Organisatie | Zeeland |
---|---|
Organisatietype | Provincie |
Officiële naam regeling | Algemeen subsidiebesluit Zeeland 2007 |
Citeertitel | Algemeen subsidiebesluit Zeeland 2007 |
Vastgesteld door | gedeputeerde staten |
Onderwerp | financiën en economie |
Eigen onderwerp | Subsidie |
Vervangen door het Algemeen subsidiebesluit Zeeland 2013
Algemene subsidieverordening Zeeland 2007, art. 9
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
22-02-2012 | 01-01-2012 | 01-01-2013 | Hoofdstuk 12 | 07-10-2011 Provinciaal Blad, 2012, 05 | 12001691 |
26-10-2011 | 22-02-2012 | Hoofdstuk 7 + toelichting | 18-10-2011 Provinciaal Blad, 2011, 39 | 11112932 | |
24-08-2011 | 26-10-2011 | Hoofdstuk 15 | 12-07-2011 Provinciaal Blad, 2011, 30 | 11106701 | |
01-06-2011 | 24-08-2011 | Hoofdstuk 5 paragraaf 5.3 (ingetrokken) | 17-05-2011 Provinciaal Blad, 2011, 14 | 11102043 | |
25-05-2011 | 01-06-2011 | Hoofdstuk 8 (ingetrokken) | 17-05-2011 Provinciaal Blad, 2011, 13 | 11102150 | |
16-02-2011 | 25-05-2011 | Titel hoofdstuk 4, art. 4.1, 4.2, 4.3 en 4.4 | 13-07-2011 Provinciaal Blad, 2011, 6 | 10023850 | |
05-01-2011 | 16-02-2011 | Art. 1, 4, 11, 18, 19, 20, 5.5.6 en 10.6, toelichting art. 4, 11, 12, 18, 19, 20, 15.9, Bijlage A en toelichting bijlage A. | 07-12-2010 Provinciaal Blad, 2010, 64 | 10035927 | |
05-05-2010 | 05-01-2011 | Art. 15.1, 15.2, 15.3, 15.4, 15.5, 15.6, 15.7, 15.8, 15.9, 15.10 en toelichting hoofdstuk 15 | 20-04-2010 Provinciaal Blad, 2010, 17 | 100217063 | |
13-01-2010 | 05-05-2010 | Art. 7.1.1, 7.1.2, 7.1.3, 7.2.1, 7.2.2, 7.3.1, 7.3.2, 7.3.3, 7.3.4, 7.3.5, 7.3.6, 7.4.1, 7.4.2, 7.4.3, 8.1.1, 8.1.2, 8.1.3, 8.1.4, 8.2.1, 8.2.2, 8.2.3, 8.2.4, 8.3.1, 8.3.2, 8.3.3, 8.3.4, 8.4.1, 8.4.2, 8.5.1, 8.4.2, 8.5.3, 8.6.1, 8.6.2, 8.7.1, 8.7.2, 8.7.3, 8.7.4, 8.8.1, 8.8.2, 8.8.3, 8.9.1, 8.9.2, 8.9.3, 8.10.1, 8.10.2, 8.10.3 8.10.4, 8.11.1, 8.11.2, 8.11.3, 8.11.4, 8.11.5, 8.11.5, 8.12.1, 8.12.2, 8.12.3, 8.12.4, 8.13.1, 8.13.2, 8.13.3, 8.13.4, toelichting hoofdstuk 7 en 8 | 05-10-2010 Provinciaal Blad, 2010, 2 | 09040927 | |
23-09-2009 | 13-01-2010 | Art. 14.1, 14.2, 14.3, 14.4, 14.5 en 14.6 | 15-09-2009 Provinciaal Blad, 2009, 34 | 09029520 | |
22-07-2009 | 23-09-2009 | Art. 13.1.1, 13.1.2, 13.1.3, 13.1.4, 13.1.5, 13.1.6, 13.1.7, 13.2.1, 13.2.2, 13.2.3, 13.3.1, 13.3.2, 13.4.1 13.5.1, 13.5.2 en 13.6.1 | 14-07-2009 Provinciaal Blad, 2009, 30 | 09024567 | |
01-07-2009 | 22-07-2009 | Art. 9.1, 9.2, 9.3, 9.4, 9.5, 9.6, 12.1, 12.2, 12.3, 12.3, 12.4, 12.5, 12.6, 12.6, 12.7 en bijlage bij hoofdstuk 12 | 16-06-2009 Provinciaal Blad, 2009, 25 | 09019639 | |
20-05-2009 | 01-07-2009 | Art. 11.1, 11.2, 11.3, 11.4, 11.5, 11.6, 11.7, 11.8, bijlage B en toelichting hoofdstuk 11. | 12-05-2009 Provinciaal Blad, 2009, 19 | 09019639 | |
22-04-2009 | 20-05-2009 | Art. 5.2.1, 5.3.1, 5.3.3, 5.5.3, 10.1, 10.2, 10.3, 10.4, 10.5, 10.6, 10.7, 10.8, 10.9, 10.10 en bijlage hoofdstuk 10 | 07-04-2009 Provinciaal Blad, 2009, 15 | 09015247 | |
28-01-2009 | 22-04-2009 | Art. 7.3.1, 7.3.2, 7.3.3, 7.3.4, 7.3.5, 7.3.6, 7.4.1, 7.4.2 en 7.4.3 | 13-01-2009 Provinciaal Blad, 2009, 3 | 08036918 | |
01-07-2008 | 28-01-2009 | art. 5.6.1, 5.6.2, 5.6.3, 5.6.4, 5.6.5, 5.6.6, 7.1.3, 7.1.4, 8.1.1, 8.1.2, 8.1.3, 8.1.4, 8.2.1, 8.2.2, 8.2.3, 8.2.4, 8.3.1, 8.3.2, 8.3.3, 8.3.4, 8.4.1, 8.4.2, 8.5.1, 8.5.2, 8.5.3, 8.6.1, 8.6.2, 8.7.1, 8.7.2, 8.7.3, 8.7.4, 8.8.1, 8.8.2, 8.8.3, 8.9.1, 8.9.2, 8.9.3, 8.10.1, 8.10.2, 8.10.3, 8.10.4, 8.11.1, 8.11.2, 8.11.3, 8.11.4, 8.11.5, 8.12.1, 8.12.2, 8.12.3, 8.12.4, 8.13.1, 8.13.2, 8.13.3 en 8.13.4 | 17-06-2008 Provinciaal Blad, 2008, 27 | 08017814 | |
12-03-2008 | 01-07-2008 | Art. 5.5.4 | 11-03-2008 Provinciaal Blad, 2008, 11 | 08007331 | |
16-01-2008 | 12-03-2008 | art. 3, 4, 10, 16, 18, 34, 4.1.1, 4.1.2, 4.2.1, 4.2.2, 4.2.3, 4.2.4, 5.1.3, 5.1.5, 5.2.7, 7.1.1, 7.1.2, 7.1.3, 7.1.4, 7.2.1, 7.2.2, 7.3.1, 7.3.3 en Toelichting art. 10 en 33 | 08-01-2008 Provinciaal Blad, 2008, 01 | STA 0705152 | |
03-10-2007 | 16-01-2008 | Art. 5.3.3 | 02-10-2008 Provinciaal Blad, 2007, 30 | STA 0703804 | |
01-08-2007 | 03-10-2007 | art.4.1.1, 4.1.2, 4.1.3, 4.1.4, 4.1.5, 4.1.6, 4.1.7, 5.1.1, 5.1.2, 5.1.3, 5.1.4, 5.1.5, 5.2.1, 5.2.2, 5.2.3, 5.2.4, 5.2.5, 5.2.6, 5.2.7, 5.3.1, 5.3.2, 5.3.3, 5.3.4, 5.3.5, 5.3.6, 5.3.7, 5.3.8, 5.4.1, 5.4.2, 5.4.3, 5.4.4, 5.4.5, 5.4.6, 5.4.7, 5.4.8, 5.4.9, 5.4.10, 5.4.11, 5.4.12, 5.5.1, 5.5.2, 5.5.3, 5.5.4, 5.5.5, 5.5.6, 5.5.7, 5.5.8, 5.5.9 en 5.5.10 | 10-07-2007 Provinciaal Blad, 2007, 24 | STA 0702759 | |
01-01-2007 | 01-08-2007 | Nieuwe regeling | 12-12-2006 Provinciaal Blad, 2006, 33 | STA 0605823 |
In dit uitvoeringsbesluit wordt verstaan onder:
accountant: een accountant, die is ingeschreven in het register als bedoeld in artikel 55 van de Wet op de registeraccountants, of een Accountant-Administratieconsulent ten aanzien van wie bij de inschrijving in het in artikel 36, eerste lid, van de Wet op de Accountants-Administratieconsulenten bedoelde register een aantekening is geplaatst als bedoeld in artikel 36, derde lid, van die wet.
Tenzij in dit besluit anders is bepaald, wordt een aanvraag voor een subsidie ten minste twaalf weken voor het begin van een activiteit ingediend.
De aanvrager maakt gebruik van de door gedeputeerde staten vastgestelde modellen.
Gedeputeerde staten kunnen in een individueel geval op schriftelijk, gemotiveerd verzoek van de aanvrager besluiten, dat de aanvraag voor een subsidie op een andere dan de in het eerste lid genoemde, in het besluit te bepalen termijn, mag worden ingediend.
een verklaring van het bestuur of de directie van de instelling waaruit blijkt dat de instelling voldoet dan wel niet voldoet aan de voorwaarde dat het belastbaar loon en de voorzieningen ten behoeve van beloningen betaalbaar op termijn, bij een deeltijdbetrekking omgerekend naar een voltijdbetrekking van de bestuurders, directeuren of medewerkers, het belastbaar loon van de ministers niet te boven gaat, zoals bedoeld in artikel 3, eerst lid, van de Algemene subsidieverordening Zeeland 2007;
een verklaring van het bestuur of de directie van de instelling waaruit blijkt dat de instelling voldoet dan wel niet voldoet aan de voorwaarde dat het totaal gefactureerd bedrag van alle ingehuurde externen die gedurende een termijn van 18 aaneengesloten maanden voor 12 maanden of langer is ingehuurd en bij een deeltijdbetrekking omgerekend naar een voltijdbetrekking, het belastbaar loon van de ministers vermeerderd met een factor van 30 procent niet te boven gaan, zoals bedoeld in artikel 3, tweede lid, van de Algemene subsidieverordening Zeeland 2007.
