Organisatie | Weesp |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeente Weesp 2020 |
Citeertitel | Beleidsregels Wmo 2020, gemeente Weesp |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | algemeen |
Eigen onderwerp | |
Externe bijlagen | Beleidsplan Bescherming & Opvang 2017-2020 Landelijke toegankelijkheid MO |
Geen
N.v.t.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
20-02-2020 | 01-01-2020 | Nieuwe regeling | 10-12-2019 | Z.172895 |
Deze beleidsregels liggen in het verlengde van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) en de Wmo-verordening van de gemeente Weesp. Het college van burgemeester en wethouders heeft deze beleidsregels vastgesteld op 10 december 2019 op grond van artikel 4:81 van de Awb.
In de Wmo 2015 staat een zorgvuldige toegangsprocedure centraal. Het gaat er om de ondersteuningsvraag van de klant, zijn behoeften en de gewenste resultaten helder te krijgen en om te achterhalen wat iemand op eigen kracht en met informele hulp kan doen om zijn zelfredzaamheid en participatie te handhaven of te verbeteren. In aanvulling hierop wordt gekeken of algemene voorzieningen beschikbaar zijn of dat (daarnaast) een maatwerkvoorziening nodig is.
We stellen de behoefte van de inwoner centraal, we bieden maatwerk en kijken samen met de inwoner welk resultaat hij of zij wil bereiken. Hierbij maken we zoveel mogelijk gebruik van de eigen kracht van de inwoner en zijn of haar netwerk. Daarbij streven we naar zoveel mogelijk eigen regie voor de inwoner. Er is een ruime keuze tussen de verschillende gecontracteerde aanbieders, maar een persoonsgebonden budget is ook mogelijk. Onze manier van indiceren en beschikken biedt de inwoner flexibiliteit en mogelijkheden om het beschikbare budget naar eigen inzicht in te delen.
Deze beleidsregels hebben als doel om de uitkomsten van het onderzoek zoals bedoeld in artikel 2.3.2 van de wet, te objectiveren. Tegelijkertijd bieden de beleidsregels ruimte tot maatwerk. Dat betekent automatisch dat gelijke gevallen leiden tot een gelijke uitkomst en dat ongelijke gevallen leiden tot een ongelijke uitkomst.
Op basis van het onderzoek kan blijken dat een inwoner van Weesp ondersteuning nodig heeft van de gemeente. In dat geval kan een maatwerkvoorziening worden ingezet. Welke maatwerkvoorziening wordt ingezet, hangt af van het resultaat dat inwoner en gemeente wensen te behalen. Bij het verstrekken van maatwerkvoorzieningen geldt dat de gemeente toetst of de voorziening duurzaam, passend en proportioneel is. Een maatwerkvoorziening eindigt wanneer er opzettelijk onjuiste of onvolledige informatie is verstrekt, danwel misbruik of oneigenlijk gebruik wordt gemaakt van het budget.
Het belangrijkste resultaat waar de maatwerkvoorziening Hulp bij het Huishouden voor kan worden ingezet is ‘een schoon en leefbaar huis’. Een schoon en leefbaar huis betekent dat het huis niet vervuilt, dat gezondheidsrisico’s worden voorkomen en dat periodiek wordt schoongemaakt om zo een algemeen aanvaardbaar basisniveau van schoon te realiseren. Dit betekent dat de belanghebbende gebruik moet kunnen maken van een schone woonkamer, als slaapvertrek in gebruik zijnde ruimtes (inclusief schoon beddengoed), de keuken, sanitaire ruimtes en gang/trap, hierna aangeduid als de noodzakelijke ruimtes. De genoemde ruimtes dienen met enige regelmaat te worden schoongemaakt. Een schoon huis wil niet zeggen dat alle vertrekken wekelijks schoongemaakt moeten worden. Een leefbaar huis staat voor opgeruimd en functioneel, bijvoorbeeld om vallen te voorkomen. Het te bereiken resultaat ‘een schoon en leefbaar huis’ beperkt zich tot de binnenkant van het huis.
Naast een schoon en leefbaar huis kan Hulp bij het Huishouden ook worden ingezet voor enkele andere resultaten, deze resultaten worden in paragraaf 3.2. benoemd.
