Organisatie | Zeeland |
---|---|
Organisatietype | Provincie |
Officiële naam regeling | Subsidieverordening inrichting landelijk gebied Zeeland |
Citeertitel | Subsidieverordening inrichting landelijk gebied Zeeland |
Vastgesteld door | gedeputeerde staten |
Onderwerp | ruimtelijke ordening, verkeer en vervoer |
Eigen onderwerp | Ruimtelijke ordening |
Geen
Wet inrichting landelijk gebied art. 11, lid 3; Algemene wet bestuursrecht 4:23 lid 1.
Mandaat- en machtingenbesluit Programma Beheer, Subsidieverordening natuur- en landschapsbeheer Zeeland, Subsidieregeling kwaliteitsimpuls natuur & landschap Zeeland en de provinciale subsidieverordening Inrichting Landelijk Gebied Zeeland
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
12-10-2011 | Toelichting Deel 2 PMJP Algemeen, 1.1, 1.3, 1.4, 1.6B, 2.2, 2.5, 7.1, | 01-06-2010 Provinciaal Blad, 2011, 36 | 10019895-I, -II, -IV, -VI en -XI | ||
07-07-2010 | 12-10-2011 | Toelichting 2.1 | 01-06-2010 Provinciaal Blad, 2010, 24 | 10019897 | |
26-03-2008 | 07-07-2010 | Nieuwe regeling | 29-01-2008 Provinciaal Blad, 2008, 6 | 08002884 |
In deze verordening wordt verstaan onder:
aanbestedende dienst: een publiekrechtelijke rechtspersoon of publiekrechtelijke instelling als bedoeld in artikel 1, negende lid, van Richtlijn 2004/18/EG van het Europees Parlement en de Raad, d.d. 31 maart 2004, betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor werken, leveringen en diensten (PbEU L 134/114);
Gedeputeerde staten kunnen subsidie verstrekken voor activiteiten als bedoeld in het meerjarenprogramma of de maatregelen als bedoeld in het plattelandsontwikkelingsprogramma. De criteria voor het verstrekken van subsidie zijn neergelegd in deel 2 van het Provinciaal Meerjarenprogramma Inrichting Landelijke Gebied 2007-2013.
Indien de in het tweede lid genoemde subsidie kwalificeert als een steunmaatregel als bedoeld in artikel 11 van de wet, kan deze slechts worden verstrekt wanneer is voldaan aan de relevante voorwaarden die voortvloeien uit Verordening (EG) 1698/2005, (PbEU L 277); Verordening (EG) nr. 1974/2006 (PbEU L 368); Verordening (EG) nr. 1975/2006 (PbEU L 368); Verordening (EG) nr. 1857/2006, (PbEU L 358); Verordening (EG) nr. 70/2001, (PbEG L 10/33); Verordening (EG) nr. 1535/2007 (PbEU L 337); dan wel Verordening (EG) nr. 1998/2006 (PbEU L 379/5);
In afwijking van het eerste lid, onderdeel b, kan wel subsidie worden verstrekt voor kosten die zijn gemaakt vóór subsidieverlening en na ontvangstbevestiging van de subsidieaanvraag voor zover:
het plattelandsontwikkelingsprogramma (POP2) 2007-2013 voor Nederland zoals goedgekeurd door de Commissie van de Europese Gemeenschappen bij beschikking C(2007) 3464 def. van 20 juli 2007 inclusief de door de Commissie van de Europese Gemeenschappen goedgekeurde wijzigingen van dit programmadocument, vergoeding van dergelijke kosten toestaat.
een sluitende begroting waarin wordt vermeld of en bij welke instanties en tot welke bedragen voorts subsidies, sponsorgelden of andere bijdragen worden aangevraagd, en welke inmiddels zijn verleend en indien gevraagd wordt om een subsidie uit het plattelandsontwikkelingsprogramma de financiële planning in perioden van drie maanden,
Indien de subsidieontvanger een aanbestedende dienst is, geldt de volgende verplichting:
als de aanbestedende dienst geen publiekrechtelijke rechtspersoon is, dient deze het provinciale beleid voor het verstrekken van opdrachten aan derden toe te passen. Hiervan kan door gedeputeerde staten ontheffing worden verleend, indien de aanbestedende dienst aantoont dat haar eigen beleid voor het verstrekken van opdrachten aan derden naar Europese normen voldoende transparant, objectief en niet discriminatoir is.
Indien de activiteiten voor meer dan 50% door een aanbestedende dienst worden gesubsidieerd, dient de subsidieontvanger het provinciale beleid voor het verstrekken van opdrachten aan derden toe te passen. Hiervan kan door gedeputeerde staten ontheffing worden verleend indien op het project het beleid voor het verstrekken van opdrachten aan derden van een andere overheid van toepassing is.
De subsidieontvangende aanbestedende dienst voldoet bij de besteding van subsidies die voortvloeien uit het plattelandsontwikkelingsprogramma bij het verstrekken van opdrachten onder de aanbestedingdrempels aan de algemene Europeesrechtelijke uitgangspunten inzake transparantie, non-discriminatie en de mogelijkheid van rechtsbescherming.
De subsidieontvanger brengt eenmaal per jaar, of zo vaak als in de beschikking is bepaald, schriftelijk verslag uit aan gedeputeerde staten over de inhoudelijke en financiële voortgang van de activiteiten en legt daarbij over een overzicht van boekingsbescheiden en een overzicht van betaalde facturen van die periode.
De subsidieontvanger doet onmiddellijk mededeling aan gedeputeerde staten over alle feiten en omstandigheden, waaronder verzoeken tot zijn faillissement of tot surséance van betaling, waarvan hij weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat zij invloed kunnen hebben op de aanspraak op subsidie.
De subsidieontvanger verstrekt bij de aanvraag om vaststelling van:
een subsidiebedrag van meer dan € 25.000,- een overzicht van de werkelijke inkomsten en uitgaven, voorzien van een verklaring van getrouwheid van een accountant waaruit blijkt dat de subsidie is aangewend voor het doel waarvoor zij is verstrekt en dat de subsidieontvanger de activiteit rechtmatig heeft uitgevoerd en de subsidievoorschriften heeft nageleefd;
Gedeputeerde staten kunnen ambtenaren aanwijzen die zijn belast met het toezicht op de naleving van hetgeen bij of krachtens deze verordening is bepaald.
De afgelopen jaren hebben rijk en provincie voortdurend verbetering gezocht van het gebiedsgerichte werken aan de ontwikkeling van het platteland. De provincies hebben in dit verband de planningen steeds verbeterd in nauwe samenwerking met alle betrokkenen in het gebied, zoals waterschappen, gemeenten, bedrijven en belangenorganisaties. De aldus ontstane samenwerking tussen de verschillende bestuurslagen heeft vorm gekregen in de Wet inrichting landelijk gebied (hierna: Wilg). Deze wet beoogt enerzijds het wettelijk landinrichtingsinstrumentarium te vereenvoudigen, anderzijds wordt een decentralisatie van taken van het Rijk naar de provincies en een deregulering beoogd. Belangrijke begrippen in de Wilg zijn het Rijks meerjarenprogramma, waarin het Rijk aangeeft welke doelen voor het gebiedsgerichte beleid het wil realiseren, het provinciaal meerjarenprogramma, waarin elke provincie voor zich aangeeft welke bijdrage die provincie kan leveren aan het bereiken van de doelen van het Rijk, en de bestuursovereenkomst, waarin het Rijk en provincie op basis van het provinciaal meerjarenprogramma afspraken maken met betrekking tot door het Rijk ter beschikking te stellen middelen in de vorm van een investeringsbudget en personele capaciteit van de Dienst Landelijk Gebied (hierna: DLG) en van de Dienst Regelingen van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (hierna DR).
Het betreft hier een investeringsbudget voor een periode van zeven jaar. Dit budget dient te worden aangewend om een bijdrage te leveren aan het bereiken van de doelen van het gebiedsgerichte beleid van het Rijk, hetgeen onder meer kan geschieden door het verstrekken van subsidies. Daarnaast worden uit dit budget bijdragen verstrekt in de kosten voor uitvoering van opdrachten van de provincie voor gebiedsinrichting en grondverwerving.
De onderhavige verordening geeft - in samenhang met het door provinciale staten op 8 december 2006, provinciaal blad nr. 32 van 2006, vastgestelde Algemene Subsidieverordening Zeeland 2007 en het besluit van provinciale staten van 09 november 2007, provinciaal blad nr. 41 van 2007- de juridische basis voor het verstrekken van subsidies. Zij regelt in die zin alle subsidies (Europese, PMJP subsidies en hiermee samenhangende autonome provinciale middelen) die de provincie verleent voor de inrichting van het landelijk gebied als bedoeld in PMJP en het plattelandslandsontwikkelingsprogramma (POP-2).
De onderhavige verordening bevat de juridische grondslag voor subsidieverstrekking als bedoeld in artikel 11, lid 3 van de Wet inrichting landelijk gebied (WILG) en daarnaast in hoofdzaak procedurele aspecten (in ruime zin), evenals subsidiabele kosten, algemene subsidievoorwaarden, rapportageplicht, evaluatie en toezicht.
In de programma's PMJP en POP-2 is vastgelegd voor welke activiteiten en doelen welke subsidies kunnen worden verstrekt en onder welke voorwaarden. Tevens is daarin opgenomen hoe in voorkomende gevallen subsidie kan worden verstrekt met inachtneming van de Europese vrijstellingsverordeningen, of overeenkomstig door de Europese Commissie goedgekeurde steunmodules. Dit biedt niet alleen flexibiliteit in de uitvoering maar ook transparantie en werkbaarheid van deze verordening. De DLG van het Ministerie van LNV zal voor POP-2 optreden als betaalorgaan en DR als delegated body voor ondernemer gerelateerde aanvragen van de assen 1 en 2. Verdere afspraken met DLG en DR krijgen per provincie nadere invulling.
