Organisatie | Zeeland |
---|---|
Organisatietype | Provincie |
Officiële naam regeling | Subsidieverordening bureau jeugdzorg Zeeland provincie Zeeland 2004 |
Citeertitel | Subsidieverordening bureau jeugdzorg Zeeland provincie Zeeland 2004 |
Vastgesteld door | provinciale staten |
Onderwerp | financiën en economie |
Eigen onderwerp | Cultuur en Welzijn |
Grondslag per 01-01-2015 vervallen.
Onbekend
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2005 | 01-01-2015 | Art. 14 + toelichting | 21-12-2004 Provinciaal Blad, 2011, 33 | 0405710 | |
01-04-2004 | 01-01-2005 | Nieuwe regeling | 03-10-2003 Provinviaal Blad, 2003, 49 en 50 | WEB-063 |
Gedeputeerde Staten kunnen de subsidie weigeren dan wel hierop een korting doorvoeren indien de stichting niet voldoet aan de eisen die bij of krachtens de wet aan haar worden gesteld.
De stichting aan wie een subsidie is verleend, zorgt voor een voldoende verzekering tegen de gevolgen van wettelijke aansprakelijkheid, brand, diefstal en andere vergelijkbare risico's.
Het in een jaar gerealiseerde exploitatietekort, dat resteert na verrekening van de provinciale subsidie, wordt gedekt uit de in het tweede lid genoemde reserve. Indien deze reserve niet toereikend is dan dient het (restant) in een termijn van maximaal 5 jaren ten laste van de exploitatie te worden afgeschreven. Deze afschrijvingen leiden in beginsel niet tot extra subsidiëring.
De financiële verantwoording bestaat uit de jaarrekening, waarin zijn opgenomen:
het aantal te onderscheiden zorgeenheden waarvoor door de stichting een indicatiebesluit is vastgesteld, voor zover deze in het betreffende jaar zijn uitgevoerd door een zorgaanbieder die daartoe niet door de provincie Zeeland is gefinancierd, alsmede het totaal aantal cliënten waarop dit betrekking heeft;
Gedeputeerde Staten kunnen de subsidie lager vaststellen dan het verleende bedrag wanneer:
het maximaal verleende subsidie voor de uitoefening van de taken en/of functies meer dan 5% hoger is dan het bedrag dat resulteert door de som van het onderscheiden aantal jeugdigen per taak, als bedoeld in artikel 5 en 6, eerste en tweede lid, van de wet, vermenigvuldigd met het voor die taak vastgestelde tarief;
Gedeputeerde Staten kunnen aan een rechtspersoon met volledige rechtsbevoegdheid subsidie verlenen voor de uitvoering van een steunfunctie voor de stichting.
Gedeputeerde Staten kunnen, indien hiervoor naar hun oordeel dringende redenen zijn, gemotiveerd afwijken van deze verordening.
Met de inwerkingtreding van de Wet op de jeugdzorg per 1-1-2004 is het noodzakelijk gelet op de wijziging van de bekostigingssystematiek van de jeugdzorg nieuwe subsidieverordeningen vast te stellen ten behoeve van de bekostiging van het bureau jeugdzorg. Op grond van artikel 41 van de Wet op de jeugdzorg stellen Provinciale Staten bij verordening hierover regels vast. Deze regels betreffen in ieder geval de volgende onderwerpen:
Uitgangspunt bij de uitwerking hiervan in deze verordening is onder meer dat de procedures en de organisatie van de subsidiëring zo eenvoudig mogelijk dienen te zijn, maar tegelijkertijd voldoende garanties geeft voor een heldere en transparante wijze van bekostigen en verantwoording hiervan, waarbij sprake is van een duidelijke vastlegging van verantwoordelijkheden van betrokken partijen. Deze verordening bevat dan ook voorschriften die gelden voor het bestuur van de stichting bureau jeugdzorg.
