Organisatie | Gooise Meren |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Nadere regels behorende bij de verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Gooise Meren 2020 |
Citeertitel | Nadere regels behorende bij de verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Gooise Meren 2020 |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp | Maatschappelijke zorg en welzijn |
Geen
N.v.t.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
04-03-2020 | 01-01-2020 | Actualisatie | 18-02-2020 |
Burgemeester en wethouders van gemeente Gooise Meren;
gelet op artikel 11, 12 en 15 van de Verordening Wet maatschappelijke ondersteuning gemeente Gooise Meren 2020 besluiten:
De Nadere regels behorende bij de Verordening wet maatschappelijke ondersteuning gemeente Gooise Meren 2020 vast te stellen.
NADERE REGELS BEHORENDE BIJ DE VERORDENING WET MAATSCHAPPELIJKEONDERSTEUNING GEMEENTE GOOISE MEREN 2020
In de Verordening Wmo 2020 Gooise Meren staan de rechten en plichten voor inwoners met een hulpvraag (en van hun omgeving), bij gebruikmaking van hulp en ondersteuning vanuit de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). De Nadere regels zijn daarvan weer een vertaling en een verdieping. Of anders gezegd: de Nadere regels lichten de bedoeling en juridische reikwijdte van de verordening in details toe. Daarmee geven ze ook de juridisch kaders aan waarbinnen de consulenten van de gemeente maatwerkvoorzieningen voor hulp en ondersteuning indiceren (of afwijzen).
Als een inwoner met een hulpvraag zich meldt bij de gemeente zal er een gesprek tussen deze inwoner -en degene(n) die meegaan- en de consulent volgen over wat passende, doelmatige hulp en ondersteuning is, als antwoord op de hulpvraag. In dat gesprek zal de consulent het woordgebruik van de Verordening en de Nadere regels in begrijpelijke taal aan de hulpvrager uitleggen. Ook de (gratis) onafhankelijke cliëntondersteuner van stichting MEE kan de inwoner helpen om voorafgaand, tijdens en na het gesprek met de gemeente de terminologie ervan te begrijpen. Ook in de overige communicatie zoals indicatiebeschikkingen, licht de gemeente haar besluiten over de aangevraagde maatwerkvoorzieningen aan inwoners toe in begrijpelijke woorden (beschikkingen).
Als er vragen zijn over de inhoud van de Verordening en de bijhorende Nadere regels kan er contact op worden genomen met de gemeente Gooise Meren (telefoon 035-207 00 00 of via de site van de gemeente www.gooisemeren.nl).
Artikel 2.1 Dagactiviteit, vervoer en begeleiding
Het college past voor dagbesteding en begeleiding de tarieven die het verschuldigd is aan de (gecontracteerde) aanbieders toe zoals deze zijn vastgesteld door de Regio Gooi- en Vechtstreek. Zie: https://www.icgv.nl/wp-content/uploads/sites/7/2019/01/181218-tarieven-2019-Maatschappelijke-Ondersteuning.pdf
Algemeen Dagelijks Leven (ADL)
Zelfredzaamheid met betrekking tot Activiteiten van het Dagelijks Leven (ADL) gaat over de mate waarin de persoon alledaagse activiteiten uitvoert of de uitvoering heeft georganiseerd. Het gaat hierbij om basale taken om voor zichzelf te zorgen (eten, wassen, aankleden, naar toilet gaan) tot meer complexe taken zoals het organiseren van het huishouden en het zorgen voor anderen (kinderen of anderen waar de persoon voor verantwoordelijk gesteld is). Bij de beoordeling op dit domein worden zelfzorg-taken onderscheiden van meer complexe ADL-taken.
Artikel 2.2 Huishoudelijke hulp
Het college past de tarieven toe die het verschuldigd is aan de (gecontracteerde) aanbieders zoals deze zijn vastgesteld door de Regio Gooi- en Vechtstreek. Zie: https://www.icgv.nl/wp-content/uploads/sites/7/2019/01/181218-tarieven-2019-Maatschappelijke-Ondersteuning.pdf
Gemeentelijke ondersteuning bij het voeren van een huishouden neemt de verantwoordelijkheid van de cliënt niet over, maar helpt de cliënt om het resultaat te behalen. Het resultaat dat behaald dient te worden is een schoon en leefbaar huis. Als ondersteuning bij het huishouden noodzakelijk blijkt, wordt een maatwerkvoorziening toegekend. De maatwerkvoorziening HH bestaat uit basisuren die, als dat noodzakelijk is, aangevuld worden met extra uren op maat.
Zie hoofdstuk 6 voor een nadere toelichting op de toekenning huishoudelijke hulp.
Artikel 2.3 Respijtverblijf in een instelling
Per jaar worden maximaal 36 etmalen verblijf toegewezen. Op basis hiervan kan een cliënt 3 etmalen (een lang weekend) per maand verblijf afnemen. De etmalen kunnen eventueel opgespaard worden voor een aaneengesloten periode per kalenderjaar. Hierbij valt te denken aan vakantie van de mantelzorger(s) of tijdelijke uitval van de mantelzorger(s) vanwege ziekte. In uitzonderingssituaties kunnen meer etmalen worden toegewezen. Wanneer er sprake is van een langdurige behoefte aan verblijf voor het grootste deel van de week (meer dan 3 dagen per week), is de Wet langdurige zorg (Wlz) voorliggend.
Artikel 2.4 Ondersteuning bij het wonen
Het college kan een woonvoorziening verlenen gericht op het bezoekbaar maken van een woning in de gemeente Gooise Meren, indien de cliënt zijn hoofdverblijf heeft in een instelling als bedoeld in de Wet langdurige zorg in de gemeente Gooise Meren en er nog geen andere woning bezoekbaar is of zal worden gemaakt;
Noodzakelijke gebruiksruimten zijn de ruimtes waarop de cliënt is aangewezen voor:
Onder niet-noodzakelijke gebruiksruimten worden in principe verstaan: kelder, berging, zolder, garage, logeerkamer en hobbyruimte, voor zover er in deze ruimtes geen elementaire woonfuncties worden verricht.