Overhead en personeelskosten zijn subsidiabel:
tegen een uurtarief dat overeenkomt met ten hoogste één en tweetiende procent van het betreffende bruto maandsalaris, in welk uurtarief worden geacht te zijn verwerkt: vakantiegeld, bijzondere uitkeringen, werkgeverslasten, feestdagen, verlof, improductieve uren, alle kosten van of in verband met overhead, indirecte uren, opslagen en overige directe of indirecte personeelskosten, ingeval van een deeltijdbetrekking om te rekenen naar een maandsalaris bij een volledige dienstbetrekking, en
Tenzij in dit besluit anders is bepaald, beslissen gedeputeerde staten over de subsidie binnen twaalf weken na ontvangst van de aanvraag.
Gedeputeerde staten kunnen op schriftelijk, gemotiveerd verzoek van de aanvrager bij de subsidieverlening uit economisch-rationele overwegingen afwijken van de in het tweede lid onder c en het derde lid onder c gestelde vereisten, en bepalen dat de vaststelling kan geschieden aan de hand van een beoordelingsverklaring dan wel enkele bewijsstukken, zoals kopieën van facturen en betalingsbewijzen van de gesubsidieerde kosten.
Indien voor dezelfde activiteit behalve een subsidie bij de provincie een subsidie bij het Rijk of de Europese Unie is aangevraagd en de desbetreffende voorwaarden of verplichtingen afwijken van de toepasselijke bepalingen van dit besluit, worden voor de verstrekking van de provinciale subsidie de afwijkende, door het Rijk of de Europese Unie opgelegde voorwaarden en verplichtingen, toegepast.
Indien de instelling voor dezelfde activiteit subsidie ontvangt van een andere dan een in artikel 12 bedoelde subsidieverstrekker, welke subsidie hoger is dan de subsidie van de provincie Zeeland, kunnen gedeputeerde staten bepalen dat de afwijkende subsidievoorwaarden en -verplichtingen van de andere subsidieverstrekker van toepassing zijn.
De instelling besteedt de subsidie niet in strijd met op haar rustende wettelijke verplichtingen.
Bij subsidies hoger dan € 25.000,-- kunnen gedeputeerde staten op schriftelijk, gemotiveerd verzoek van de aanvrager extra voorschotten verlenen tot ten hoogste vijfenzeventig procent van de maximale hoogte van de subsidie, indien uit een tussentijdse rapportage blijkt dat de activiteit voldoende voortgang heeft.
Met kennisgeving binnen de in het eerste lid bedoelde termijn, kan de instelling, in afwijking van het bepaalde in het eerste lid, het verzoek tot vaststelling doen uiterlijk binnen twaalf weken nadat de jaarrekening van de instelling is vastgesteld, indien de besteding van de subsidie afzonderlijk in de jaarrekening is opgenomen en de controleverklaring van de accountant, overeenkomstig het in Bijlage A bij dit besluit opgenomen controleprotocol, mede is afgegeven voor vaststelling van de eenmalige subsidie.
voor een subsidie waarbij kopieën van facturen en betalingsbewijzen zijn vereist, op basis van de werkelijk gerealiseerde prestatieafspraken, blijkend uit het prestatiebewijs, waarbij het vast te stellen subsidiebedrag niet meer kan bedragen dan de uit bewijsstukken blijkende kosten, en, tenzij in de verleningsbeschikking anders is bepaald, niet meer dan het provinciaal percentage in de werkelijk gemaakte kosten;
voor een subsidie waarbij een financiële eindrapportage van de baten en lasten van de activiteit voorzien van een controleverklaring wordt geëist, op basis van de werkelijk gerealiseerde prestatieafspraken, blijkend uit het prestatiebewijs, waarbij het vast te stellen subsidiebedrag niet meer kan bedragen dan de uit financiële eindrapportage blijkende kosten, en, tenzij in de verleningsbeschikking anders is bepaald, niet meer dan het provinciaal percentage in de werkelijk gemaakte kosten.
Indien een controleverklaring verplicht is gesteld, voert de accountant de controle mede uit overeenkomstig het in Bijlage A bij dit besluit opgenomen controleprotocol.
Indien de instelling het verzoek tot vaststelling van de subsidie niet heeft gedaan binnen de in artikel 18 bedoelde termijn, kunnen gedeputeerde staten de subsidie ambtshalve vaststellen.
De instelling is verplicht aan gedeputeerde staten of aan de door hen daartoe aangewezen ambtenaren of accountant inzage te verlenen in de administratie en alle gewenste inlichtingen te verstrekken, voor zover dit naar het oordeel van gedeputeerde staten nodig is in verband met de subsidieverlening of de subsidievaststelling.
Subsidie kan worden verleend voor het doen draaien van een windmolen, die in het register van beschermde rijksmonumenten is opgenomen als molen in de categorie Industrie- en poldermolen.
De aanvraag geschiedt voor 1 februari door inzending van het daartoe door gedeputeerde staten opgesteld formulier en vermeldt ten minste:
Subsidie kan worden verleend voor onderhoudswerkzaamheden tot behoud van een kerkelijk gebouw,
De subsidie bedraagt ten hoogste twintig procent van de door gedeputeerde staten conform artikel 5.2.4 subsidiabel geachte kosten met een maximum van € 2.500,- per jaar per object.
De subsidieaanvraag wordt afgewezen, indien het conform het eerste lid berekende bedrag lager is dan € 250,-.
De aanvraag wordt ingediend tussen 1 januari en 1 juli van het jaar volgend op het jaar waarin de onderhoudswerkzaamheden zijn uitgevoerd.
het meest recente, doch ten hoogste drie jaar oude inspectierapport van de Monumentenwacht Zeeland, onderdeel van de Stichting Cultureel Erfgoed Zeeland, of van een kwalitatief gelijkwaardig bureau of bedrijf, waarin de in de subsidieaanvraag genoemde, noodzakelijke onderhoudswerkzaamheden tot behoud van het object zijn vermeld, en
Subsidie kan worden verleend voor restauratie tot behoud van een molen, indien:
Geen subsidie wordt verleend voor de restauratie van een object dat in het register van beschermde rijksmonumenten staat omschreven als molenromp.
Subsidie wordt verleend onder de voorwaarde dat
de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap op grond van het Besluit rijkssubsidiëring restauratie monumenten (Brrm) of de Regeling rijkssubsidiëring wegwerken restauratieachterstand 2007 (Rrwr) of een daarvoor in de plaats tredende regeling voor het object subsidie verleent in de restauratiekosten, en
De provinciale subsidie bedraagt maximaal tien procent van de door de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap op grond van het Besluit rijkssubsidiëring restauratie monumenten (Brrm) of de Regeling rijkssubsidiëring wegwerken restauratieachterstand 2007 (Rrwr) of een daarvoor in de plaats tredende regeling voor het object vastgestelde subsidiabele kosten, doch maximaal € 150.000,-.
De aanvrager is verplicht alle op basis van het besluit van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap aan de minister te zenden bescheiden tegelijkertijd ook aan gedeputeerde staten te zenden.
Subsidie kan worden verleend voor restauratie tot behoud van een kerkgebouw, indien:
Subsidie wordt verleend onder de voorwaarde dat
de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap op grond van het Besluit rijkssubsidiëring restauratie monumenten (Brrm) of de Regeling rijkssubsidiëring wegwerken restauratieachterstand 2007 (Rrwr) of een daarvoor in de plaats tredende regeling voor het object subsidie verleent in de restauratiekosten, en
De provinciale subsidie bedraagt maximaal tien procent van de door de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap op grond van de Regeling rijkssubsidiëring wegwerken restauratieachterstand 2007 (Rrwr) of een daarvoor in de plaats tredende regeling voor het object vastgestelde subsidiabele kosten, doch ten hoogste € 150.000,-.
De aanvrager is verplicht alle op basis van het besluit van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap aan de minister te zenden bescheiden tegelijkertijd ook aan gedeputeerde staten te zenden.
Subsidie kan worden verleend voor restauratie tot behoud van een historische boerderij, indien:
Subsidiabel zijn de restauratiekosten van grote gebouwde onderdelen van boerderijen, zoals
landbouw- en wagenschuren, die onderdeel zijn van de historische boerderij.
Subsidie wordt verleend onder de voorwaarde dat de financiering van het project behoudens de provinciale subsidie gedekt is.
Subsidie kan worden verleend voor een in een paragraaf van dit hoofdstuk bedoelde activiteit.
De activiteit dient plaats te vinden in de provincie Zeeland en heeft een provinciaal belang.
Bij de beoordeling van de aanvraag wordt gelet op verbreding van het evenement naar een groot publiek, bijvoorbeeld door het organiseren van side events, clinics of het betrekken van het onderwijs bij de organisatie.
Subsidie kan worden verleend aan de eigenaar van de grond voor het voorzien in of het vervangen van een fietsparkeersysteem bij een bushalte, indien:
Subsidiabel zijn de kosten die tussen 1 december 2006 en 1 januari 2015 zijn gemaakt om van de halteplaats een toegankelijke halteplaats te maken.
De subsidie bedraagt ten hoogste € 6.000,- voor een knooppunthalteplaats en € 4.500,- voor een overige halteplaats.
In afwijking van het bepaalde in artikel 10 sub 1 wordt in de verleningsbeschikking bepaald, dat voor de vaststelling van de subsidie dient te worden overgelegd een controleverklaring dat de totale kosten van het gerealiseerde hoger zijn dan het bedrag van de verleende subsidie.
Ieder jaar verstrekt de subsidieontvanger voor 1 februari een lijst van de haltes, die in het kalenderjaar daaraan voorafgaand toegankelijk zijn gemaakt, vergezeld door fotomateriaal van de desbetreffende haltes.
Op basis van de in artikel 10.7 bedoelde lijst kan een voorschot worden verleend van ten hoogste het desbetreffende subsidiabele totaalbedrag.
Gedeputeerde staten kunnen in een individueel geval, op schriftelijk, gemotiveerd verzoek van de aanvrager, waarin de noodzaak tot afwijking wordt onderbouwd, toestaan, dat het in artikel 11, eerste lid, onder a, bedoelde maximumbedrag met ten hoogste 10% wordt verhoogd, indien:
zich tijdens de bouw onvoorziene en niet aan de aanvrager toe te rekenen omstandigheden hebben voorgedaan waardoor de ontwikkelkosten aantoonbaar zodanig zijn verhoogd dat de aanvankelijk begrote verkoopprijs het in artikel 11, eerste lid, onder a, bedoelde maximumbedrag redelijkerwijs te boven zal gaan, en
Thema’s en terreinen Integrale VeiligheidIn het kernbeleid Veiligheid van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten is een indeling gemaakt van de verschillende thema’s en terreinen op het gebied van veiligheid. Deze indeling geeft een breed overzicht van alle aandachtsgebieden op het gebied van veiligheid. De gemeenten gebruiken dit overzicht veelal in hun eigen Integraal Veiligheidsbeleid en stellen op basis van het overzicht hun prioriteiten.