Indien er beperkingen zijn in het voeren van het huishouden, komt de inwoner mogelijk in aanmerking voor de maatwerkvoorziening Hulp bij het Huishouden. De resultaten die bij deze maatwerkvoorziening horen zijn:
zelfstandig wonen in een schoon en leefbaar huis: onder een schoon en leefbaar huis wordt verstaan dat de woning schoon moet zijn volgens algemeen gebruikelijke hygiënische normen. Iedereen die in de woning woont, moet gebruik kunnen maken van een schone huiskamer, een schoon slaapvertrek, schoon beddengoed, een schone keuken, een schone douche, toilet en gang. Leefbaar staat ook voor opgeruimd en functioneel. Aangezien het om maatwerk gaat, wordt er aan de hand van een normeringskader bekeken wat dat per cliënt betekent. En vastgesteld met het aantal minuten per week. Er wordt van u verwacht dat u het huis zo inricht dat het schoon-maken efficiënt kan gebeuren.
Hulp bij het Huishouden kan worden ingezet om een of meer van deze resultaten te behalen.
Een indicatie voor Hulp bij het Huishouden wordt afgegeven in de vorm van een voorziening in natura of een persoonsgebonden budget per vier weken. De klant heeft daarmee de mogelijkheid flexibele afspraken te maken met de aanbieder over de inzet van de voorziening of het budget binnen vier weken.
De (hoogte van de) indicatie voor de maatwerkvoorziening Hulp bij het Huishouden wordt bepaald aan de hand van de gegevens uit het onderzoek. De volgende factoren worden in elk geval onderzocht en zijn van invloed op de indicatie:
Op basis van de persoonlijke situatie van de inwoner stelt de consulent van de gemeente een indicatie op maat vast. Om tot een objectief oordeel te komen wordt gebruik gemaakt van normtijden per deeltaak (zie 3.9).
Er wordt geen maatwerkvoorziening getroffen wanneer er sprake is van gebruikelijke hulp. In deze paragraaf wordt toegelicht wanneer er sprake is van gebruikelijke hulp.
Dit is het geval wanneer een huisgenoot aanwezig is die in staat kan worden geacht het huishoudelijk werk over te nemen. Of iemand inwonend is en behoort tot de leefeenheid, wordt naar de concrete feitelijke situatie beoordeeld.
Er wordt van zowel volwassen als jonge huisgenoten een bijdrage verlangd in het huishouden. Hierbij dient echter wel rekening te worden gehouden met de ontwikkelingsfase van kinderen.
Voor gezonde jonge huisgenoten geldt:
In de definitie van gebruikelijke hulp wordt geen onderscheid gemaakt op basis van sekse, religie, cultuur, gezinssamenstelling, de wijze van inkomensverwerving, drukke werkzaamheden, lange werkweken of persoonlijke opvattingen over het verrichten van huishoudelijke taken. Ook redenen als 'niet gewend zijn om' of 'geen huishoudelijke werk willen en/of kunnen verrichten’ leiden niet tot hulp uit hoofde van de Wmo 2015. In die situaties kan een tijdelijke indicatie afgegeven worden voor het aanleren hiervan. De taak wordt dan niet overgenomen, maar via instructies gestuurd.
Toch heeft de gemeente de mogelijkheid om, ondanks de aanwezigheid van huisgenoten, een maatwerkvoorziening toe te kennen. Dit is het geval wanneer aanwezige huisgenoten om aanwijsbare redenen niet, of onvoldoende, gebruikelijke hulp kunnen leveren. Ook dreigende overbelasting van een mantelzorger kan een reden zijn om Hulp bij het Huishouden te verstrekken.
De aanwezigheid van particuliere hulp kan worden gezien als een vorm van eigen kracht. Wel moet worden meegewogen of de ‘gebruikelijk aanwezige’ schoonmaak voldoende toereikend is, vanuit Wmo-maatstaven gezien. Hulp bij het Huishouden vanuit de Wmo 2015 kan immers meer inhouden dan alleen schoonmaak en heeft ook een signalerende functie. Daarnaast kan het doel hiervan ook zijn het samen opwerken met de klant of het ondersteunen bij de organisatie van het huishouden.
De gemeente zal daarom steeds moeten onderzoeken en een afweging moeten maken of particuliere schoonmaakhulp voldoende is of dat inzet van Hulp bij het Huishouden vanuit de Wmo 2015 (ter aanvulling) noodzakelijk is. Van de klant wordt verwacht dat deze inzage geeft in de werkzaamheden van de particuliere hulp.
