Organisatie | Zeeland |
---|---|
Organisatietype | Provincie |
Officiële naam regeling | Financiële verordening provincie Zeeland 2009 |
Citeertitel | Financiële verordening provincie Zeeland 2009 |
Vastgesteld door | provinciale staten |
Onderwerp | financiën en economie |
Eigen onderwerp | Bestuur |
Financiële verordening provincie Zeeland 2004 blijft van toepassing voor het opstellen van de jaarrekening 2008
Provinciewet, art. 216
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
22-01-2014 | 01-01-2017 | Art. 11 en toelichting | 05-11-2010 Provinciaal Blad, 2014, 14 | 10028904 | |
01-01-2009 | 22-01-2014 | Nieuwe regeling | 27-06-2008 Provinciaal Blad, 2008, 41 | FEZ-060A | |
25-11-2003 | 15-11-2003 | 01-01-2009 | Nieuwe regeling | 11-11-2003 Provinciaal Blad, 2003, 58 | FEZ-58 en FEZ-58A |
Provinciale staten stellen voor 1 juli van het begrotingsjaar de kaders voor het volgende begrotingsjaar vast.
Bij de uiteenzetting van de financiële positie van de begroting wordt van een nieuwe investering het benodigde investeringskrediet weergegeven en worden van een lopende investering het geautoriseerde investeringskrediet en de raming van de uitputting van het krediet in het lopende boekjaar weergegeven.
De prijzen die in een privaatrechtelijke relatie in rekening worden gebracht door de provincie Zeeland dekken alle directe aan de desbetreffende activiteit toe te rekenen kosten. Voor de indirecte aan de desbetreffende activiteit toe te rekenen kosten wordt een opslag van 50% van de directe kosten gehanteerd.
Op voorstel van gedeputeerde staten bepalen provinciale staten de hoogte van de provinciale tarieven, heffingen, prijzen en kosten per verstrekte dienst. Deze tarieven worden vastgelegd in de tarieventabel, behorende bij de "Legesverordening Provincie Zeeland" respectievelijk de "Grondwaterheffingsverordening provincie Zeeland".
De administratie is zodanig van opzet en werking, dat zij geschikt is voor:
Provinciale staten leggen op basis van dit artikel een belangrijk deel van de infrastructuur van de begroting vast. Op basis van het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten (BBV) kunnen provinciale staten nu zelf de begrotingsopzet indelen, aangepast aan de politiek-bestuurlijke wensen. Een programma is gebaseerd op de drie w-vragen: wat willen we bereiken, wat gaan we daar voor doen en wat mag het kosten. Het advies van de werkgroep planning en control instrumenten staten geeft aan dat het de voorkeur geniet de huidige indeling van de programmabegroting te handhaven. Een wijziging op grond van het nieuwe collegeprogramma "Nieuwe Verbindingen" wordt niet voorgestaan. Uitgangspunt is dat ook na afloop van dit collegeprogramma de huidige indeling gehandhaafd blijft. Dit geeft duidelijke voordelen voor de vergelijkbaarheid over de jaren heen. Geadviseerd wordt alleen bij duidelijke taakwijzigingen van de provincie een wijziging in de programma-indeling te overwegen. Provinciale staten heeft echter altijd de bevoegdheid op een andere wijze hieraan invulling te geven.
In maart van het begrotingsjaar worden door provinciale staten de uitgangspunten voor het komende begrotingsjaar geformuleerd. Dit wordt verwoord in bijvoorbeeld een statenagenda of speerpuntenagenda. Dit document dient als input voor de voorjaarsnota van gedeputeerde staten, waarin onder meer de (gewijzigde) beleidsuitgangspunten nader worden uitgewerkt, inclusief loon- en prijsstijgingen. De voorjaarsnota wordt ter vaststelling aan provinciale staten gezonden.
Uitgangspunt zijn de wettelijke voorschriften volgens het BBV. In dit artikel is uitwerking gegeven aan het onderdeel investeringen waarover in de uiteenzetting van de financiële positie in de begroting en jaarstukken aanvullende informatie dient te worden gegeven.
Met dit lid 1 wordt expliciet het budgettaire kader vastgesteld per programma.
In lid 2 wordt invulling gegeven aan de wijze van autorisatie van nieuwe investeringskredieten gedurende het jaar.