Onderstaand is een overzicht van deze indeling gegeven.
Veilige woon- en leefomgevingOverlast tussen bewoners/botsende leefstijlen
Verloedering/kwaliteit woonomgeving
Overige veel voorkomende vormen van criminaliteit
Bedrijvigheid en veiligheidWinkelcentra
Jeugd en veiligheidOverlast gevende jeugdgroepen
Individuele criminele jongeren
Fysieke veiligheidVerkeersveiligheid
Risico’s gevaarlijke stoffen/externe veiligheid
De subsidie bedraagt ten hoogste vijftig procent van de begrote productie- en publiciteitskosten.
Subsidie kan worden verleend voor een activiteit in het kader van het programma Zeeuwse Cultuurproducties indien de te subsidiëren activiteit het culturele aanbod in Zeeland versterkt in het jaar dat de activiteit plaatsvindt.
In deze regeling wordt verstaan onder:
duurzame energieopwekkingsvoorzieningen: technische, logistieke of organisatorische voorzieningen die het geheel of gedeeltelijk gebruikmaken van energie uit hernieuwbare energiebronnen mogelijk maken, zoals gedefinieerd in het op het moment van de aanvraag vigerend Protocol Monitoring Duurzame Energie.
De haalbaarheidsstudie dient uiterlijk 52 weken na de datum van subsidieverlening te zijn afgerond.
In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
Stedelijke vernieuwing: op bestaand bebouwd gebied gerichte inspanningen die strekken tot verbetering van de leefbaarheid en veiligheid, bevordering van een duurzame ontwikkeling en verbetering van de woon- en milieukwaliteit, versterking van het economisch draagvlak, versterking van de culturele activiteiten, bevordering van de sociale samenhang, verbetering van de bereikbaarheid, verhoging van de kwaliteit van de openbare ruimte of anderszins tot structurele kwaliteitsverhoging van het bestaand bebouwd gebied.
Voor de subsidies in het kader van deze regeling komen uitsluitend gemeenten in aanmerking.
Gedeputeerde staten wegen de subsidieaanvragen na 31 december 2011 tegen elkaar af aan de hand van:
De vaststelling door provinciale staten van de Algemene subsidieverordening Zeeland (Asv 2007), waarmee ook op het terrein van subsidieverstrekking het dualisme gestalte krijgt, brengt onder meer met zich mee dat gedeputeerde staten regels moeten vaststellen om hun bevoegdheid, het verstrekken van subsidies, goed te kunnen uitvoeren. Dit heeft geleid tot het Algemeen subsidiebesluit Zeeland 2007 (Asb), een besluit dat overigens niet alleen de subsidieverstrekking door de provincie Zeeland in het algemeen regelt, maar tevens specifieke beleidsafhankelijke criteria ten behoeve van de subsidieverstrekking vastlegt.
Provinciale staten hebben gedeputeerde staten verzocht het nieuwe subsidiebeleid publieksvriendelijk en transparant in te richten. Daarom hebben wij onderzocht hoe de nieuwe subsidieregelgeving hanteerbaar voor de eigen organisatie en, belangrijker nog, publieksvriendelijk en transparant voor subsidieaanvragers kon worden gemaakt.
De bevindingen waren namelijk dat de Algemene subsidieverordening Zeeland 2002 (Asv 2002) erg omvangrijk was, veel moeilijk leesbare bepalingen bevatte en, door de diverse wijzigingen en aanvullingen in de loop der tijd, qua structuur minder logisch van opzet was geworden. Het makkelijker leesbaar maken van regelgeving is niet eenvoudig: makkelijk leesbare teksten zijn wel publieksvriendelijk, maar meestal juridisch zwak. Daarom hebben wij er voor gekozen om naast dit besluit tevens een subsidiewijzer in te voeren.
De subsidiewijzer beschrijft op een duidelijke en begrijpelijke wijze het subsidiebeleid. De subsidiewijzer is het document waarmee in beginsel wordt gecommuniceerd naar de gesubsidieerde instelling en de subsidieaanvrager. Per saldo is het subsidiebesluit het stuk dat alle regels juridisch vastlegt.
Uit het onderzoek bleek ook dat het voeren van een resultaatgericht subsidiebeleid leidt tot een publieksvriendelijker en transparanter subsidiëring.
Gedeputeerde staten hebben van provinciale staten de opdracht gekregen het resultaatgericht subsidiëren inhoud te geven. Bij resultaatgericht subsidiëren vormen de provinciale doelstellingen het uitgangspunt en zullen, meer dan in het verleden, de met de subsidie te bereiken resultaten centraal staan. Dit vereist een denkomslag voor zowel de provincie als de gesubsidieerde instelling. Uiteindelijk zal blijken dat het resultaatgericht subsidiëren duidelijker en makkelijker is, omdat er wordt gesubsidieerd in de activiteiten die worden uitgevoerd.
gedeputeerde staten kunnen verstrekken, te weten:
Deze subsidies hebben wij zo publieksvriendelijk mogelijk ingericht.
ResultaatsubsidieDe resultaatsubsidie is een subsidie voor SMART geformuleerde activiteiten waaraan bij de verlening prestatieafspraken worden gekoppeld. Het hoofddoel van deze subsidie is het subsidiëren in de activiteiten die de instelling wil uitvoeren met de provinciale subsidiegelden. Resultaatgericht subsidiëren houdt in dat er bij de subsidievaststelling ook in eerste instantie wordt gekeken naar het al dan niet realiseren van deze activiteiten. De subsidie zal in de meeste gevallen worden verleend voor een bepaald bedrag per activiteit, hetgeen inhoudt dat de het maximum subsidiebedrag wordt bereikt indien alle activiteiten worden uitgevoerd.
BudgetsubsidieDe budgetsubsidie is een bijzondere vorm van een resultaatsubsidie waarbij er voor verschillende jaren achter elkaar subsidie wordt verstrekt aan een instelling, omdat de provincie vindt dat de instelling voor meerdere jaren met haar activiteiten kan bijdragen aan de realisering van provinciale beleidsdoelstellingen. De subsidie kan worden verleend voor maximaal de looptijd van de desbetreffende beleidsnota.
In het verleden werd met de budgetsubsidie veelal de instandhouding van de instelling op zich gesubsidieerd. Essentieel in de nieuwe situatie is dat er bij de budgetsubsidie op prestaties wordt gesubsidieerd waarop ook wordt afgerekend.
StimuleringssubsidieDe stimuleringssubsidie is een subsidie voor kleinere activiteiten die niet SMART geformuleerd kunnen worden, oftewel waaraan geen prestatie kan worden gekoppeld. Er is er voor gekozen om de voorwaarden van de stimuleringssubsidie zoveel mogelijk gelijk te stellen met de voorwaarden die werden gesteld aan de oude lumpsumsubsidie uit de Asv 2002. Dat houdt in dat de subsidie wordt vastgesteld bij de subsidieverlening, waardoor het subsidiebedrag na afloop van de activiteit niet zal wijzigen. De aanvrager behoeft slechts 4 weken na afloop van de activiteit een kort inhoudelijk verslag in te dienen.
In het verleden is door de provincie een dereguleringsproject opgezet ten einde het aantal regels en administratieve last te verminderen. Deregulering was voor provinciale staten een belangrijk uitgangspunt voor het nieuwe subsidiebeleid.
Hieronder worden de dereguleringsaspecten puntsgewijs toegelicht:
In de Asv 2002 waren er 8 tot 10 verschillende soorten subsidies en werden er bij specifieke beleidscriteria nog enkele vormen onderscheiden. Kortom: de situatie was erg verwarrend voor de instelling: uit een enquête is gebleken dat veel instellingen niet wisten welke subsidie zij kregen. Door in het gehele provinciale subsidiebeleid nu drie soorten subsidievormen te hanteren (zowel in het Asb als in bijzondere beleidscriteria), weet iedereen welke subsidie en welke bijbehorende regels van toepassing zijn. De last van het zoeken naar de juiste regelgeving is daarmee sterk verminderd;
Het prestatiebewijs dient als bewijs dat "het resultaat" van de gesubsidieerde activiteit is behaald. Het is een gemakkelijk hanteerbaar bewijs dat bij uitvoering van de activiteit vaak al benodigd is. Het prestatiebewijs kan zijn een foto, een filmopname, een factuur, het op te leveren rapport, een kaartje van het concert, etc. Bij de subsidieverlening wordt in de beschikking vermeld wat in het concrete geval als prestatiebewijs wordt vereist.
Voor wat betreft de definiëring van het begrip "instelling" kan het volgende worden opgemerkt. Naamloze vennootschappen en besloten vennootschappen vallen reeds onder het begrip rechtspersonen. Toch is vervolgens het begrip vennootschap als zodanig in de definitie van het begrip instelling opgenomen, omdat bijvoorbeeld de commanditaire vennootschap en vennootschap onder firma geen rechtspersoon zijn; ook met het oog op de inwerkingtreding van de Wet personenvennootschappen is deze definiëring dienstig.
In het eerste lid wordt bepaald dat enkel instellingen als gedefinieerd in artikel 1 een subsidie kunnen ontvangen. In het algemeen komen natuurlijke personen dus niet in aanmerking voor een subsidie. Overigens worden er in het bijzondere hoofdstuk van het Asb nog enkele specifieke subsidies voorzien die wel aan natuurlijke personen kunnen worden verstrekt, zoals bijvoorbeeld een zgn. draaipremie voor molens.
Het tweede lid bepaalt dat geen subsidie wordt verleend indien de te subsidiëren activiteit reeds is gerealiseerd (bv. als een concert reeds is uitgevoerd, of een boek of rapport reeds is gedrukt).
Het derde lid bepaalt, met het oog op de behandelingskosten van subsidieaanvragen, dat een aanvraag voor een bedrag onder € 1000,- wordt afgewezen. Voor stimuleringssubsidies geldt, op grond van artikel 33 lid 2, het lagere bedrag van € 500,-.
