Organisatie | Zeeland |
---|---|
Organisatietype | Provincie |
Officiële naam regeling | Subsidieregeling operationeel programma Zuid-Nederland |
Citeertitel | Subsidieregeling operationeel programma Zuid-Nederland |
Vastgesteld door | gedeputeerde staten |
Onderwerp | financiën en economie |
Eigen onderwerp | Subsidie |
De leden van het college van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant, op grond van artikel 5, tweede lid, van het Besluit EFRO programmaperiode 2007-2013, gezamenlijk de beheersautoriteit vormend voor het grondgebied van de provincies Noord-Brabant, Limburg en Zeeland.
Verordening (EG) nr. 1083/2006 van de Raad van de Europese Unie van 11 juli 2006, houdende algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds en het Cohesiefonds en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1260/1999, zoals gewijzigd bij Vo. 1989/2006, van 21 december 2006, Vo. 1341/2008, van 18 december 2008 en Vo. 284/2009 van 7 april 2009; Kaderwet EZ-subsidies, art. 3; Besluit EFRO programmaperiode 2007-2013, art. 5 en 6; Regeling EFRO doelstelling 2 programmaperiode 2007-2013, art. 2, 6, 7
Geen.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
09-07-2014 | 14-01-2017 | art. 1.10, 2.10, 2.13 en 2.15 | 01-03-2013 Provinciaal Blad, 2014, 1211 | 3610135 Provincie Noord-Brabant | |
07-03-2013 | 09-07-2014 | art. 1.1, 1.5, 1.6, 1.7, 1.9, 1.10, 1.11, 1.12, 1.13, 1.14, 1.14a, 1.15, 1.19, 2.5, 2.6, 2.7, 2.8, 2.10, 2.12, 2.13, 2.21, bijlage 2 | 05-03-2013 Provinciaal Blad, 2013, 7 | 3362896 Provincie Noord-Brabant | |
17-09-2012 | 07-03-2013 | Art. 1.11, 2.11, 2.12, 2.13 en 2.14 | 04-09-2012 Provinciaal Blad, 2012, 21 | Onbekend. | |
30-06-2012 | 17-09-2012 | Art. 1.11, 2.11 en 2.12 | 22-05-2012 Provinciaal Blad, 2012, 24 | Onbekend. | |
07-03-2012 | 30-06-2012 | Art. 1.10 en 1.11 | 24-01-2012 Provinciaal Blad, 2012, 06 | Onbekend. | |
21-10-2010 | 07-03-2012 | Art. 1.10 en 1.11 | 05-10-2010 Provinciaal Blad, 2010, 40 | Onbekend. | |
17-05-2010 | 21-10-2010 | Nieuwe regeling | 27-04-2010 Provinciaal Blad, 2010, 18 | Onbekend |
De leden van het college van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant, op grond van artikel 5, tweede lid, van het Besluit EFRO programmaperiode 2007-2013, gezamenlijk de beheersautoriteit vormend voor het grondgebied van de provincies Noord-Brabant, Limburg en Zeeland;
Gelet op de Verordening (EG) nr. 1083/2006 van de Raad van de Europese Unie van 11 juli 2006, houdende algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds en het Cohesiefonds en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1260/1999, zoals gewijzigd bij Vo. 1989/2006, van 21 december 2006, Vo. 1341/2008, van 18 december 2008 en Vo. 284/2009 van 7 april 2009 (hierna te noemen de Kaderverordening);
Overwegende dat de beheersautoriteit regionaal concurrentievermogen en werkgelegenheid wenst te stimuleren, ingedeeld naar de volgende prioriteiten:
Overwegende dat de beheersautoriteit in 2007 en 2008 de volgende nadere regelingen heeft vastgesteld ter regeling van het Operationeel Programma voor Zuid-Nederland 2007-2013, bedoeld in artikel 32 van de Kaderverordening:
Overwegende dat de bestaande regelingen wijzigingen behoeven en de beheersautoriteit vanwege de omvang van deze wijzigingen een nieuwe integrale regeling wenst vast te stellen;
Overwegende dat de beheersautoriteit een viertal subsidies op laagdrempelige wijze toegankelijk wenst te maken voor MKB-ondernemingen en derhalve voor deze MKB-subsidies de Verordening (EG) nr. 800/2008 van de Commissie van 6 augustus 2008, is gevolgd, waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 87 en 88 van het Verdrag met de gemeenschappelijke markt verenigbaar worden verklaard;
Kaderverordening: Verordening (EG) nr. 1083/2006 van de Raad van de Europese Unie van 11 juli 2006, houdende algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds en het Cohesiefonds en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1260/1999, zoals gewijzigd bij Vo.1989/2006, van 21 december 2006, Vo 1341/2008, van 18 december 2008 en Vo 284/2009 van 7 april 2009;
Topsectoren: negen sectoren die kennisintensief en export-georiënteerd zijn, met veelal specifieke wet- en regelgeving die een belangrijke bijdrage kunnen leveren aan het oplossen van maatschappelijke vraagstukken te weten Agro & food, Chemie, Creatieve industrie, Energie, High tech systemen en materialen, Life sciences & health, Logistiek, Tuinbouw en uitgangsmaterialen, Water
Subsidie kan worden verleend voor activiteiten gericht op:
Subsidie wordt geweigerd in de gevallen, bedoeld in de artikelen 5 en 6 van de Regeling EFRO doelstelling 2 programmaperiode 2007-2013.