De provincie heeft een eigen verantwoordelijkheid voor de bekostiging van het bureau jeugdzorg. Vanuit deze verantwoordelijkheid stelt de provincie de subsidie en de daarvoor te leveren prestatie vast.
Ten behoeve van de taken als bedoeld in artikel 5 en 10 van de wet.
De provincie ontvangt van het Rijk een uitkering bureau jeugdzorg. Voor de taken als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel a van het Tijdelijk besluit uitkeringen jeugdzorg stelt het Rijk normprijzen per taak vast. Het betreft hier de zogenaamde justitiële taken van het bureau jeugdzorg in het kader van de uitvoering van maatregelen van kinderbescherming en jeugdreclassering. Ten behoeve van de financiering van deze taken door de provincie, wordt aan de doeluitkering bureau jeugdzorg een bedrag toegevoegd dat resulteert door vermenigvuldiging van deze landelijke normprijzen (P) met het aantal uitgevoerde justitiële taken (Q) in het tweede jaar voorafgaand aan het jaar waarop de doeluitkering betrekking heeft. Voor het eerste jaar na inwerkingtreding van de wet zal dit deel van de doeluitkering echter nog worden gebaseerd op basis van het eerste jaar voorafgaand aan de inwerkingtreding van de wet.
Voor de overige niet justitiële taken van het bureau jeugdzorg wordt een bedrag aan de doeluitkering toegevoegd dat is gebaseerd op de middelen die hiervoor in het jaar voorafgaand aan de inwerkingtreding van de wet voor deze taken beschikbaar was op grond van de Wet op de jeugdhulpverlening. Voor deze taken geldt derhalve landelijk vooralsnog een gesloten budgetfinanciering van de doeluitkering bureau jeugdzorg. Met ingang van 1 januari 2007 zal voor de financiering van de doeluitkering voor deze overige taken een gelijke financieringsgrondslag worden ontwikkeld als die voor de justitiële taken van het bureau. Dit betekent dat hiervoor ook landelijke normprijzen zullen worden vastgesteld.
De provinciale subsidiesystematiek van het bureau jeugdzorg is op hoofdlijnen gelijk aan de landelijk gehanteerde PxQ-systematiek bij vaststelling van de doeluitkering voor bureau jeugdzorg. De landelijke normprijzen die het Rijk hanteert zijn in relatie tussen Rijk en provincie een vast gegeven en vormen de basis voor de vaststelling van de provinciale subsidie aan het bureau jeugdzorg. Echter, de provincie kan op basis van de regionale situatie en in het kader van haar verantwoordelijkheid voor een zo efficiënt mogelijke inzet van de doeluitkering bureau jeugdzorg, bij de subsidiëring van taken van het bureau jeugdzorg besluiten tot de vaststelling van een afwijkend taakstellend tarief per taak. Daarbij wordt een marge aangehouden van ten hoogste drie procent.
Gedurende de periode tot 2007, waarin nog geen sprake is van landelijk vastgestelde normprijzen voor de niet-justitiële taken van het bureau jeugdzorg, zullen Gedeputeerde Staten de normprijzen en daarbij te hanteren eenheden vaststellen. Deze overgangsregeling is neergelegd in artikel 21 van de verordening.
De taken als bedoeld in artikel 10, derde lid van de wet vormen een uitzondering op deze algemene financieringssystematiek (zie hieronder).
In de subsidieaanvraag geeft het bureau jeugdzorg onder meer aan ten behoeve van welke omvang van de onderscheiden taken zij subsidie aanvraagt.
Op basis van de subsidieaanvraag, het inzicht in het benodigde volume en de omvang van de doeluitkering bepaalt de provincie ten behoeve van welke omvang zij de taken van het bureau jeugdzorg wenst te subsidiëren. In de subsidiebeschikking stelt de provincie deze omvang vast, alsmede het daarbij te hanteren tarief per taak. Zoals aangegeven kan dit tarief maximaal drie procent afwijken van het bedrag dat door het rijk wordt gehanteerd bij de vaststelling van de doeluitkering bureau jeugdzorg.