Hoewel een groot deel van de subsidies geen staatssteun zullen betreffen, moet het anderzijds van tevoren toch wél voldoende duidelijk zijn hoe aan belangrijke vereisten, zoals die van de EU voor staatssteun, wordt voldaan.
Dat gebeurt in artikel 2, derde lid. Op grond van de minimis verordeningen (EG) nr. 1998/2006 (PbEU L 379/5); en (EG) nr. 1535/2007 (PbEU L 337) voor het Midden- en Kleinbedrijf, resp. de landbouw, mag in een periode van drie jaar niet meer dan € 200.000 resp. € 7.500 per onderneming steun worden verleend. Het gaat hier om steun in welke vorm dan ook, dus bijv. ook belastingvoordelen tellen mee, van welke overheid dan ook. Deze minimissteun is vrijgesteld van de goedkeuringsprocedure zoals bedoeld in artikel 88 van het EG-Verdrag. Vervolgens zijn er EG vrijstellingsverordeningen onder meer voor het Midden- en Kleinbedrijf en voor de landbouw. Als subsidie wordt verstrekt met toepassing van deze verordeningen kan worden volstaan met een kennisgeving aan de Europese Commissie. De provincie zal gebruik gaan maken van de vrijstellingsverordeningen, door de toepassing ervan op te nemen in de PMJP subsidieverordening. Ten derde kan op basis van het POP-2 programma subsidie worden verstrekt voor de daar geregelde maatregelen, die immers door de Europese Commissie zijn goedgekeurd. Tenslotte kan subsidie worden verstrekt overeenkomstig de daarvoor geldende steunmodule, die eveneens door de Europese Commissie is goedgekeurd. Bestuurlijk is het commitment uitgesproken om deze steunmodules niet per provincie te ontwikkelen, maar ze in samenwerking tussen alle provincies, dan wel de provincies die het aangaat, en het Rijk te ontwikkelen.
Een aantal bepalingen is gericht op een versterking van de voortgang in de uitvoering. De provincie wil hier, met als uitgangspunt dat projecten uitvoeringsgereed zijn en na de subsidieverlening onmiddellijk kunnen starten, bevorderen dat de projecten ook professioneel en snel worden uitgevoerd en afgerekend. Dit blijkt bijvoorbeeld uit de bevoorschotting (artikel 7), de uitvoering (artikel 8) en uit de manier waarop de voortgangsrapportages worden geregeld (artikel 11). De frequentie van voortgangsrapportages is eveneens afgestemd op de frequentie waarmee over voortgang van het plattelandsontwikkelingsprogramma door het rijk aan de EU moet worden gerapporteerd.
Dit artikel geeft de rechtsbasis voor het verstrekken van subsidie.
In het eerste lid is aangegeven dat voor subsidies voor agrarisch en particulier natuurbeheer twee aparte regelingen gelden, op welke subsidies deze verordening niet van toepassing is.
De functie van het tweede lid, waar de beleidsmatige aspecten en inhoudelijke regels voor subsidieverstrekking worden genoemd, is in het algemene deel toegelicht. Het plattelandsontwikkelingsprogramma (POP-2) is een landelijk programma. Omdat niet alle activiteiten of maatregelen van het landelijke programma voor elke provincie nuttig zijn, kunnen de provincies ervoor kiezen om slechts enkele activiteiten of maatregelen van het POP-2 te cofinancieren. Daarom geeft de provincie ingevolge het tweede lid van dit artikel in deel 2 van deze subsidieverordening aan voor welke onderdelen van het POP-2 subsidie wordt verstrekt.
In het vijfde lid is geregeld dat gedeputeerde staten voor een goede uitvoering van deze verordening nadere regels kunnen stellen. Het betreft dus onderwerpen die op de uitvoering betrekking hebben, de aanvraag te verstrekken gegevens, precisering van subsidiabele kosten, de aanpassing van subsidiepercentages en maximumbedragen, de bekendmaking van resultaten van activiteiten of het geven van informatie over gesubsidieerde activiteiten door de subsidieontvanger, of andere nadere technische uitwerkingen.
Op grond van het achtste lid kunnen gedeputeerde staten jaarlijks een subsidieplafond vaststellen per onderdeel van het PMJP of in verband met uit te schrijven tenders.
In het negende lid is de mogelijkheid opgenomen om voor verschillende subsidies een subsidiedrempel vast te stellen. Het is de bedoeling om voor subsidies in het kader van het plattelandsontwikkelingsprogramma een subsidiedrempel in te stellen van € 10.000,-. Bij de openstelling zal deze drempel worden ingesteld. Kleinere subsidies zijn voor dit programma dan alleen mogelijk door bundeling van aanvragen.
In dit artikel worden beperkingen gesteld aan de subsidiabele kosten. Subsidie kan voor dezelfde activiteit slechts een keer worden verleend. Daarnaast zijn bijvoorbeeld investeringen in milieumaatregelen, waarmee slechts wordt voldaan aan bestaande wettelijke eisen, nooit subsidiabel.
Kosten van reguliere werkzaamheden van de aanvrager zijn niet subsidiabel. Reguliere werkzaamheden zijn werkzaamheden die bestaan uit of voorkomen uit het voldoen aan een wettelijke verplichting. Onder wettelijke voorschrift wordt bedoeld naast de EU - regelgeving en formele wetgeving ook voorschriften van lagere wetgevers: algemene maatregel van bestuur, ministeriele regeling, verordeningen van provincies, gemeenten, waterschappen, etc.
Voor aanvragen in het kader van het plattelandsontwikkelingsprogramma dat door de provincie wordt uitgevoerd geldt een tendersysteem.
Aanvragen dienen vóór 15 juni en vóór 01 december van enig jaar volgens het tendersysteem te worden ingediend. Indien aanvragen binnen dit genoemde kader vanuit de gebiedsgerichte projecten worden ingediend, geldt geen tendersysteem. Voor de overige aanvragen geldt ook geen tendersysteem.
De verplichting om een financiële planning te geven per drie maanden is in ieder geval verplicht als het gaat om aanvragen in het kader van het plattelandsontwikkelingsprogramma. De bepalingen in het eerste lid onder d en het tweede lid zijn opgenomen om te kunnen beoordelen of er sprake is van steun die de minimisgrens niet te boven gaat. De verantwoordelijkheid voor de gevolgen van verkeerde informatie ligt bij de aanvrager.
Voor subsidieaanvragen in het kader van het plattelandsontwikkelingsprogramma POP-2 geldt een tendersysteem. Omdat er voor deze categorie beschikkingen gewerkt wordt met een tendersystematiek en een wettelijk verplicht betaalorgaan is de algemene termijn volgens de AWB tekort. Om die reden is de termijn gesteld op 13 weken met de mogelijkheid dat gedeputeerde staten voor deze categorie de beslissing eenmaal voor ten hoogste 13 weken verdagen.
Dit artikel is, net als bijvoorbeeld artikel 11, gericht op een voortvarende uitvoering van de gesubsidieerde activiteiten. In de subsidiepraktijk van veel overheden komt het regelmatig voor dat een voorschot wordt verstrekt, voordat de subsidieontvanger een begin heeft gemaakt met de uitvoering van de activiteiten. Met deze praktijk wordt in het onderhavige artikel gebroken. Voorschotten worden slechts verstrekt op basis van gemaakte en betaalde kosten, dus op basis van declaraties, die worden ingediend samen met de voortgangsrapportage. De achterliggende gedachte hierbij is enerzijds zoals al vermeld, het bespoedigen van de voortgang van de uitvoering, anderzijds wordt hiermee voorkomen dat het lucratief kan zijn om helemaal niet met de uitvoering van de activiteiten te beginnen, omdat men rente kan trekken van de voorgeschoten bedragen. De subsidieverordening heeft immers betrekking op zeer uiteenlopende activiteiten, ook wat betreft financiële omvang. In het zesde lid wordt op deze regel een uitzondering gemaakt, voor het geval private subsidieontvangers zonder het voorschot geen begin kunnen maken met de uitvoering van de activiteiten. Het gaat in die gevallen om bijvoorbeeld kleine stichtingen of natuurlijke personen die de projectkosten niet zelf kunnen voorschieten en ook niet in de financiering kunnen voorzien door een lening bij een bank. Als zij naar genoegen van gedeputeerde staten hun financieringsbehoefte hebben aangetoond, komen zij voor een voorschot vooruitlopend op gemaakte kosten in aanmerking.
Boven de Europese drempels moet worden voldaan aan de Europese aanbestedingsregels. Met artikel 9 wordt verzekerd dat ook onder die drempels zal worden voldaan aan de Europese eisen van transparantie, objectiviteit en non-discriminatie. De onderdelen a en b betreffen aanbestedende diensten, overheidsorganen en publiekrechtelijke instellingen, als bedoeld in artikel 1, negende lid, van Richtlijn 2004/18/EG van het Europees Parlement en de Raad, d.d. 31 maart 2004, betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor werken, leveringen en diensten (Pb L 134/114).
In onderdeel a wordt bepaald dat andere overheden het eigen beleid kunnen toepassen. Het uitgangspunt is dat dat aan de te stellen eisen zal voldoen. Voor publiekrechtelijke instellingen is in onderdeel b bepaald dat zij, indien beschikbaar, het eigen beleid mogen toepassen, maar dat ze dan eerst moeten aantonen dat dat aan alle eisen voldoet.