Indien de ingediende volledige subsidieaanvragen het vastgestelde subsidieplafond te boven gaan, wordt een afweging tussen de verschillende aanvragen, bedoeld in artikel 1.14a gemaakt, waarbij de aanvraag om in aanmerking te komen voor een subsidie als bedoeld in artikel 1.3 onder a, een score van 50 punten of meer dient te behalen.
Onverminderd het eerste lid, wordt om voor subsidie als bedoeld in artikel 1.3, onder b, in aanmerking te komen, voldaan aan ten minste een van de volgende vereisten:
de subsidiabele activiteit is gericht op verbetering van de milieukwaliteit, in het bijzonder de luchtkwaliteit en de externe veiligheid; de subsidiabele activiteit is gericht op ontwikkeling en implementatie van innovatieve concepten ter verbetering van de vervoersketens voor passagiers en goederen;
Indien de ingediende volledige subsidieaanvragen het vastgestelde subsidieplafond te boven gaan, wordt een afweging tussen de verschillende aanvragen bedoeld in artikel 1.14a gemaakt, waarbij de aanvraag om in aanmerking te komen voor een subsidie als bedoeld in artikel 1.3, onder b, een score van 50 punten of meer dient te behalen.
Indien de ingediende volledige subsidieaanvragen het vastgestelde subsidieplafond te boven gaan, wordt een afweging tussen de verschillende aanvragen bedoeld in artikel 1.14a gemaakt, waarbij de aanvraag om in aanmerking te komen voor een subsidie als bedoeld in artikel 1.3, onder c, een score van 50 punten of meer dient te behalen.
Ten aanzien van de subsidiabele kosten zijn de artikelen 10 en 10a van de Regeling EFRO doelstelling programmaperiode 2007-2013 van toepassing.
De beheersautoriteit stelt het subsidieplafond voor bijdragen uit het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling en de Rijkscofinanciering voor EFRO voor Zuid-Nederland voor de periode 2 april 2013 tot en met 31 december 2015 vast op € 0,-.
De beheersautoriteit stelt het subsidieplafond voor bijdragen uit het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling en de Rijkscofinanciering voor EFRO voor Zuid-Nederland vast op € 0.
De beheersautoriteit stelt het subsidieplafond voor bijdragen uit het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling en de Rijkscofinanciering voor EFRO voor Zuid-Nederland vast op € 0.
Subsidieaanvragen kunnen worden ingediend vanaf 2 april 2013 tot en met 27 mei 2013.
