom niet zodanig hoog zijn dat deze als straf kan worden gezien.
Verlagende en verhogende factoren
Bij de hoogte van de dwangsommen in deze leidraad, moet rekening gehouden worden met de gevolgen van overtredingen, Dat kan in een gradatie als:
Ook de omvang van de onderneming en diens activiteiten, omvang en ernst van de milieuschade, mate van overlast en de vereiste investeringen maken hiervan onderdeel uit.
Gekeken kan worden o.a. naar de rechtsvorm, kapitaal, draagkracht, het aantal werknemers, de omzet en de winst van de onderneming. Voor de kleinere bedrijven kunnen genoemde bedragen verlaagd worden en voor de grote inrichtingen verhoogd. De hoogte van de gekozen bedragen en het maximum te verbeuren bedrag dienen tot doel te hebben de overtreding tegen te gaan of te voorkomen, reparatoir te zijn. Een maximum te verbeuren bedrag van bijvoorbeeld 10x (mag ook 25 x) is gekozen omdat de overtreding waarvoor de dwangsom wordt verbeurd wel telkens geconstateerd moet worden. De dwangsom mag niet het karakter van een straf krijgen, mag dus niet punitief zijn.
Ook de begunstigingstermijn kan verlengd of verkort worden. Uitgangspunt is hoeveel tijd nodig is om de overtreding te beëindigen (ABRvS 200904625/1). Daarbij geldt dat deze niet wezenlijk langer mag worden gesteld dan noodzakelijk om de overtreding te kunnen opheffen (ECLI:NL:RBMNE:2013:3750) en niet zo (onredelijk) lang het op gedogen gaat lijken (ABRvS 200405659/1 en ECLI:NL:RBDHA:2013:BZ9264).
Een en ander kan bijvoorbeeld afhankelijk zijn van derden (beschikbaarheid of levertijd van leveranciers e.d.).
Wanneer het niet mogelijk is de overtreding onmiddellijk te beëindigen schrijft de Raad van State een 'redelijke' termijn voor. In een uitspraak van de ABRvS 4 september 2002, nr. 200101199/1 werd een begunstigingstermijn van 17 uur redelijk geacht omdat de ondernemer in een vergelijkbare situatie al eerder binnen korte termijn een situatie had aangepast. Korte begunstigingstermijn zie ook: 201111981/1/A4 en ECLI:NL:RBSGR:2012:BX8539.
Na het verlopen van de begunstigingstermijn wordt de beschikking effectief werkend. Als niet is voldaan aan het gestelde in de dwangsombeschikking verbeurt de overtreder rechtens de opgelegde dwangsom.
Betaling van de dwangsom dient binnen 6 weken nadat deze van rechtswege is verbeurd (de overtreding is geconstateerd) plaats te vinden (art. 5.33 Awb).
Alvorens aan te manen tot betaling van de dwangsom, beslist het bestuursorgaan bij beschikking omtrent de invordering van een dwangsom. (art 5.37 Awb)
De bevoegdheid tot invordering van verbeurde bedragen verjaart een jaar na de dag waarop het bedrag is verbeurd (art. 5.35 Awb). Invordering zou de norm moeten zijn.
Verbeurde dwangsommen komen toe aan de rechtspersoon waartoe het bestuursorgaan dat de dwangsom heeft opgelegd, behoort.
Mocht de overtreding niet ongedaan zijn gemaakt, of verdere overtreding dan wel herhaling niet kunnen worden voorkomen dan is de prikkel mogelijk onvoldoende geweest en mogelijk de hoogte van de dwangsom te laag gekozen. Er is dan een mogelijkheid na het bereiken van het maximum een nieuwe (hogere) last onder dwangsom op te leggen. Ook de hoogte van deze hogere dwangsom dient door het bestuursorgaan te worden gemotiveerd. Dat kan vaak al vrij simpel door aan te geven dat uit omstandigheden is gebleken dat de eerder opgelegde en verbeurde dwangsombedragen niet hebben geleid tot het beëindigen van genoemde overtredingen.
De eerder verbeurde dwangsommen blijven natuurlijk wel verschuldigd (als binnen een jaar na de dag waarop het bedrag is verbeurd de invordering is aangevangen)
Kernbepalingen zijn die bepalingen die binnen het besluit, de regeling of vergunning waarvan zij deel uitmaken, de kern vormen van de bescherming van de belangen waartoe die regeling of vergunning strekt. Het Openbaar Ministerie (OM) meende (voor de totstandkoming van de LHS) dat het strafrecht in hoofdzaak dient te worden ingezet bij overtredingen van met name kernbepalingen binnen het milieurecht. Dat hield in dat vaak naast het bestuursrecht ook strafrecht ingezet kon worden door een pv op te maken!
Zie de informatie hierover in de (inmiddels vervallen) aanwijzing handhaving milieurecht OM.
Nu volgen bij de milieurechthandhaving betrokken organisaties allen de landelijke handhavingstrategie als landelijk geldend afwegingsinstrument om van bevinding naar interventie te komen.
