Organisatie | Zeeland |
---|---|
Organisatietype | Provincie |
Officiële naam regeling | Verordening bezwaar- en beroepschriften provincie Zeeland 2000 |
Citeertitel | Verordening bezwaar- en beroepschriften provincie Zeeland 2000 |
Vastgesteld door | provinciale staten |
Onderwerp | bestuur en recht |
Eigen onderwerp | Inspraak |
Is vervangen door Procedurebesluit bezwaar, beroep en klachten provincie Zeeland 2015
Algemen wet bestuursrecht; Algemene wet inzake rijksbelastingen
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-02-2001 | 01-04-2015 | Nieuwe regeling | 27-10-2000 Provinciaal Blad, 2001, 6 | KJB-276 |
BESLUIT van provinciale staten van 27 oktober 2000, nummer 20, tot vaststelling van de verordening inzake de behandeling van bezwaarschriften ingevolge de Algemene wet bestuursrecht en de Algemene wet inzake rijksbelastingen, ingediend tegen besluiten van bestuursorganen van de provincie Zeeland alsmede de behandeling van beroepschriften ingevolge de Al¬gemene wet bestuursrecht ingediend bij de provincie Zeeland.
In deze verordening wordt verstaan onder:
de adviescommissie bezwaarschriften gedeputeerde staten en commissaris van de Koningin: de commissie belast met het overeenkomstig deze verordening adviseren inzake de te nemen beslissingen op bezwaarschriften ingediend tegen besluiten van gedeputeerde staten en van de commissaris van de Koningin, alsmede inzake de te nemen beslissingen op bezwaarschriften tegen besluiten inzake provinciale belastingen;
De voorzitter van de commissie kan ten behoeve van de voorbereiding van de hoorzitting alle inlichtingen inwinnen of doen inwinnen.
Voor de behandeling van administratieve beroepschriften stelt een daartoe door de meest gerede organisatie-eenheid aangewezen ambtenaar op verzoek van de secretaris voor de hoorzitting een advies op ten behoeve van de besliscommissie.
Gedeputeerde staten kunnen te allen tijde aan een lid, anders dan op eigen verzoek, ontslag verlenen indien zich hiertoe een dringende reden voordoet als bedoeld in artikel 7:678 van het Burgerlijk Wetboek dan wel indien zich veranderingen in omstandigheden voordoen, welke van dien aard zijn dat een ontslag behoort te worden verleend, als bedoeld in artikel 7:685 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek. Het ontslag dient schriftelijk en met voldoende redenen omkleed te worden verleend.
Na afloop van de hoorzitting beraadslagen drie commissieleden, onder wie de voorzitter of een plaatsvervangend voorzitter, met gesloten deuren over het uit te brengen advies. Aan deze beraadslaging wordt in ieder geval deelgenomen door de commissieleden (het commissielid) die (dat) aan de hoorzitting hebben (heeft) deelgenomen.
De voorzitter wordt benoemd door provinciale staten voor de zittingsperiode van provinciale staten. De voorzitter maakt geen deel uit van en is niet werkzaam onder verantwoordelijkheid van provinciale staten of gedeputeerde staten en is evenmin werkzaam onder verantwoordelijkheid van de commissaris van de Koningin.
Artikel 12 is van overeenkomstige toepassing, behoudens ten aanzien van de voorzitter.
De onderhavige verordening is van toepassing op alle bezwaar- en beroepschriften die bij de provincie worden ingediend. Voorheen golden er meerdere verordeningen en regelingen ten aanzien van bezwaar- en beroepschriften. Het was dan afhankelijk van de vraag of het een bezwaar- of beroepschrift betrof en van de vraag door welk bestuursorgaan op het bezwaar- of beroepschrift moest worden beslist, welke verordening of regeling van toepassing was. De betreffende verordeningen en regelingen vervallen op het moment dat de onderhavige verordening in werking treedt (zie artikel 21 van de verordening). Met deze verordening wordt de overzichtelijkheid aanzienlijk vergroot. Tevens wordt met deze verordening een regeling vastgesteld die volledig in overeenstemming is met de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb).