Lid 1 sub h bepaalt dat de subsidieontvanger dient te verklaren dat wordt voldaan aan artikel 3, eerste lid, van de Algemene subsidieverordening Zeeland 2007. Mocht in het gehanteerde aanvraagformulier van de provincie Zeeland geen vraag worden gesteld met betrekking tot het belastbaar loon van medewerkers van de instelling die subsidie aanvraagt, dan wordt aan de subsidieaanvrager verzocht een en ander te verklaren in de aanbiedingsbrief bij de subsidieaanvraag. Als voorbeeld kan de volgende tekst worden gehanteerd: 'ik verklaar/ wij verklaren hierbij dat van geen van onze bestuurders, directeuren of medewerkers het belastbaar loon en de voorzieningen ten behoeve van beloningen betaalbaar op termijn het belastbaar loon van de ministers te boven gaat.
Lid 1 sub i geeft invulling aan artikel 3, tweede lid, van de Algemene subsidieverordening Zeeland 2007. Voor sub i geldt hetzelfde als voor sub h van dit artikel.
In de Algemene subsidieverordening Zeeland 2007 is een nadere toelichting gegeven over hoe de norm kan worden berekend en het exacte bedrag van de norm.
In gevallen waarbij na subsidieverlening blijkt dat ten onrechte is verklaard dat wordt voldaan aan de norm voor topinkomens, wordt gebruik gemaakt van artikel 4:48 Algemene wet bestuursrecht. Hierin wordt geregeld dat de subsidie kan worden ingetrokken indien blijkt dat er verkeerde informatie is verstrekt. De Provincie Zeeland zal dit artikel, in bovengenoemd geval, onverkort toepassen en overgaan tot intrekking van de subsidie.
Op grond van het eerste lid dient de gesubsidieerde instelling de inkomsten en uitgaven in de begroting zo nauwkeurig mogelijk in kaart te brengen. Uit de inkomsten moet nadrukkelijk blijken bij welke andere instanties of afdelingen van de Provincie Zeeland een subsidieaanvraag is gedaan. Deze gegevens worden namelijk meegenomen in de afweging om al dan niet subsidie te verlenen of om de hoogte van de subsidie te bepalen.
In het geval twee of meer aanvragen die dezelfde activiteit betreffen, maar meer beleidsterreinen raken, bij de provincie worden ingediend, zullen de aanvragen intern worden afgestemd en zo mogelijk worden gevoegd, zodat de gevraagde subsidies dan tezamen in één beschikking kunnen worden verleend.
Mocht na de verlening blijken dat niet is vermeld dat er meerdere subsidieaanvragen zijn gedaan (zowel binnen de provincie, als bij meerdere subsidiënten) dan kan intrekking of een lagere vaststelling volgen (artikel 4:46 Algemene wet bestuursrecht, Awb).
Het bepaalde in het tweede lid is overgenomen uit de Asv 2002. Hiermee wordt voorkomen dat subsidie wordt verstrekt voor BTW die instellingen terugvorderen bij de belastingdienst of voor gemeenten bij het BTW-compensatiefonds.
Bij incidentele resultaatsubsidies gaat de provincie Zeeland ervan uit dat de exploitatiekosten van de instelling reeds zijn afgedekt met andere gelden. Derhalve worden alleen de extra personeelskosten vergoed. De provincie Zeeland hanteert hiervoor een standaardtarief van maximaal 1,2% van het betreffende bruto maandsalaris bij een volledige dienstbetrekking.
Het verlenen van een subsidie is gebaseerd op wederzijds vertrouwen, namelijk dat het geld rechtmatig wordt besteed en dat de (administratieve) verplichtingen bij de subsidie worden nagekomen. Subsidiegelden zijn publieke middelen en moeten derhalve ook zorgvuldig en doeltreffend worden ingezet. Daarom nemen gedeputeerde staten bij een nieuwe subsidieaanvraag altijd de opgedane ervaringen uit het verleden van de instelling mee bij de beoordeling van de aanvraag. Indien gedeputeerde staten slechte ervaringen met de instelling hebben, dan kunnen zij beslissen om geen subsidie te verlenen, of om een eindrapportage te vragen die meer zekerheid biedt.
Artikel 10 vermeldt welke elementen de subsidiebeschikking ten minste moet bevatten. Met het vermelden van de essentiële onderdelen van de subsidie in de beschikking, wordt duidelijkheid gegeven over relevante subsidieverplichtingen. Zo kan ook worden voorkomen dat achteraf, bij de afrekening, problemen ontstaan.
Het vereiste sub f verdient nog enige toelichting, omdat duidelijk moet zijn wat verplichtingen zijn of zouden kunnen zijn op het moment van het slaan van de beschikking.
De artikelen 4:37 tot en met 4:41 Awb regelen de subsidieverplichtingen. Er wordt onderscheid gemaakt in globaal 3 soorten van verplichtingen.
De eerste categorie behelst de verplichtingen zoals verwoord in onder andere artikel 10, namelijk de aard en omvang van de activiteiten, de rekening en verantwoording.
Naast deze categorie bestaan er twee aanvullende categorieën, namelijk de doelgebonden en de niet-doelgebonden verplichtingen.
Artikel 14 en 15 zijn voorbeelden van niet-doelgebonden verplichtingen. Om dergelijke verplichtingen te kunnen stellen, is een wettelijke grondslag vereist; deze is nu gecreëerd in het Asb . Andere niet-doelgebonden verplichtingen kunnen dus niet worden toegevoegd bij beschikking. De reeds in artikel 14 en 15 voorziene verplichtingen dienen in de beschikking niet te worden herhaald.
Doelgebonden verplichtingen, die dus naar hun aard verbonden zijn aan de subsidie in kwestie, kunnen worden voorzien bij beschikking.
Op deze verplichtingen ziet artikel 10 sub f.
Derhalve kunnen, afhankelijk van de specifieke kwesties die aan de orde zijn bij een te subsidiëren activiteit, verplichtingen worden gesteld die alleen voor die situatie van toepassing zijn.
Deze bepaling vormt een uitwerking van de in artikel 10 sub i bedoelde bescheiden primair gerelateerd aan de hoogte van het subsidiebedrag. Het betreft hier drie varianten:
Voor de vaststelling dient altijd een inhoudelijk verslag en een prestatiebewijs te worden ingeleverd. Het prestatiebewijs is het bewijs dat de met de subsidie te realiseren prestatie is geleverd en wordt vooraf in de subsidiebeschikking bepaald. Dit kan bijvoorbeeld zijn een entreebewijs van een gesubsidieerd concert of een kopie contract van de zaalhuur met de datum van een gesubsidieerde voorstelling. Indien de prestatie wordt gerealiseerd, leidt dit niet tot een neerwaartse bijstelling van het subsidiebedrag.
In bepaalde situaties, bijvoorbeeld als de Provincie Zeeland de activiteit voor 100% subsidieert, wanneer een instelling voor de eerste keer wordt gesubsidieerd of gezien ervaringen uit het verleden, kunnen gedeputeerde staten meer (financiële) zekerheid wensen. In dergelijke gevallen subsidiëren gedeputeerde staten in bepaalde kosten waarbij de verantwoording dan moet worden voorzien van kopieën van bewijsstukken zoals facturen en betalingsbewijzen of, indien gedeputeerde staten daartoe voor het concrete geval besloten hadden, een financieel verslag met controleverklaring. Indien dit het geval is, zal dit vooraf in de subsidiebeschikking worden aangegeven.
Bij subsidiebedragen boven € 10.000,-- tot en met € 25.000,-- geldt als aanvulling dat voor deze kostencategorie gedeputeerde staten tevens om een financiële eindrapportage gecontroleerd door een accountant kunnen vragen. Ook dit wordt dan in de verleningsbeschikking aangegeven.
Het vierde lid voorziet in een afwijkingsmogelijkheid. Vanuit oogpunt van rechtmatigheid wordt in principe een controleverklaring gevraagd bij de door gesubsidieerde instellingen ingediende financiële verantwoordingen. Nu zijn er situaties denkbaar waarin de accountant van de instelling aangeeft dat op basis van economisch-rationele overwegingen het afgeven van een goedkeurende accountantsverklaring niet haalbaar is en ook in volgende jaren niet mogelijk zal zijn. In die gevallen zal allereerst gekeken moeten worden of dit probleem kan worden opgelost door een andere wijze van subsidieverlening. Als ook dat niet mogelijk is, kan worden overwogen genoegen te nemen met een beoordelingsverklaring.
Een beoordelingsverklaring biedt voor de gebruiker (in dit geval de provincie Zeeland) minder zekerheid dan een controleverklaring. Volgens de Richtlijnen voor de Accountantscontrole (RAC) biedt een beoordelingsverklaring een beperkte mate van zekerheid en een controleverklaring een redelijke mate van zekerheid ten aanzien van de betrouwbaarheid van de financiële verantwoording.
De Europese Unie en het Rijk verlenen ook subsidies. Soms komt het voor dat een project ook door één van deze instanties wordt gesubsidieerd en dat door deze subsidiënten gehanteerde regels afwijken van de provinciale regels. Het Algemeen subsidiebesluit beperkt de administratieve lasten van de gesubsidieerde instelling dan door de betreffende afwijkende bepalingen van de andere subsidiënten te volgen. Is er bijvoorbeeld voor de rijkssubsidie een controleverklaring benodigd, dan behoeft geen controleverklaring die precies voldoet aan het provinciale controleprotocol te worden verstrekt. Mocht het echter zo zijn dat de subsidie van de provincie meer bedraagt, dan kunnen gedeputeerde staten besluiten om de subsidie conform de provinciale regelgeving te verlenen.
Hier wordt bepaald dat indien de instelling voor hetzelfde project ook van een andere subsidiënt, anders dan het Rijk of de Europese Unie, subsidie krijgt die hoger is dan die van de provincie Zeeland gedeputeerde staten kunnen besluiten om de afwijkende voorwaarden van de andere subsidiënt van toepassing te verklaren.
Teneinde voor de Zeeuwse burger ook meer rechtstreeks zichtbaar te maken waar (publiek) subsidiegeld aan wordt besteed, moet in beginsel bij een gesubsidieerde activiteit duidelijk worden gemaakt dat deze (mede) mogelijk is gemaakt door de provincie Zeeland. Dit kan bijvoorbeeld door het plaatsen van een bord met daarop een dergelijke tekst of door plaatsing van het provincielogo op het toegangskaartje van een voorstelling. Niet-nakoming van deze verplichting leidt bij de vaststelling tot een verlaging van het subsidiebedrag.
