Organisatie | Smallingerland |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Beleidsregel van de burgemeester van de gemeente Smallingerland houdende regels omtrent verblijfsverbod (beleidsregels verblijfsverbod gemeente Smallingerland 2020) |
Citeertitel | Beleidsregels verblijfsverbod gemeente Smallingerland 2020 |
Vastgesteld door | burgemeester |
Onderwerp | openbare orde en veiligheid |
Eigen onderwerp |
Deze regeling vervangt de beleidsregels verblijfsverbod gemeente Smallingerland zoals vastgesteld op 15 december 2014.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
11-03-2020 | nieuwe regeling | 05-03-2020 |
Na constatering van een eerste overtreding van de in artikel 4 genoemde feiten of een eerste andere gedraging waarbij de openbare orde in het geding is , krijgt de betrokkene een schriftelijke waarschuwing met de mededeling dat de burgemeester bij een volgende overtreding of andere gedraging waarbij de openbare orde in het geding is, een verblijfsverbod kan opleggen.
Artikel 3 Vooraankondiging besluit verblijfsverbod
Indien er binnen 12 maanden na een waarschuwing zoals genoemd onder het vorige artikel, een tweede overtreding van de in artikel 4 genoemde feiten of een tweede andere gedraging waarbij de openbare orde in het geding is, wordt geconstateerd, kan de burgemeester besluiten om een verblijfsverbod op te leggen.
Indien een betrokkene binnen twaalf maanden na de datum van een tot hem gericht besluit tot het opleggen van een verblijfsverbod, opnieuw een overtreding van de in artikel 4 genoemde feiten begaat of er sprake is van een andere gedraging waarbij de openbare orde in het geding is, kan er wegens recidive wederom en zonder waarschuwing vooraf een verblijfsverbod worden opgelegd.
Artikel 7 Bevelsbevoegdheid artikel 172, derde lid Gemeentewet
Indien er sprake is van onmiddellijke verstoring van de openbare orde of de ernstige vrees voor het ontstaan daarvan, waarbij de bestuurlijke maatregel van een verblijfsverbod op basis van artikel 2:1A van de Algemene plaatselijke verordening Smallingerland 2013 niet toereikend is te achten, kan de burgemeester besluiten om gebruik te maken van zijn bevelsbevoegdheid op basis van artikel 172, derde lid van de Gemeentewet.
Artikel 8 Administratieve afhandeling
Het team Concern is verantwoordelijk voor de administratieve afhandeling van een verblijfsverbod.
Op basis van artikel 2:1A van de Algemene plaatselijke verordening Smallingerland 2013 (Apv) kan de burgemeester een persoon verbieden om zich in een aangewezen gebied te bevinden. Hiertoe kan de burgemeester overgaan indien de openbare orde in het geding is.
Het instrument van het verblijfsverbod is bedoeld om de openbare orde in een bepaald gebied te herstellen. Het verblijfsverbod kan ten eerste worden ingezet bij notoire overlastveroorzakers, waarbij handhavers en hulpverleners geen grip krijgen op de situatie. Het verblijfsverbod kan in dat geval een tijdelijke oplossing bieden om van daaruit te werken naar een structurele oplossing.
Daarnaast kan een verblijfsverbod nodig zijn bij overlast van uitgaanspubliek. Hierbij kan gedacht worden aan personen voor wie een toegangsverbod tot bepaalde horecagelegenheden geldt en die 's nachts op straat blijven rondhangen en de orde verstoren.
Hoewel het verblijfsverbod een herstelsanctie is, heeft het een grote impact op de bewegingsvrijheid van de betrokkene. Dit betekent dat de burgemeester terughoudend dient om te gaan met deze bevoegdheid. Aan het opleggen van een verblijfsverbod dient een uitgebreide belangenafweging vooraf te gaan. Er moet onder andere zijn voldaan aan de eisen van subsidiariteit en proportionaliteit. Dit betekent dat er geen ander, minder ingrijpend middel voorhanden mag zijn en dat de nadelige gevolgen in verhouding moeten staan tot het doel van het besluit. Het verbod moet zijn gebaseerd op een concrete gedraging die de duur van het verbod en de omvang van het gebied waarvoor het verbod geldt, rechtvaardigt.
Met deze beleidsregels wordt het begrip 'openbare orde' zoals omschreven in artikel 2:1A van de Apv nader ingekleurd en wordt vastgelegd op welke wijze de burgemeester gebruik maakt van de bevoegdheid tot het opleggen van een verblijfsverbod .
In artikel 1 wordt vastgelegd wat er onder andere wordt verstaan onder het openbare orde belang.
Het kan daarbij gaan om het voorkomen of beperken van structurele overlast, het voorkomen of beperken van aantastingen van het woon- en leefklimaat of het waarborgen van de veiligheid van personen en goederen. In artikel 4 is vervolgens vastgelegd met welke concrete gedragingen de openbare orde in ieder geval het geding is. Het gaat hier namelijk om overtreding van feiten die de openbare orde raken op basis van de Apv of het Wetboek van Strafrecht.