In dit artikel worden enkele begrippen omschreven en wordt een drietal commissies genoemd. Er zijn twee verschillende adviescommissies. Ten eerste een commissie belast met de advisering inzake bezwaren tegen besluiten genomen door gedeputeerde staten en door de commissaris van de Koningin. Daarnaast is er een adviescommissie die belast is met de advisering inzake bezwaren ingediend tegen besluiten van provinciale staten. Tot slot is er een besliscommissie. Deze commissie beslist over de beroepschriften ingediend bij gedeputeerde staten dan wel bij de commissaris van de Koningin. Indien het administratieve beroep is onderworpen aan de beslissing van gedeputeerde staten, dan is de voorzitter van deze commissie een lid van gedeputeerde staten. Indien het administratieve beroep is onderworpen aan de beslissing van de commissaris van de Koningin, dan is de commissaris van de Koningin voorzitter van de commissie.
Met deze verdeling van bevoegdheden over de drie hiervoor genoemde commissies is aansluiting gezocht bij de huidige provinciale regelingen.
In sub b. van dit artikel is aangegeven dat de verordening ook van toepassing is op de behandeling van bezwaarschriften tegen van provinciewege genomen besluiten op het gebied van provinciale belastingen. Dergelijke besluiten worden genomen door de provincieambtenaar, die ingevolge een aanwijzingsbesluit met de heffing en invordering van provinciale belastingen is belast. Uit artikel 227a van de Provinciewet blijkt dat de Algemene wet inzake rijksbelastingen van toepassing is op provinciale belastingen.
Artikel 3 Ontvangstbevestiging, verdaging en verder uitstel
Op grond van het besluit van gedeputeerde staten van 20 juni 2000, nummer 7, is de bevoegdheid tot het zenden van een ontvangstbevestiging aan de indiener van het bezwaar- of het beroepschrift krachtens artikel 6:14 Awb, alsmede de bevoegdheid tot het verdagen van het nemen van een besluit op het bezwaar- of beroepschrift krachtens artikel 7:10 en 7:24 Awb, door gedeputeerde staten gemandateerd aan de secretaris. Door in de verordening te vermelden dat dit alles namens het bestuursorgaan gebeurt, blijkt nu ook uit de verordening dat het hier een gemandateerde bevoegdheid betreft.
In dit artikel is aangegeven dat de secretaris plaats en tijdstip van het horen bepaalt. Daarnaast draagt de secretaris er zorg voor dat door de commissie toepassing wordt gegeven aan de bepalingen inzake het uitnodigen van belanghebbenden voor de hoorzitting, het eventueel afzien van het horen en het ter inzage leggen van de stukken. Gekozen is om deze taken aan de secretaris te mandateren uit praktische overwegingen. Het spreekt voor zich dat een en ander in nauw overleg dient te geschieden met de voorzitter van de commissie.
Krachtens artikel 7:13, vijfde lid, van de Awb moet een vertegenwoordiger van het bestuursorgaan voor het horen worden uitgenodigd en in de gelegenheid worden gesteld een toelichting op het standpunt van het bestuursorgaan te geven. In artikel 6 van de verordening wordt hieraan voldaan. Uit het tweede lid van dit artikel blijkt dat de bevoegdheid tot het aanwijzen van de vertegenwoordiger gemandateerd is aan het hoofd van de afdeling die het besluit heeft voorbereid waartegen bezwaar is gemaakt. Derhalve is de secretaris, aan wie de plicht tot het uitnodigen van het bestuursorgaan is opgedragen, gehouden het desbetreffende afdelingshoofd uit te nodigen voor de hoorzitting.