In sommige gevallen is deze verplichting niet goed te realiseren; gedeputeerde staten kunnen dan besluiten deze verplichting niet op te nemen in de verleningbeschikking.
Dit artikel regelt de informatieplicht voor het geval aanmerkelijke inhoudelijke dan wel financiële verschillen ontstaan. Uit het oogpunt van verlaging van administratieve lasten is gekozen voor de term "aanmerkelijk" opdat een instelling niet elk - zelfs luttel - verschil dient te melden. Als regel kan voor financiële verschillen ca. 10% van het verleende subsidiebedrag als aanmerkelijk worden aangemerkt. Inhoudelijke verschillen laten zich minder goed in percentages duiden; gedacht moet evenwel worden aan het zich niet, niet geheel of op een andere dan voorziene wijze gerealiseerd worden van een wezenlijk deel van de prestatieafspraak of prestatieafspraken.
Gedeputeerde staten kunnen één of meerdere voorschotten verstrekken op een subsidie. Het totaal hiervan bedraagt echter niet meer dan 75 procent. De basisregels van de bevoorschotting zijn vastgelegd in het eerste en tweede lid.
De duur en de liquiditeitsbehoefte kunnen aanleiding zijn anders dan het maximale percentage te bevoorschotten. Deze liquiditeitsbehoefte wordt bepaald aan de hand van de momenten van verwachte inkomsten en uitgaven.
Bijvoorbeeld: duurt de uitvoering van het project, waarvoor een subsidie is verleend van € 40.000,-- drie jaar, dan kunnen gedeputeerde staten er voor kiezen om bij de verlening 25 procent als voorschot te verstrekken.
In het derde lid is, om de verantwoording te vergemakkelijken, opgenomen dat, indien de provincie als verantwoording een controleverklaring vraagt, de instelling de subsidie in haar jaarrekening mag verantwoorden. De controleverklaring dient dan wel te zijn afgegeven mede voor de verantwoording van de afzonderlijke resultaatsubsidie. De instelling dient wel aan te geven dat zij gebruik wil maken van deze bepaling, omdat er anders vanuit wordt gegaan dat de verantwoording 12 weken na afloop van de activiteit zal geschieden.
Bij de vaststelling van de subsidie wordt het definitieve subsidiebedrag bepaald. In de subsidieverleningsbeschikking is aangegeven welke documenten voor de vaststelling van de subsidie dienen te worden ingeleverd (zie hiervoor artikel 10 sub i, jo. art. 11).
Bij vaststelling zijn de opties:
Optie 1De subsidie wordt bij deze optie enkel vastgesteld op basis van de gerealiseerde prestatieafspraken. Dit wordt bepaald aan de hand van de ingediende prestatiebewijzen. Deze bepalen namelijk voor de provincie of een activiteit niet, gedeeltelijk of in zijn geheel heeft plaatsgevonden. Indien er minder is gerealiseerd, wordt de subsidie lager vastgesteld. Hierover wordt vooraf duidelijkheid verstrekt in de subsidiebeschikking. Doordat er geen financieel verslag wordt gevraagd, wordt de subsidie niet vastgesteld op basis van financiële gegevens, bijvoorbeeld of de subsidie in zijn volledigheid is besteed.
Een gemeente vraagt subsidie aan voor het realiseren van een sportfaciliteit voor jongeren, bestaande uit 2 onderdelen. De kosten van deze activiteit bedragen € 40.000,--.
De provincie besluit in deze activiteit te willen participeren middels een subsidie van max. € 25.000,--. In de subsidiebeschikking worden de prestatieafspraken gemaakt dat de gemeente:
Daarnaast staat er in de beschikking dat de subsidie slechts wordt vastgesteld op basis van het realiseren van deze prestatieafspraken. Als prestatiebewijs zal gelden een verklaring van de gemeente dat het project is gerealiseerd voorzien van een foto van het plein waarop de twee faciliteiten staan..
VaststellingMocht uit de verklaring of de foto blijken dat bijvoorbeeld de voetbalkooi niet is gerealiseerd, dan ontvangt de gemeente daarvoor geen subsidie. Het totale subsidiebedrag wordt dan vastgesteld op € 15.000,--.
Optie 2Bij deze optie wordt er zowel op basis van het prestatiebewijs als op basis van financiële bewijsstukken vastgesteld. Aan de hand van het prestatiebewijs wordt weer gekeken of de prestatieafspraken zijn gerealiseerd. Aan de hand van de facturen en bankafschriften wordt gekeken of de subsidie in zijn volledigheid is besteed.
De subsidie kan lager worden vastgesteld indien niet alle prestatieafspraken zijn nagekomen of wanneer uit de facturen en bankafschriften blijkt dat er minder kosten zijn gemaakt voor de specifiek gesubsidieerde kostenposten.
Een gemeente vraagt subsidie aan voor het realiseren van een sportfaciliteit voor jongeren, bestaande uit 2 onderdelen. De kosten van deze activiteit bedragen € 40.000,--.
De provincie besluit in deze activiteit te willen participeren middels een subsidie van max. € 25.000,--. In de subsidiebeschikking worden de prestatieafspraken gemaakt dat de gemeente ontvangt:
Daarnaast staat er in de beschikking dat de subsidie wordt vastgesteld op basis van het prestatiebewijs en financiële bewijsstukken. Als financiële bewijsstukken gelden de facturen en bankafschriften van de aanleg van de skatebaan en de voetbalkooi. Als prestatiebewijs zal gelden een verklaring van de gemeente dat de prestatieafspraken zijn gerealiseerd voorzien van een foto van het plein waarop de twee faciliteiten staan.
VaststellingBij de vaststelling van deze subsidie zal er gekeken worden of de prestatieafspraken zijn nagekomen en de kosten zijn gemaakt. Er kunnen zich een aantal situaties voordoen, bijvoorbeeld:
Uit de prestatiebewijzen en de facturen en bankafschriften blijkt dat de faciliteiten zijn gerealiseerd, waarbij de kosten voor de voetbalkooi €15.000,-- en de skatebaan eveneens €15.000,-- bedroegen.
De subsidie wordt lager vastgesteld. Het vast te stellen bedrag wordt bepaald op het provinciale percentage (volgens de bij de subsidieaanvraag ingediende begroting) in de totale werkelijke kosten;
in het voorbeeld derhalve op 15.000/ 20.000 x €15.000 = € 11.250,- voor de skatebaan
en 10.000/ 15.000 x € 15.000 = € 10.000,- voor de voetbalkooi. In totaal derhalve op € 21.250,--.
Uit de prestatiebewijzen en de facturen en bankafschriften blijkt dat alleen de skatebaan is gerealiseerd en er ook minder kosten (bv. €10.000,-) zijn gemaakt voor de aanleg hiervan.
De subsidie wordt vastgesteld op het provinciale percentage in de werkelijke kosten van de wel gerealiseerde prestatieafspraken, te weten €7.500,- (15.000/20.000 x €10.000,-).
Optie 3Ook hier wordt de subsidie zowel financieel als inhoudelijk vastgesteld. De subsidie zal worden vastgesteld aan de hand van het prestatiebewijs en een financieel verslag van de gesubsidieerde activiteit voorzien van een controleverklaring. Bij lagere werkelijke kosten geschiedt de vaststelling naar rato van het provinciaal aandeel.
In onderstaand voorbeeld wordt toegelicht op welke wijze de subsidievaststelling geschiedt.
Een gemeente vraagt subsidie aan voor het realiseren van een sportfaciliteit voor jongeren, bestaande uit 2 onderdelen. De kosten van deze activiteit bedragen € 40.000,--. Dit bedrag is opgebouwd uit:
De provincie besluit in deze activiteit te willen participeren middels een subsidie van max. € 25.000,--. In de subsidiebeschikking worden de prestatieafspraken gemaakt dat de gemeente ontvangt:
Daarnaast staat er in de beschikking dat de subsidie zowel wordt vastgesteld op basis van het prestatiebewijs als op basis van een financieel overzicht voorzien van een controleverklaring.
Als prestatiebewijs zal gelden een verklaring van de gemeente dat de prestatieafspraken zijn gerealiseerd voorzien van een foto van het plein waarop de twee faciliteiten staan.
VaststellingBij de vaststelling van deze subsidie zal er gekeken worden of de prestatieafspraken zijn nagekomen en de kosten zijn gemaakt. Er kunnen zich een aantal situaties voordoen:
Uit de prestatiebewijzen en de controleverklaring blijkt dat de faciliteiten zijn gerealiseerd, waarbij de voetbalkooi €15.000,-- en de skatebaan eveneens €15.000,- bedragen (deze faciliteit dus lager dan begroot).
De subsidie wordt lager vastgesteld. Het vast te stellen bedrag wordt bepaald op het provinciaal aandeel (volgens de bij de subsidieaanvraag ingediende begroting) in de totale werkelijke kosten (in het voorbeeld derhalve op 15.000/ 20.000 x €15.000 = € 11.250,-- voor de skatebaan en 10.000/ 15.000 x € 15.000 = € 10.000,- voor de voetbalkooi. In totaal derhalve op € 21.250,-.
Uit de prestatiebewijzen en de controleverklaring blijkt dat alleen de skatebaan is gerealiseerd en er ook minder kosten (bv. €10.000,-) zijn gemaakt voor de aanleg hiervan.
De subsidie wordt vastgesteld op het provinciaal aandeel in de werkelijke kosten van de wel gerealiseerde prestatieafspraken, te weten €7.500,- (15.000/20.000 x €10.000,-).
De subsidie wordt vastgesteld met inachtneming van de bevindingen van de accountant.
Voor een nadere uiteenzetting wordt verwezen naar de toelichting op het bij dit besluit behorende accountantsprotocol (Bijlage A).
Het derde lid bepaalt hoe eventuele verlagingen worden doorberekend. Na de berekening van de vaststelling op basis van het resultaat kan het zo zijn dat er nog een verlaging wordt doorgevoerd omdat er andere subsidieverplichtingen niet zijn nagekomen. Deze worden bij de vaststelling dan nog van het resterende bedrag afgehaald; het bedrag kan echter nooit minder bedragen dan nihil.
Omdat het Algemeen subsidiebesluit en de subsidiebeschikking specifieke verplichtingen kennen en de accountant bij het controleren van een jaarrekening of het baten- en lastenoverzicht daarop niet standaard controleert, is er in het besluit een protocol voor de accountantscontrole opgenomen. Dit controleprotocol vermeldt wat de accountant, naast zijn standaardcontrole, moet controleren opdat voor de provincie Zeeland aannemelijk is dat de subsidie rechtmatig is besteed en de subsidieverplichtingen en regels zijn nageleefd.