Indien de volledige subsidieaanvragen het vastgestelde subsidieplafond, bedoeld in de artikelen 1.10, 1.11 of 1.12 te boven gaan, maakt de beheersautoriteit voor het bepalen van de onderlinge rangschikking voor de verdeling van de subsidie een afweging tussen de verschillende volledige aanvragen op basis van de volgende criteria:
de mate waarin het project voldoet aan de vereisten, bedoeld in de artikelen 1.5, tweede lid, 1.6, tweede tot en met vierde lid, of 1.7, tweede lid, te waarderen met:
1°. 0 punten indien het project betrekking heeft op slechts een van de genoemde subsidiabele activiteiten;
2°. 10 punten indien het project betrekking heeft op meerdere van de genoemde subsidiabele activiteiten;
de mate waarin een positieve bijdrage wordt geleverd aan duurzaamheid, blijkend uit een duurzaamheidsscan van Telos, te waarderen met:
1°. maximaal 10 punten bij positieve effecten en een aftrek van maximaal 10 punten bij negatieve effecten voor een project binnen prioriteit 1;
2°. maximaal 20 punten bij positieve effecten en een aftrek van maximaal 20 punten bij negatieve effecten voor een project binnen prioriteit 2 of 3;
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
Kaderverordening: Verordening (EG) nr. 1083/2006 van de Raad van de Europese Unie van 11 juli 2006, houdende algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds en het Cohesiefonds en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1260/1999, zoals gewijzigd bij Vo. 1989/2006, van 21 december 2006, Vo 1341/2008, van 18 december 2008 en Vo 284/2009 van 7 april 2009;
Subsidie wordt geweigerd in de gevallen, bedoeld in de artikelen 5 en 6 van de Regeling EFRO doelstelling 2 programmaperiode 2007-2013.
Om voor subsidie als bedoeld in artikel 2.3, onder a, in aanmerking te komen, wordt voldaan aan de volgende vereisten:
Onverminderd het eerste lid wordt, indien sprake is van een samenwerkingsverband als bedoeld in artikel 2.2, tweede lid, voldaan aan de volgende vereisten:
een samenwerkende onderzoeksorganisatie als bedoeld in artikel 2.2, tweede lid, onder b:
1e draagt ten minste 10% van de subsidiabele kosten;
2e heeft het recht de resultaten van de onderzoeksprojecten te publiceren, voor zover deze afkomstig zijn van het door die onderzoeksorganisatie uitgevoerde onderzoek;
Ten aanzien van de subsidiabele kosten zijn de artikelen 10 en 10a van de Regeling EFRO doelstelling programmaperiode 2007-2013 van toepassing.
De beheersautoriteit stelt het subsidieplafond voor de bijdragen uit het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling en de Rijkscofinanciering voor EFRO-programma's voor de periode 17 mei 2010 tot en met 31 december 2013 vast op € 0,00, waarvan:
De beheersautoriteit stelt het subsidieplafond voor de bijdragen uit het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling en de Rijkscofinanciering voor EFRO-programma’s in Zuid-Nederland vast op € 0.
De beheersautoriteit stelt het subsidieplafond voor de bijdragen uit het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling en de Rijkscofinanciering voor EFRO-programma`s in Zuid-Nederland voor de periode 1 september 2014 tot en met 31 december 2015 vast op € 8.250.000,-.
De beheersautoriteit stelt het subsidieplafond voor de bijdragen uit het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling en de Rijkscofinanciering voor EFRO-programma's voor de periode 17 mei 2010 tot en met 31 december 2013 vast op € 0,00, waarvan:
De hoogte van de subsidie, bedoeld in artikel 2.3, eerste lid, onder a, met betrekking tot de bijdragen uit het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling en de Rijkscofinanciering voor EFRO-programma's tezamen, bedraagt 29.17% van de totale subsidiabele projectkosten, tot een maximum van € 25.000,- per project per aanvrager.
De hoogte van de subsidie, bedoeld in artikel 2.3, eerste lid, onder b, met betrekking tot de bijdragen uit het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling en de Rijkscofinanciering voor EFRO-programma's tezamen, bedraagt 29,17% van de totale subsidiabele projectkosten, tot een maximum van € 20.833,- per project per aanvrager.
De hoogte van de subsidie, bedoeld in artikel 2.3, eerste lid, onder c, met betrekking tot de bijdragen uit het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling en de Rijkscofinanciering voor EFRO-programma's tezamen, bedraagt 35% van de totale subsidiabele projectenkosten, tot een maximum van € 250.000,- per project per aanvrager.
De hoogte van de subsidie, bedoeld in artikel 2.3, eerste lid, onder d, met betrekking tot de bijdragen uit het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling en de Rijkscofinanciering voor EFRO-programma's tezamen, bedraagt 41,67% van de totale subsidiabele projectkosten, tot een maximum van € 16.668,- per project per aanvrager.
Aanvragen ingediend voor de inwerkingtreding van deze regeling en waarop op de datum van inwerkingtreding van deze regeling nog niet is beslist, maar waarover wel reeds advies is uitgebracht door een adviescommissie als genoemd in de artikelen 1.15 en 2.17, worden geacht te zijn ingediend op grond van de regelingen, genoemd in artikel 3.1.