De aldus tot stand gekomen maximale subsidie wordt alleen verleend voor zover de taken waarop de subsidie betrekking heeft worden uitgevoerd voor cliënten die voorafgaand aan de zorg duurzaam verblijven in de provincie Zeeland.
De subsidieaanvraag van het bureau jeugdzorg zal gebaseerd zijn op een kwantitatieve prognose van de te verwachten omvang van de onderscheiden taken van het bureau. Om het bureau zo veel mogelijk in staat te stellen bij de uitvoering van de taken aan te sluiten op de feitelijke ontwikkeling van de behoefte hieraan gedurende het jaar, vormt de kwantitatieve basis bij toekenning van de subsidie primair als middel ter bepaling van de totaal toe te kennen subsidie voor de uitvoering van de taken. Afhankelijk van de vraagontwikkeling kan de werkelijke inzet taken hiervan afwijken. Bij de vaststelling van de subsidie zal de provincie uitgaan van de werkelijke omvang van de uitgevoerde taken en de daarvoor in de toekenning vastgestelde tarieven. Uitgangspunt daarbij is dat de gerealiseerde aantallen vermenigvuldigd met de vastgestelde tarieven overeenkomen met de maximaal toegekende subsidie. Slechts indien het langs deze weg tot stand gekomen totale bedrag lager is dan de maximaal toegekende subsidie, kan een lagere subsidie worden vastgesteld. Met deze systematiek wordt maximale flexibiliteit voor het bureau jeugdzorg gerealiseerd om bij de inzet van de beschikbare middelen optimaal aan te sluiten bij de behoefte aan de onderscheiden taken. Het bureau jeugdzorg wordt daarmee uitdrukkelijk uitgenodigd de ruimte te benutten om die taken uit te voeren die gelet op de vraag noodzakelijk zijn, binnen de grenzen van de hun door de provincie maximaal toegekende subsidie.
Ten behoeve van de taken als bedoeld in artikel 10, derde lid van de wet.
Uitzondering hierop vormt de subsidiëring van de taak als bedoeld in artikel 10, lid 3, van de Wet op de jeugdzorg, waaronder advies en deskundigheidsbevordering, het onderhouden van contacten met algemene voorzieningen voor jeugdigen en het door vrijwilligers per telefoon laten adviseren van jeugdigen. Evenals dit het geval is bij de vaststelling van de doeluitkering zal door de provincie voor deze taak een subsidie worden vastgesteld op basis van een bedrag per jeugdige inwoner in de provincie.
Dit artikel bevat de grondslag/titel voor de subsidieverlening. Voor financiering komen in aanmerking de taken zoals genoemd in artikel 5 en 10 van de wet. De subsidiëring van de overige taken voortvloeiende uit de wet maakt onderdeel uit van de tarieven voor de taken als bedoeld in artikel 6 en 10 van de wet.
In het vierde lid van dit artikel wordt bepaald dat in principe alleen subsidie wordt verleend voor zover de uitvoering van taken betrekking heeft op cliënten afkomstig uit de provincie Zeeland.
Het vijfde lid maakt hierop een uitzondering mogelijk. Deze is gedurende een overgangsfase noodzakelijk in verband met de landelijke afspraken over het kader voor de decentralisatie van de voorheen landelijke werkende instellingen die taken van een bureau jeugdzorg uitvoeren. Over de inrichting van deze overgangsfase voor de afzonderlijke instellingen worden nadere afspraken gemaakt tussen de desbetreffende instellingen en provincies. In de subsidiebeschikking zullen de hieruit voortvloeiende aanvullende subsidievoorwaarden worden vastgesteld.