Artikel 2.5 Criterium primaat van verhuizen
Bij het bieden van een maatwerkvoorziening bij een probleem bij het normale gebruik van de woning, wordt onder meer gekeken naar de mogelijkheid om te verhuizen naar een meer geschikte of een goedkope geschikt te maken woning. Wanneer er veel kosten zijn gemoeid met het aanpassen van een woning, kan verhuizen de goedkoopst passende oplossing zijn. Het is daarbij van belang dat er een reële inschatting wordt gemaakt van de kosten van de aanpassing. Het bieden van een maatwerkvoorziening in de vorm van verhuiskostenvergoeding is een ingrijpend besluit. Hoewel niemand gedwongen kan worden tot verhuizen, kan een woningaanpassing worden geweigerd omdat verhuizing ook een passende en goedkopere oplossing is. Hierbij is een uiterst zorgvuldige afweging en motivatie van groot belang.
Een verhuiskostenvergoeding kan worden toegekend indien de cliënt vanwege problemen met het normale gebruik van de woning gaat verhuizen naar een adequate woning; of een woonvoorziening aanvraagt, maar na onderzoek blijkt dat verhuizing de goedkoopst adequate oplossing is voor het woonprobleem. Uitgegaan wordt van “de goedkoopst-adequate voorziening”. Om laatstgenoemde vast te kunnen stellen, wordt de Nibud Prijzengids gehanteerd.
De verhuiskostenvergoeding wordt uitbetaald na inlevering van nota’s. Alleen kosten die direct betrekking hebben op de verhuizing komen in aanmerking voor vergoeding. Dit zijn:
Kosten voor aanschaf van inrichtingselementen, zoals meubels, komen niet voor vergoeding in aanmerking.
Een tegemoetkoming in de kosten van verhuizing is bedoeld als goedkoopst-adequaat alternatief voor een dure woningaanpassing in gevallen waarin die verhuizing niet algemeen gebruikelijk is, gelet op leeftijd, gezins- of woonsituatie. Voorspelbare verhuizingen van senioren (levensloop) zijn in beginsel algemeen gebruikelijk. Voor verhuizingen naar Wlz-instellingen of andere zorginstellingen wordt geen tegemoetkoming verstrekt, evenmin voor verhuizingen naar woningen die niet geschikt of bestemd zijn voor permanente bewoning.
Een verhuiskostenvergoeding kan worden verstrekt wanneer er sprake is van ondervonden belemmeringen bij het normale gebruik van de woning die door middel van een verhuizing op de goedkoopst-adequate wijze kunnen worden opgelost. Deze eis wordt niet gesteld als het gaat om een verhuizing naar een ADL-woning (ADL = Algemeen Dagelijkse Levensverrichtingen – zie https://www.regelhulp.nl/ik-heb-hulp-nodig/adl-woning) en evenmin in situaties waarin het gaat om een persoon buiten de Wmo-doelgroep een aangepaste woning te laten vrijmaken. Alleen als het vrijmaken van de woning op verzoek van het college of na overleg met het college gebeurt, is er aanspraak op een tegemoetkoming voor verhuis- en herinrichtingskosten.
Het college verstrekt in beginsel geen tegemoetkoming in de kosten voor verhuizing en herinrichting, indien de verhuizing heeft plaatsgevonden voordat op de aanvraag is beschikt, tenzij achteraf alsnog kan worden vastgesteld dat er problemen bij het normale gebruik van de woning werden ondervonden in de verlaten woning. Als dat laatste niet meer kan, is dat reden voor afwijzing.
Er kunnen zwaarwegende redenen zijn waardoor een uitzondering moet worden gemaakt op het verhuisprimaat. Voorbeelden daarvan zijn:
Er blijkt uit onderzoek dat de medische situatie van de cliënt zich verzet tegen een zoek-tijd/wachttijd naar een geschikte woning. Uit het medisch advies moet dan bijvoorbeeld blijken wat een medisch aanvaardbare termijn is waarbinnen iemand over een aangepaste/geschikte woning moet beschikken. Dat is afhankelijk van de individuele situatie.
De aanwezigheid van mantelzorg door mensen in de directe omgeving van de woning maakt het niet acceptabel dat de cliënt verhuist. Daarvan is sprake als de te verlenen mantelzorg wordt geleverd in een bepaalde intensiteit en een wezenlijke bijdrage leveren aan het behoud van de zelfredzaamheid van de cliënt met het oog op zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kunnen blijven (wonen). Dat is bijvoorbeeld het geval als de mantelzorg zorg op grond van de Zvw of ondersteuning in de vorm van een maatwerkvoorziening overbodig maakt en duidelijk is dat de mantelzorg in zijn bestaande omvang en intensiteit bij een eventuele nieuwe woning niet (meer) kan worden verleend.
Het toepassing van het verhuisprimaat treft vanzelfsprekend ook de aanwezige huisgenoten. Het college weegt hun belangen mee bij de beoordeling of het primaat van verhuizen onverkort kan worden toegepast.
De verhuizing leidt tot inkomstenderving doordat bedrijfsmatige activiteiten niet meer kunnen worden uitgeoefend of het verplaatsen van het bedrijf onredelijke kosten met zich meebrengt. Deze kosten kunnen voor de ondernemer in kwestie mogelijk wel aftrekbaar zijn op diens aangifte Inkomstenbelasting. Hierbij kan het gaan om de cliënt zelf maar ook zijn partner.
Woonlastenconsequenties woning
Een nieuwe huurwoning kan een (aanzienlijke) stijging van de huurprijs met zich meebrengen. Deze huidige huurprijs wordt vergeleken met de huurprijs van de beschikbare woning rekening houdend met het recht op huurtoeslag en eventueel toename of afname van het wooncomfort. Het college beoordeelt in ieder geval of een eventuele huurlastenstijging voor de aanvrager en zijn eventuele echtgenoot redelijkerwijs niet aanvaardbaar zijn. Daarbij is het niet zo dat het hebben van erg lage woonlasten zonder meer betekent dat het primaat van verhuizen niet kan worden toegepast. Immers iedereen behoort de toepasselijke basishuur te kunnen betalen van zijn eigen inkomen. Bij toewijzing van een woning wordt overigens door de woningbouwcoöperaties rekening met de verhouding tussen het inkomen en de toe te wijzen woning qua huurprijs op grond van de Wet op de huurtoeslag (Wht). Het kan ook gaan om een koopwoning. Daarvoor gelden een aantal dezelfde uitgangspunten. Een stijging van de woonlasten die aan een eigen woning verbonden zijn hoeven dan ook niet in de weg te staan aan het toepassen van het primaat van verhuizen. Wel is het zo dat het primaat van verhuizen niet is toegestaan als de cliënt en/of de mede-eigenaar van de woning, bijvoorbeeld diens partner, met een aanzienlijke restschuld blijven zitten na de verkoop van de woning. Of daarvan sprake is beoordeelt het college in het individuele geval.