In artikel 7 van de verordening is een soortgelijke bepaling opgenomen als in artikel 6 maar dan met betrekking tot beroepschriften. Indien er een beroepschrift is ingediend bij de provincie Zeeland, is er geen wettelijke plicht tot het vragen van advies. Dit advies dient slechts om de besluitvorming van de commissie te vergemakkelijken. In dit geval verzoekt de secretaris van de commissie een daartoe door de meest gerede organisatie-eenheid aangewezen ambtenaar het advies op te stellen. Voor deze bewoordingen is gekozen omdat het bij beroepschriften om onderwerpen kan gaan die meer dan één afdeling kunnen betreffen. De secretaris zal die organisatie-eenheid uitnodigen waarvan het beleidsterrein de meeste raakvlakken heeft met het onderwerp van de beslissing waar het beroepschrift zich tegen richt. De directeur van die organisatie-eenheid wijst vervolgens een behandelend ambtenaar aan die het advies opstelt.
In lid 1 van dit artikel is geregeld dat aan een hoorzitting in beginsel steeds door drie commissieleden, onder wie een voorzitter of een plaatsvervangend voorzitter, wordt deelgenomen. Met de woorden "in beginsel" wordt tot uitdrukking gebracht dat van dat uitgangspunt in uitzonderingsgevallen kan worden afgeweken, in die zin dat in dergelijke gevallen ook door twee of één commissielid aan de hoorzitting kan worden deelgenomen. Het gaat dan bijvoorbeeld om de situatie dat voor een hoorzitting slechts twee commissieleden beschikbaar zijn, of zelfs maar één commissielid, terwijl het toch wenselijk is de hoorzitting door te laten gaan, omdat bijvoorbeeld een andere datum voor een hoorzitting met een voltallige commissie niet of slechts veel later is te plannen.
De beraadslaging over het uit te brengen advies dient echter op grond van artikel 13 altijd te geschieden door drie commissieleden. Men zie daarvoor dat artikel en de daarbij behorende toelichting.
Uitgangspunt in de Awb is dat het horen plaatsvindt in de openbaarheid. Slechts bij uitzondering kan het horen van belanghebbende plaatsvinden met gesloten deuren. Hiertoe kan worden besloten indien geheimhouding om gewichtige redenen is geboden. Indien het een personeels- of een belastingzaak betreft, wordt ambtshalve achter gesloten deuren gehoord. In de overige gevallen wordt hiertoe besloten door de voorzitter, al dan niet op verzoek van een belanghebbende.
In deze bepaling is aangegeven dat de adviescommissie GS en CdK dient te bestaan uit externe leden. Gekozen is voor een externe adviescommissie om zo de onafhankelijkheid van de commissie te waarborgen. Iedere schijn van partijdigheid wordt op deze wijze voorkomen. In dit artikel is niet een bepaald aantal leden vermeld, omdat het totale aantal commissieleden dat kan worden ingezet in de loop der tijden kan veranderen. Er wordt een aantal commissieleden benoemd, waarvan steeds, zoveel mogelijk roulerend, voor iedere hoorzitting drie commissieleden worden ingepland.
In dit artikel is allereerst bepaald dat een commissielid te allen tijde schriftelijk ontslag kan nemen. Het commissielid behoeft niet te motiveren waarom hij zijn functie neerlegt.