Aanvragen ingediend voor de inwerkingtreding van deze regeling en waarop op de datum van inwerkingtreding van deze regeling nog niet is beslist en waarover nog geen advies is uitgebracht door een adviescommissie als genoemd in de artikelen 1.15 en 2.17, worden geacht te zijn ingediend op grond van deze regeling.
In 2006 is het 'Operationeel Programma voor Zuid-Nederland - Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling 2007-2013' (hierna OP-Zuid) opgesteld. Het OP-Zuid is tot stand gekomen in samenwerking met de provincies Zeeland, Noord-Brabant en Limburg, het Rijk en de gemeenten 's-Hertogenbosch, Breda, Tilburg, Eindhoven, Helmond, Venlo, Sittard-Geleen, Heerlen en Maastricht.
De subsidieregeling operationeel programma Zuid-Nederland (hierna: subsidieregeling) is vastgesteld ter uitvoering van het OP-Zuid en vervangt de subsidieregeling 'Toetsingskader OP Zuid' en de daaraan gekoppelde bedrijfsgerichte regelingen.
De subsidieregeling vindt haar grondslag in:
Bij de uitvoering van deze subsidieregeling moet op onderdelen rekening gehouden worden met aanvullende voorwaarden en vereisten die op grond van onder meer de volgende regelingen rechtstreeks op de verstrekking van subsidies van toepassing zijn:
De hier opgesomde regelingen behelzen aanvullende criteria voor subsidieverstrekking die de bevoegdheid van de beheersautoriteit subsidie te verstrekken begrenzen, dan wel bieden daarvoor de geëigende procedures. De beheersautoriteit zal te allen tijde rekening moeten houden met deze regelingen. Voorwaarden en vereisten die op grond van hogere wet- en regelgeving rechtstreeks gelding hebben, zijn niet ook in deze subsidieregeling opgenomen.
Beheersautoriteit en adviescommissies
Op grond van artikel 5, tweede lid, van het Besluit EFRO vormen de leden van het college van Gedeputeerde Staten van de provincie Noord-Brabant gezamenlijk de beheersautoriteit voor het gehele grondgebied van Zuid-Nederland. De beheersautoriteit laat zich bij de beoordeling van subsidieaanvragen adviseren door adviescommissies. Deze adviescommissies, zijnde de Stuurgroep, de Deskundigencommissie en de Klankbordgroep, zijn door de beheersautoriteit ingesteld op grond van artikel 82 van de Provinciewet. Artikel 82 van de Provinciewet geeft provinciale staten en gedeputeerde staten de bevoegdheid om (advies)commissies in te stellen. De beheersautoriteit is ingesteld op grond van het Besluit EFRO. Aangezien in het Besluit EFRO de beheersautoriteit is gedefinieerd als een bestuursorgaan van de provincie Noord-Brabant en de leden van het college van Gedeputeerde Staten van de provincie Noord-Brabant gezamenlijk de beheersautoriteit vormen, is van de Provinciewet gebruik gemaakt om de adviescommissies in te bedden in het nationaalrechtelijk kader.
Subsidieplafonds en indieningstermijnen
De in deze regeling opgenomen subsidieplafonds zijn vastgesteld voor de periode17 mei 2010 tot en met 31 december 2013. De termijnen voor het indienen van aanvragen zijn op deze periode afgestemd. Het OP-Zuid kent echter een uitloop tot 2016. Indien voor de uitvoering daarvan middelen beschikbaar komen, dan zal daarvoor een nieuwe regeling worden opgesteld, eventueel door middel van aanpassing van de (eind)data in deze subsidieregeling.
De doelstelling van het OP-Zuid is om het regionale concurrentievermogen en de werkgelegenheid te stimuleren. Deze doelstelling is vertaald in drie prioriteiten. De activiteiten die genoemd zijn in dit artikel dragen bij aan deze prioriteiten.
Subsidie wordt in ieder geval geweigerd indien:
Subsidie kan worden geweigerd indien:
Het bovenstaande volgt rechtstreeks uit de artikelen 5 en 6 van de Regeling EFRO. Deze artikelen omvatten een deel van de criteria op grond waarvan een aanvraag kan worden afgewezen.