Woonlastenconsequenties bij verhuizing eigen woningbezit
Om de woonlastenconsequenties voor woningeigenaren te berekenen worden de netto woonlasten van deze eigen woning als volgt berekend:
Artikel 2.7 Bijzondere woonvoorzieningen en bepalingen
Voor het 1e jaar, 100 % van de meerwaarde
Voor het 2e jaar, 90 % van de meerwaarde
Voor het 3e jaar, 80 % van de meerwaarde
Voor het 4e jaar, 70 % van de meerwaarde
Voor het 5e jaar, 60 % van de meerwaarde
Voor het 6e jaar, 50 % van de meerwaarde
Voor het 7e jaar, 40 % van de meerwaarde
Voor het 8e jaar, 30 % van de meerwaarde
Voor het 9e jaar, 20 % van de meerwaarde
Voor het 10e jaar, 10 % van de meerwaarde
Een pgb voor een woningsanering is mogelijk waar dit noodzakelijk is als gevolg van COPD of allergieën en er sprake is van onverwachte kosten. Woningsanering is mogelijk met een medische diagnose. Er is daarbij een vergoeding mogelijk voor vervanging van gordijnen en vloerbedekking volgens onderstaand percentage tabel:
Toelichting bij het artikel over de uitraaskamer (artikel 2.7 lid 4):
Over een uitraasruimte is niets geregeld in de Wmo. Door gemeenten wordt vaak in de verordening een regeling opgenomen over het toekennen van een voorziening in de vorm van een uitraasruimte.
De uitraasruimte is bedoeld voor mensen met een gedragsstoornis die leidt tot ernstig ontremd gedrag. Of hiervan sprake is zal moeten worden vastgesteld door een pedagoog, psycholoog of orthopedagoog, soms een psychiater. Het moet ook gaan om gedrag zonder remmingen, oftewel gedrag dat niet of slechts met moeite is te corrigeren. Of aan de criteria is voldaan zal ook weer objectief moeten worden vastgesteld in het kader van het doel van de voorziening. Het doel is niet therapeutisch; de uitraaskamer is bedoeld om iemand af te zonderen en tot rust te laten komen.
Hoe groot een uitraaskamer moet zijn en hoe deze moet worden ingericht, zal uit het ingewonnen advies moeten blijken. Een en ander hangt af van de individuele situatie. Er zijn dan ook geen wettelijke eisen. De uitraasruimte is in principe een kleine, veilige en prikkelarme kamer van beperkte omvang (6 - 9 m2) waar men enige tijd moet kunnen verblijven. In principe wordt een bestaande ruimte ingericht als uitraaskamer zoals een bestaande (slaap)kamer. Uitsluitend wanneer er sprake is van ergonomische problemen die maken dat er geen bestaande (slaap)kamer aangepast kan worden, kan hiervoor een extra ruimte gerealiseerd worden. Het moet leiden tot een veilige situatie, waarin de gebruiker van de kamer geen schade kan aanrichten aan zichzelf en aan zijn omgeving. De kamer zal dus goed en veilig moeten kunnen worden afgesloten. Eventuele radiatoren moeten worden aangepast of weggewerkt. De wanden kunnen indien nodig worden gecapitonneerd. Omdat er sprake is van ernstig ontremd gedrag kunnen er geen losse zaken in de uitraaskamer staan.
De kosten om de kamer in een bepaalde rustgevende tint te schilderen of een geluidsinstallatie voor rustgevende muziek, of een voorziening om eventuele hulpverleners een verblijf te bieden, worden niet vergoed. Ook de kosten voor voorzieningen om overlast voor huisgenoten af anderen te beperken worden niet vergoed of verstrekt.
Alleen wanneer er sprake is van een langdurige noodzaak wordt een uitraasruimte verstrekt. Hiervan is geen sprake bij:
Uitraasruimte - jurisprudentie
In het verleden was de uitraasruimte opgenomen in de Wet voorzieningen gehandicapten (Wvg).
De uitraasruimte was gedefinieerd als 'een verblijfsruimte waarin een gehandicapte die vanwege een gedragsstoornis ernstig ontremd gedrag vertoont zich kan afzonderen of tot rust kan komen'.
Met de inwerkingtreding van de Wmo 2007 is de uitraasruimte niet expliciet teruggekomen in de wet. Ook in de Wmo 2015 is de uitraasruimte niet opgenomen. Het is echter niet de bedoeling geweest van de wetgever om het inhoudelijke beleidsterrein breder of smaller te maken met de komst van de nieuwe wetten. Daarom moet ervan uitgegaan worden dat de uitraasruimte toch als woonvoorziening onder de Wmo en Wmo 2015 valt. In de wet zelf is deze dus nergens expliciet beschreven, maar veel gemeenten hebben de uitraasruimte wel in hun gemeentelijk beleid opgenomen.
Een recente hoger beroepsuitspraak over de uitraasruimte is niet bekend.
In de uitspraak van de Centrale Raad van 8 augustus 2017 wordt de uitraasruimte wel genoemd, maar daar gaat het om de vraag of vergoeding van extra stroomkosten voor de verwarming van een uitraasruimte terecht is afgewezen. De Centrale Raad oordeelt daar dat betrokkene niet aannemelijk heeft gemaakt dat de stroomkosten waarvoor zij vergoeding vraagt, puur het gevolg zijn van het gebruik van de elektrische vloerverwarming van de uitraasruimte.