Het tweede lid bepaalt dat niet aanbestedende diensten, dat zijn andere subsidieontvangers dan die genoemd onder a en b die meer dan 50 % subsidie ontvangen ook aan de Europese eisen moeten voldoen. Dit is de situatie als bedoeld in artikel 8 van de richtlijn. Dit artikel beperkt zich tot werken en wat daarmee in verband staat. Deze beperking is niet overgenomen, zodat alle aanbestedingen moeten voldoen aan de gestelde eisen.
De Europese Commissie heeft aangegeven dat overheidsopdrachten die onder de aanbestedingsdrempel liggen, toch moeten voldoen aan een aantal algemene Europeesrechtelijke uitgangspunten: transparantie, non-discriminatie en de mogelijkheid van rechtsbescherming. Dit betekent dat overheidsorganen aan dergelijke voorgenomen opdrachten een passende mate van bekendheid geven om zo potentiële marktpartijen de gelegenheid te bieden mee te dingen naar de overheidsopdracht. Vooralsnog geldt een uitzondering voor opdrachten onder EUR 527.800 voor werken en EUR 42.200 voor leveringen en diensten. Omdat het POP2 deels wordt gefinancierd met Europese gelden, is het van belang dat de door de Europese Commissie aangegeven handelwijze wordt gevolgd. Dit om in de toekomst terugvorderingen van de Europese gelden te voorkomen.
De administratie moet zolang bewaard worden dat zij beschikbaar blijft voor de eindafrekening van het ILG-budget tussen minister en de provincie en in verband met de eindafrekening over het POP.
De subsidieontvanger vermeldt in iedere externe communicatie, dat de activiteit geheel of gedeeltelijk is gerealiseerd met financiële steun van de provincie en, indien van toepassing, van het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling. Een CD-rom met uitwerking van de EU-voorwaarden m.b.t. voorlichting en communicatie is verkrijgbaar via de loketten van de provincie en het Regiebureau POP.
De provincie zal een vergoeding eisen bij overname van de activiteiten door een ander, tenzij aan alle drie de genoemde vereisten wordt voldaan. Dit betreffende artikel is overigens niet van toepassing op subsidies in het kader van het plattelandsontwikkelingsprogramma.
Op grond van artikel 14 van Verordening (EG) nr. 659/1999 (Pb 1999 L83) kan de Europese Commissie beschikken dat de betrokken lidstaat alle nodige maatregelen moet nemen om onrechtmatige steun van de begunstigde terug te vorderen, en geeft daarbij aan welk wettelijk rentepercentage passend is. Wettelijke rente is verschuldigd vanaf de datum waarop de onrechtmatige steun voor de begunstigde beschikbaar was tot aan de daadwerkelijke terugbetaling.
Het tweede lid biedt de publiekrechtelijke grondslag die ingevolge jurisprudentie (bijvoorbeeld Afdeling bestuursrechtspraak, 11 januari 2006, zaaknummer 200503463/1) voor de terugvordering van wettelijke rente vereist is. Zo wordt in afwachting van de nieuwe afdeling 4.4 van de Algemene wet bestuursrecht over bestuursrechtelijke geldschulden voorkomen, dat ingevolge de genoemde jurisprudentie óók een civielrechtelijke procedure zou moeten worden gevoerd.
Dit document is een onderdeel van het Provinciaal Meerjarenprogramma 2007-2013 (hierna: PMJP) van de provincie Zeeland en bevat de nadere regels voor subsidieverlening die de provincie zal hanteren bij de toekenning c.q. afwijzing van subsidies in het kader van het PMJP en verschillende maatregelen van het plattelandsontwikkelingsprogramma POP-2.
Voor de uitvoering van een aantal onderdelen van het PMJP is subsidieverlening het instrument. Andere onderdelen van de realisatie van het PMJP vinden plaats via opdrachtverlening en uitvoering door onder meer de Dienst Landelijk Gebied (DLG) en Dienst Regelingen (DR). Voor subsidieaanvragen op grond van de provinciale subsidieverordeningen Natuurbeheer Zeeland en Agrarisch Natuurbeheer Zeeland (PSN/PSAN) en de Subsidieverordening Natuur en landschapsbeheer Zeeland gelden de voorwaarden van deze subsidieverordeningen. Hier wordt volstaan met een verwijzing naar deze verordeningen. Voor subsidieaanvragen voor de aankoop van grond op basis van de provinciale subsidieverordening particuliere natuurbeschermingsorganisaties (PNB's) gelden de voorwaarden van de Verordening subsidies Particuliere Terreinbeherende Natuurbeschermingsorganisaties in Zeeland.
De subsidieverordening en -criteria bestaan uit:
In artikel 4 van de wet is geregeld dat gedeputeerde staten voor ieder uitvoeringsjaar een provinciaal meerjarenprogramma vaststellen. Onderdeel daarvan zijn de subsidieplafonds die jaarlijks door gedeputeerde staten worden vastgesteld. Als algemene beleidslijn hiervoor geldt een evenredige verdeling van de subsidies per thema over de zeven uitvoeringsjaren. Gedeputeerde staten kunnen gemotiveerd van deze beleidslijn afwijken.
Met een subsidieplafond wordt aangegeven welk bedrag gedurende een jaar beschikbaar is voor de verstrekking van de subsidies. Als door verstrekking van de subsidie het plafond zou worden overschreden, is dat een reden om de subsidie te weigeren. Bij de bekendmaking van het subsidieplafond wordt de wijze van verdeling van de subsidies vermeld.
De inhoudelijke (subsidie)criteria zijn opgenomen in dit PMJP deel 2 en dienen enerzijds voldoende houvast te bieden voor subsidieverlening (en weigering) maar dienen anderzijds niet beperkend te zijn zodat de gewenste/ benodigde flexibiliteit behouden kan worden.
Om deze mate van flexibiliteit te waarborgen is besloten om de subsidiecriteria getrapt te definiëren. Dat wil zeggen: abstract geformuleerd in het PMJP deel 1 en concreter gedefinieerd in het PMJP deel 2. In de subsidiebeschikkingen kunnen ten slotte maatwerk eisen gesteld worden per project.
Onderstaand volgen de subsidiecriteria die aan het PMJP deel 2 gekoppeld worden. Het bestaat uit een inleidende paragraaf die ingaat op de algemene criteria voor subsidieverlening, een paragraaf over Europese regelgeving als toetsingskader en een korte paragraaf met betrekking tot aanpassing van de Subsidieverordening.
In de daaropvolgende hoofdstukken wordt per thema aangegeven:
Het PMJP is een meerjarig programma. De programmatische benadering houdt een werkwijze in, waarbij het realiseren van projecten (van de provincie en van derden) op zodanige wijze financieel wordt ondersteund, dat de totale invulling optimaal bijdraagt aan het bereiken van de doelstellingen van het PMJP, zoals geformuleerd in het deel Hoofdlijnen en Principes. Uit het aanbod van projectvoorstellen uit gebiedsgerichte programma's en uit projectvoorstellen die via het provinciale subsidieloket worden ingediend selecteert de provincie dié projecten, die het beste bijdragen aan de realisering van de regionale doelstellingen (prestaties) en die qua voortgang en haalbaarheid voldoende zekerheden bieden voor daadwerkelijke realisatie van de gewenste prestaties. GS stellen jaarlijks via de PMJP programmering een lijst van projecten vast die in het eerstvolgende jaar een subsidieaanvraag kunnen indienen om in aanmerking te komen voor bijdrage vanuit het ILG-budget.
In de subsidieverordening wordt verstaan onder:
plattelandsontwikkelingsprogramma: het Nederlandse programma voor plattelandsontwikkeling 2007-2013 (POP-2) als bedoeld in artikel 15 van Verordening (EG) nr. 1698/2005 van de Raad van 20 september 2005 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO), hierna Verordening 1698/ 2005;
Om in aanmerking te komen voor subsidie op grond van de subsidieverordening PMJP gelden als randvoorwaarden:
Gedeputeerde staten stellen jaarlijks een subsidieplafond vast per onderdeel van het PMJP. De plafonds kunnen ook worden gelegd naar gebieden. Verder kan worden aangegeven hoe de verdeling van subsidies zal plaatsvinden.
EU POP-2 (tendersystematiek en eisen van indiening):
Voor de subsidieverlening in het kader van het EU plattelandsontwikkelingsprogramma POP-2 geldt in ieder geval een tendersysteem met indienmomenten vóór 15 juni en vóór 1 december van enig jaar. Indien activiteiten mede worden gefinancierd met subsidies van de Europese Commissie (POP-2), gelden met betrekking tot de indiening de regels van het POP.
Aanvragen worden altijd op zichzelf gezien én soms in verhouding tot andere (mogelijke) projectvoorstellen. Een onderdeel daarvan is de kwalitatieve beoordeling, waarbij wordt gekeken naar de mate waarin de te subsidiëren activiteit bijdraagt aan de realisatie van de doelstellingen uit het PMJP. Voorrang wordt gegeven aan aanvragen die sterker scoren op de volgende criteria:
gerichtheid op integraal werken: de mate waarin het project verband houdt met andere activiteiten waaraan vanuit het PMJP wordt bijgedragen. De gedachte hierachter is dat het koppelen van maatregelen tot integrale projecten mogelijkheden biedt om voor bepaalde sectoren of gebieden méér te doen dan wat bij afzonderlijke activiteiten haalbaar is;
samenwerking en marktgerichtheid: de mate waarin activiteiten daadwerkelijk van start tot afsluiting van het project in gezamenlijkheid worden verricht, en de mate waarin het project aansluit bij potentiële ontwikkelingen in de markt (wat blijkt uit de beschikbaar komende particuliere investeringen);
Het voorgaande geldt bij de jaarlijkse opstelling van de PMJP programmering. Daarin vindt dus de afweging van de voorgestelde activiteiten en projecten plaats. Na bekendmaking hiervan - via een openstellingsbesluit - kunnen de subsidieaanvragen worden ingediend. Of subsidie aan een project wordt toegekend hangt af van de mate van stimulering die door de subsidieverstrekker nodig geacht wordt om een project te realiseren. Daarbij wordt vrijwel altijd uitgegaan van een (substantiële) eigen bijdrage van de initiatiefnemer. In een aantal gevallen is 100 % subsidie mogelijk. Deze gevallen staan vermeld in de volgende hoofdstukken.