Zo wordt onder meer subsidie geweigerd als een project niet past in het Europees Programma. Voor de invulling van dit criterium onderzoekt en keurt het Comité van Toezicht de criteria goed waaraan een project moet voldoen om in aanmerking te komen voor subsidie. Deze door het Comité van Toezicht goedgekeurde criteria zijn als subsidievereisten neergelegd in de subsidieregeling. Zoals hiervoor in de algemene toelichting reeds aangegeven is, gelden op grond van hogere wet- en regelgeving echter ook nog andere criteria. Dit kunnen onder meer weigeringsgronden, subsidievereisten of -verplichtingen betreffen. De subsidieregeling staat dus niet op zichzelf, maar maakt onderdeel uit van een breder toetsingskader.
Om voor subsidie op basis van deze artikelen in aanmerking te komen, dient elke subsidiabele activiteit te voldoen aan alle in het eerste lid genoemde vereisten. Verder moet worden voldaan aan ten minste een van de vereisten, genoemd in het tweede lid.
Naast de subsidievereisten uit deze artikelen gelden op grond van hogere wet- en regelgeving ook de volgende subsidievereisten:
Er is sprake van een bovenregionaal belang als de effecten van een subsidiabele activiteit overwegend buiten de GSB-steden neerslaan. Een bovenregionaal belang kan onderbouwd worden met bijvoorbeeld beoogde bovenregionale werkgelegenheidseffecten, een bovenregionale bezoekersfunctie of (financiële) inbreng door regionale organisaties.
Artikel 1.8 Subsidiabele kosten
In de artikelen 10 en 10a van de Regeling EFRO staat limitatief opgesomd welke kosten in het kader van doelstelling 2 gesubsidieerd kunnen worden. De limitatief opgesomde kostensoorten moeten rechtstreeks aan het project toe te rekenen gemaakte en betaalde kosten betreffen die bovendien proportioneel en doelmatig zijn. De artikelen 10 en 10a zijn daarmee een uitwerking van artikel 56 van de Verordening (EG) 1083/2006, dat voorschrijft dat de regels inzake subsidiabiliteit van de uitgaven worden vastgesteld op nationaal niveau, met inachtneming van de specifieke uitzonderingen die voor elk fonds specifiek zijn vastgesteld.
Uit artikel 56 van de Kaderverordening volgt voorts dat de kosten daadwerkelijk moeten zijn betaald tussen 1 januari 2007 en 31 december 2015. Bij Verordening (EG) 284/2009 is artikel 56, tweede lid, van de Kaderverordening zodanig aangepast dat ook bijdragen in natura, afschrijvingskosten en overheadkosten onder bepaalde voorwaarden kunnen worden beschouwd als 'uitgaven' in de zin van artikel 56, eerste lid, van de Kaderverordening.
Ook in artikel 7 van de Verordening (EG) 1080/2006, gewijzigd bij Verordening (EG) 397/2009, wordt nog een aantal uitgaven genoemd die subsidiabel zijn. Het betreffende artikel geeft echter ook aan dat een aantal uitgaven niet gerekend wordt tot de subsidiabele kosten binnen het EFRO.
Voor inkomstengenererende projecten is aanvullend artikel 55 van de Kaderverordening van toepassing.
Op grond van artikel 3 van de Regeling EFRO stelt de beheersautoriteit een subsidieplafond vast voor bijdragen uit het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling en de Rijkscofinanciering voor EFRO-programma's voor de periode 17 mei 2010 tot en met 31 december 2013. De subsidieplafonds voor kenniseconomie, ondernemerschap en innovatie, opgenomen in artikel 1.10, betreffen de EFRO-middelen en de Rijkscofinanciering tezamen.
Voor attractieve regio's en stedelijke dimensie staan de subsidieplafonds betreffende de EFRO-middelen vermeld in het eerste lid van artikel 1.11 respectievelijk artikel 1.12, en de subsidieplafonds voor de Rijkscofinanciering in het tweede lid van de voornoemde artikelen.