Artikel 2.8 Ondersteuning bij deelname maatschappelijk verkeer
De maatwerkvoorzieningen zoals bedoeld in lid 1 worden toegekend in de vorm van:
een gebruikerspas Wmo-taxi wordt verstrekt voor sociaal-recreatief vervoer op regionaal niveau. Hiervoor is de cliënt een ritbijdrage per zone (en per rit een opstaptarief) is verschuldigd. Dit wordt bepaald aan de hand van het in de regio gangbare toepasselijke tarief en het budget aan aantal benodigde zones;
individueel (rolstoel)taxi/individueel taxivervoer in de vorm van een pgb;
De hoogte daarvan wordt vastgesteld op bedragen op jaarbasis. Daarbij geldt dat het pgb toereikend is voor deelname aan het maatschappelijk verkeer als bedoeld in lid 1. Het college kan op het jaarbedrag dan ook een korting toepassen indien sprake is van:
een autoaanpassing in de vorm van een pgb. Dit bedraagt de laagste kostprijs van de noodzakelijke aanpassingen, op basis van tenminste 2 offertes. Bedoelde maatwerkvoorziening wordt maximaal eenmaal per vijf jaar verstrekt en alleen als de auto jonger is dan zeven jaar. Indien als gevolg van het verstrekken van deze maatwerkvoorziening extra verzekeringskosten en hogere kosten in verband met de motorrijtuigenbelasting ontstaan, komen deze (meer)kosten niet voor vergoeding in aanmerking.
Boven € 4.000 dient de aanpassing door de cliënt verzekerd te worden tegen diefstal en vandalisme;
Toelichting bij dit artikel over hulpmiddelen:
Een rolstoel voor incidenteel gebruik (ook wel transportrolstoel genoemd) is niet voor dagelijks zittend gebruik noodzakelijk. Doorgaans wordt deze gebruikt als men zich elders moet verplaatsen en dat zonder een rolstoel niet kan, zoals tijdens een uitstapje. Voor dit soort rolstoelen kan gebruik gemaakt worden van speciaal hiervoor beschikbare uitleendepots op grond van de Zvw of van rolstoelen die op de plaats van bestemming beschikbaar zijn, zoals in pretparken, dierentuinen, in het winkelcentrum, bij ziekenhuizen en dergelijke.
Slechts in zeer uitzonderlijke gevallen kan een zogeheten transportrolstoel worden verleend. Dat is het geval indien een cliënt zich in en om de woning (beperkt) lopend kan verplaatsen, maar zich niet lopend kan verplaatsen over de korte vervoersafstanden. Dat wil zeggen dat er sprake is van een verminderde mobiliteit of uithoudingsvermogen waardoor de loopafstand zeer beperkt is. De cliënt is aangewezen op een transportrolstoel om van A naar B te komen. Denk bijvoorbeeld aan de situatie dat iemand structureel niet in staat is om hele korte afstanden zelfstandig - al dan niet met een loophulpmiddel - af te leggen. In dat geval zijn de bovengenoemde mogelijkheden (rolstoelpool, uitleen) niet van toepassing. Deze rolstoel kan worden meegenomen in het collectief vervoer of in de eigen auto. In de praktijk zal dit echter niet vaak voorkomen.
Het stallen van vervoersvoorzieningen, zoals een scootmobiel dient op een adequate wijze te geschieden. Het college onderzoekt of de cliënt zelf mogelijkheden heeft om hier zorg voor te dragen, door bijvoorbeeld herinrichten of opruimen van de beoogde (stallings)ruimte. Dit behoort tot de eigen verantwoordelijkheid. Heeft de cliënt geen mogelijkheden tot het stallen van de scootmobiel, dan valt het realiseren daarvan onder de ondersteuningsplicht van het college. De minimale eis hierbij is het aan 3 zijkanten en een dak gesloten ruimte, inclusief een oplaadpunt.
U komt niet in aanmerking voor een auto-aanpassing als deze algemeen gebruikelijk is. Een aantal voorbeelden van algemeen gebruikelijke auto-aanpassingen zijn:
Wijziging in de verstrekking mobiliteitshulpmiddelen Wmo-Wlz vanaf 1 januari 2020:
Vanaf die datum krijgen alle bewoners met en zonder behandeling (degenen die niet hun woonlasten zelf betalen) hun (nieuwe) mobiliteitshulpmiddelen (zoals een rolstoel en een scootmobie)l, en roerende woonvoorzieningen (zoals tilliften en douchestoelen) niet meer uit de Wmo maar uit de Wlz. Voor de bewoners die al een hulpmiddel uit de Wmo hebben, komt er een overgangsregeling. Voor cliënten die zelf de woonlasten betalen, blijven de mobiliteitshulpmiddelen en roerende woonvoorzieningen onveranderd onder de verantwoordelijkheid van de gemeente (Wmo) vallen.
Hulpmiddelen voor zorgverlening en wonen voor algemeen gebruik worden altijd uit de Wlz betaald. Dit gaat bijvoorbeeld om tilliften en hoog-laagbedden, ook wel ‘roerende voorzieningen’ genoemd. Nu leveren gemeenten en zorgverzekeraars deze hulpmiddelen soms nog vanuit de Wmo 2015 en Zvw.
Deze vereenvoudiging kan met name gevolgen hebben voor cliënten zonder behandeling die al gebruik maken van deze hulpmiddelen. Uitgangspunt is dat zij zo weinig mogelijk van deze verandering merken. Bewoners van Wlz-instellingen die na 2020 een nieuw hulpmiddel nodig hebben, krijgen deze meteen vanuit de Wlz. Als iemands in een zorginstelling woont en een mobiliteitshulpmiddel via de Wmo van de gemeente heeft gekregen, dan behoudt deze persoon dat hulpmiddel. De gemeente blijft verantwoordelijk voor onderhoud en aanpassingen tot het hulpmiddel vervangen moet worden. Mocht deze persoon na 1 januari 2020 verhuizen naar een zorginstelling in een andere gemeente, dan maken de gemeente van wie deze persoon het mobiliteitshulpmiddel heeft ontvangen en het zorgkantoor afspraken over het overnemen van het mobiliteitshulpmiddel. Als deze persoon na 1 januari 2020 een nieuw mobiliteitshulpmiddel nodig heeft, wordt dat vanuit de Wlz betaald en onderhouden.
Op dit moment biedt de Wlz alleen rolstoelen. Vanaf 2020 komen daar bij:
De vereenvoudiging van het verstrekken van individuele, persoonsgebonden hulpmiddelen voor cliënten in een Wlz-instelling, zoals incontinentiemateriaal en orthopedische schoenen, is nog onderwerp van gesprek.