Lid 3 geeft aan dat provinciale staten vooraf beslissen over de bestedingen ten laste van de post onvoorzien bij bedragen groter dan € 25.000.
Lid 4 geeft dat gedeputeerde staten beslissen over de bestedingen ten laste van de post onvoorzien bij bedragen tot en met € 25.0000. Deze post wordt middels een begrotingswijziging toegerekend aan een specifiek programma.
Dit artikel geeft inhoud aan de informatiebehoefte van provinciale staten. Provinciale staten geven aan welke informatie zij van gedeputeerde staten wensen te ontvangen en met welke frequentie. Op basis van deze informatie kunnen provinciale staten de uitvoering van de begroting volgen en besluiten of bijsturing noodzakelijk is.
Artikel 6 stelt de regels voor activering, waardering en afschrijving van vaste activa, zoals is voorgeschreven door artikel 216 Provinciewet. De rubricering van de vaste activa is al vastgelegd in het BBV. Dit is dan ook het uitgangspunt. In dit artikel is binnen deze regelgeving aangesloten bij de gebruikelijke gedragslijn binnen de provincie, in overeenstemming met de verwachte gebruiksduur van vaste activa.
De kosten van onderzoek en ontwikkeling (lid 1) worden niet geactiveerd. Dit sluit aan bij de intentie van de opzet van het BBV dat immateriële vaste activa kunnen (en niet moeten) worden geactiveerd (zie jaarverslag 2004 commissie BBV). Voor zeer grote projecten kan het wenselijk zijn om de kosten van onderzoek en ontwikkeling toch te activeren, hiervoor is een afzonderlijk statenbesluit noodzakelijk (lid 2).
De kosten bedoeld in lid 3 (afsluiten geldleningen en saldo van agio en disagio) worden niet geactiveerd en direct ten laste van de exploitatie gebracht. Dit sluit aan bij de intentie van de opzet van het BBV dat immateriële vaste activa kunnen (en niet moeten) worden geactiveerd (zie jaarverslag 2004 commissie BBV).
Op de onder lid 4 genoemde gronden en terreinen wordt niet afgeschreven. Hierbij worden onder gronden en terreinen die percelen verstaan waarop geen opstallen zijn opgenomen, danwel waarop geen wegen zullen worden aangelegd. Dit zijn onder meer percelen aangeschaft voor bijvoorbeeld natuurcompensatie of ruilverkaveling en ter verdere verhandeling. De kosten voor bijvoorbeeld de aanschaf van een perceel inclusief opstal worden wel geactiveerd en hierop wordt wel afgeschreven.
Technische installaties onder lid 6 sub b betreffen nieuwe installaties (eerste aanschaf). Dit zijn geen vervangingen / aanpassingen die opgenomen zijn in meerjarige onderhouds- en renovatieplannen (welke direct ten laste van de exploitatie worden gebracht). Onder overige materiële vaste activa wordt onder meer software verantwoord.
Materiele vaste activa met economisch nut worden alleen geactiveerd indien de verkrijgingsprijs minimaal € 250.000 bedraagt en de verwachte gebruiksduur 5 of meer jaar bedraagt. Deze grenzen zijn ingesteld overeenkomstig de aanbeveling A-35 van de commissie BBV, tevens verwoord in de notitie kapitaalgoederen van de commissie BBV en dragen bij aan de praktische uitvoerbaarheid. De kosten van deze activa die onder deze grenzen vallen worden direct ten laste van de exploitatie gebracht.
De onder lid 8 genoemde vaste activa met een meerjarig maatschappelijk nut worden direct ten laste van de exploitatie gebracht. De toelichting op artikel 59 lid 4 BBV geeft ook aan dat dergelijke activa kunnen worden geactiveerd, maar dat dit niet de voorkeur geniet. Deze activa genereren geen inkomsten en brengen bij verkoop geen geld op. Er kan hierbij gedacht worden aan zaken als waterwegen, waterbouwkundige werken, permanente terreinwerken, wegen, bruggen, viaducten, tunnels en verkeerslichtinstallaties. Slechts bij uitzondering mogen dergelijke investeringen worden geactiveerd indien anders de investering door de provincie niet kan worden uitgevoerd wegens onvoldoende dekkingsmiddelen in een jaar. Voor het activeren van investeringen in de openbare ruimte met maatschappelijk nut is een specifiek besluit van provinciale staten nodig (lid 9).