De in het eerste tot en met het vijfde lid genoemde percentages kunnen begrensd worden door de Europeesrechtelijke bepalingen inzake staatssteun. Dit voorbehoud is ingegeven door het feit dat de Europese Commissie niet toestaat dat ongeoorloofde staatssteun verstrekt wordt die mogelijk negatieve invloed heeft op de tussenstaatse handel of mededinging. Voor verschillende sectoren (bijvoorbeeld landbouw, economie, vervoer) gelden verschillende beperkingen ten aanzien van door overheden maximaal te verstrekken steun. Steun die de in een specifiek geval geldende drempel overschrijdt is ongeoorloofd, tenzij aangemeld bij en goedgekeurd door de Europese Commissie. In sommige gevallen is - beperkte - steun wel toegestaan. Een voorbeeld hiervan is de 'de-minimisregeling', waarbij een bedrag van maximaal € 200.000,- per drie jaar aan steun verleend mag worden zonder dat deze steun als ongeoorloofd wordt aangemerkt. De beheersautoriteit beoordeelt per project of voldaan wordt aan de wet- en regelgeving omtrent staatssteun.
De subsidieaanvrager die een onvolledige aanvraag heeft ingediend wordt op basis van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht in de gelegenheid gesteld de aanvraag aan te vullen. Voor het bepalen van de volgorde van behandeling van de subsidieaanvragen geldt de datum waarop de ingediende aanvraag volledig is. Onvolledige aanvragen blijven derhalve buiten beschouwing waar het gaat om het bereiken van het subsidieplafond.
De Stuurgroep beoordeelt uitsluitend of subsidieaanvragen voldoen aan de subsidievereisten zoals genoemd in de artikelen 1.5, 1.6 en 1.7 en adviseert de beheersautoriteit daarover. De beheersautoriteit kan uiteraard gemotiveerd afwijken van het advies.
In de artikelen 8 en 9 van de Regeling EFRO staan een aantal verplichtingen voor de subsidieontvanger vermeld, alsmede de mogelijkheid om ontheffing aan te vragen bij de beheersautoriteit voor een aantal verplichtingen.
Uit artikel 9, eerste lid, van de Regeling EFRO, gelezen in samenhang met artikel 14 van de Uitvoeringsverordening, volgt dat onder de in de Kaderverordening bedoelde boekhoudkundige gegevens die de subsidieontvanger moet verstrekken, de in bijlage III van de Uitvoeringsverordening genoemde informatie wordt verstaan.
Indien op een subsidiabele activiteit de Uitvoeringsverordening van toepassing is dan gelden ingevolge de artikelen 8 en 9 van de Uitvoeringsverordening onder bepaalde voorwaarden ook subsidieverplichtingen ten aanzien van voorlichting en publiciteit.
Uit artikel 8, eerste lid, van de Regeling EFRO volgt onder meer dat voor het vertragen, het essentieel wijzigen of het stopzetten van het project vooraf een schriftelijke ontheffing van de beheersautoriteit moet worden aangevraagd. Voor dit verzoek om ontheffing moet gebruik gemaakt worden van het ontheffingsformulier in de regeling.
De activiteiten die in dit artikel staan opgesomd richten zich specifiek op het stimuleren van innovatie binnen MKB-ondernemingen en dragen daarmee bij aan prioriteit 1 van het OP-Zuid, Kenniseconomie, ondernemerschap en innovatie.
Subsidie wordt in ieder geval geweigerd indien:
Subsidie kan worden geweigerd indien:
blijkt dat cofinanciering door de overige cofinanciers gedeeltelijk niet zal worden verleend;
wanneer het project naar het oordeel van de beheersautoriteit volgens het Europees Programma of de subsidieregeling in aanmerking komt voor een groter deel van cofinanciering door een ander bestuursorgaan en blijkt dat deze cofinanciering niet of niet volledig zal worden verleend.
Het bovenstaande volgt rechtstreeks uit de artikelen 5 en 6 van de Regeling EFRO. Deze artikelen omvatten een deel van de criteria op grond waarvan een aanvraag kan worden afgewezen.
Zo wordt onder meer subsidie geweigerd als een project niet past in het Europees Programma. Voor de invulling van dit criterium onderzoekt en keurt het Comité van Toezicht de criteria goed waaraan een project moet voldoen om in aanmerking te komen voor subsidie. Deze door het Comité van Toezicht goedgekeurde criteria zijn als subsidievereisten neergelegd in de subsidieregeling. Zoals hiervoor in de algemene toelichting reeds aangegeven is, gelden op grond van hogere wet- en regelgeving echter ook nog andere criteria. Dit kunnen onder meer weigeringsgronden, subsidievereisten of -verplichtingen betreffen. De subsidieregeling staat dus niet op zichzelf, maar maakt onderdeel uit van een breder toetsingskader.