Zie ook: https://www.informatielangdurigezorg.nl/veranderingen/vanaf-2020/hulpmiddelenzorg-
Het pgb beschermd wonen is een afspiegeling van de zorg in natura (ZIN) beschermd wonen pakketten. Dit betekent:
Een pgb beschermd wonen wordt alleen afgegeven als er sprake is van een wooninitiatief. Cliënten die niet in een wooninitiatief wonen vallen niet langer onder de centrumgemeente taak beschermd wonen. Zij kunnen wel aanspraak maken op andere maatwerkvoorzieningen, zoals begeleiding individueel en dagactiviteiten in hun woongemeente;
Binnen het pgb beschermd wonen worden geen aparte modules gehanteerd voor persoonlijke verzorging, verpleging en begeleiding individueel. Op basis van de behoefte aan deze onderdelen wordt het geschikte BW pakket gekozen. Elk pakket verschilt immers in intensiteit en focus op begeleiding of verzorging en verpleging.
Een kleinschalig wooninitiatief is een groep mensen die (intensieve) zorg nodig hebben. Zij huren of kopen zelf woonruimte. En zij regelen samen de zorg, vaak met hulp van hun familie. Andere woorden voor kleinschalig wooninitiatief zijn, woonproject, ouderinitiatief, Thomashuis of cliëntinitiatief.
De gemeente merkt de woning van een cliënt aan als wooninitiatief als de woning aan de onderstaande regels voldoet. Als de woning voldoet dan komt de cliënt in aanmerking voor het pgb beschermd wonen:
Als iemand inwoont bij ouders, wettelijke vertegenwoordigers of andere particuliere personen, dan wordt dat niet beschouwd als een wooninitiatief.
Artikel 3.2 Maatwerkvoorziening als persoonsgebonden budget
De SVB heeft (digitaal) modelovereenkomsten opgesteld. Op grond van de Wmo 2015 moeten deze modelovereenkomsten als basis worden gebruikt door de budgethouders en degenen die de hulp gaan leveren. Op deze wijze zal de SVB de overeenkomsten sneller en makkelijker kunnen verwerken. De bepalingen van de modelovereenkomst mogen niet worden geschrapt of aangepast. Er blijft wel ruimte om aanvullende afspraken in de overeenkomsten op te nemen.
Als de budgethouder zorg inkoopt met een persoonsgebonden budget, wordt deze werkgever of opdrachtgever van de zorgverlener. De budgethouder betaalt een loon of vergoeding vanuit het persoonsgebonden budget. Over een loon of vergoeding moeten altijd belastingen en premies worden betaald. In beide gevallen dient dus afdracht aan de Belastingdienst plaats te vinden.
De budgethouder is werkgever als hij een arbeidsovereenkomst met zijn zorgverlener afsluit voor minimaal 4 dagen per week. Daarbij is sprake van een overeenkomst met inhoudingen loonheffingen en moet de budgethouder ook werkgeverslasten betalen. De werkgeverslasten zijn ongeveer 20 procent van het bruto loon. Het afsluiten van zo een overeenkomst kan zowel met een professional als met een niet-professionele ondersteuner.
De SVB ondersteunt de budgethouder bij de administratieve afwikkeling als volgt:
De werkgeverslasten dienen uit het persoonsgebonden budget te worden betaald. Daarbij blijft wel gelden dat de hoogte van het persoonsgebonden budget ten hoogste de kostprijs van de in de betreffende situatie goedkoopst adequate individuele voorziening in natura bedraagt.
Artikel 3.3 Hoogte persoonsgebonden budget diensten, niet zijnde beschermd wonen
De hoogte van een pgb wordt vastgesteld op basis van: het Uitvoeringsplan PGB, het te bereiken resultaat (doel) of het aantal geïndiceerde uren dan wel een tijdseenheid naar rato daarvan of het aantal geïndiceerde dagdelen of etmalen in natura. Daaronder is ook het vervoer begrepen van en naar de locatie waar de geïndiceerde maatwerkvoorziening als bedoeld in artikel 8 lid 8 van de verordening wordt geboden;
Artikel 3.5 Hoogte persoonsgebonden budget woonvoorzieningen, vervoer en hulpmiddelen
1.De hoogte van het pgb voor woonvoorzieningen en hulpmiddelen bedraagt in ieder geval niet meer dan het maximum van de kostprijs van de in de betreffende situatie goedkoopst passende bijdrage en niet meer dan de werkelijke kosten waaronder inbegrepen de instandhoudingskosten of andere bijkomende kosten en is toereikend voor het inkopen daarvan, conform hetgeen de Regio Gooi- en Vechtstreek daarover heeft vastgelegd;
Uitgaande van het sociaal-recreatieve doel van het taxivervoer, wordt in eerste instantie een pgb verstrekt met een tegenwaarde van 700 zones per jaar inclusief instaptarief Indien dit niet toereikend blijkt, kan het pgb tussentijds worden verhoogd.
Een pgb voor het bezoekbaar maken van een woning is bovenwettelijk beleid. Het college besluit hier een maximaal bedrag van € 5.000,- voor ter beschikking te stellen.
Artikel 3.6 Aanvullende regels hoogte pgb
Indien een pgb wordt verstrekt voor de aanschaf van goederen wordt indien van toepassing een (jaarlijks) bedrag verstrekt ter dekking van een deel van of de totale onderhouds- en reparatiekosten. De maximale vergoeding staat gelijk aan het bedrag voor onderhouds- en reparatiekosten voor de goedkoopst compenserende maatwerkvoorziening in natura.
Artikel 4 Basisuren t.b.v. een schoon huis
Als ondersteuning bij het huishouden noodzakelijk blijkt, wordt een maatwerkvoorziening toegekend.
De maatwerkvoorziening huishoudelijke hulp (HH) bestaat uit basisuren die, als dat noodzakelijk is, aangevuld worden met extra uren op maat. De maatwerkvoorziening HH bestaat uit basisuren gericht op het realiseren van een schoon huis en aanvullende uren die individueel en op maat toegekend kunnen worden als dit noodzakelijk is om het vastgestelde resultaat te behalen.
De basisuren worden altijd toegekend als betrokkene recht heeft op ondersteuning bij het huishouden. Met de basisuren kan het huis schoon gehouden worden op het door de gemeente gedefinieerde niveau van schoon.