In het eerste lid is bepaald dat de subsidie voor 1 oktober van het jaar voorafgaand aan het jaar waarop de aanvraag betrekking heeft, moet worden aangevraagd. In het tweede lid wordt geregeld dat Gedeputeerde Staten vormvoorschriften hieraan kan verbinden. In het derde en vierde lid van dit artikel is aangegeven welke gegevens de subsidieaanvraag minimaal dient te bevatten. Lid 5 handelt over onvolledigheid van de aanvraag en de daarop te nemen acties.
In lid 6 is aangegeven dat bij een eerste aanvraag aanvullende gegevens over de rechtspersoon moeten worden verstrekt.
In lid 1 van dit artikel is opgenomen wat minimaal in de subsidieverlening vermeld dient te zijn en de termijn waarbinnen een besluit genomen dient te zijn.
In lid 2 is bepaald dat Gedeputeerde Staten binnen 13 weken na ontvangst van de subsidieaanvraag een besluit nemen, mits voldaan is aan alle bepalingen waaraan de aanvraag dient te voldoen. In lid 3 wordt de mogelijkheid geschapen om van deze beslissingstermijn af te wijken. Hiervan dient de aanvrager op de hoogte te worden gesteld.
In artikel 5 wordt geregeld dat Gedeputeerd Staten de subsidie kunnen weigeren of een korting doorvoeren als de subsidieaanvrager niet voldoet aan de eisen die bij of krachtens de Wet op de jeugdzorg aan haar worden gesteld.
De provincie ontvangt een doeluitkering bureau jeugdzorg van het Rijk. De hoogte hiervan wordt jaarlijks in het Landelijk Beleidskader Jeugdzorg, dan wel de Landelijke Voortgangsrapportage vastgesteld. De doeluitkering en de eventueel door Provinciale Staten uit eigen middelen beschikbaar gestelde bedragen vormen tezamen het subsidieplafond.
Lid 2 geeft aan dat de maximaal voor bureau jeugdzorg beschikbare middelen en de tarieven voor de onderscheiden taken worden opgenomen in het provinciale uitvoeringsprogramma. In lid 3 is vermeld dat de te verlenen subsidie in geen geval meer bedraagt dan het in het uitvoeringsprogramma vastgelegde plafond. Lid 4 bepaalt dat aanpassingen van de doeluitkering in verband met loon- en prijsontwikkelingen of door maatregelen van rijkswege, kunnen resulteren in een bijstelling van de verleende subsidie.
In dit artikel zijn de bepalingen opgenomen over het voeren van de administratie. Zo zal het boekjaar samen moeten vallen met het kalenderjaar en zal een betrouwbaar beeld moeten ontstaan over de gegevens van cliënten, de omvang van de uitgeoefende taken en financiële gegevens.
Artikel 8 bepaalt dat de stichting/zorgaanbieder aan wie een subsidie is verleend, zorgt voor een voldoende verzekering tegen de gevolgen van wettelijke aansprakelijkheid, diefstal, brand en andere vergelijkbare risico's.
In lid 1 wordt bepaald dat reserveringen c.q. voorzieningen onderdeel kunnen zijn van bedrijfsvoering en plaats kunnen vinden conform goed gebruik in het economisch verkeer. Hieronder kunnen worden verstaan bijvoorbeeld accommodatiereserves/voorziening groot onderhoud, etc. Hierover kunnen in de uitvoeringsregeling nadere regels worden gesteld.
Lid 2 handelt over exploitatieoverschot. Dit kan worden toegevoegd aan een egalisatiereserve, nadat de voorwaarden van de subsidievaststelling zoals opgenomen in artikel 15 zijn toegepast.
In lid 3 wordt omschreven hoe om te gaan met een exploitatietekort, dat resteert na verrekening van de provinciale subsidie.
In lid 4 is bepaald dat deze egalisatiereserve maximaal 10% bedraagt van de voor dat jaar vastgestelde subsidie.
Lid 5 geeft Gedeputeerde Staten de mogelijkheid om aanvullende regels over de besteding van de egalisatiereserve te geven. Indien hiervan sprake is, kunnen deze in de uitvoeringsregeling worden opgenomen.