Om voor subsidie op basis van de artikelen 2.5 en 2.7 in aanmerking te komen, dient elke subsidiabele activiteit te voldoen aan alle in die artikelen genoemde vereisten.
Om voor subsidie op basis van de artikelen 2.6 en 2.8 in aanmerking te komen, dient elke subsidiabele activiteit te voldoen aan alle in het eerste lid van die artikelen genoemde vereisten. Verder moet worden voldaan aan ten minste een van de vereisten, genoemd in het tweede lid.
De in de artikelen 2.6 en 2.8 bedoelde diensten zijn voorts niet van permanente of periodieke aard, noch behoren zij tot de gewone bedrijfsuitgaven van de onderneming, zoals routinematig of belastingadvies, regelmatige dienstverrichting op juridisch gebied of reclame.
Naast de subsidievereisten uit de artikelen 2.5, 2.6, 2.7 en 2.8 gelden op grond van hogere wet- en regelgeving ook de volgende subsidievereisten:
Producten of diensten van deskundige externe adviseurs kunnen onder andere sociale innovatiescans, beleidsplannen, draagvlakmetingen, onderzoek, training, implementatieplannen en projectmanagement zijn.
In de artikelen 10 en 10a van de Regeling EFRO staat limitatief opgesomd welke kosten in het kader van doelstelling 2 gesubsidieerd kunnen worden. De limitatief opgesomde kostensoorten moeten rechtstreeks aan het project toe te rekenen gemaakte en betaalde kosten betreffen die bovendien proportioneel en doelmatig zijn. De artikelen 10 en 10a zijn daarmee een uitwerking van artikel 56 van de Verordening (EG) 1083/2006, dat voorschrijft dat de regels inzake subsidiabiliteit van de uitgaven worden vastgesteld op nationaal niveau, met inachtneming van de specifieke uitzonderingen die voor elk fonds specifiek zijn vastgesteld.
Uit artikel 56 van de Kaderverordening volgt voorts dat de kosten daadwerkelijk moeten zijn betaald tussen 1 januari 2007 en 31 december 2015. Bij Verordening (EG) 284/2009 is artikel 56, tweede lid, van de Kaderverordening zodanig aangepast dat ook bijdragen in natura, afschrijvingskosten en overheadkosten onder bepaalde voorwaarden kunnen worden beschouwd als 'uitgaven' in de zin van artikel 56, eerste lid, van de Kaderverordening.
Ook in artikel 7 van de Verordening (EG) 1080/2006, gewijzigd bij Verordening (EG) 397/2009, wordt nog een aantal uitgaven genoemd die subsidiabel zijn. Het betreffende artikel geeft echter ook aan dat een aantal uitgaven niet gerekend wordt tot de subsidiabele kosten binnen het EFRO.
Voor inkomstengenererende projecten is aanvullend artikel 55 van de Kaderverordening van toepassing.
Artikel 2.9 moet tot slot in samenhang met de Algemene Groepsvrijstellingsverordening (hierna: AGV) gelezen worden. De AGV stelt bepaalde soorten overheidsbijdragen aan ondernemingen vrij van melding onder artikel 108 VwEU (oud: 88 van het EG Verdrag). In de AGV staan de voorwaarden waaraan zowel de aanvrager moet voldoen als voorwaarden die betrekking hebben op de kosten die gesubsidieerd mogen worden zonder dat een melding hoeft te worden verricht. Zolang de subsidieregeling binnen de kaders van de AGV blijft hoeft de beheersautoriteit niet over te gaan tot melding van de steun.
Voor steun aan innovatiemedewerkers als bedoeld in artikel 2.3, eerste lid, onder a, kunnen uitsluitend de in artikel 37 van de AGV opgesomde kosten zonder melding worden gesubsidieerd, tenzij een andere Europese verordening in een ruimere kostenvergoeding voorziet.
Voor steun aan innovatieadviezen, technische haalbaarheidsstudies ter voorbereiding van experimentele ontwikkelingsactiviteiten, verkrijging en validering van industriële eigendomsrechten, als bedoeld in artikel 2.3, eerste lid, onder b, kunnen uitsluitend de in artikel 26, 32, 33 of 36 van de AGV opgesomde kosten zonder melding worden gesubsidieerd, tenzij een andere Europese verordening in een ruimere kostenvergoeding voorziet. Afhankelijk van de aard en strekking van de betreffende subsidiabele activiteit zijn een of meer van de voornoemde artikelen van de AGV van toepassing.