De provincie zal ook zelf middels opdrachtverlening inhoud geven aan de uitvoering van benodigde maatregelen (zoals gebiedsgerichte uitwerkingen, inventarisaties, monitoring en evaluaties).
Hierna zijn voor de verschillende onderdelen waarvoor subsidie kan worden verleend maximum subsidiepercentages aangegeven. De middelen voor de subsidie kunnen afkomstig zijn van Europa, rijk en/of provincie. De aangegeven percentages zijn maxima. Gedeputeerde staten kunnen, indien daartoe aanleiding bestaat, van deze maxima afwijken, bijvoorbeeld als bij tendersubsidies prioriteiten moeten worden gesteld of als aan meer projecten een bijdrage kan worden verleend. Wanneer (een deel van) de subsidie afkomstig is uit het plattelandsontwikkelingsprogramma POP-2 zijn de percentages hiervan leidend. Cofinanciering van gebiedspartners of particulieren is niet in de hier vermelde subsidiepercentages opgenomen. In de beschikking waarmee de subsidie wordt verleend, wordt zoveel mogelijk zichtbaar gemaakt welke subsidiestroom ten grondslag ligt aan de verlening en welke specifieke verplichtingen en voorwaarden van toepassing zijn.
Europese regelgeving als toetsingskader
Bij het verlenen van subsidies door (decentrale) overheden moet door de aanvrager en de subsidiegever rekening worden gehouden met de voorschriften die de EU stelt voor het verlenen van financiële steun. Dit betekent dat moet worden nagegaan of er sprake is van een steunmaatregel, en zo ja, of die steunmaatregel aan de Europese Commissie moet worden gemeld.
Bepaalde maatregelen waarmee staatssteun verleend wordt, mogen worden uitgevoerd o.a. op basis van de 'de minimisregeling' (voor midden- en kleinbedrijf en voor de landbouw geldt per periode van drie jaren een maximale steun van € 200.000 resp. € 7.500 per onderneming) en de vrijstellingsverordeningen voor kleine en middelgrote ondernemingen. Als gebruik wordt gemaakt van een vrijstellingsverordening moet de EC hiervan via het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijk (BZK) in kennis worden gesteld. De kennisgeving (door BZK en permanente vertegenwoordiger) moet worden gedaan binnen 20 werkdagen nadat de subsidie is verleend. Ook moet jaarlijks, via BZK, worden gerapporteerd over de toepassing van de vrijstellingsverordening. Uitzondering hierop is de 'de minimisregeling'; voor toepassing van deze regeling moet door de provincie een register worden bijgehouden.
Het begrip staatssteun dient breed te worden opgevat. Van staatssteun is niet alleen sprake bij het verstrekken van directe overheidssubsidies aan ondernemingen; een steunmaatregel kan ook indirect zijn. Zo kunnen onder meer als staatssteun worden aangemerkt: garanties of middelen die tegen niet-martkconforme prijzen dan de marktprijs, verlichting van financiële lasten voor specifieke bedrijven en door decentrale overheden uitgevoerde werkzaamheden waarvan het directe openbare belang discutabel is en die een voordeel opleveren voor bepaalde bedrijven. De vorm, de reden en het doel van de toegekende staatssteun zijn niet van belang; alleen de uitwerking ervan op de concurrentie telt mee.
Ingevolge artikel 87, eerste lid, van het EG-verdrag is er sprake van staatssteun als er aan de volgende criteria is voldaan:
Het begrip onderneming wordt door het Europese Hof van Justitie uitgelegd als "elke eenheid die een economische activiteit uitoefent ongeacht haar rechtsvorm en de wijze waarop zij wordt gefinancierd". Dit betekent dat ook stichtingen en verenigingen als onderneming kunnen worden gezien als hun activiteiten ook op een markt (kunnen) worden aangeboden.
Ten aanzien van de subsidiecriteria inzake staatssteun die hierna bij de verschillende onderdelen zijn opgenomen, wordt het volgende opgemerkt.
Indien subsidie wordt verstrekt aan ondernemers, niet zijnde landbouwers, dan wordt hiermee bedoeld dat subsidie wordt verstrekt voor activiteiten die niet vallen onder de staatssteunvoorschriften voor de landbouwsector (Ver-ordening (EG) nr. 1535/2007, Verordening (EG) nr. 1857/2006 en richtsnoeren) maar onder de staatssteunvoorschriften die niet op de landbouwsector zien (onder meer Verordening (EG) nr. 1998/2006 en Verordening (EG) nr. 70/2001).
Indien subsidie wordt verstrekt aan landbouwers, dan wordt hiermee bedoeld dat subsidie wordt verstrekt voor activiteiten die vallen onder de staatssteunvoorschriften voor de landbouwsector (Verordening (EG) nr. 1535/2007, Verordening (EG) nr. 1857/2006 en richtsnoeren) en niet onder de staatssteunvoorschriften die niet op de landbouwsector zien (onder meer Verordening (EG) nr. 1998/2006 en Verordening (EG) nr. 70/2001).
Dus: indien het gaat om subsidie voor activiteiten die niet vallen onder de staatssteunvoorschriften voor de landbouwsector, moet ook ten aanzien van landbouwers een beroep worden gedaan op de staatssteunvoorschriften die niet zien op de landbouwsector.
Concurrentie vervalsing en beïnvloeding van het handelsverkeer zijn moeilijk vast te stellen. De Europese Commissie oordeelt vaak al snel dat hiervan sprake is. Bij het voldoen aan de eerste drie criteria moet er daarom in principe worden overgegaan tot melding, tenzij er evident sprake is van een activiteit met slechts een lokaal bereik.
Bij de subsidies in het kader van het PMJP/ILG kan er sprake zijn van staatssteun. Dit wil nog niet zeggen dat er geen subsidie kan worden verleend. Als de aanvraag past binnen een van de zogenoemde vrijstellingsverordeningen van de Europese Commissie kunnen gedeputeerde staten positief beslissen. In de subsidieverordening worden de volgende genoemd:
Verordening (EG) nr. 70/2001 van de Commissie van 12 januari 2001 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag op staatssteun voor kleine en middelgrote ondernemingen (PbEG L 10 van 13.1.2001), hierna verordening (EG) nr. 70/2001 en
Verordening (EG) Nr. 1857/2006 van de Commissie van 15 december 2006 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het Verdrag op staatssteun voor kleine en middelgrote ondernemingen die landbouwproducten produceren en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 70/2001 (PbEU L 358),; hierna verordening (EG) nr. 1857/2006;
Verordening (EG) Nr. 1998/2006 van de Commissie van 15 december 2006 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag op de minimissteun, PbEU L 379/05 van 28 december 2006, hierna Verordening (EG) nr. 1998/2006 en
Verordening (EG) nr. 1535/2007 van de Commissie van 20 december 2007 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag op de minimissteun in de landbouwproductiesector (PbEU L 337 van 21 december 2007), hierna Verordening (EG) nr. 1535/2007.
Bij subsidies waarbij Europese middelen zijn betrokken, gelden aanvullende Europese voorwaarden. Het zogenoemde plattelandsontwikkelingsprogramma POP-2 (EU verordening 1698/2005 en bijbehorende uitvoeringsverordeningen en het op grond daarvan goedgekeurde plattelandsontwikkelingsprogramma) geldt voor de periode 2007-2013.
Een project kan alleen subsidie uit het plattelandsontwikkelingsprogramma POP-2 krijgen als het past binnen de doelstellingen die in de hiervoor genoemde EU-verordening zijn vermeld.
Een belangrijke Europese voorwaarde uit het POP-2 is dat voor elke Europese euro er altijd minstens een zelfde euro overheidsbijdrage dient te worden gegeven. Bij het beschikbare EU-geld is derhalve minimaal 50 % nationale (of regionale) cofinanciering vereist. Het POP-2 is een Europees subsidieprogramma dat op de ontwikkeling van het platteland in brede zin gericht is. Het POP-2 richt zich op de verbetering van het concurrentievermogen van de land- en bosbouwsector, de verbetering van het milieu op het platteland en het verbeteren van de leefkwaliteit en economische diversificatie op het platteland. Landelijk is afgesproken dat POP onderdeel uitmaakt van het ILG.
Het POP-2 is opgebouwd uit fiches (maatregelen), gegroepeerd naar vier (voorgeschreven) assen (thematische doelen):
Jaarlijks kan worden bepaald welke fiches de provincie wil openstellen voor uitvoering.
Openstelling fiches binnen de provincie Zeeland
De volgende POP-fiches worden binnen het PMJP deel 2 opengesteld voor uitvoering via de onderhavige Subsidieverordening ILG:
nr 125 Infrastructuur voor de ontwikkeling/aanpassing van land- en tuinbouw
nr 216 Niet-productieve investeringen
nr 311 Diversificatie naar niet-agrarische activiteiten
nr 312 Oprichting en ontwikkeling van ondernemingen
nr 313 Bevordering toeristische activiteiten
nr 321 Basisvoorzieningen voor de plattelandseconomie en -bevolking
nr 322 Dorpsvernieuwing en -ontwikkeling
nr 323 Instandhouding en opwaardering van het landelijke erfgoed
nr 341 Opleiding, verwerving van vakkundigheid en dynamisering
nr 413 Kwaliteit leefomgeving en diversificatie
nr 421 Transnationale en interregionale samenwerking
nr 431 Uitvoeringskosten lokale groepen
Aanpassingen subsidieverordening
Gedurende de looptijd van het PMJP 2007-2013 kunnen zich wijzigingen in het beleid van het rijk en de provincie voordoen, die van invloed zijn op de maatregelen en activiteiten, die subsidiabel zijn via het PMJP. Daarom kunnen gedeputeerde staten de subsidieverordening PMJP wijzigen (subsidiabele maatregelen toevoegen of intrekken, subsidiepercentages wijzigingen en nadere regels stellen). Bij het subsidieloket is hierover informatie beschikbaar.