Dit artikel is opgenomen als samenvatting voor de te hanteren uitgangspunten bij het opstellen van de jaarrekening.
De overige voorraden van lid 1 betreffen geen voorraden die mogelijk verhandeld worden (zoals bij gronden), maar betreffen voorraden gebruiksgoederen.
Lid 3 geeft regels voor de bepaling van de hoogte van de voorziening voor oninbare vorderingen.
Dit artikel bepaalt dat provinciale staten besluiten over de aanwending van reserves. Voor voorzieningen is dit niet aan de orde, aangezien voorzieningen een verplichtend karakter hebben.
Bij voorzieningen op netto contante waarde wordt op basis van een wettelijke verplichting jaarlijks een toevoeging gedaan, intern genoemd een inflatietoevoeging.
Dit artikel geeft de uitgangspunten voor de berekening van kostprijzen. De begroting en jaarstukken zijn exclusief de compensabele BTW. Voor heffingen is echter in de Provinciewet bepaald dat BTW wel meegenomen mag worden in de kostprijsberekening, omdat de provincie deze kosten wel heeft, ook al wordt de BTW gecompenseerd.
Artikel 225 Provinciewet stelt hierbij echter randvoorwaarden aan de hoogte van de meeste tarieven en heffingen. De heffingen mogen niet het bedrag van de geraamde kostprijs te boven gaan.
De financierings- en treasuryfunctie zijn een belangrijk onderdeel van het middelenbeheer. Gezien de operationele kwetsbaarheid van deze functie bevat artikel 216 lid 2c van de Provinciewet het expliciete voorschrift dat deze verordening een bepaling over de financieringsfunctie bevat, waarmee de regels in acht worden genomen die zijn vastgelegd in de Wet financiering decentrale overheden (Wet FIDO) en de regelgeving die op deze Wet FIDO is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving).
Dit artikel geeft de kaders voor de inrichting van de administraties van de provincie. In hoofdlijnen wordt aangegeven welke gegevens moeten worden vastgelegd en aan welke eisen de vastgelegde gegevens moeten voldoen. Deze verordening regelt niet - inherent aan het dualisme - de regels en activiteiten die daarvoor in de uitvoering nodig zijn. Dat is een taak van gedeputeerde staten, die dit vast moeten leggen in een nadere uitwerking voor de aansturing van de ambtelijke organisatie.
Gedeputeerde staten zorgen voor de jaarlijkse interne toetsing van de getrouwheid en rechtmatigheid van de informatieverstrekking en van de beheershandelingen. Dit artikel regelt niet de onderzoeken van gedeputeerde staten naar de doelmatigheid en doeltreffendheid van het gevoerde bestuur. Regels voor deze onderzoeken zijn opgenomen in de verordening artikel 217a Provinciewet.
De maatregelen tot herstel worden genomen bij afwijkingen van materiele aard, aansluitend op de toleranties zoals zijn vastgelegd in het normen-en toetsingskader rechtmatigheid, behorend bij de controleverordening ex artikel 217 PW.
Hierin is aangegeven dat gedeputeerde staten hiervoor zorgdraagt. Van belang is om in de bestaande of bij de actualisatie van verordeningen, regelingen, etc. bepalingen opnemen die het misbruik en oneigenlijk gebruik van regelingen en eigendommen voorkomt, waarmee ook invulling wordt gegeven aan de Wet BIBOB.
In dit artikel worden uitgangspunten voor de inrichting van de financiële organisatie gegeven, waaraan gedeputeerde staten bij het stellen van regels voor de ambtelijke organisatie invulling moeten geven. De uitgangspunten vormen kaders voor gedeputeerde staten waaraan zij zich moeten houden. Onderdelen hiervan zijn voor:
Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 januari 2009, betreffende het begrotingsjaar 2009. Bij het opstellen van de begroting 2009 zal hiermee al rekening worden gehouden.
De jaarrekening 2008 wordt opgesteld overeenkomstig de uitgangspunten bij de begroting 2008 op basis van de Financiële verordening Provincie Zeeland 2004.
Door de herziening van de financiële verordening hebben de "Spelregels begrotingsuitvoering" vastgesteld door provinciale staten op 19 december 2003 (FEZ-88) geen toegevoegde waarde meer, aangezien de bepalingen in deze verordening zijn opgenomen. De betreffende spelregels kunnen dan ook worden ingetrokken.