De landelijke handhavingstrategie zorgt inmiddels voor de vervlechting van het bestuursrechtelijk en strafrechtelijk optreden. Want milieuhandhaving kan alleen dan effectief zijn als bestuurlijke en strafrechtelijke handhaving in samenhang worden toegepast, op voet van gelijkwaardigheid, maar met behoud van ieders rol en verantwoordelijkheid en wederzijds respect daarvoor.
Zie voor meer informatie over de LHS:
https://www.infomil.nl/onderwerpen/integrale/handhaving/landelijke/
Let er op dat u het aantal malen dat de dwangsom wordt verbeurd niet te groot neemt.
Uw bestuur heeft gemotiveerd voor een bepaalde termijn en een maximum te verbeuren totaalbedrag gekozen. Als dat 50 of meer maal wordt verbeurd, wordt daarmee impliciet aangegeven dat kennelijk óf niet voor de juiste termijn is gekozen óf dat het bestuur het niet ernstig genoeg heeft gevonden om handhavend op te treden.(het lijkt daarmee bijna op gedogen)
Het is te adviseren om het bestuur bij het nemen van het besluit tot het opleggen van bestuursdwang, meteen ook het besluit tot het starten van de incasso van de te verbeuren dwangsommen voor te leggen.
AANVULLINGEN OP DEZE LIJST DOOR GEMEENTE SMALLINGERLAND:
In deze standaardlijst van Infomil ontbreken enkele categorieën waarvoor wij wel richtlijnen of aanvullingen op de genoemde categorieën willen opnemen. Het gaat daarbij om:
Categorie bouwen zonder vergunning, eenvoudig
(Voor zover niet vergunningsvrij. Ook van toepassing als wordt gebouwd in strijd met de bouwvoorschriften van het bestemmingsplan)
Categorie Bouwen zonder vergunning, gemiddeld
De hoogte van de dwangsom is mede afhankelijk van de gemiddelde oppervlakte. Bijgebouwen bij bedrijven zijn bijvoorbeeld over het algemeen groter dan bij een particulier. Ook hebben bedrijven een winstoogmerk. Ook het maximum bedrag is daarom hoger;
Categorie Bouwen zonder vergunning, zwaar
Oprichting van een bedrijfsmatig hoofdgebouw 250 m² tot 500 m² | |||||
Oprichting van een windmolen ten behoeve van bedrijfsmatige stroomopwekking door nutsbedrijven |
Categorie (Rijks) Monumenten en beschermd stadsgezicht
Verstoren, verplaatsen, in enig opzicht wijzigen, herstellen van een (Rijks)monument (kleine overtreding) | |||||
Verstoren, verplaatsen, in enig opzicht wijzigen, herstellen van een (Rijks)monument (gemiddelde overtreding) | |||||
Verstoren, verplaatsen, in enig opzicht wijzigen, herstellen van een (Rijks)monument (zware overtreding) | |||||
Herstellen, gebruiken of laten gebruiken van een (Rijk)smonument op ontsierende of gevaarlijk wijze | |||||
Het slopen van een bouwwerk in een beschermd stadsgezicht of een (Rijks)monument1 |
Categorie planologisch strijdig gebruik, bewoning
Categorie planologisch strijdig gebruik, Opslag
Categorie planologische gebruik, (aanleg)werkzaamheden
Indien bedrijfsmatig + € 50,-- per deeldwangsom
€ 500,-- per 10 strekkende meter (watergang) of 10 m² (vijver) | |||||
Ophogen, afgraven, egaliseren gronden en grondbewerkingen in de grond | |||||
Categorie Bouwbesluit, brandveilig gebruik, algemeen
Categorie Bouwbesluit, brandveilig gebruik, constructieonderdelen
Categorie Bouwbesluit, brandveilig gebruik, vluchtroutes
Categorie Bouwbesluit, brandveilig gebruik, brandbeveiligingsinstallaties
Categorie Bouwbesluit, Brandveilig gebruik, bestrijden van brand
Categorie Bouwbesluit, Brandveilig gebruik, bereikbaarheid voor hulpverleningsdiensten
Categorie Bouwbesluit, Brandveilig gebruik, voorkomen van brandgevaar
Categorie Bouwbesluit, Brandveilig gebruik, veilig vluchten
Bijlage 9 Risicoanalyse en prioritering bij klachten
De verdeler van de klachten beoordeelt de prioriteit aan de hand van een risicoanalyse. Bij het bepalen van prioriteiten hanteren wij – in volgorde - de volgende criteria:
In hoeverre leidt een mogelijke calamiteit tot letsel? De te verwachten schade in de vorm van lichamelijk letsel als gevolg van een verstoring/calamiteit die volgt uit het niet of onvoldoende uitvoeren van een taak. Het gaat hier om direct lichamelijk letsel. Voorbeelden zijn: lichamelijk letsel (gewond raken), ademhalingsmoeilijkheden, vergiftiging, asbestbeschadiging, straling, rug/wervelbeschadigingen e.d.