1.1 Inrichting natuur EHS en robuuste verbindingen
Beleidsmatige criteriaRealisatie EHS en robuuste verbindingen zoals opgenomen in het Omgevingsplan/PMJP en nader uitgewerkt in het Natuurgebiedsplan Zeeland.
Subsidiabele activiteitenSubsidie wordt verstrekt voor kosten voor het uitvoeren van de inrichting van gronden ten behoeve van nieuwe natuur en robuuste verbindingen, te weten:
Niet-subsidiabelInrichtingsplannen en maatregelen mogen niet op grond van de SN/SAN-regeling voor subsidie in aanmerking komen.
BeoordelingscriteriaUit te voeren inrichtingsmaatregelen moeten bijdragen aan de doelen die zijn vastgelegd in het Omgevingsplan/PMJP Zeeland en die nader zijn uitgewerkt in het Natuurgebiedsplan Zeeland en daarbij behorende provinciale uitwerkingen (gebiedsvisies, natuur-ontwikkelingsplannen, e.d.).
De begunstigde moet met een gescheiden boekhouding kunnen aantonen, dat de subsidie alleen wordt besteed voor het project waarvoor de subsidie wordt verstrekt.
BegunstigdenStichting het Zeeuwse Landschap, Vereniging tot Behoud van Natuurmonumenten, Staatsbosbeheer.
EU-bepalingenDe voorziene acties binnen deze maatregel, voor zover niet gericht op (begunstiging van) ondernemingen of producenten als bedoeld in artikel 87 en verder van het EU-Verdrag, betreffen geen staatssteun. Indien de begunstigde tot de kring van de overheid behoort en subsidie derhalve ontvangt ter uitvoering van haar publieke taak is daarvan in ieder geval geen sprake. De subsidie kan niet worden aangewend voor eventuele commerciële activiteiten van de begunstigde. Dit aangezien in een dergelijk geval sprake zou zijn van beïnvloeding van de concurrentie door middel van een voordeel dat direct of indirect uit staatsmiddelen wordt toegekend.
Bij steun aan ondernemers geldt in het kader van deze maatregel het volgende:
1.2 Ontsnippering van robuuste verbindingen bij Rijksinfrastructuur
De knelpunten moeten als zodanig zijn aangegeven in het Meerjarenprogramma Ontsnippering (Ministeries van V&W, LNV en VROM, 2004).
De voorzieningen/maatregelen betreffen bestaande knelpunten bij bestaande infrastructuur zoals beschreven in de door de provincie Zeeland aan het rijk toegezonden factsheets per knelpunt. Belemmeringen die ontstaan door de aanleg van nieuwe infrastructuur dienen voor de aanvang van de werken ingeschat te worden en binnen de uit te voeren projecten bekostigd te worden.
De begunstigde moet met een gescheiden boekhouding kunnen aantonen, dat de subsidie alleen wordt besteed voor het project waarvoor de subsidie wordt verstrekt.
Uitvoerende overheidsinstanties (niet zijnde ondernemingen).
100% van de subsidiabele kosten.
De voorziene acties binnen deze maatregel worden alleen uitgevoerd door partijen in de kring van overheden.
1.3 Natuurbeheer binnen en buiten de EHS, beheer recreatie, beheer landschap
De huidige SN- en SAN-regelingen worden per 1 januari 2007 als zelfstandige provinciale regelingen voortgezet (PSN en PSAN). Met ingang van 1 januari 2010 is de PSAN vervangen door een regeling in de SNL. Met ingang van 1 januari 2011 is de PSN vervangen door eveneens een regeling in de SNL. In deze subsidieverordening wordt volstaan met naar de regelingen te verwijzen.”
Subsidiering van de inrichting en functieverandering bij particulier natuurbeheer vindt plaats op grond van de Subsidieregeling Kwaliteitsimpuls Natuur en Landschap (SKN) die als nadere regeling bij de Subsidieverordening inrichting landelijk gebied Zeeland is vastgesteld.
De maatregelen moeten bijdragen aan het behoud van dier- en plantensoorten die voorkomen in de Beleidsstrategie Soorten 2007. Indien deze nog niet is vastgesteld of geïmplementeerd, gelden de vigerende landelijke soortenbeschermingsplannen en de Provinciale Nota Soortenbeleid Zeeland.
Subsidie wordt verstrekt ten behoeve van het uitvoeren van kleinschalige, biotoopverbeterende maatregelen (beheer en inrichting) die noodzakelijk zijn om het leefgebied van aandachtsoorten te kunnen verbeteren, inclusief de monitoring van de maatregelen. Met het oog op leefgebiedsplannen genieten projecten met een integraal karakter de voorkeur.
Uitgesloten van subsidie zijn activiteiten die kunnen worden gesubsidieerd via PSAN/PSN-regeling of de SNL.
Maximaal 100% van de subsidiabele kosten. Percentages/bedragen als opgenomen in door gedeputeerde staten vastgestelde plannen soortenbescherming.
Overheden en organisaties voor instandhouding van natuur en landschap (niet zijnde ondernemingen).
1.5 Natuurbeheer door schaapskuddes (PM)
1.6A Herstel verdroogde natuurgebieden
Herstel van verdroogde natuurgebieden binnen de EHS zoals opgenomen in het Omgevingsplan/PMJP en in het Natuurgebiedsplan Zeeland, voor zover deze zijn opgenomen op de door GS in december 2006 vastgestelde lijst van TOP-gebieden. De Natura 2000 gebieden hebben binnen de EHS een hoge prioriteit.
Subsidie kan worden verstrekt voor activiteiten die tot doel hebben om hydrologische systemen te herstellen met het oog op behoud, herstel of ontwikkeling van natuur. Alleen maatregelen ten behoeve van gebieden die op de TOP-lijst verdroging zijn geplaatst, worden gesubsidieerd.
Subsidiabele activiteiten zijn:
Niet subsidiabele activiteiten
Niet-subsidiabel op grond van deze verordening zijn:
De provinciale bijdrage vanuit het ILG-budget bedraagt 50% van de subsidiabele kosten. Voor het overige kan uit andere provinciale middelen tot een maximum van 75% van de subsidiabele kosten worden vergoed.
Gemeenten, waterschappen, natuurbeschermingsorganisaties.
De voorziene acties binnen deze maatregel voor zover niet gericht op (begunstiging van) ondernemingen of producenten als bedoeld in artikel 87 en verder van het EU-Verdrag, betreffen geen staatssteun. Indien de begunstigde tot de kring van de overheid behoort en subsidie derhalve ontvangt ter uitvoering van haar publieke taak is daarvan in ieder geval geen sprake. De subsidie kan niet worden aangewend voor eventuele commerciële activiteiten van de begunstigde. Dit aangezien in een dergelijk geval sprake zou zijn van beïnvloeding van de concurrentie door middel van een voordeel dat direct of indirect uit staatsmiddelen wordt toegekend
Bij steun aan ondernemers geldt in het kader van deze maatregel het volgende:
De begunstigde moet met een gescheiden boekhouding kunnen aantonen, dat de subsidie alleen wordt besteed voor het project waarvoor de subsidie wordt verstrekt.
1.6B Steun voor niet-productieve investeringen (maatregelfiche 216)
Herstel van verdroogde natuurgebieden binnen de EHS zoals opgenomen in het Omgevingsplan/PMJP en in het Natuurgebiedsplan Zeeland, voorzover deze zijn opgenomen op de door GS in december 2006 vastgestelde lijst van TOP-gebieden verdroging. De Natura 2000 gebieden hebben binnen de EHS een hoge prioriteit.
Niet-productieve investeringen in het kader van de nieuwe uitdagingen voor waterbeheer, zoals opgenomen in het Omgevingsplan/PMJP. Verhogen van de waterkwaliteit, met name op het terrein van nutriënten (stikstof en fosfaat). Waar mogelijk wordt dit doel gecombineerd met doelen op het terrein van waterkwantiteitsbeheer (vasthouden water), natuur (verhogen biodiversiteit) en landschap.
Gedeputeerde Staten vermelden in het openstellingbesluit de prioritaire beleidsdoelen en/of het soort van projecten waarvoor subsidie wordt opengesteld.
Subsidiering van activiteiten binnen deze maatregel vindt uitsluitend plaats door middelen uit het Nederlandse Plattelandsontwikkelingsprogramma 2007 - 2013 (POP-2). Voor dit onderdeel is maatregelfiche 216 van toepassing. De in dit programmafiche opgenomen subsidiabele activiteiten, beoordelingscriteria, begunstigden, maximale subsidiebijdragen en overige voorwaarden voor subsidieverstrekking zijn dan ook van toepassing op deze maatregel.
1.7 Milieumaatregelen in natuurgebieden
Het nemen van milieumaatregelen om milieutekorten in natuurgebieden binnen de EHS zoals opgenomen in het Omgevingsplan/PMJP en in het Natuurgebiedsplan Zeeland op te heffen. Alleen maatregelen in gebieden waarvoor in het PMJP en het rapport "Van ruigtes naar parels" zijn aangegeven dat er sprake is van een milieutekort worden gesubsidieerd. De Natura 2000 gebieden hebben binnen de EHS een hoge prioriteit.