In dit artikel is vastgelegd dat de reserves opgebouwd met provinciale subsidie alleen mogen worden besteed aan kosten die direct verband houden met de uitvoering van de subsidiabele werkzaamheden en welke niet kunnen worden gedekt door de voor dat jaar verleende subsidie. Voorts wordt in lid 2 geregeld dat indien de gesubsidieerde activiteiten worden beëindigd de verplichting aanwezig is om het vanuit de provinciale subsidie ontstane vermogen terug te betalen aan Gedeputeerde Staten.
Dit artikel bepaalt dat afschrijvingslasten een onderdeel vormen van het exploitatieresultaat en worden berekend op basis van goed gebruik in het economisch verkeer c.q. bepalingen opgenomen in de uitvoeringsregeling.
De aanvraag tot vaststelling van de subsidie dient uiterlijk 1 april van het jaar, volgend op het jaar waarover subsidie is verleend, door de subsidieontvanger te zijn ingediend bij Gedeputeerde Staten. Hierbij dient te worden overlegd een inhoudelijke en financiële verantwoording over de besteding van de subsidie.
Dit artikel regelt de inhoud waaraan het inhoudelijk verslag minimaal dient te voldoen.
Lid 3 bepaalt dat Gedeputeerde Staten gegevens kunnen vragen omtrent de uitgevoerde activiteiten waarvoor subsidie is verleend. Deze vragen mogen geen wezenlijke verstoring van de dagelijkse werkzaamheden teweegbrengen.
In lid 4 wordt bepaald dat Gedeputeerde Staten nog aanvullende regels kunnen vaststellen over de inhoudelijke verantwoording. Deze kunnen worden opgenomen in de uitvoeringsregeling.
Artikel 14 regelt aan welke voorwaarden de financiële verantwoording minimaal dient te voldoen en uit welke onderdelen deze bestaat. Tevens wordt bepaald dat deze verantwoording moet worden voorzien van een accountantsverklaring. De jaarrekening van de subsidieontvanger moet voldoen aan de ministeriële richtlijnen.
Het aantal zorgeenheden waarvoor in het betreffende jaar een indicatiebesluit is genomen maakt onderdeel uit van de verantwoording. Dit onderdeel is opgenomen teneinde de provincie te doen beschikken over de noodzakelijke gegevens voor de aanvraag van de doeluitkering zorgaanbod bij het rijk voor de volgende jaren. In verband hiermee heeft de accountantsverklaring als bedoeld in het tweede lid en onderdeel f van het eerste lid eveneens betrekking op deze gegevens. Deze gegevens zijn tevens noodzakelijk voor het zodanig door de provincie inkopen van zorg bij zorgaanbieders dat hiermee optimaal wordt aangesloten op de afgegeven indicatiebesluiten van het bureau jeugdzorg.
In onderdeel f wordt bepaald dat het bureau jeugdzorg tevens informatie verschaft omtrent het aantal gestelde indicaties die, gedurende het verantwoordingsjaar, zijn verzilverd bij een daartoe niet door de provincie Zeeland gefinancierde zorgaanbieder. Een en ander vloeit voort uit de overgangsregeling met betrekking tot de provinciale financiering van zorgaanbieders, gedurende de periode waarin nog geen sprake is van een vraaggestuurde financiering van de provinciale uitkering zorgaanbod op basis van de pxq systematiek. Invoering van deze pxq systematiek is voorzien met ingang van 2007.