De controleverklaring dient te zijn opgesteld conform het model bij dit subsidiebesluit, waarbij de accountant verklaart dat de subsidie daadwerkelijk is besteed volgens de voorwaarden en regels.
Artikel 4:47 onder a tot en met c van de Awb biedt een aantal mogelijkheden om een subsidie ambtshalve vast te stellen. Dit betekent dat de subsidie door gedeputeerde staten wordt vastgesteld zonder dat er een verzoek van de gesubsidieerde instelling tot vaststelling is. Deze mogelijkheid kan echter alleen worden gebruikt indien de provinciale regelgeving daarin ook met zo veel woorden voorziet. Derhalve is in dit artikel in ambtshalve vaststelling voorzien, indien een verzoek tot vaststelling niet binnen de termijn van artikel 18 is gedaan.
Dit artikel beoogt publiek geld te doen terugvloeien indien (mede) met provinciale subsidie eigendommen (bv. gebouwen) zijn verworven en een bestemmingswijziging of vervreemding (bv. verkoop) daarvan plaatsvindt. Ook ingeval de instelling ophoudt te bestaan en de provinciale subsidie heeft bijgedragen tot vermogensvorming van die instelling, beoogt de bepaling geld te doen terugvloeien. Het voornemen tot bestemmingswijziging en vervreemding van de eigendommen of tot ontbinding of opheffing van de instelling, dient de instelling direct schriftelijk te melden.
Instellingen die uitvoering geven aan een meerjarige provinciale beleidsdoelstelling kunnen een budgetsubsidie aanvragen. Daarvoor moeten bij de aanvraag - vergeleken met de "normale" resultaatsubsidie - een aantal extra stukken worden ingediend. Het belangrijkste daarvan betreft het prestatieaanbod. Dit is een overzicht van de op de provinciale beleidsdoelstelling(en) aansluitende prestaties, die de instelling van plan is gedurende de subsidieperiode uit te voeren. De instelling dient het prestatieaanbod SMART uit te werken. Daarnaast moet de instelling ter beoordeling van de aanvraag de meerjarenbegroting en de jaarrekening van het vorige boekjaar mee zenden alsmede een inhoudelijk verslag van de verrichte werkzaamheden over het afgelopen jaar. In het merendeel van de gevallen is bij boekjaar sprake van het kalenderjaar. Indien dit niet het geval is, wordt uitgegaan van het feitelijke boekjaar.
In de beschikking wordt - in aanvulling op wat reeds op grond van artikel 10 wordt opgenomen - het per jaar te verlenen subsidiebedrag vermeld. Bij meer prestatieafspraken wordt in de beschikking aangegeven welk bedrag aan welke prestatieafspraak is gekoppeld. Daarnaast wordt in de beschikking de wijze waarop de subsidie jaarlijks wordt geïndexeerd door de provincie Zeeland opgenomen. Bij meerjarige budgetsubsidies betekent dit dat het subsidiebedrag hierdoor jaarlijks kan worden aangepast.
Tot slot verplicht dit artikel gedeputeerde staten tot een evaluatie van de effectiviteit en efficiency van de gesubsidieerde activiteiten na afloop van het voorlaatste jaar van de subsidieperiode. Zij betrekken de resultaten hiervan bij hun beslissing over een eventuele volgende subsidie. In de evaluatie zullen elementen als de prestatieafspraken, het subsidiebedrag, de subsidieduur, en de gestelde verplichtingen in hun onderlinge relatie worden bezien.
De budgetsubsidie zal in principe niet naar aanleiding van de werkelijke exploitatie worden verlaagd. De subsidie kan wel worden verlaagd indien de prestatieafspraken niet of niet geheel zijn gerealiseerd. Een eventueel exploitatieoverschot mag de instelling binnen de grenzen van artikel 30 reserveren voor toekomstige voorzieningen en/of activiteiten die bijdragen aan de provinciale doelstellingen.
Met dit artikel worden grenzen gesteld aan de omvang van met publieke middelen opgebouwde reserves. Deze grenzen zijn van toepassing voor instellingen die voor meer dan 50% van hun jaarlijkse exploitatie worden gefinancierd met een subsidie van de provincie Zeeland. Onder het eigen vermogen worden alle reserves (algemene reserve, risicoreserves, herwaarderingsreserves, bestemmingsreserves, etc.) gerekend. Bij de toevoeging aan de reserves in het tweede lid gaat het om het resultaat vóór winstbestemming (dus vóór toevoeging aan de diverse reserves).
Artikel 4:50, eerste lid sub b van de Awb voorziet in wijziging/intrekking ingeval van een forse verlaging van de uitkering uit het provinciefonds.
Op grond van artikel 4:50, eerste lid sub c, Awb kunnen voor het wijziging of intrekking overige regels worden gesteld. In dit artikel van het Asb wordt de mogelijkheid geboden aan gedeputeerde staten de subsidie te wijzigen bij ingrijpende wijzigingen in de financiële positie van de provincie.
Voorts is geregeld dat in een dergelijk geval eerst overleg dient plaats te vinden met de instelling en dat voor de inwerkingtreding van een dergelijk besluit gedeputeerde staten ten minste de genoemde termijn in acht dienen te nemen. Afhankelijk van de concrete situatie kan die termijn ook langer zijn.
Een stimuleringssubsidie behoeft niet na afloop van de activiteit te worden afgerekend. Bij deze subsidievorm wordt namelijk geen verleningsbeschikking gegeven, maar wordt volstaan met een vaststellingsbeschikking, die functies van de verleningsbeschikking overneemt.
De subsidie wordt dus meteen vastgesteld en het volledige subsidiebedrag wordt overgemaakt. Het subsidiebedrag zal derhalve niet meer worden verlaagd, behalve in gevallen als bedoeld in artikel 4:46 Awb (in geval van het niet of niet volledig plaatsvinden van de activiteit, het niet nakomen van verplichtingen - bv. de indiening van een kort inhoudelijk verslag - of het verstrekken van onjuiste gegevens op het moment van de aanvraag). In dergelijke gevallen kan de subsidie alsnog worden ingetrokken of ten nadele van de ontvanger worden gewijzigd.
Subsidie is mogelijk voor topsportevenementen en kernsportevenementen. Voor elke categorie geldt een aparte paragraaf met criteria.
Verzoeken voor topsportevenementen kunnen het hele jaar door worden ingediend, maar moeten 12 weken voordat het evenement plaatsvindt binnen zijn. Verzoeken voor kernsportevenementen in de eerste zes maanden van een kalenderjaar wordt ingediend vóór 1 december daaraan voorafgaand. Dus als uw evenement tussen 1 januari 2012 en 30 juni 2012 plaatsvindt, moet uw verzoek vóór 1 december 2011 binnen zijn. Verzoeken voor bijzondere evenementen die plaatsvinden in de laatste zes maanden van een kalenderjaar worden ingediend vóór 1 mei daaraan voorafgaand.
Wij vinden het erg belangrijk dat sporters de kans krijgen om mooie prestaties neer te zetten tijdens prachtig georganiseerde sportevenementen in Zeeland. Daarnaast vinden wij het ook erg belangrijk dat de sportevenementen niet enkel ten goede komen aan sporters zelf, maar ook aan het bredere publiek. Zowel inwoners van Zeeland als mensen van daarbuiten moeten kunnen meeprofiteren van prachtige sportevenementen in onze provincie. Wij hechten er daarom veel waarde aan als u uw evenement verbreedt naar een groot publiek. Bijvoorbeeld door middel van het organiseren van side events, door het onderwijs te betrekken bij uw evenement, door het zakenleven erbij te betrekken, door zaken te doen met lokale ondernemers en op die manier een economische boost te creëren als gevolg van het evenement. Er zijn tal van zaken te bedenken waarmee u uw evenement kunt verbreden. Bij de beoordeling van uw aanvraag houden wij hier rekening mee. Indien geen sprake is van verbreding van een evenement kan dat voor ons reden zijn tot afwijzing.
Onder topsportevenementen verstaan we sportactiviteiten die een kwalificatie van een landelijke sportbond en NOC*NSF hebben. Ook moet de bond minstens twee sterren hebben volgens de sterrensystematiek van het NOC*NSF. Meer informatie over de sterrensystematiek kunt u vinden op www.nocnsf.nl. Daarnaast moet het evenement van het hoogste niveau in de betreffende tak van sport zijn en moet de helft van de deelnemers bestaan uit sporters uit de hoogste klasse.
Onder kernsportevenementen verstaan we sportevenementen die passen bij één van de kernsporten die voor Zeeland gekozen zijn in het collegeprogramma Stuwende Krachten. Dat zijn de volgende sporten: fiets-/wielersport, strandsport en watersport. Deze kernsporten passen uitstekend bij Zeeland door de natuurlijke gegevenheden en historie.
De kernsportevenementen moeten een bovenregionale uitstraling hebben, dat betekent dat de plaatselijke stads- of dorpswielerronde niet zondermeer in aanmerking komt. Wij letten bij de bovenregionale uitstraling op de vorm en omvang het evenement. Daarnaast kan een evenement ook een bovenregionale uitstraling hebben door bijvoorbeeld het publiek. Bijvoorbeeld wanneer zowel inwoners van Zeeland als mensen buiten Zeeland op het evenement afkomen. Ook kan sprake zijn van een bovenregionale uitstraling door middel van veel exposure, aandacht van de media. Bij de beoordeling van uw aanvraag kijken wij kritisch naar de bovenregionale uitstraling van uw evenement.
Wij hechten er waarde aan wanneer een evenement een aanzienlijke promotionele waarde voor Zeeland heeft. Vooral omdat de kernsporten heel goed passen bij Zeeland, met water en wind, uitgestrekte duinen en brede stranden en kilometers fietsmogelijkheden. Wat dacht u van de beelden van de doorkomst van de Tour de France door Zeeland? De beelden van de Oosterscheldekering met het peloton van de Tour gaan de hele wereld over. Wat een prachtig beeld van en voor Zeeland! Nu verwachten wij niet dat u dit allemaal evenaart, maar vinden promotionele waarde voor Zeeland wel belangrijk. U kunt hierbij ook gebruik maken van het Zeeuws DNA. Een promotieconcept voor Zeeland. De provincie biedt u hierbij handvaten. Op de website www.laatzeelandzien.nl kunt u promotiewaar en foto’s uit de beeldenbank downloaden. Wij raden u aan contact op te nemen met de provincie Zeeland om de mogelijkheden van het gebruik van het Zeeuws DNA te bespreken.