Subsidie wordt uitsluitend verstrekt voor de volgende activiteiten:
Voor de subsidiabele kosten geldt een maximaal bedrag van € 30.000 per hectare.
Niet-subsidiabel op grond van deze verordening zijn:
In de aanvraag moet worden aangetoond dat de maatregelen leiden tot een significante verbetering van de milieukwaliteit. Monitoring van de te realiseren milieukwaliteit is verplicht.
Gemeenten, waterschappen, natuurbeschermingsorganisaties.
Voor subsidiabele activiteiten a, c en d bedraagt de provinciale bijdrage vanuit het ILG-budget 50% van de subsidiabele kosten. Voor het overige kan uit andere provinciale middelen tot een maximum van 100% van de subsidiabele kosten worden vergoed.
Voor de subsidiabele activiteit b bedraagt de provinciale bijdrage vanuit het ILG-budget maximaal 10% van de subsidiabele kosten.
De voorziene acties binnen deze maatregel voor zover niet gericht op (begunstiging van) ondernemingen of producenten als bedoeld in artikel 87 en verder van het EU-Verdrag, betreffen geen staatssteun. Indien de begunstigde tot de kring van de overheid behoort en subsidie derhalve ontvangt ter uitvoering van haar publieke taak is daarvan in ieder geval geen sprake. De subsidie kan niet worden aangewend voor eventuele commerciële activiteiten van de begunstigde. Dit aangezien in een dergelijk geval sprake zou zijn van beïnvloeding van de concurrentie door middel van een voordeel dat direct of indirect uit staatsmiddelen wordt toegekend.
Bij steun aan ondernemers geldt in het kader van deze maatregel het volgende:
1.8 Behoud, beheer en ontwikkeling van nationale parken
Door gedeputeerde staten goedgekeurde meerjarenprogramma's en bestedingsplannen van de Nationale Parken.
Subsidie kan worden verleend voor projecten en activiteiten gericht op beheer, inrichting, educatie, voorlichting en onderzoek van Nationale Parken
Voor subsidieverlening komt slechts in aanmerking het jaarlijkse bestedingenplan zoals dat past in het door gedeputeerde staten goedgekeurde meerjarenprogramma van het Nationaal Park en bijdraagt aan de realisatie van het provinciaal beleid inzake beheer en de inrichting van het Nationaal Park Oosterschelde zoals vastgelegd in het beheers- en inrichtingsplan "Van de parels en het slik", goedgekeurd door LNV op 08 mei 2002.
Stichting Ondersteuning Overlegorgaan Nationaal Park Oosterschelde.
100% van de subsidiabele kosten.
De voorziene acties binnen deze maatregel zijn niet gericht op begunstiging van ondernemingen of producties als bedoeld in artikel 87 en verder van het EU-Verdrag. De subsidie kan niet worden aangewend voor eventuele commerciële activiteiten en/of andere dan hierboven genoemde subsidiabele activiteiten van de begunstigde. In beginsel is de subsidie die wordt verstrekt in het kader van deze maatregel dan ook geen staatssteun.
Bij steun aan ondernemers geldt in het kader van deze maatregel het volgende:
In de ILG-bestuursovereenkomst 2007-2013 hebben rijk en provincies afgesproken dat de subsidiering van kavelruil (zelfstandig, planmatig en wettelijk) door de provincie zal plaatsvinden. Deze paragraaf 2.1 is van toepassing op zelfstandige kavelruil. Vanuit kennis- en efficiency-overwegingen zal DLG worden ingeschakeld bij de beoordeling van deze verzoeken en bij het gebundeld aanbieden onder POP-2 maatregel 125. Planmatige en wettelijke kavelruil zal door de provincie via het opdrachtenspoor worden vormgegeven. Hiervoor geldt het beleid zoals vastgelegd in de beleidsnotitie kavelruil. Doel is realisatie verbetering landbouwkundige structuur zoals opgenomen in het Omgevingsplan/PMJP en nader uitgewerkt in de provinciale beleidsnotitie kavelruil.
Subsidie kan verstrekt worden voor 'losse' kavelruilen, waarbij er ruiling plaatsvindt tussen minimaal drie eigenaren. Subsidiabele kosten zijn de daadwerkelijke kosten van juridische vastlegging van nieuwe eigendommen, bestaande uit notaris- en kadastrale kosten.
De subsidie wordt uitsluitend verstrekt indien wordt voldaan aan de voorwaarden die zijn opgenomen in maatregel 125 "Infrastructuur voor de ontwikkeling/aanpassing van land- en tuinbouw" van het Plattelandsontwikke-lingsprogramma of indien wordt voldaan aan de voorwaarden die zijn verbonden aan het gebruik van artikel 13 "Steun voor ruilverkavelingen" van de vrijstellingsverordening voor staatssteun in de landbouw.
Daarnaast gelden de volgende aanvullende criteria:
Bij het ruilproject brengen minimaal drie grondeigenaren onroerende zaken in en na de ruiling krijgen minimaal twee eigenaren weer grond terug. De gemiddelde kavelgrootte van de deelnemende grondgebonden landbouwbedrijven neemt met minimaal 10% toe in vergelijking met de situatie van voor de ruiling.
De (minimaal drie) inbrengende partijen werken hun beoogde eigendomswijziging uit in een concreet ruilplan. Het ruilplan wordt ondertekend door de betrokken partijen (bij pacht dient zowel de verpachter als pachter te ondertekenen) en toegezonden aan de provincie met het verzoek subsidie te verkrijgen voor de ruilkosten.
Agrarische ondernemingen en samenwerkingsverbanden daarvan, landbouworganisaties, overheden, samenwerkingsverbanden van overheden en natuur- en landschapsorganisaties.
De subsidie bedraagt 100% van de subsidiabele kosten tot een maximum van € 650,- per geruilde hectare, tenzij het private begunstigden betreft. Hiervoor geldt dat de subsidie 90% van de subsidiabele kosten tot een maximum van € 650,- per geruilde hectare behelst.
Subsidiëring van een ruilproces vindt uitsluitend plaats door middelen uit het Nederlandse Plattelandsontwikkelingsprogramma 2007-2013, fiche 125 "Investeringen voor de ontwikkeling/aanpassing van land- en bosbouw". De in dit programmafiche opgenomen subsidiabele activiteiten, beoordelingscriteria, begunstigden, maximale subsidiebijdragen en overige voorwaarden voor subsidieverstrekking zijn dan ook van toepassing op deze maatregel, tenzij in deze paragraaf daarvan in beperkende zin wordt afgeweken. Bij zelfstandige kavelruil zijn bijvoorbeeld alleen de notaris- en kadasterkosten subsidiabel.
Daarnaast kan ook gebruik gemaakt worden van de vrijstellingsverordening voor staatssteun in de landbouw, artikel 13 "Steun voor ruilverkavelingen" (Verordening (EG) nr. 1857/2006). Indien mogelijk zal evenwel binnen het hierboven genoemde kader ten aanzien van fiche 125 subsidiëring plaatsvinden met gebruik van POP-middelen.
2.2 Infrastructuur voor de ontwikkeling/aanpassing van land- en bosbouw (maatregelcode 125)
Realisatie van de verbetering van de ruimtelijke (infra-) structuur in de landbouw zoals bedoeld in het Omgevingsplan/PMJP en in het Sociaal Economisch Beleidsplan (planmatige en wettelijke kavelruil). Bij de verbetering van de verkavelings- of infrastructuur kan het tevens gaan om verbetering van de ligging van bedrijven uit het oogpunt van de verkavelingsstructuur, de landbouwstructuur en natuuroverwegingen, voor zover dat past binnen het provinciale beleid en de specifiek voor dit doel gereserveerde nationaal publieke middelen.
Subsidiering van activiteiten binnen deze maatregel vindt uitsluitend plaats door middelen uit het Nederlandse Plattelandsontwikkelingsprogramma 2007 - 2013 (POP-2). Voor dit onderdeel is maatregelcode 125 van toepassing. De in dit programmafiche opgenomen doelen van de maatregel, reikwijdte en acties, begunstigden, beschrijving van de activiteiten, subsidiabele kosten en activiteiten en de beoordelingscriteria en overige voorwaarden voor subsidieverstrekking zijn dan ook van toepassing op deze maatregel.
2.3 Inrichting vestigingsgebied glastuinbouw
De ontwikkeling van een duurzaam projectvestigingsgebied glastuinbouw Kanaalzone zoals opgenomen in het Omgevingsplan en het Sociaal Economisch Beleidsplan.
Voor een bijdrage komen in aanmerking activiteiten die tot doel hebben de inrichting en ontsluiting van een nieuw vestigingsgebied ten behoeve van de glastuinbouwsector in de Kanaalzone, gemeente Terneuzen.
De projecten dienen bij te dragen aan de duurzame uitbreiding van bedrijven van de tuinbouwsector in de provincie Zeeland.
De provincie en de gemeente maken middels een programma nadere afspraken over de uit te voeren projecten en de daarbij behorende uitvoering. Voor een bijdrage komen projecten in aanmerking die voorgedragen worden door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Terneuzen dan wel de instemming hebben van genoemd college. Projecten worden zonodig uitgevoerd op basis van opdrachtverlening. De provincie treedt in overleg met de gemeente Terneuzen en/of een samenwerkingsverband over de concrete besteding van de middelen. Te denken valt aan het subsidiëren van fysieke maatregelen als:
Overigens zijn de uitgangspunten en criteria van de voormalige Stidugregeling mede leidend als richtsnoer bij het stellen van voorwaarden aan concrete projecten. Gedeputeerde staten vullen een en ander nader in.
50% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 3,63/m2 planoppervlak tot een maximum van het totale subsidiebedrag van € 9,07 mln (gerelateerd aan maximaal 250 ha planoppervlak voor de gehele ILG-periode 2007-2013).
Gemeente Terneuzen of samenwerkingsverbanden tussen overheden en particuliere ondernemingen.
De voorziene acties binnen deze maatregel zijn niet gericht op begunstiging van ondernemingen of producties als bedoeld in artikel 87 en verder van het EU-Verdrag. De subsidie kan niet worden aangewend voor eventuele commerciële en/of andere dan hierboven genoemde subsidiabele activiteiten van de begunstigde. In beginsel is de subsidie die wordt verstrekt in het kader van deze maatregel dan ook geen staatssteun.
Bij steun aan ondernemers geldt in het kader van deze maatregel het volgende:
De begunstigde moet met een gescheiden boekhouding kunnen aantonen, dat de subsidie alleen wordt besteed voor het project waarvoor de subsidie wordt verstrekt.
2.4 Landbouw Flankerend Beleid Westerschelde (top-up maatregelcode 125)
In sommige situaties kunnen er naast pMJP subsidies nog andere subsidies mogelijk zijn voor (een deel van) een project. Voor het Westerscheldeproject is in de afgelopen periode een aparte bestuursafspraak gemaakt met het Rijk. Het betreft hier het "Convenant tussen rijk en provincie Zeeland over de uitvoering van enkele besluiten uit de Ontwikkelingsschets 2010 Schelde-estuarium en het Derde Memorandum van Overeenstemming", 30 januari 2006. Uit het Westerscheldebudget is door Zeeland in het kader van het PMJP c.q. POP-2 op grond van art. 89 van de Verordening (EG) 1698/2005 (Pb L 277) een zogenoemd top-up voorstel ingediend voor POP-2 fiche/ maatregel 125 (€ 1.000.000). Deze top-up wordt alleen ingezet voor dit Westerscheldeproject. Verwezen wordt naar het desbetreffende programmafiche van de EU-POP-2 regeling.
Subsidiering van activiteiten binnen deze maatregel vindt uitsluitend plaats onder voorschriften van het POP-2. De in de maatregelfiche 125 opgenomen doelen van de maatregel, reikwijdte en acties, begunstigden, beschrijving van de activiteiten, subsidiabele kosten en activiteiten en de beoordelingscriteria en overige voorwaarden voor subsidieverstrekking zijn dan ook van toepassing op deze maatregel. Aan de voorwaarden van de bij de activiteit behorende maatregelfiche moet worden voldaan.
De top-up met betrekking tot maatregel 125 is alleen in te zetten voor wat betreft het verkavelingsonderdeel van maatregel 125.
Naast het voldoen aan de voorwaarden van de maatregelfiche, geldt bij steun aan ondernemers in het kader van deze maatregel het volgende:De top-up bij maatregelfiche 125 kan enkel worden ingezet voor subsidieverstrekking aan landbouwers:
2.5 Demonstratieprojecten en pilots agroviodiversiteit (maatregelcode 111C)
Opgenomen in het Omgevingsplan/PMJP en het Sociaal Economisch Beleidsplan.
Gedeputeerde Staten vermelden in het openstellingbesluit de prioritaire beleidsdoelen en/of het soort van projecten waarvoor subsidie wordt opengesteld.”
EU-bepalingen/Communautair toetsingskader
Subsidiering van activiteiten binnen deze maatregel vindt uitsluitend plaats door middelen uit het Europese Plattelandsontwikkelingsprogramma 2007 - 2013 (POP-2). Voor dit onderdeel is maatregelfiche 111 C van toepassing.
In de bestuursovereenkomst tussen Rijk en de Provincie Zeeland is afgesproken dat de Provincie Zeeland 3 tot 7 pilots rond functionele agrobiodiversiteit en bodembiodiversiteit zal realiseren (PMJP). Voor die pilots gelden de volgende aanvullende voorwaarden:
Voor subsidie komen alleen demonstratieprojecten als bedoeld in POP-maatregelfiche 111C in aanmerking die zijn gericht op het verminderen van gebruik en emissies van mest en gewasbeschermingsmiddelen, door bijvoorbeeld:
Voorafgaande goedkeuring van het project door het rijk is een voorwaarde voor het in behandeling nemen van een subsidieaanvraag voor een proefproject.
Monitoring van de te realiseren milieukwaliteit is verplicht.
Voor “nieuwe uitdagingen” als bedoeld onder POP-maatregefiche 111C geldt een maximale subsidiebijdrage van 80% van de subsidiabele kosten.
3.1 Verbetering landelijke routenetstructuren
Het beleidskader wordt gevormd door het Omgevingsplan Zeeland.
Subsidie wordt verstrekt voor de volgende activiteiten:
Alleen (delen van) de netwerken die zijn opgenomen in het rijksmeerjarenprogramma Landelijke Routenetwerken wandelen en fietsen 2007-2013 (vastgesteld door de IPO-adviescommissie landelijk gebied en economie) alsmede de nadere uitwerking ervan in de rapportage nulmeting, komen in aanmerking voor subsidie. Voor varen komen alleen projecten in aanmerking welke passen binnen de door de provincie Zeeland op te stellen programmering voor het oplossen van knelpunten op basis van het kwaliteitscriterium "fysiek nautische knelpunten"(diepgang, doorvaarhoogte, bedieningstijd, wachtsteigers en ontbrekende schakels in het routenetwerk).
Voor toekenning van subsidies is een positief advies van de klankbordgroep Routenetwerken noodzakelijk.
Voor kwaliteitsbewaking zijn overeenkomstig de afspraken tussen LNV, IPO en de landelijke stichtingen de nodige ILG-financiën gereserveerd en vallen als zodanig buiten deze verordening.
Voor het knelpuntvrij maken van de drie genoemde routenetwerken: overheden en instellingen. Voor de kwaliteitsbewaking uitsluitend Stichting Wandelplatform LAW, Stichting Landelijk Fietsplatform en Stichting Recreatietoervaart Nederland.
De voorziene acties binnen deze maatregel voor zover niet gericht op (begunstiging van) ondernemingen of producenten als bedoeld in artikel 87 en verder van het EU-Verdrag, betreffen geen staatssteun. Indien de begunstigde tot de kring van de overheid behoort en subsidie derhalve ontvangt ter uitvoering van haar publieke taak is daarvan in ieder geval geen sprake. De subsidie kan niet worden aangewend voor eventuele commerciële activiteiten van de begunstigde. Dit aangezien in een dergelijk geval sprake zou zijn van beïnvloeding van de concurrentie door middel van een voordeel dat direct of indirect uit staatsmiddelen wordt toegekend.
Bij steun aan ondernemers geldt in het kader van deze maatregel het volgende:
3.2 Realisatie Provinciale routenetwerken (maatregelcode 313)
Realisatie van de verbetering van de provinciale routenetwerken zoals bedoeld in het Omgevingsplan/PMJP, het PSEB en in de Beleidsnota Wandelnetwerk Zeeland. Het betreft hier alleen de provinciale routenetwerken; de landelijke routenetwerken zijn onder 3.1 in deze verordening opgenomen.
Subsidiering van activiteiten binnen deze maatregel vindt uitsluitend plaats door middelen uit het Nederlandse Plattelandsontwikkelingsprogramma 2007 - 2013 (POP-2). Voor dit onderdeel is maatregelcode 313 van toepassing. De in dit programmafiche opgenomen doelen van de maatregel, reikwijdte en acties, begunstigden, beschrijving van de activiteiten, subsidiabele kosten en activiteiten en de beoordelingscriteria en overige voorwaarden voor subsidieverstrekking zijn dan ook van toepassing op deze maatregel.
3.3 Beheer provinciale routenetwerken ("Wandelen over boerenland") (PM)
Het beleidskader wordt gevormd door het Omgevingsplan Zeeland en het Uitvoeringsprogramma Nationaal Landschap Zuidwest Nederland "Van beleid naar uitvoering" 2007-2013 (hierna uitvoeringsprogramma NL).
Voor het uitvoeren van activiteiten ter realisatie van het uitvoeringsprogramma NL, passend binnen de subsidieverordening van dit deel van het PMJP.
Projecten kunnen in het kader van het PMJP voor subsidie in aanmerking komen als ze zijn opgenomen in het uitvoeringsprogramma NL en passen binnen de subsidieverordening van dit deel van het PMJP. Een zo gelijk mogelijke verdeling van de subsidies over de drie Zeeuwse onderdelen van het Nationaal Landschap wordt nagestreefd . De projecten hebben betrekking op de aanleg en inrichting. Voor subsidie op grondaankoop is aparte goedkeuring van gedeputeerde staten nodig.
Activiteiten komen niet voor subsidie in aanmerking als sprake is van activiteiten waarvoor subsidie kan worden verkregen op grond van de PSAN/PSN-regeling of een andere rijks- of provinciale regeling.
Gemeenten, waterschappen, particuliere natuur-, landschaps- en recreatieorganisaties binnen de Zeeuwse onderdelen van het Nationaal Landschap .
De provinciale bijdrage vanuit het ILG-budget bedraagt 50% van de subsidiabele kosten. Voor het overige kan uit andere provinciale middelen tot een maximum van 75% van de subsidiabele kosten worden vergoed.
Bij eventuele subsidie op (grond)aankoop besluiten gedeputeerde staten over de hoogte van de subsidie bijdrage.