Daarnaast is in dit artikel bepaald dat gedeputeerde staten een commissielid ontslag kunnen verlenen indien zich hiertoe een dringende reden voordoet in de zin van artikel 7:678 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Hoewel artikel 7:678 BW een ontslagregeling geeft voor de privaatrechtelijke arbeidsovereenkomst en derhalve formeel-juridisch niet van toepassing is in deze situatie, kan deze ontslaggrond voor een werknemer naar analogie gebruikt worden als ontslaggrond voor een commissielid. In artikel 7:678, eerste lid, BW is aangegeven wat onder een dringende reden voor ontslag door een werkgever dient te worden verstaan. Dringende redenen zijn zodanige daden, eigenschappen of gedragingen van de werknemer dat van de werkgever redelijkerwijs niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst voort te laten bestaan. In het tweede lid van artikel 6:678 BW wordt een aantal voorbeelden gegeven van dringende redenen. Dringende redenen zullen onder andere aanwezig geacht kunnen worden:
Uitgangspunt van een adviescommissie is dat deze commissie onafhankelijk dient te zijn. Het feit dat gedeputeerde staten een commissielid kunnen ontslaan lijkt in strijd met die onafhankelijkheid. Indien gedeputeerde staten hier uiterst terughoudend mee omgaan, zal de onafhankelijkheid echter niet in gevaar komen. Gedeputeerde staten dienen ook te beschikken over een dergelijk instrument. De commissie treedt op als 'orgaan' van de provincie en wordt door de burgers ook als zodanig vereenzelvigd met de provincie. Dit heeft tot gevolg dat indien een commissielid niet naar behoren functioneert, hierdoor schade voor de provincie kan ontstaan. Deze mogelijke schade kan zeer divers zijn. Hierbij valt te denken aan afbreuk van het imago van de provincie bij de burgers, maar ook aan financiële schade. Voorkomen moet worden dat dergelijke schade structureel van aard wordt. Een gezagsverhouding ontbreekt tussen de provincie en de leden van de commissie. Om een en ander toch in goede banen te leiden, kunnen gedeputeerde staten dit instrument toepassen. Gedeputeerde staten moeten echter bij toepassing van dit instrument, zoals hiervoor reeds gemeld, zeer terughoudend optreden. De onafhankelijkheid van de adviescommissie mag immers niet in gevaar komen. Om dit zoveel mogelijk te waarborgen, is bepaald dat gedeputeerde staten het ontslag met voldoende redenen dienen te omkleden.
Tenslotte is in dit artikel bepaald dat gedeputeerde staten een commissielid ook ontslag kunnen verlenen indien zich, kort gezegd, veranderingen in omstandigheden voordoen. Bij de formulering van deze ontslaggrond is aansluiting gezocht bij die van artikel 7:685 lid 2 BW, waarin deze grond als ontbindingsgrond van een arbeidsovereenkomst is opgenomen. Ook dit artikellid is uiteraard formeel-juridisch niet van toepassing, doch kan ook hier naar analogie worden toegepast. Het gaat hierbij om een "open" ontslaggrond. Aan een dergelijke ontslaggrond kan behoefte bestaan in situaties waarbij geen sprake is van een dringende reden, terwijl een ontslag niettemin noodzakelijk is. Uiteraard geldt ook bij deze ontslaggrond dat terughoudendheid is geboden en dat een deugdelijke motivering is vereist.
In lid 1 van dit artikel is bepaald dat de beraadslaging over het uit te brengen advies altijd door drie commissieleden dient te geschieden, onder wie in elk geval de commissieleden (het commissielid) die (dat) aan de hoorzitting hebben (heeft) deelgenomen. Indien twee commissieleden aan een hoorzitting hebben deelgenomen, dienen zij derhalve met nog een derde commissielid over het uit te brengen advies te beraadslagen. Indien één commissielid aan een hoorzitting heeft deelgenomen dient hij of zij met nog twee andere commissieleden over het uit te brengen advies te beraadslagen. Op deze wijze worden de adviezen steeds door drie commissieleden uitgebracht en kunnen deze worden vastgesteld bij meerderheid van stemmen.
De adviescommissie bestaat uit een zestal leden en een zestal plaatsvervangers. De leden en de plaatsvervangende leden worden gekozen door provinciale staten uit hun midden. De voorzitter wordt benoemd door Provinciale Staten. De voorzitter is een onafhankelijk en extern persoon.