Dit is geen uitputtende opsomming. Ook voor gedragingen niet in artikel 4 genoemd worden, kan een verblijfsverbod worden opgelegd. Daarbij zal de burgemeester dan wel voldoende moeten motiveren waarom dit in het belang is van de openbare orde.
Gelet op de eisen van subsidiariteit en proportionaliteit, krijgt de betrokkene eerst een waarschuwing en wordt er niet direct tot een verblijfsverbod overgegaan. De betrokkene wordt eerst de kans geboden om zijn gedrag aan te passen. De politie geeft eerst een mondelinge waarschuwing, waarna deze schriftelijk wordt bevestigd door de burgemeester.
Als de betrokkene zich binnen 12 maanden na de waarschuwing, wederom misdraagt, kan de burgemeester het verblijfsverbod daadwerkelijk opleggen.
Artikel 2 lid 3 geeft een uitzonderingsmogelijkheid voor het eerst opleggen van een waarschuwing. Dat dient zeer terughoudend te worden toegepast en kan alleen voor die gevallen waarbij het opleggen van eerst een waarschuwing het voorkomen of beperken van structurele overlast, de aantasting van woon- en leefklimaat dan wel het waarborgen van de veiligheid van personen en goederen ondermijnt. Een voorbeeld is meerdere keren in zeer korte tijd, bijvoorbeeld een week een van de gedragingen benoemd in de lijst van artikel 4 vertonen. Indien de burgemeester gebruik maakt van de uitzonderingsmogelijkheid van art 2 lid 3 dan dient dat uitgebreid gemotiveerd te worden naar aard en frequentie van de gedraging.
De duur en de omvang van het gebied waarvoor het verbod geldt, worden bepaald aan de hand van de aard van de gedragingen. Des te ernstiger de gedraging, des te langer kan het verbod duren. Voor een aantal concreet benoemde gedragingen is dit ook in artikel 4 uitgewerkt. Hierin is de maximale duur van het verbod vastgelegd en onderverdeeld en 3 verschillende categorieën. Daarbij is de tweede of meest recente gedraging bepalend. Zoals hierboven ook al aangegeven is de opsomming in artikel 4 niet uitputtend bedoeld. Het koppelen van de aard van de overtreding aan de duur van het verbod, kan wel analoog worden toegepast voor andere gedragingen dan die genoemd in
Voordat het verblijfsverbod daadwerkelijk wordt opgelegd, wordt de betrokkenen eerste in de gelegenheid gesteld om zijn zienswijze tegen dit besluit. Dit is ingegeven door het bepaalde in artikel 4:8 van de Awb, gelet op de nadelige gevolgen van het verblijfsverbod voor de betrokkene en het daarom te verwachten is dat deze bedenkingen zal hebben tegen het verblijfsverbod.
Verder wordt er bij het aan te wijzen gebied rekening gehouden met de woning en werklocatie van de betrokkene. Als dit in het aan te wijzen gebied valt wordt dit zodanig vastgesteld dat er een aanlooproute is van en naar de woning, werklocatie of openbaar vervoer.
Als de betrokkenen in het aangewezen gebied werkt, wordt wel geëist dat hij zijn werkrooster bij de politie indient.
Bij recidive zal er vooraf niet meer worden gewaarschuwd, maar kan de burgemeester nadat de betrokkene zijn zienswijze heeft kunnen indienen, direct een verblijfsverbod opleggen.
Lichte bevelsbevoegdheid Gemeentewet
Tot slot wordt er een onderscheid gemaakt met de lichte bevelsbevoegdheid op grond van artikel 172, derde lid van de Gemeentewet.
Deze bevoegdheid is zwaarder en verdergaand dan het verblijfsverbod op basis van artikel 2:1A van de Apv. De bevelsbevoegdheid van artikel 172, derde lid van de Gemeentewet is vooral bedoeld voor situaties waarin (nog) geen overtredingen plaatsvinden en waarin snel gehandeld moet worden met kortdurende verblijfsverboden. Dit om aan een acute dreiging voor de openbare orde het hoofd te kunnen bieden. Dit middel kan worden aangewend voor die gevallen waarbij onmiddellijke handhaving van de openbare orde noodzakelijk is, om zo grip te krijgen op een crisis- of noodsituatie.
Het opleggen van een verblijfsverbod op basis van de Apv kent een andere insteek. Het gaat hierbij om bestuurlijke handhaving, naar aanleiding van een opeenstapeling van overtredingen en overlastproblematiek.
Als de burgemeester gebruik maakt van de lichte bevelsbevoegdheid op grond van de Gemeentewet, zijn deze beleidsregels dan ook niet toepassing.