De voorziene acties binnen deze maatregel voor zover niet gericht op (begunstiging van) ondernemingen of producenten als bedoeld in artikel 87 en verder van het EU-Verdrag, betreffen geen staatssteun. Indien de begunstigde tot de kring van de overheid behoort en subsidie derhalve ontvangt ter uitvoering van haar publieke taak is daarvan in ieder geval geen sprake. De subsidie kan niet worden aangewend voor eventuele commerciële activiteiten van de begunstigde. Dit aangezien in een dergelijk geval sprake zou zijn van beïnvloeding van de concurrentie door middel van een voordeel dat direct of indirect uit staatsmiddelen wordt toegekend.
Bij steun aan ondernemers geldt in het kader van deze maatregel het volgende:
4.2 Stichting Landschapsbeheer Zeeland
Het behoud, beheer en ontwikkeling van een ecologisch volwaardig en mooi cultuurlandschap met een streekeigen karakter.
Activiteiten die bijdragen aan het behoud, beheer en de ontwikkeling van een ecologisch volwaardig en mooi cultuurlandschap met een streekeigen karakter.
Subsidie wordt verstrekt voor activiteiten voor behoud, beheer en ontwikkeling van cultuurlandschap, passend binnen de gestelde kaders in het Natuurgebiedsplan Zeeland 2005, het Omgevingsplan Zeeland 2006-2012 en het Tienpuntenplan voor het Zeeuwse Natuurbeleid (okt. 2003).
Stichting Landschapsbeheer Zeeland
100% van de subsidiabele kosten, tot een maximum van € 2.050.000, exclusief indexering, voor de gehele ILG-periode 2007-2013.
De voorziene acties binnen deze maatregel zijn niet gericht op begunstiging van ondernemingen of producties als bedoeld in artikel 87 en verder van het EU-Verdrag. De subsidie kan niet worden aangewend voor eventuele commerciële activiteiten en/of andere dan hierboven genoemde subsidiabele activiteiten van de begunstigde. In beginsel is de subsidie die wordt verstrekt in het kader van deze maatregel dan ook geen staatssteun.
Bij steun aan ondernemers geldt in het kader van deze maatregel het volgende:
Voor de periode 2005-2009 worden Wbb-middelen ingezet via het huidige uitvoeringskader daarvoor (op basis van het Meerjarenprogramma Wbb 2005-2009) en niet onder het PMJP.
Vanaf 2010 komen de middelen voor bodemsanering rechtstreeks onder het PMJP. Bij de tussenevaluatie in 2009 wordt hiervoor een nieuw programma ingepast in het PMJP 2010-2013 en zal de subsidieverordening PMJP daarop aangepast worden.
6.1 Herinrichting watersystemen
Het beleidskader wordt gevormd door het Omgevingsplan Zeeland.
Subsidie wordt verleend aan activiteiten die een bijdrage leveren aan de reductie van de wateroverlast (WB21-maatregelen) en een verbetering van de waterkwaliteit (KRW-maatregelen). Activiteiten richten zich op:
Subsidie wordt verstrekt voor de verwerving van voor herinrichting/herstel/ ontwikkeling van oppervlaktewateren benodigde gronden alsmede inrichtingskosten en waterhuishoudkundige maatregelen. Ook voor onderzoek naar multifunctioneel ruimtegebruik kan een bijdrage worden verstrekt.
Uitgesloten van subsidie zijn activiteiten die kunnen worden gesubsidieerd via SN/SAN-regeling.
Subsidie wordt uitsluitend verstrekt voor projecten die gericht zijn op:
Voor WB21-maatregelen geldt dat moet worden aangetoond dat zij passen in de in het Omgevingsplan aangegeven mix van maatregelen betreffende vasthouden-bergen-afvoeren alsmede in een maatregelenplan vanuit het gebiedsproces zijn vastgelegd (of vooruitlopend daarop geen-spijt-maatregelen kunnen worden getroffen). Ook moeten deze maatregelen een bijdrage leveren aan andere met het watersysteem samenhangend functies zoals het verbeteren van de waterkwaliteit, het verbeteren van de natuurwaarden, verdrogingsbestrijding en versterken van recreatieve functies.
Gemeenten, waterschappen en overige (semi-) publieke organisaties.
Maximaal 50% van de subsidiabele kosten.
De voorziene acties binnen deze maatregel voor zover niet gericht op (begunstiging van) ondernemingen of producenten als bedoeld in artikel 87 en verder van het EU-Verdrag, betreffen geen staatssteun. Indien de begunstigde tot de kring van de overheid behoort en subsidie derhalve ontvangt ter uitvoering van haar publieke taak is daarvan in ieder geval geen sprake. De subsidie kan niet worden aangewend voor eventuele commerciële activiteiten van de begunstigde. Dit aangezien in een dergelijk geval sprake zou zijn van beïnvloeding van de concurrentie door middel van een voordeel dat direct of indirect uit staatsmiddelen wordt toegekend.
Bij steun aan ondernemers geldt in het kader van deze maatregel het volgende:
7.1 Stimulering en verbreding van de plattelandseconomie en de verbetering van de leefbaarheid in plattelandsgebieden (maatregelcodes 311, 311b, 312, 313, 321, 321b, 321c, 322, 323 en 341)
Het beleidskader voor de stimulering en verbreding van de plattelandseconomie en de verbetering van de leefbaarheid in plattelandsgebieden wordt gevormd door het Omgevingsplan Zeeland en het PMJP, Sociaal Economisch Beleidsplan, Verkeers- en Vervoersplan, Cultuurnota en Beleidskader sociale zorg.
Voor tenderprojecten (zogenaamde leaderwerkwijze) is het maximale subsidiebedrag € 150.000 per gesubsidieerd project. Dit geldt niet voor de zogenaamde gebiedsgerichte projecten.
Subsidiering van activiteiten binnen deze maatregel vindt uitsluitend plaats door middelen uit het Nederlandse Plattelandsontwikkelingsprogramma 2007 - 2013 (POP-2). Voor deze onderdelen zijn dat de maatregelcodes 311 (diversificatie naar niet-agrarische activiteiten), 311b (diversificatie naar niet-agrarische activiteiten - hernieuwbare energie), 312 (oprichting en ontwikkeling van micro-ondernemingen), 313 (bevordering van toeristische activiteiten), 321 (basisvoorzieningen voor de economie en de plattelandsbevolking), 321b (basisvoorzieningen voor de economie en de plattelandsbevolking - hernieuwbare energie), 321c Basisvoorzieningen voor e economie en de plattelandsontwikkeling, 322 (dorpsvernieuwing en –ontwikkeling), 323 (instandhouding en opwaardering van het landelijk erfgoed) en 341 (opleiding, verwerving van vakkundigheid en dynamisering), van toepassing.
De in de programmafiches opgenomen doelen van de maatregel, reikwijdte en acties, begunstigden, beschrijving van de activiteiten, subsidiabele kosten en activiteiten en de beoordelingscriteria en overige voorwaarden voor subsidieverstrekking zijn dan ook van toepassing op deze maatregel. Aan de voorwaarden van bij de activiteit behorende maatregelfiche moet worden voldaan.
Bij steun aan ondernemers, niet zijnde landbouwers, in het kader van maatregelcode 322 en maatregelcode 341, geldt dat de steun wordt verstrekt met inachtneming van Verordening (EG) nr. 1998/2006.
7.2 Uitvoering van de Leader Aanpak (maatregelcodes 411, 412, 413, 421 en 431
Het beleidskader voor de stimulering van bottom-up plattelandsontwikkeling door plaatselijke groepen, zodat de betrokkenheid van lokale actoren bij plattelandsbeleid wordt vergroot en de meest kansrijke initiatieven daarvoor worden benut, wordt gevormd door het Omgevingsplan Zeeland en het PMJP, Sociaal Economisch Beleidsplan, Verkeers- en Vervoersplan, Cultuurnota, Beleidskader sociale zorg en de ontwikkelingsplannen van de plaatselijke As 4 (Leader) groepen.
Zie onder EU-bepalingen. Het maximale POP-2 subsidiebedrag bedraagt € 150.000 per gesubsidieerd project.
Subsidiering van activiteiten binnen deze maatregel vindt uitsluitend plaats door middelen uit het Nederlandse Plattelandsontwikkelingsprogramma 2007 - 2013 (POP-2). Voor deze onderdelen zijn de maatregelcodes 411/412/413 (invoering Leader benadering en plaatselijke groepen), 421 (uitvoering samenwerkingsprojecten), 431 (beheer van de plaatselijke groep en verwerving vakkundigheid en de dynamisering van het gebied) van toepassing. De in de programmafiches opgenomen doelen van de maatregel, reikwijdte en acties, begunstigden, beschrijving van de activiteiten, subsidiabele kosten en activiteiten en de beoordelingscriteria en overige voorwaarden voor subsidieverstrekking zijn dan ook van toepassing op deze maatregel. Aan de voorwaarden van bij de activiteit behorende maatregelfiche moet worden voldaan.
Bij steun aan ondernemers, niet zijnde landbouwers, geldt dat de steun wordt verstrekt met in achtneming van Verordening (EG) nr. 1998/2006.
Aldus vastgesteld in de vergadering van gedeputeerde staten van 29 januari 2008, ter uitvoering van het besluit van provinciale staten van 9 november 2007.
Aldus goedgekeurd door de Minister van LNV bij besluit van 4 maart 2008, nr. TRCJZ/2008/392.
Aldus vastgesteld in de vergadering van gedeputeerde staten van 29 januari 2008, ter uitvoering van het besluit van provinciale staten van 9 november 2007.
Aldus goedgekeurd door de Minister van LNV bij besluit van 4 maart 2008, nr. TRCJZ/2008/392.
Gegeven te Middelburg, 29 januari 2008.
Gedeputeerde Staten voornoemd,
drs. K.M.H. PEIJS, voorzitter.
mr. drs. L.J.M. VERDULT, secretaris.
Uitgegeven, 25 maart 2008
De secretaris,
mr. drs. L.J.M. VERDULT