Voor steun aan innovatieprojecten als bedoeld in artikel 2.3, eerste lid, onder c, kunnen uitsluitend de in artikel 31 van de AGV opgesomde kosten zonder melding worden gesubsidieerd, tenzij een andere Europese verordening in een ruimere kostenvergoeding voorziet. Mits sprake is van technische haalbaarheid in enge zin kunnen in voorkomende gevallen ook de in artikel 32 van de AGV opgesomde kosten zonder melding worden gesubsidieerd.
Voor steun aan sociale innovatieadviezen als bedoeld in artikel 2.3, eerste lid, onder d, kunnen uitsluitend de in artikel 26 van de AGV opgesomde kosten zonder melding worden gesubsidieerd, tenzij een andere Europese verordening in een ruimere kostenvergoeding voorziet.
Op grond van artikel 3 van de Regeling EFRO stelt de beheersautoriteit een subsidieplafond vast voor bijdragen uit het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling en de Rijkscofinanciering voor EFRO-programma's voor de periode 17 mei 2010 tot en met 31 december 2013. De subsidieplafonds in de artikelen 2.11 tot en met 2.14 betreffen de EFRO-middelen en de Rijkscofinanciering tezamen.
De in het eerste tot en met het vijfde lid genoemde percentages kunnen begrensd worden door de Europeesrechtelijke bepalingen inzake staatssteun. Dit voorbehoud is ingegeven door het feit dat de Europese Commissie niet toestaat dat ongeoorloofde staatssteun verstrekt wordt die mogelijk negatieve invloed heeft op de tussenstaatse handel of mededinging. Voor verschillende sectoren (bijvoorbeeld landbouw, economie, vervoer) gelden verschillende beperkingen ten aanzien van door overheden maximaal te verstrekken steun. Steun die de in een specifiek geval geldende drempel overschrijdt is ongeoorloofd, tenzij aangemeld bij en goedgekeurd door de Europese Commissie. In sommige gevallen is - beperkte - steun wel toegestaan. Een voorbeeld hiervan is de 'de-minimisregeling', waarbij een bedrag van maximaal € 200.000,- per drie jaar aan steun verleend mag worden zonder dat deze steun als ongeoorloofd wordt aangemerkt. De beheersautoriteit beoordeelt per project of voldaan wordt aan de wet- en regelgeving omtrent staatssteun.
De subsidieaanvrager die een onvolledige aanvraag heeft ingediend wordt op basis van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht in de gelegenheid gesteld om de aanvraag aan te vullen. Voor het bepalen van de volgorde van behandeling van de subsidieaanvragen geldt de datum waarop de ingediende aanvraag volledig is. Onvolledige aanvragen blijven derhalve buiten beschouwing waar het gaat om het bereiken van het subsidieplafond.
De Deskundigencommissie en de Klankbordgroep beoordelen uitsluitend of subsidieaanvragen voldoen aan de subsidievereisten zoals genoemd in de artikelen 2. 5, 2.6, 2.7 en 2.8 en adviseert de beheersautoriteit daarover. De beheersautoriteit kan uiteraard gemotiveerd afwijken van het advies.
In de artikelen 8 en 9 van de Regeling EFRO staan een aantal verplichtingen voor de subsidieontvanger vermeld, alsmede de mogelijkheid om ontheffing aan te vragen bij de beheersautoriteit voor een aantal verplichtingen.
Uit artikel 9, eerste lid, van de Regeling EFRO, gelezen in samenhang met artikel 14 van de Uitvoeringsverordening, volgt dat onder de in de Kaderverordening bedoelde boekhoudkundige gegevens die de subsidieontvanger moet verstrekken, de in bijlage III van de Uitvoeringsverordening genoemde informatie wordt verstaan.
Indien op een subsidiabele activiteit de Uitvoeringsverordening van toepassing is dan gelden ingevolge de artikelen 8 en 9 van de Uitvoeringsverordening onder bepaalde voorwaarden ook subsidieverplichtingen ten aanzien van voorlichting en publiciteit.
Uit artikel 8, eerste lid, van de Regeling EFRO volgt onder meer dat voor het vertragen, het essentieel wijzigen of het stopzetten van het project vooraf een schriftelijke ontheffing van de beheersautoriteit moet worden aangevraagd. Voor dit verzoek om ontheffing moet gebruik gemaakt worden van het ontheffingsformulier in de regeling.