Daarnaast kunt u banners en ander promotiemateriaal lenen dat past bij de kernsporten en gebaseerd is op het Zeeuws DNA. Ook hiervoor kunt u contact opnemen met de Provincie Zeeland.
Voor de definitie van een woning is gekozen voor de definitie zoals die wordt gehanteerd door het Centraal Bureau voor de Statistiek. Dit zijn minimale eisen. Met name de oppervlakte van 14 m2 is miniem. Er wordt van uitgegaan dat de te bouwen starterswoningen groter zullen zijn. Dat lijkt ook nodig om de verkoopkansen te vergroten.
Onder een woning wordt verstaan:
Een tot bewoning bestemd gebouw dat, vanuit bouwtechnisch oogpunt bezien, blijvend is bestemd voor permanente bewoning door één particulier huishouden. Om als woning geclassificeerd te worden moet het tot bewoning bestemd gebouw aan vier criteria voldoen:
Het gebouw dient ten minste 14 m2 aan verblijfsruimte te bevatten. De verblijfsruimte wordt tussen de muren gemeten en is de in de woning gelegen ruimte, bestemd voor het verblijven van mensen, zoals keuken, woonkamer(s), slaapkamer(s), werk- en hobbykamer(s) e.d. Niet tot de verblijfsruimte behoren de verkeersruimte, toiletruimte, badruimte, bergruimte of technische ruimte;
Een starterswoning mag, compleet afgebouwd, niet meer kosten dan € 150.000,- v.o.n. omdat anders de woning qua prijsniveau niet of nauwelijks bereikbaar is voor een starter. In principe bestaat er een keuze tussen (vervangende) nieuwbouw of het realiseren van woningen in een bestaand pand (zoals voormalige scholen, pakhuizen enz.) die het waard zijn te behouden. Ook kan een keuze gemaakt worden tussen compleet afgebouwde woningen of casco op te leveren woningen. Een casco woning mag niet meer kosten dan € 125.000,- v.o.n.
Een compleet afgebouwde woning is wind- en waterdicht, de riolering is aanwezig en bevat ondermeer binnenwandafwerking, dakafwerking, gevelafwerking, vloerafwerking, plafonds, beglazing, balustraden en hekwerken, en installaties. Ook de inrichting van keuken en badkamer behoren tot de afbouw.
Een cascowoning is een woning waarvan de indeling van de ruimten en de invulling wat betreft keuken en badkamer e.d. niet bij de bouw worden uitgevoerd, en uiteraard niet in de koopprijs zijn begrepen. Het gebouw is wind- en waterdicht. De eigenaar kan na gereedkomen van het casco het resterende gedeelte van de bouw naar eigen inzicht (laten) afbouwen.
De kopende starter mag niet eerder, op welke wijze dan ook, in het bezit geweest zijn van een eigen woning. Er worden bewust geen inkomens- en vermogensgrenzen gesteld. Dat zou tot onnodige bureaucratie leiden. Het product starterswoning van maximaal € 150.000,- zal als vanzelf een selectie afdwingen van mensen die financieel niet meer kunnen betalen.
De regeling is bedoeld voor bouwers e.d. en voor groepen burgers die zich verenigd hebben in een vereniging en samen starterswoningen willen bouwen. Zo'n groep kan de woningen zelf bouwen maar ook laten bouwen door een aannemer.
Alleen woningen gebouwd binnen bestaand bebouwd gebied zoals in het kader van het Omgevingsplan Zeeland voor iedere kern vastgelegd komen in aanmerking voor subsidie. De ontwikkelaar dient deel te nemen in een afbouwverzekering, zoals GIW STIWOGA of Bouwgarant. Dit zijn erkende afbouwverzekeringen waardoor kopers, maar ook de provincie als subsidiegever, geen risico lopen bij een onverhoopt faillissement van een ontwikkelaar / bouwer.
GS kunnen afwijken van de minimale en maximale omvang van een project indien dat in het belang van het project noodzakelijk is. Denk daarbij bijv. aan een te handhaven bestaand gebouw waar maar twee woningen in kunnen.
Belangrijk is dat de aanvrager een bonafide en betrouwbare onderneming is. Daarom worden daarvoor enige bewijsstukken gevraagd. Die bewijsstukken gelden niet voor een groep burgers verenigd in een rechtspersoon. Hiervoor geldt de notariële oprichtingsakte o.i.d. als bewijs dat de groep een rechtspersoon heeft opgericht.
De aanvraag om subsidie kan in een vroeg stadium gedaan worden. De aanvrager heeft daarna nog maximaal 3 jaar de tijd om de woningen te bouwen en op te leveren. In bijzondere gevallen die de aanvrager niet aan te rekenen zijn kan uitstel tot maximaal een jaar plaatsvinden.
Gemeenten en woningcorporaties komen niet voor subsidie in aanmerking. Enerzijds omdat gemeenten als medeoverheid geen woningen bouwen en woningcorporaties een eigen taak en verantwoordelijkheid hebben en andere mogelijkheden tot hun beschikking hebben om tegemoet te komen aan de vraag naar starterswoningen. Bijv. door verkoop van huurwoningen met maatschappelijk gebonden eigendom.
Ten einde te voorkomen dat een subsidieontvanger via stromannen overgaat tot speculatie met starterswoningen is de verplichting opgenomen dat in de koopakten wordt opgenomen dat de koper de woning niet binnen 2 jaar mag verkopen voor een hoger bedrag dan door hem zelf voor de woning is betaald. Er wordt vanuit gegaan dat notarissen bij het verkopen van de woning hierop toezien. Voor, door de koper zelf, afgebouwde casco woningen geldt een maximum verkoopprijs van € 150.000,-
De subsidie voor een compleet afgebouwde woning bedraagt € 10.000,-. Voor de casco afgewerkte woning € 8.000,-. De subsidie voor een casco woning is relatief iets lager dan voor een volledig afgewerkte woningen. Hiermee wordt beoogt dat bouwers een zo volledig mogelijk product leveren. Er is maximaal een subsidiebedrag beschikbaar van € 500.000,- tot en met 2011.
Voor deze subsidieregeling is een aanvraagformulier beschikbaar dat volledig ingevuld met de nodige bescheiden moet worden ingediend bij de aanvraag.
Van gemeenten wordt een verklaring verwacht dat de gemeente in beginsel medewerking wil verlenen aan het project. Het gaat daarbij om een eventuele planologische procedure en eventuele werken in het openbaargebied.
Op deze regeling worden geen voorschotten verleend. De subsidie wordt vastgesteld op het bedrag van de verleende subsidie tenzij niet voldaan is aan de voorwaarde dat binnen drie jaar de woningen waarvoor subsidie is veleend gebouw en verkocht zijn. De subsidie wordt uitbetaald na vaststelling van de subsidie.
Het derde tijdvak (2010 - 2015) stedelijke vernieuwing wordt gekenmerkt door decentralisatie en vermindering van verantwoordings- en administratieve lasten. De Wet stedelijke vernieuwing zal waarschijnlijk per 1-1-2011 worden ingetrokken waardoor de uitkering stedelijke vernieuwing van specifieke uitkering een decentralisatie-uitkering wordt. Als decentralisatie-uitkering blijft het ISV in het provinciefonds herkenbaar en is een toegesneden toedeling van middelen naar gemeenten mogelijk.
Een decentralisatie-uitkering maakt het, in tegenstelling tot een algemene of specifieke uitkering, tevens mogelijk in partnerschap tussen Rijk en provincies op hoofdlijnen afspraken te maken over te bereiken doelen, inclusief de wijze van monitoren. De provincie Zeeland zal in het najaar van 2010 met het Rijk afspraken maken over de inhoudelijk en procesmatige inzet.
Hoewel decentralisatie voorop staat moet toch gestart worden vanuit de huidige wetgeving. Het Rijk zal, binnen de mogelijkheden van de Wet stedelijke vernieuwing inspelen op de situatie vanaf 2011. Ook de provincie Zeeland speelt zoveel mogelijk in op de nieuwe situatie. Dat betekent vooral dat geen afzonderlijke verordening stedelijke vernieuwing is vastgesteld maar dat een extra hoofdstuk "nadere bepalingen inzake investeringsbudget stedelijke vernieuwing" is toegevoegd aan het algemeen subsidiebesluit (ASB) van de provincie.
De gehanteerde begrippen spreken in hoofdzaak voor zichzelf. In deze nadere bepalingen is niet de systematiek opgenomen hoe tot de reservering per gemeente is gekomen maar uitsluitend het resultaat daarvan in de vorm van subsidieplafonds. Belangrijk onderdeel voor het verlenen van subsidies uit het investeringsbudget wordt gevormd door het nieuwe instrument voor de woningbouwprogrammering. Het instrument is dan ook opgenomen in de begripsbepalingen.
Inzet is een efficiënte en snelle besteding van de middelen gericht op uitvoeringsrijpe projecten. Voorkomen moet worden dat financiële middelen lang gereserveerd moeten blijven voor projecten die nog een lange en onzekere voorbereidingstijd voor zich hebben. Dat betekent dat gemeenten met hun partners moeten durven investeren in voorbereiding en planvorming alvorens zekerheid te krijgen over subsidie uit het investeringsbudget. De projecten moeten in hoofdzaak aan drie voorwaarden voldoen:
Dit maakt het mogelijk prioriteiten te stellen en regionale afstemming en de boven omschreven wens om financiële middelen niet te lang "op de plank te laten liggen" in te vullen. In het verleden is gebleken dat voorbereidingstijd lang kan duren. Er moeten nu nog subsidies worden afgerekend en vastgesteld van vóór 2000.
Gedeputeerde Staten kunnen wel van de bepalingen in dit artikel afwijken, bijvoorbeeld voor projecten die niet thuishoren op de regionale woningbouwplanning maar wel vallen onder stedelijke vernieuwing. Of bijvoorbeeld voor projecten die niet binnen het tijdvak afgerond kunnen worden. Het verdient aanbeveling daar vooraf met de provincie afspraken over te maken.
In dit artikel is uitdrukkelijk opgenomen dat enkel en alleen gemeenten in aanmerking komen voor subsidies uit het investeringsbudget, uiteraard voor zover het rijk daarvoor middelen beschikbaar stelt. Gemeenten kunnen op hun beurt subsidies wel 'doorgeven' aan derden t.b.v. de uitvoering van een project. Gemeenten moeten er voor zorgen dat daar een rechtmatig besluit over wordt genomen (B&W en/of gemeenteraad) dan wel via een eigen gemeentelijke subsidieverordening.