Dit betekent dat gedurende deze periode veelal nog sprake zal zijn van een voor het zorgaanbod beschikbaar budget per provincie dat nog onvoldoende is afgestemd op de behoefte per provincie. In verband hiermee is het wenselijk dat cliënten in uitzonderingsgevallen hun aanspraak op jeugdzorg ook ten gelde kunnen brengen bij een zorgaanbieder die daartoe niet door de provincie van herkomst wordt gefinancierd. In de provinciale subsidieverordeningen zorgaanbod zal daartoe een overgangsregeling worden opgenomen op grond waarvan de uitvoering van dergelijke jeugdzorg onder een aantal voorwaarden voor subsidie in aanmerking komt bij de provincies die de betreffende zorg aanbieder wel financieren. Dergelijke jeugdzorg is alleen mogelijk als:
het betreffende bureau jeugdzorg heeft vastgesteld dat:
de geïndiceerde jeugdzorg, alsmede het vervangend jeugdzorgaanbod als bedoeld in artikel 5 van het Besluit indicatie jeugdzorg, niet binnen dertien weken na vaststelling van het indicatiebesluit, gerealiseerd kan worden door een zorgaanbieder die daarvoor wordt gefinancierd door de provincie van herkomst van de cliënt;
Deze overgangsregeling vervalt met ingang van 1 januari 2007, tegelijkertijd met de inwerkingtreding van de nieuwe landelijke financieringssystematiek voor de provinciale uitkeringen jeugdzorg. Uitgangspunt daarbij is dat vanaf dat moment sprake zal zijn een vraaggestuurde financiering van het rijk aan provincies op grond waarvan de afzonderlijke provincies in staat zijn voldoende zorg in te kopen ten behoeve van de aanspraken van de cliënten afkomstig uit de eigen provincie. Teneinde de provincies hiertoe in staat te stellen, dienen zij zicht te hebben op de behoefte aan zorg waarin gedurende de overgangsperiode hier naartoe, wordt voorzien door zorgaanbieders die zij daarvoor niet financiert. Onderdeel f voorziet in de hiervoor noodzakelijke informatieverschaffing door bureau jeugdzorg.
Tenslotte kunnen Gedeputeerde Staten voorts nog aanvullende regels vaststellen over de financiële verantwoording.
Binnen 13 weken na ontvangst van de aanvraag tot vaststelling beslissen Gedeputeerde Staten over de aanvraag. Gedeputeerde Staten kunnen van genoemde termijn afwijken. De aanvrager wordt hiervan in kennisgesteld. Gedeputeerde Staten bepalen of de ingediende verantwoordingen aan de voorschriften voldoen.
Gedeputeerde Staten kunnen de subsidie lager vaststellen dan het verleende bedrag wanneer niet is voldaan aan de bepalingen van de wet of dit besluit. Dit zal beargumenteerd geschieden.
De vaststelling van de subsidie geschiedt op ten hoogste het maximaal verleende subsidiebedrag.
In onderdeel a van het vierde lid is aangegeven de wijze van vaststelling van de subsidie zoals weergegeven in paragraaf 1.3 van het algemene deel van deze toelichting. Door deze wijze van vaststelling van de subsidie bestaat de mogelijkheid voor het bureau jeugdzorg om - binnen de kaders van de door Gedeputeerde Staten vastgestelde tarieven en de maximaal toegekende subsidie - de aanwending van subsidiemiddelen zodanig te schuiven tussen de onderscheiden taken - dat hiermee zo optimaal mogelijk wordt aangesloten op de behoefte(ontwikkeling) ten aanzien van de onderscheiden taken. Dit met uitzondering van de taak als bedoeld in artikel 6 derde lid van de wet, gericht op versterking van de voorliggende voorzieningen.
In dit artikel wordt geregeld dat Gedeputeerde Staten de verleende subsidie als voorschot kunnen uitbetalen. In de beschikking tot subsidieverlening zullen de regels hierover worden vermeld.
Dit artikel houdt de voorwaarden in voor subsidieverlening voor uit te voeren experimenten. Voor voorschotbetaling en subsidievaststelling wordt verwezen naar de betreffende artikelen in deze regeling.