De basisuren HH richten zich op het uitvoeren van het lichte en zware schoonmaakwerk. Denk aan het afnemen van stof, stofzuigen, reinigen van ramen, vloeren en sanitair en bedden verschonen. Via de basisuren krijgt de cliënt de beschikking over 105 uren ondersteuning per jaar (lees: voor de gemeente Gooise Meren geldt omgerekend afgerond 125 minuten per week), die naar eigen inzicht ingezet kunnen worden voor het realiseren van het resultaat ‘schoon huis’. De cliënt kan deze uren verzilveren bij een aanbieder waarmee de gemeente een contract heeft afgesloten voor het leveren van hulp bij het huishouden. De cliënt stemt zelf met de door hem/haar gekozen hulp/aanbieder af voor welke taken en met welke frequentie dit wordt ingevuld. Het aantal uren dat verstrekt wordt via de basisuren én het niveau van schoon dat hiermee behaald kan worden is gebaseerd op het objectieve en onafhankelijke onderzoek, uitgevoerd door KPMG Plexus en Bureau HHM (juli 2016).
Wanneer als gevolg van objectiveerbare (medische) beperkingen cliënten onvoldoende ondersteund worden door de basisuren bij het realiseren van een schoon huis of als er een ander noodzakelijk resultaat behaald moet worden, kunnen er aanvullende uren ingezet worden.
Via een zorgvuldig, individueel onderzoek wordt bepaald of betrokkene aanvullende uren nodig heeft. In dit onderzoek wordt gekeken of via de eigen mogelijkheden, de algemene voorzieningen en voorliggende voorzieningen in combinatie met een eventuele inzet van de basisuren voor een schoon huis voldoende oplossing wordt geboden. De grootte van het huis(houden) is, in het algemeen, geen aanleiding om aanvullende uren toe te kennen. Ook de aanwezigheid van dieren (uitgezonderd hulphonden e.d.) zijn in principe geen aanleiding voor het toekennen van aanvullende uren. De gevolgen hiervan op de omvang van de schoonmaaktaak en het zoeken van oplossingen daarvoor behoort, in de eerste plaats, tot de eigen verantwoordelijkheid van de aanvrager.
We onderscheiden twee vormen van aanvullende uren:
De volgende resultaten vallen onder Huishoudelijke hulp Basis:
A. Een hoger niveau van hygiëne of schoonhouden realiseren
Deze aanvullende uren kunnen ingezet worden als betrokkene vanwege geobjectiveerde medische/fysieke belemmeringen onvoldoende resultaat kan bereiken met het slim inzetten van de basisuren die beschikbaar zijn voor het realiseren van een schoon huis, maar inhoudelijk geen ander resultaat behaald moet worden. Aanleiding voor de inzet van deze aanvullende uren kan zijn de ernstige fysieke beperkingen waardoor betrokkene geen mogelijkheden heeft zelf enige huishoudelijke werkzaamheden te verrichten of medische beperkingen waardoor een meer dan gebruikelijke hygiëne noodzakelijk is, of medische/fysieke beperkingen die leiden tot een snellere vervuiling van het huis. De extra noodzakelijke schoonmaak dient een medische/fysieke oorzaak te hebben, welke aantoonbaar is. De grootte van het huis of de aanwezigheid van dieren is, in het algemeen, geen reden voor inzet van aanvullende uren.
Daarnaast kan de aanwezigheid van kinderen onder de 13 jaar leiden tot een snellere vervuiling van het huis. Deze extra vervuiling dient door de ouders in redelijkheid tot het noodzakelijke beperkt te worden, maar kan aanleiding zijn aanvullende uren op maat toe te kennen. Voor het hanteren van de leeftijdsgrens van 13 jaar is aansluiting gezocht bij het Protocol voor huishoudelijke hulp van het CIZ uit 2006, pagina 10.
Door middel van een zorgvuldig onderzoek wordt bekeken of de medische/fysieke beperking van de cliënt leidt tot de noodzaak voor het realiseren van een hoger niveau van hygiëne of een intensievere ondersteuning bij het schoonmaken. Ook wordt bekeken of er andere noodzakelijke factoren zijn die buiten de beïnvloedingsfeer van de aanvragen liggen en meegewogen moeten worden. Er wordt eerst onderzocht of cliënt via de eigen mogelijkheden, het eigen netwerk en de eigen kracht in combinatie met de basisuren in staat is (een deel van) het noodzakelijke hoger niveau van hygiëne of schoonmaken te realiseren.
B. Het klaarzetten of bereiden van eten en drinken
Onder maaltijdverzorging wordt verstaan het verzorgen van de broodmaaltijd, koffie en thee zetten, warme maaltijd opwarmen. Het uitgangspunt voor het te behalen resultaat is dat indien nodig 1 keer per dag de broodmaaltijd wordt klaargezet.
Tijdens het gesprek met betrokkene worden alle mogelijkheden doorgenomen en besproken. Is er een huisgenoot aanwezig die in staat is de maaltijd klaar te zetten of op te warmen? Dan hoeft de gemeente op grond van gebruikelijke hulp geen ondersteuning te bieden. Kan betrokkene op eigen kracht of met hulp van de mensen om hem heen een maaltijd verzorgen? Is bijvoorbeeld een kind of één van de buren in staat een maaltijd klaar te zetten of op te warmen? Ook wordt er in het onderzoek gekeken of voorliggende voorzieningen zoals kant en klaar maaltijden van de supermarkt, mee-eten bij een verzorgingshuis, maaltijdbezorging aan huis etc. oplossingen bieden. Daarbij dient ook betrokken te worden of de persoon aanspraak kan maken op ondersteuning via zijn/haar zorgverzekering. Indien een persoon niet (meer) in staat is zelf of met hulp van de omgeving maaltijden te verzorgen en voorliggende voorzieningen niet of onvoldoende tot de noodzakelijke oplossing leiden, kan ondersteuning door de gemeente worden bezien.