Nu de provinciale regels zijn opgenomen in het Algemeen Subsidiebesluit Zeeland 2007 betekent dit dat niet langer wettelijke bepalingen aanvullend zijn maar bepalingen uit het ASB. De gemeente blijft evenwel via de eigen jaarrekening verantwoordingsplichtig richting provincie.
Het investeringsbudget stedelijke vernieuwing is "trigger money" Daarmee wordt bedoeld dat het investeringsbudget als het ware het laatste financiële duwtje aan een project geeft zodat (markt)partijen durven investeren in een project. Hoeveel een project nodig heeft hangt af van het project en de partijen die erin investeren. Bepaald is dat een maximum bijdrage van 75% van het tekort op een project verleend kan worden. In de regel zal dat lager zijn. Om versnippering te voorkomen is de minimum bijdrage bepaald op € 50.000,-- Een dergelijk bedrag moet ook met de ontwikkelende partijen op te brengen zijn. Voor sectorale bodem en geluidprojecten kan daarop echter een uitzondering worden gemaakt.
In dit artikel zijn de subsidieplafonds opgenomen waaronder het totaal beschikbare investeringsbudget voor het tijdvak. De subsidieplafonds per gemeente zijn tot stand gekomen door een verdeling tussen stad en platteland van 70-30 en een reservering per gemeente gebaseerd op de landelijke verdeelsleutel rekening houdend met bevolkingskrimp. Daarnaast zijn subsidieplafonds opgenomen voor de deelbudgetten bodem en geluid. Deze budgetten zijn tijdelijk voor een periode van twee jaar geoormerkt voor bodem en geluid. Zowel de oormerking als de reservering geldt voor een periode van 2 jaar. De verdeling stad - platteland geldt voor de volle vijf jaar.
Voor het deelbudget geluid is geen reservering per gemeente gemaakt omdat niet duidelijk is hoe ver gemeenten zijn gevorderd met de uitvoering van de zogenaamde A-lijst. De A-lijst is de lijst met woningen die voldoen aan de criteria van het tweede lid van artikel 126 van de Wet geluidhinder.
Gemeenten die nog een flinke opgave hebben worden dan ook geadviseerd snel uitvoeringsrijpe 'geluidsproject' in te dienen. Voor wat betreft de A-lijst is voor de definiëring aangesloten bij de formele status van de lijst. Het tot stand komen van de lijst is echter al meer dan 10 jaar geleden. Het is inmiddels zeer wel mogelijk dat er andere mogelijkheden zijn om geluidproblemen aan te pakken. De toepassing van stille dunne deklagen op wegen is daarbij één van de mogelijkheden. Ook koppeling met de aanpassing van de verkeersstructuur in een groter verband is een mogelijkheid die in het kader van stedelijke vernieuwing aandacht verdient. Het is daarmee geen automatisme meer dat er alleen maatregelen aan de gevel van woningen worden getroffen. Het is bovendien in bovenstaande situaties toegestaan de sanering van B-lijst woningen mee te wegen.
Het geoormerkte budget wordt verdeeld op volgorde van binnenkomst. Gemeenten kunnen gedurende die periode van twee jaar aanvragen indienen tot het maximum van het voor hen gereserveerde budget. Dat geldt dus ook voor bodemprojecten. Het verdient echter aanbeveling zoveel mogelijk integrale projecten in te dienen, het eventuele bodem of geluid deel wordt dan gefinancierd uit de geoormerkte budgetten voor bodem en geluid.
Na twee jaar vervallen de reserveringen en oormerkingen en wordt met de restbudgetten één budget gevormd. Dit budget wordt verdeeld via een tendersysteem. Binnen 12 weken na 31-12-2011 wordt de omvang van het budget bekend gemaakt evenals de beleidsmatige en inhoudelijk prioriteiten. De eerste indieningstermijn daarvoor is 1 september 2012. De behandeling vindt daarna plaats en er wordt indien nodig een rangorde samengesteld op grond van uitvoerbaarheid, integraliteit en beleidsmatige en inhoudelijk prioriteiten. Hoewel integraliteit een belangrijk criterium is voor een eventuele rangorde bij de verdeling van het restbudget blijft het mogelijk ook in de tender bodem en geluidsprojecten in te dienen.
Met deze verdeling legt de provincie Zeeland een accent bij krimp en speelt daarmee in op de rijksdoelstelling "bevordering van de kwaliteit en differentiatie van de woningvoorraad voor zover nodig rekening houdend met een te verwachten afname van het aantal huishoudens". Hoewel naar verwachting alleen de gemeente Sluis in het tijdvak 2010-2015 te maken zal krijgen met huishoudensdaling is de krimpfactor gebaseerd op bevolkingsdaling. Bevolkingsdaling is een voorbode van huishoudensdaling. Het is belangrijk daar tijdig op in te spelen en niet te wachten tot het zover is. Krimpgemeenten zullen te maken krijgen met afnemende verdiencapaciteit en toenemende investeringen in het bestaand bebouwd gebied. Dat geeft de legitimering krimpgemeenten te bevoordelen boven groeigemeenten. Gebaseerd op de provinciale bevolkingsprognose 2009 krijgen zeven van dertien gemeenten tot 2030 te maken met bevolkingsdaling.
Gemeenten kunnen gedurende de periode van twee jaar tot 31-12- 2011 op elk gewenst moment maar in elk geval 12 weken voor de start van een project een aanvraag om subsidie uit het investeringsbudget indienen. Na de periode van reservering en oormerking volgt er een vast ritme van een tendersysteem waarbij de indieningtermijn sluit op 1 september en de provincie vervolgens binnen 12 weken de beslissing bekend maakt.
Voor het aanvragen van subsidie uit het investeringsbudget is een aanvraagformulier beschikbaar. Dit dient volledig ingevuld te worden. Het formulier is zo opgezet dat op alle belangrijke voorwaarden inzicht gegeven kan worden over het project. Belangrijk is dat de antwoorden getrouw zijn. Daarom dient het aanvraagformulier ondertekend worden door B&W of namens B&W. Indien achteraf blijkt dat antwoorden onjuist zijn geweest kan dat aanleiding zijn voor een lagere vaststelling van de subsidie. Door deze opzet is het niet nodig allerlei bewijsmateriaal met de aanvraag mee te sturen. Op deze wijze worden de administratieve lasten laag gehouden. Het wordt op prijs gesteld beperkte informatie mee te sturen waaruit een duidelijk inzicht wordt verkregen in het project.
Als na twee jaar de reservering per gemeente en de oormerking per deelbudget vervalt wordt voor de dan nog resterende budgetten overgegaan naar een verdeling op basis van een tender. Dat betekent dat gemeenten in competitie projecten kunnen indienen die tegen elkaar worden afgewogen. De criteria die daarbij worden gehanteerd zijn o.a. de mate van uitvoerbaarheid. Daarbij is de fysieke start van een project bepalend. Van fysieke start is sprake ingeval een constructieve handeling wordt verricht waarbij een constructie van enige omvang wordt gemaakt die tevens plaats gebonden is. Daarnaast wordt gekeken naar de integraliteit van de projecten. Gedeputeerde staten kunnen nadere beleidsmatige en inhoudelijke prioriteiten vaststellen.
Op grond van de Intrekkingswet Wet stedelijke vernieuwing wordt een subsidie verstrekt in het kader van deze regeling na afloop van de activiteit niet afgerekend. Er wordt geen verleningsbeschikking afgegeven maar een vaststellingsbeschikking. De subsidie wordt hierdoor bij de verlening ook direct vastgesteld. Het subsidiebedrag wordt na het afgeven van de vaststellingsbeschikking niet meer verlaagd.
De gemeente heeft daarnaast geen plicht om verantwoording af te leggen aan de provincie. De verantwoording vindt alleen nog horizontaal plaats in de verhouding tussen gemeenteraad en college van burgemeester en wethouders.
Bij het overmaken van subsidiebedragen wordt het beleid uit de vorige tijdvakken voortgezet. Dat houdt in dat de provincie zo min mogelijk financiële middelen in kas houdt. Door de gekozen systematiek van verdelen, reserveren, oormerken en tenderen kan onmogelijk vooraf de hoogte van de termijnbedragen aangegeven worden. Dat is afhankelijk van de hoogte van de bijdragen die de provincie van het rijk ontvangt en afhankelijk van het aantal ingediende projecten en de hoogte van de verleende subsidies. De ervaring leert wel dat projecten op deze wijze sneller hun volledige subsidie krijgen uitbetaald dan wanneer een betaalritme naar rato verdeeld over 5 jaar wordt aangehouden. De betalingen zullen het betaalritme volgen van het rijk aan de provincie i.c. ieder jaar in maart, juli en november.
In artikel 20 van het Algemeen subsidiebesluit wordt verwezen naar het Controleprotocol voor de controleverklaring op basis waarvan de controle dient plaats te vinden. Het protocol stelt eisen aan de controle en bevat een twee modellen voor de verklaring. Hierbij kunnen verschillende controleverklaringen worden afgeven, namelijk:
Ad 1 en 2. Bij een goedkeurende controleverklaring en een goedkeurende controleverklaring met onverplichte toelichtende paragraaf wordt voldoende zekerheid gegeven aan de Provincie Zeeland over de besteding van de subsidie en zal de subsidie worden vastgesteld op basis van deze verantwoording.
Ad 3. Bij een controleverklaring met beperking wordt niet de volledige zekerheid gekregen over de besteding van de subsidie. De subsidie zal in die gevallen lager worden vastgesteld op basis de financiële verantwoording waarover wel voldoende zekerheid is.
Ad 4. Bij een verklaring met een oordeelsonthouding is er een zeer kleine mate van zekerheid over de juiste besteding van de subsidiegelden. Een dergelijke verklaring is voor de provincie zo zwaarwegend, dat de subsidie op nihil wordt vastgesteld. Uitzondering hierop vormen situaties zoals beschreven in de toelichting van het Algemeen subsidiebesluit bij artikel 11, lid 4.
Ad 5. Ook in het geval de accountant een afkeurende verklaring afgeeft, wordt de subsidie op nihil vastgesteld.
Gegeven te Middelburg, 12 december 2006
Gedeputeerde Staten voornoemd,
drs. W.T. VAN GELDER, voorzitter.
mr. drs. L.J.M. VERDULT, secretaris.
Uitgegeven, 19 december 2006
De provinciesecretaris,
mr. drs. L.J.M. VERDULT