Dit artikel regelt dat Gedeputeerde Staten een subsidie kunnen verlenen aan een rechtspersoon met volledige rechtsbevoegdheid voor de uitvoering van een steunfunctie van de stichting of de zorgaanbieders. Deze rechtspersoon behoeft uitdrukkelijk niet de stichting of een zorgaanbieder te zijn, maar kan een andere rechtspersoon zijn, welke de steunfunctie uitvoert ten behoeve van de stichting of zorgaanbieder.
Gedeputeerde Staten verlenen aan een rechtspersoon met volledige rechtsbevoegdheid subsidie voor de werkzaamheden van een vertrouwenspersoon. Deze voert werkzaamheden uit ten behoeve cliënten van de stichting en/of zorgaanbieder.
Deze rechtspersoon behoeft uitdrukkelijk niet de stichting zelf te zijn, maar kan een andere rechtspersoon zijn, welke de vertrouwenspersoon beschikbaar stelt ten behoeve van cliënten van de stichting. Op grond van de wet is de stichting gehouden deze vertrouwenspersonen in staat te stellen hun werkzaamheden bij de stichting uit te voeren.
Gedeputeerde Staten kunnen een uitvoeringsregeling vaststellen. Hierin kan worden opgenomen een nadere uitwerking van deze regeling.
Gedurende het eerste jaar na inwerkingtreding van de Wet op de jeugdzorg is nog geen sprake van door de Minister vastgestelde normbedragen voor de niet justitiële taken van het bureau jeugdzorg. Dit betekent dat in de subsidiëring van het bureau door de provincie hierop nog niet kan worden aangesloten. Het onderhavige artikel regelt het overgangsrecht dat hierdoor noodzakelijk is.
Het eerste lid bepaalt dat Gedeputeerde Staten in afwijking van het bepaalde in artikel 2, derde lid, tarieven kunnen vaststellen die aansluiten op de subsidiegrondslag zoals door hen gehanteerd in het jaar voorafgaand aan inwerkingtreding van de wet. Dit betekent eveneens dat de afbakening van de te onderscheiden taken waarop deze tarieven betrekking hebben zullen moeten aansluiten bij deze subsidiegrondslag. Uiteraard geldt daarbij dat de in de wet voor bureau jeugdzorg genoemde taken het uitgangspunt vormen. Bij de nadere afbakening van taken door Gedeputeerde Staten kan bijvoorbeeld voor de toegangstaken van het bureau uitgegaan worden van de functies en de tarieven welke worden gehanteerd in het kader van de zogenaamde KPMG-normering. Voor wat betreft de taken van het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling zijn eveneens sinds enige jaren voorlopige landelijke normen overeengekomen.
Ten aanzien van de taken in het kader van de uitvoering van maatregelen van kinderbescherming en jeugdreclassering, worden wel de daarvoor door de Minister van Justitie vastgestelde normbedragen als basis genomen voor de door de provincie te hanteren tarieven.
Voor wat betreft de taken gericht op versterking van het lokale jeugdbeleid is geen sprake van een vorm van normering per taak. Gedeputeerde Staten kunnen in de wijze van vaststelling van de subsidie aansluiten op de subsidiepraktijk ter zake in het jaar voorafgaande aan de wet.
Het tweede lid bepaalt dat indien de subsidie als gevolg van de hantering van de door Gedeputeerde Staten vastgestelde tarieven voor het eerste jaar na inwerkingtreding substantieel hoger is dan de subsidie in het daarop volgende jaar op basis van de door de Minister vastgestelde tarieven, Gedeputeerde Staten de mogelijkheid hebben om ter overbrugging hiervan gedurende maximaal één jaar een overbruggingssubsidie te verstrekken teneinde het bureau jeugdzorg in staat te stellen haar bedrijfsvoering in overeenstemming te brengen met de nieuwe tarieven. Dit is geen verplichting. Gedeputeerde Staten zullen daartoe een eigen afweging dienen te maken omtrent de noodzakelijkheid hiervan, mede in relatie tot de hiervoor beschikbare middelen in de doeluitkering bureau jeugdzorg.