C. Beschikken over schoon linnen- en beddengoed en schone kleding
Ondersteuning ten behoeve van dit resultaat wordt geboden als een persoon een belemmering heeft bij het op orde en schoon houden van het linnen- en/of beddengoed en kleding. Het doel van dit resultaat is de beschikking hebben over schoon linnen- en beddengoed en/of over schone kleding. De verzorging van de was zoals bedoeld binnen dit resultaatgebied omvat het machinaal wassen, laten drogen en opvouwen van kleding en linnen- en beddengoed. Verwacht mag worden dat de persoon beschikt over een wasmachine. Als die er niet is, behoort het realiseren van een wasmachine tot de verantwoordelijkheid van de cliënt. Daarnaast wordt van de cliënt verwacht dat de reikwijdte van de ondersteuning tot een minimum wordt beperkt door bijvoorbeeld de aanschaf van een wasdroger of kleding die niet gestreken hoeft te worden. Van betrokkene wordt tevens verwacht dat hij/zij redelijkerwijs al het mogelijke heeft gedaan om het ontstaan van extra zware was te beperken. Bijvoorbeeld door het gebruik van incontinentiemateriaal of anti-allergieproducten.
De cliënt dient ten behoeve van dit resultaat zoveel mogelijk gebruik te maken van de door de aanbieders hiertoe ingerichte diensten.
Tijdens het gesprek met de cliënt worden alle mogelijkheden doorgenomen en besproken. Er wordt binnen dit resultaatgebied gekeken naar wat de persoon zelf nog kan en in welke mate het sociaal netwerk ondersteuning kan bieden. Daarbij kan gedacht worden aan de vraag of de persoon met behulp van de mensen om hem heen kan zorgen voor schone en draagbare kleding. Is er bijvoorbeeld een familielid of zijn buren bereid de was wekelijks te doen? Zijn er algemene of voorliggende voorzieningen aanwezig die tot het gewenste resultaat kunnen leiden? Als er bijvoorbeeld een was- en strijkdienst beschikbaar is waarmee de persoon het gewenste resultaat kan behalen hoeft de gemeente hierin niet te ondersteunen. Als sprake is van een gezonde huisgenoot valt dit resultaat vrijwel altijd onder de reikwijdte van gebruikelijke zorg en biedt het college geen ondersteuning. Als het noodzakelijke resultaat desondanks niet wordt behaald kan het nodig zijn op maat aanvullende uren te verstrekken.
Omvang, vorm en normering aanvullende uren Huishoudelijke hulp Basis:
De vaststelling van het noodzakelijk aantal uren vindt plaats in een individuele weging en wordt afgestemd op de individuele situatie. De uren worden op maat toegekend en zijn altijd aanvullend op de basisuren voor Schoon huis. De cliënt krijgt de indicatie verstrekt in uren per week, of bij een tijdelijke toekenning het aantal uren naar rato. Voor het individueel vaststellen van de benodigde uren wordt gebruik gemaakt van de tabel Richtlijn individuele weging. Deze is gebaseerd op het Protocol voor huishoudelijke hulp van het CIZ uit 2006. Deze tabel geldt als richtlijn. De aard van de ondersteuning, frequentie en intensiteit wordt afgestemd op het minimaal te behalen noodzakelijke resultaat. Hierbij is het uitgangspunt dat de ondersteuning via de goedkoopste en meest efficiënte wijze vorm krijgt. De cliënt dient met de aanbieder van zijn keuze alle mogelijkheden te bespreken en de uren op de meest effectieve manier in te zetten. De aanbieder en de cliënt bepalen samen hoe binnen de bovengenoemde kaders de concrete ondersteuning vorm krijgt. Een hoger gekwalificeerde hulp is met inzet van deze module niet noodzakelijk.
De volgende resultaten vallen onder Huishoudelijke hulp Plus:
D. Thuis zorgen voor kinderen onder de 6 jaar
Het zorgen voor kinderen is een taak van ouder en/of verzorgers. Dat geldt ook voor ouders die door beperkingen niet in staat zijn hun kinderen te verzorgen. Elke ouder is zelf verantwoordelijk voor de opvang en (het organiseren van de noodzakelijke) verzorging van zijn of haar kinderen. Uitgangspunt is hierbij dat bij uitval van een van de ouders de andere ouder deze zorg of zijn aandeel in de zorg daar waar mogelijk overneemt. Op grond van gebruikelijke zorg hoeft het college niet te compenseren. Het college ondersteunt alleen als ouders door acuut ontstane problemen een oplossing nodig hebben voor kinderen tot en met de leeftijd van 5 jaar. De ondersteuning is dus per definitie tijdelijk, in afwachting van een definitieve oplossing. Een indicatie wordt afgegeven met een maximale duur van 3 maanden om ouder(s) of verzorger(s) de mogelijkheid te bieden in een oplossing te voorzien. Van ouders mag worden verwacht dat zij zich tot het uiterste zullen inspannen om die oplossing zo snel mogelijk te vinden. Daarbij dient ook betrokken te worden of de persoon aanspraak kan maken op ondersteuning via zijn/haar zorgverzekering. Individuele ondersteuning voor structurele opvang van kinderen is niet mogelijk binnen de Wmo. De zorg voor kinderen omvat het wassen, douchen, aankleden, verschonen van luiers en het voeden van baby's. Het passen op kinderen valt niet onder dit resultaat.
Tijdens het gesprek met de cliënt worden alle mogelijkheden doorgenomen en besproken. Zijn er algemene, collectieve of voorliggende voorzieningen aanwezig die tot het gewenste resultaat kunnen leiden? Of kan de cliënt op eigen kracht, of met behulp van de mensen om hem heen zorgen voor de kinderen?