In dit geval is zeer bewust gekozen voor een adviescommissie die in grote mate is samengesteld uit Statenleden. De besluiten van provinciale staten waar bezwaar tegen openstaat betreffen besluiten die handelen over belangrijke beleidskeuzes. Om toch zicht op het een en ander te houden tijdens de behandeling van het bezwaarschrift, is besloten om voor bezwaarschriften gericht tegen besluiten van provinciale staten te opteren voor een commissie grotendeels bestaande uit Statenleden.
Krachtens artikel 7:13, eerste lid, onder b, van de Awb dient de voorzitter geen deel uit te maken van en niet werkzaam zijn onder de verantwoordelijkheid van het bestuursorgaan. Nu in artikel 14 gekozen is voor een onafhankelijke en externe voorzitter, voldoet de commissie aan de eisen gesteld in de Awb.
In dit artikel is bepaald dat artikel 12 van overeenkomstige toepassing is, met dien verstande dat het ontslag uitsluitend kan worden verleend door provinciale staten. Een lid of de voorzitter kan dus te allen tijde schriftelijk ontslag nemen. Zij kunnen ook te allen tijde ontslagen worden, indien zich één van de in artikel 12 genoemde gevallen voordoet. Ontslag van de leden van de adviescommissie PS dient echter door PS plaats te vinden,en niet door GS, aangezien zij ook door PS uit hun midden worden aangewezen en aangezien de voorzitter door PS wordt benoemd. GS kunnen PS wel een voorstel doen om een commissielid te ontslaan.
Uit de Awb blijkt dat het horen naar aanleiding van een ingesteld administratief beroep kan worden opgedragen aan een adviescommissie die bestaat uit externe leden. Ook in deze verordening is bepaald dat in de commissie externe leden zitting hebben. In deze verordening is de commissie echter geen adviescommissie maar is het een besliscommissie. Hiervoor is enerzijds gekozen om gedeputeerde staten te ontlasten. Anderzijds biedt dit de mogelijkheid om gebruik te maken van expertise buiten de provinciale organisatie. Een ander voordeel is de grotere mate van onafhankelijkheid van de commissie. Dit heeft tot gevolg dat de commissie niet geheel kan bestaan uit externe leden. De voorzitter wordt door gedeputeerde staten uit hun midden gekozen voor zover het administratieve beroepen of administratieve geschillen betreft die zijn onderworpen aan de beslissing van gedeputeerde staten. Indien het administratieve beroepen of administratieve geschillen betreft die zijn onderworpen aan de beslissing van de commissaris
van de Koningin, treedt de commissaris van de Koningin als voorzitter van de commissie op. Beide voorzitters maken gebruik van dezelfde externe leden.
Ook voor deze commissie geldt het bepaalde in artikel 12, behoudens ten aanzien van de voorzitter. De voorzitter is immers steeds een gedeputeerde of de commissaris van de Koningin, zodat artikel 12 ten aanzien van de voorzitter niet van toepassing kan zijn.
Ten aanzien van lid 1 van dit artikel geldt hetzelfde als hetgeen in de toelichting bij artikel 13 is vermeld.
In artikel 139 van de Provinciewet is bepaald dat de bekendgemaakte besluiten in werking treden met ingang van de achtste dag na die van de bekendmaking, tenzij in deze besluiten daarvoor een ander tijdstip is aangewezen. In artikel 21 van de verordening wordt een ander tijdstip aangewezen, en wel de eerste dag van de maand, volgend op die waarin de bekendmaking heeft plaatsgevonden. Op deze wijze is voor iedereen zo eenvoudig mogelijk te achterhalen wanneer deze verordening in werking is getreden. Gelijktijdig met deze intrekking vervallen de in het artikel vermelde verordeningen en regelingen. Deze verordening is immers van toepassing op alle bij die regelingen en verordeningen geregelde gevallen. Aangezien de procedure in deze verordening niet afwijkt van die in de in te trekken verordeningen en regelingen, kan deze verordening met onmiddellijke werking ingaan en behoeft niet te worden voorzien in overgangsbepalingen.