Indien een inwoner een beroep wil doen op de Wmo 2015 voor Hulp bij het Huishouden en nog geen gebruik maakt van een particuliere schoonmaakhulp, kan particuliere hulp niet gezien worden als gebruikelijke hulp. Wel kan de inwoner worden gewezen op de mogelijkheid van particuliere hulp. Het staat de inwoner echter vrij om te kiezen voor ondersteuning vanuit de Wmo.
Voor het bepalen van de normtijden voor Hulp bij het Huishouden is gebruik gemaakt van de richtlijnen die het CIZ in 2006 heeft vastgesteld. Als gevolg van de uitspraken van de Centrale Raad van Beroep van 18 mei 2016 zijn de richtlijnen in het najaar van 2016 getoetst aan het onafhankelijke onderzoek dat KPMG in opdracht van de gemeente Utrecht heeft uitgevoerd. Het resultaat hiervan is verwerkt in deze beleidsregels.
Indicaties worden per 4 weken afgegeven in combinatie met het daarvoor gestelde budget. Hierdoor kan de inwoner samen met zorgaanbieder de taken over de tijd verdelen. De gemeente ziet erop toe dat Hulp bij het Huishouden duurzaam, passend en proportioneel wordt ingezet. Vanuit deze gedachte worden voor het frequente schoonmaakwerk alleen de ‘noodzakelijke ruimtes’ meegenomen in de indicatie. De noodzakelijke ruimtes zijn ruimtes die schoon moeten zijn om het zelfstandig wonen en participeren van de inwoner te kunnen realiseren. Indien er overige ruimtes aanwezig zijn, wordt voor deze ruimten in totaal maximaal 20 minuten per 4 weken gerekend om vervuiling te voorkomen. De omvang van de overige ruimtes kan vanuit de visie van de gemeente niet leiden tot een hogere indicatie, omdat de inwoner een eigen verantwoordelijkheid draagt om in een geschikt huis te wonen.
Wanneer cliënt overlijdt en een huisgenoot die beperkingen heeft achterblijft, wordt de Hulp bij het Huishouden gedurende maximaal twee maanden voortgezet op naam van de achterblijvende partner. De partner ontvangt een beschikking waarin dit beschreven staat. In deze beschikking staat ook wanneer de indicatie eindigt of wanneer de herindicatie plaatsvindt.
In vakantiewoningen, tweede woningen, hotels/pensions en in geval van kamerhuur wordt in beginsel geen Hulp bij het Huishouden verstrekt, tenzij men beschikt over een gedoogbeschikking, men permanent in de woning verblijft en daar ingeschreven staat in de BRP. Aangezien een vakantie doorgaans van korte duur is, is sprake van uitstelbare taken of kan schoonmaak bij de verhuurder worden ingekocht.
De gemeente bekijkt met de inwoner wat de inwoner, met hulp van het netwerk, zelf kan en wat vanuit de Wmo 2015 aangevuld moet worden. Op basis van het onderzoek wordt bepaald welke deeltaken vanuit de Wmo 2015 moeten worden gecompenseerd. Aan de hand van onderstaande tabel wordt de normering en het budget per vier weken bepaald.
De gemeente kan extra tijd indiceren, indien er sprake is van specifieke aandoeningen. Deze aandoeningen kunnen om twee redenen leiden tot een hogere indicatie:
De extra noodzakelijke schoonmaak dient een medische oorzaak te hebben, welke aantoonbaar is aan de hand van een verklaring van een behandelend arts of een medisch advies.
Onderstaande tabel laat zien wat de richttijden en frequenties zijn per deeltaak. De gemeente Weesp gebruikt deze richttijden om tot een objectiveerbare indicatie te komen. Op basis van het onderzoek wordt bepaald welke deeltaken vanuit de Wmo 2015 moeten worden gecompenseerd, de frequentie waarin deze moeten worden uitgevoerd en wat de tijdsinzet per deeltaak is. Aan de hand hiervan wordt het budget per vier weken bepaald.
De boodschappendienst is als algemene voorziening beschikbaar voor de meeste inwoners. Indien nodig kan de hulp helpen bij de bestelling | ||||
Kindverzorging wordt vanuit de Wmo 2015 toegekend indien de ouder(s) als gevolg van een beperking door een acute situatie tijdelijk niet in staat zijn de verzorging en/of opvang van hun gezonde kinderen uit te voeren. Hieruit volgt dat een voorzienbare gebeurtenis geen reden kan zijn om Hulp bij het Huishouden vanuit de Wmo 2015 toe te kennen. De indicatie voor kindverzorging wordt op maat vastgesteld.