E. Organiseren van huishoudelijke taken
Ondersteuning bij het organiseren van huishoudelijke taken wordt ingezet wanneer betrokkene niet tot zelfregie en planning van de werkzaamheden in staat is. Behalve dat er huishoudelijke taken moeten worden overgenomen, heeft de hulp, aansturende en regietaken. Daarbij geldt voor de hulp een extra verantwoordelijkheid bij het signaleren van ongewenste situaties of toenemende kwetsbaarheid bij betrokkene. Ook kan ondersteuning bestaan uit het helpen handhaven, verkrijgen of herkrijgen van structuur in het huishouden. Het doel van het voeren van de regie over het huishouden is het schoonhouden van het huis, maar ook het ondersteunen bij het organiseren van het huishouden. Het overnemen van de regie over het huishouden kan noodzakelijk zijn als in redelijkheid niet meer van de cliënt verwacht kan worden dat hij zelfstandig beslissingen neemt (bijv. een terminale situatie) of als disfunctioneren dreigt. Dat kan zich uiten in vervuiling (van de woning of van kleding), verwaarlozing (eten en drinken) of ontreddering van zichzelf of van afhankelijke huisgenoten waardoor het functioneren in huis maar ook buitenshuis belemmerd wordt. De hulp dient bij het uitoefenen van de ondersteuning zoveel mogelijk de cliënt te betrekken bij het maken van keuzes. Daarbij dient aangesloten te worden bij de capaciteiten, intellectuele vaardigheden en leervermogen van de cliënt. Bij een deel van deze groep zal geen sprake zijn van ontwikkelvermogen, eerder van afnemende zelfredzaamheid. Bewaken of het nog verantwoord is dat de cliënt zelfstandig woont, is daarom onderdeel van het resultaatgebied (signaleren en doorgeven aan de gemeente).
Omvang, vorm en normering Huishoudelijke hulp Plus:
De resultaten van deze aanvullende uren krijgen vorm door een gespecialiseerde hulp in te zetten (voor alle toegekende uren ondersteuning bij het huishouden). Indien nodig in combinatie met een extra aantal uur ondersteuning voor het organiseren van het huishouden.
De vaststelling van het noodzakelijke aantal uren vindt plaats in een individuele weging en wordt afgestemd op de individuele situatie. De uren worden op maat toegekend en zijn altijd aanvullend op de basisuren voor Schoon huis.
De cliënt krijgt de indicatie verstrekt in uren per week, of bij een tijdelijke toekenning het aantal uren naar rato. Voor het individueel vaststellen van de benodigde uren wordt gebruik gemaakt van de tabel Richtlijn individuele weging. Deze is gebaseerd op het Protocol voor huishoudelijke hulp van het CIZ uit 2006. Deze tabel geldt als richtlijn. De aard van de ondersteuning, frequentie en intensiteit wordt afgestemd op het minimaal te behalen noodzakelijke resultaat. Hierbij is het uitgangspunt dat via de goedkoopste en meest efficiënte wijze de ondersteuning vorm krijgt.
Definitie schoon huis en richtlijn normering aanvullende uren
Een schoon huis betekent dat iedereen gebruik moet kunnen maken van een schone woonkamer, als slaapvertrek in gebruik zijnde ruimtes, de keuken, sanitaire ruimtes en trap/gang. Het huis dient zodanig schoon te zijn dat het niet vervuilt en zo een algemeen aanvaard basisniveau van schoon houden wordt gerealiseerd.
De taken die leiden tot een schoon en leefbaar huis, conform bovenstaande definitie is door experts vastgesteld en beschreven in het onafhankelijke en objectieve onderzoek, uitgevoerd door KPMG Plexus en Bureau HHM, juli 2016.
Ten behoeve van het realiseren van een schoon huis worden 125 minuten week beschikbaar gesteld in de vorm van basisuren. Via het onafhankelijke en objectieve onderzoek is vastgesteld dat met dit aantal uren het resultaat schoon huis behaald kan worden.
Richtlijn individuele weging extra uren aanvullende uren Huishoudelijke hulp Basis:
Richtlijn individuele weging extra uren aanvullende uren Huishoudelijke hulp Plus
Artikel 5 Begeleiding individueel of in groepsverband (dagbesteding)
Begeleiding stelt de gemeente vast in uren, zolang er geen mogelijkheid is te werken met een brandbreedte. Zodra dit wel mogelijk is, hanteert de gemeente de verdeling die aansluit bij de voormalige indeling in klassen zoals deze door het Ciz werden gehanteerd. De gemeente bereikt hiermee dat de aanbieder zelf in uren kan schuiven (in de gemeente Gooise Meren is dat binnen 4 weken mogelijk) en kan aansluiten waar de belanghebbende op dat moment nodig heeft. De omvang van de begeleiding individueel is minimaal 1 uur en maximaal 8 uur per week. Meer uren per week zijn indien nodig en gemotiveerd, mogelijk. Is er meer ondersteuning nodig, dan onderzoekt de gemeente of andere oplossingen meer passend zijn zoals de Wlz.
Tijdens het onderzoek worden de levensdomeinen van de Zelfredzaamheidsmatrix (ZRM) uitgevraagd. Voor het vaststellen van het aantal uren BG vormt de FAQT-2018, opgesteld door Factum, het uitgangspunt. Op grond hiervan komt de gemeente tot een toekenning van een gemiddeld aantal uren per week en wordt dit ingepast in de Normtijden zoals ze zijn opgesteld door het CIZ. Zie schema in tabel onder:
Overzicht van de te adviseren activiteiten als onderdeel van de functie begeleiding | |||
1-3 uur 1 | |||
1. Het ondersteunen bij het aanbrengen van structuur c.q. het voeren van regie en/of 2. Het ondersteunen bij praktische vaardigheden/handelingen ten behoeve van zelfredzaamheid | |||
Noot: Oefenen gaat samen met activiteiten 1 en 2. De van toepassing zijnde tijd, wordt bij deze activiteiten opgeteld. De combinatie van deze tijden leidt tot de te indiceren klasse. | |||
2, 3 Door samenvallende activiteiten wordt de maximale omvang naar beneden afgerond. | |||
Dit hoofdstuk en bijhorend artikel in de verordening is in ontwikkeling. Het college werkt mogelijk nog nader uit op welke wijze zij inwoners betrekt bij de wijziging van het beleid betreffende maatschappelijke ondersteuning, zodat inwoners hun advies uit kunnen brengen bij de besluitvorming over verordeningen en beleidsvoorstellen betreffende maatschappelijke ondersteuning.
Momenteel verloopt de advisering aan het college conform het Convenant Adviestraject Adviesorganen (ondertekend op 12 september 2018).
Het Besluit behorende bij de Verordening Wet maatschappelijke ondersteuning 2018 en het Besluit bij de Verordening Wet maatschappelijke ondersteuning 2019 en de bijhorende Nadere regels bij voornoemde beide Besluiten worden ingetrokken gelijktijdig met de inwerkintreding van de Verordening wet maatschappelijke ondersteuning gemeente Gooise Meren 2020.