De schaalverdeling/definitie van de scores ziet er als volgt uit:
In hoeverre leidt een mogelijke calamiteit tot een afname van de gezondheid van de mens. De te verwachten schade aan de gezondheid als gevolg van bijvoorbeeld een afname van de luchtkwaliteit, waterkwaliteit, etc. Voorbeelden zijn toename fijnstof of andere luchtvervuiling, afname waterkwaliteit, etc. die de gezondheid van mensen nadelig beïnvloedt.
De schaalverdeling/definitie van de scores ziet er als volgt uit:
In hoeverre tast een mogelijke calamiteit het milieu aan. De te verwachten optredende afbreuk en schade aan de kwaliteit van het leefmilieu (milieuvervuiling) als gevolg van een verstoring/calamiteit die volgt uit het niet of onvoldoende uitvoeren van een taak. Voorbeelden zijn: vervuiling van bodem, lucht of water, stank, etc. (zintuiglijke overlast).
De schaalverdeling/definitie van de scores ziet er als volgt uit:
In hoeverre leidt een mogelijke calamiteit tot afbreuk van het sociale leefmilieu (verloedering, gevoel van onveiligheid, etc.). De te verwachten afbreuk en schade aan de beleving van de leefomgeving door de burger als gevolg van een verstoring/calamiteit die volgt uit het niet of onvoldoende uitvoeren van een taak door de overheid. Voorbeelden: toename gevoel van onveiligheid, geen gehoor vinden bij klachten, etc.
De schaalverdeling/definitie van de scores ziet er als volgt uit:
Wat is de financieel-economische schade voor de gemeente als gevolg van de calamiteit. Het gaat hier om schade die door de gemeente moet worden vergoed dan wel die ten laste komt van de gemeentelijke economie. Voorbeelden zijn: eventuele niet verzekerde kosten die door de gemeente worden gedragen (tijdelijke opvang, vergoedingen), verlies aan werkgelegenheid, economische achteruitgang, etc.
De schaalverdeling/definitie van de scores ziet er als volgt uit:
Wat is de imagoschade van een eventuele calamiteit of het in stand houden van een illegale situatie. De te verwachten afbreuk en/of schade aan het imago, beeld, geloofwaardigheid en vertrouwen van de burger in het bestuurlijk apparaat en haar besluitvorming als gevolg van een verstoring/calamiteit die volgt uit het niet of onvoldoende uitvoeren van een taak. Voorbeelden: (al dan niet georganiseerde) protesten, mediacampagnes, open brieven e.d., met als gevolg gezichtsverlies, gevoel van zaakjes niet op orde, etc.
De schaalverdeling/definitie van de scores ziet er als volgt uit:
Iedere klacht wordt aan bovenstaande criteria getoetst en daarbij wordt per criterium een score van 1-5 gegeven. Waarbij 1 weinig effect heeft en 5 heel veel effect. De eindscore wordt dan beoordeeld als lage prioriteit, middel prioriteit of hoge prioriteit.
Klachten met lage prioriteit (score 5-10)
Klachten met een lage prioriteit worden in beginsel niet in behandeling genomen. Heeft de klacht betrekking op een overtreding waarvan in het uitvoeringsprogramma is aangegeven dat we deze taak oppakken, dan wordt deze meegenomen. Wanneer een klacht hier niet onder valt, behandelen we deze niet. Aan de klager melden we dat de klacht niet in behandeling wordt genomen. Is de klager het hier niet mee eens, dan kan die een verzoek om handhaving indienen.
Bij een handhavingsverzoek volgt er in eerste instantie een afwijzing, met verwijzing naar het beleid en een motivering/belangenafweging waarom er niet handhavend wordt opgetreden. In de afwijzing wordt opgenomen wanneer het verzoek wel opgepakt gaat worden.
Klachten met prioriteit middel (score 11-20)
Bij klachten met een middel prioriteit wordt gekeken of de klacht kan worden opgepakt op basis van het uitvoeringsprogramma. Is deze opgenomen, dan wordt de klacht opgepakt.
Is het niet opgenomen in het uitvoeringsprogramma, dan wordt de klacht niet opgepakt.
Dit is anders wanneer er een handhavingsverzoek binnenkomt. In dat geval wordt de klacht wel opgepakt en volgt er een beslissing op het verzoek.
Klachten met prioriteit hoog (score 21-30)
Klachten met een hoge prioriteit worden altijd in behandeling genomen. Dit geldt ook voor handhavingsverzoeken n.a.v. een klacht met hoge prioriteit.
Anonieme klachten en verzoeken om handhaving
Uitgangspunt is dat we klachten en meldingen die anoniem worden ingediend, niet behandelen. Dit past binnen het transparant kunnen handelen. Anonieme klachten kunnen niet worden teruggekoppeld en de drempel voor het indienen van een klacht is hoger als dit niet anoniem kan. Anonieme klachten over bv. een gevaarlijke situatie (hoge prioriteit) pakken we wel op. Verzoeken om handhaving die anoniem worden ingediend, kunnen niet in behandeling worden genomen omdat we geen besluit kunnen sturen aan de verzoeker.
Bijlage 10 Landelijke handhavingstrategie (LHS)
Zie voor meer informatie over de LHS:
https://www.infomil.nl/onderwerpen/integrale/handhaving/landelijke/