De gemeente heeft geen compensatieplicht daar waar het gaat om het toekennen van huishoudelijke hulp of het overnemen van taken in het geval van de verzorging van huisdieren, met uitzondering van een SOHO- of hulphond.
Zichzelf kunnen verplaatsen is essentieel bij zelfredzaamheid en participatie.
Wij onderscheiden de volgende rolstoelvoorzieningen:
Met aanpassingen wordt bedoeld; extra onderdelen die niet standaard op een rolstoel zitten (zoals comfort beensteunen of een werkblad), maar wel noodzakelijk zijn voor de cliënt. Accessoires zoals een boodschappenmand en een extra spiegel zijn doorgaans niet noodzakelijk, maar wenselijk en worden daarom niet vergoed. Voor rolstoelen geldt dat voor kortdurend gebruik een beroep kan worden gedaan op de uitleenservice of de rolstoel- en scootmobielpool. Bewoners van een instelling kunnen voor een rolstoel beroep doen op de Wet langdurige zorg (Wlz).
Het betreft een geldbedrag als tegemoetkoming in de kosten van de aanschaf en het onderhoud van een, door de persoon met beperkingen zelf te bepalen, sportvoorziening of aanpassing op een sportvoorziening. Een sportvoorziening is speciaal bestemd voor een tak van sport. Voor een niet-elektrisch aangedreven sportvoorziening wordt het bedrag (maximaal € 2.660,00) in beginsel verstrekt voor een periode van drie jaar, voor een elektrische aangedreven sport-voorziening wordt het bedrag (maximaal € 5.320,00) in beginsel verstrekt voor een periode van zes jaar. De gemeente vraag hiervoor offertes op bij regionaal gecontracteerde leveranciers van hulpmiddelen. De verstrekking is bedoeld voor structurele sportbeoefening in verenigingsverband.
Sportbeoefening is voor de aanvrager onmogelijk zonder sportvoorziening, als gevolg van aantoonbare beperkingen. Zowel rolstoelgebruikers, als personen die normaliter niet op het gebruik van een rolstoel zijn aangewezen maar voor sportbeoefening, als personen die vanwege hun beperkingen een sportvoorziening of een aanpassing op een sportvoorziening nodig hebben, kunnen voor een financiële tegemoetkoming in de meerkosten sportvoorziening in aanmerking komen.
De aanvrager moet in staat zijn tot deelname aan een tak van sport en dit in de praktijk ook doen op structurele basis. Voor incidentele sportbeoefening, zoals een ski-vakantie, wordt geen vergoeding verstrekt. Omdat het te behalen resultaat op maatschappelijke participatie is gericht wordt de vergoeding alleen verstrekt voor sporten in verenigingsverband. De persoon met beperkingen moet daarom lid zijn van een sportvereniging. De basis van de verstrekking zijn de meerkosten van de sportvoorziening of de aanpassing van de sportvoorziening ten opzichte van een soortgelijke sportvoorziening voor een persoon zonder beperkingen. Wanneer belang-hebbende binnen de periode waarvoor het bedrag is toegekend een nieuwe aanvraag voor een zelfde voorziening indient, waarbij de bestaande voorziening niet meer adequaat is, wordt een financiële tegemoetkoming in de meerkosten verleend naar rato van de inmiddels verstreken tijd.
Om langer zelfstandig te kunnen blijven wonen in de eigen leefomgeving zijn er tegenwoordig veel voorzieningen die dit mogelijk maken. In deze paragraaf staat een toelichting op verschillende soorten woonvoorzieningen en een aantal begrippen die bij de beoordeling van de noodzaak van een voorziening en in de jurisprudentie over dit onderwerp een rol spelen.
Wij onderscheiden de volgende woonvoorzieningen:
Voor kortdurend gebruik (maximaal 6 maanden) zijn losse woonvoorzieningen te leen via de uitleendepot van thuiszorgaanbieders of hulpmiddelenleveranciers. Voordelen van losse voorzieningen zijn: snel in te zetten, soms voordeliger, vaak voor meerdere doeleinden te gebruiken (bijvoorbeeld: een douchestoel is ook te gebruiken om aan de wastafel te zitten of om op te zitten bij het aankleden) en ze kunnen meegenomen worden in het geval van verhuizing. Losse voorzieningen zijn daarom veelal voorliggend op bouwkundige woonvoorzieningen. Een losse tillift is bijvoorbeeld te verkiezen boven een plafondlift.
Voor alle Wmo-hulpmiddelen, zoals opgenomen in het aanbestedingsdocument Wmo-hulpmiddelen van de Regio Gooi en Vechtstreek, geldt het uitgangspunt dat deze in bruikleen worden verstrekt. Voor de relatief goedkope hulpmiddelen, waarvan de kosten van transport en reiniging voor herverstrekking niet opwegen tegen de kosten van verstrekking van een nieuw hulpmiddel, geldt dat deze in eigendom worden verstrekt.
4.3. Algemeen gebruikelijke woonvoorzieningen
Een aantal woonvoorzieningen zijn algemeen gebruikelijk en vallen daarom onder de eigen verantwoordelijkheid van de burgers. Zo zijn er voorzieningen waarin wordt voorzien door middel van het serviceabonnement van een woningbouwvereniging. Daarnaast zijn er ook voorzieningen die gebruikt worden door mensen zonder beperking en breed verkrijgbaar zijn, o.a. in bouwmarkten. Wat algemeen gebruikelijk is en tot iemands eigen verantwoordelijkheid kan worden gerekend moet ook gerelateerd worden aan de beperking, de leeftijd, de woonwens en de woonsituatie van iemand. Verwacht mag worden dat mensen tijdig maatregelen treffen om de woning te kunnen blijven gebruiken, ook al worden ze ouder of neemt de beperking toe, bijvoorbeeld door adequate vervanging van het sanitair of, bij het leggen van nieuwe vloeren, door het verwijderen van drempels. Wat algemeen gebruikelijk is, is ook aan maatschappelijke ontwikkelingen onderhevig en kan in de loop der jaren veranderen.
In ieder geval wordt als algemeen gebruikelijk beschouwd:
Tijdens het onderzoek wordt, in volgorde, het volgende afgewogen:
Als de voorziening jonger is dan 20 jaar wordt de situatie per geval beoordeeld. De gemeente hanteert afschrijvingstermijnen op basis van de in de sociale woningbouwsector gebruikelijke methode. Voor de keuken en badkamer geldt een afschrijvingstermijn van 15 tot 20 jaar. Vergoeding zal naar rato plaatsvinden.
Bovenstaande termijnen gelden voor zowel woningen in eigendom, als huurwoningen. Mocht een verhuurder bij een oudere voorziening niet een deel van de kosten op zich willen nemen, op basis van binnen de woningbouwverenigingen bestaand beleid op dit punt, dan wordt met de verhuurder in overleg getreden en wordt geprobeerd tot een maatwerkoplossing te komen.
4.4. Normaal gebruik van de woning
Uit jurisprudentie blijkt dat een woningaanpassing als doel heeft normaal gebruik van de woning mogelijk te maken. Onder normaal gebruik wordt verstaan dat de elementaire woonfuncties mogelijk moeten zijn: slapen, lichaamsreiniging, toiletgang, het bereiden en consumeren van voedsel en het zich verplaatsen in de woning. Voor kinderen komt daarbij het veilig kunnen spelen in de woning. Er worden geen hobby- of studeerruimtes aangepast of bereikbaar gemaakt, omdat het hier geen elementaire woonfuncties betreft. Ook worden geen aanpassingen vergoed voor voorzieningen met een therapeutisch doel, zoals dialyseruimte en therapeutisch baden.
Wanneer de cliënt in een Wlz-instelling woont kan één woning waar hij regelmatig op bezoek komt (bijvoorbeeld van ouders) bezoekbaar gemaakt worden. Bezoekbaar houdt in dat de cliënt toegang tot de woning, één verblijfsruimte (bijvoorbeeld de woonkamer) en het toilet heeft. Er worden geen aanpassingen vergoed om logeren mogelijk te maken.
4.6. Woningaanpassingen in gemeenschappelijke ruimte
Een tegemoetkoming voor het aanpassen van gemeenschappelijke ruimten (bijvoorbeeld de aanleg van een hellingbaan vanaf de openbare weg naar de toegang van het woongebouw) wordt alleen dan verstrekt als de persoon met beperkingen de toegang tot de woonruimte uitsluitend vanuit de gemeenschappelijke ruimte kan bereiken na het realiseren van deze aanpassing. De gemeenschappelijke ruimten betreffen voornamelijk entrees, trapportalen, galerijen en portieken van woongebouwen. Het aanpassen van een gemeenschappelijke recreatieruimte wordt niet gecompenseerd.
Voor gemeenschappelijke ruimten van een flat of wooncomplex zijn er de volgende middelen om de algemene toegang toegankelijk te maken voor cliënten met een mobiliteitsbeperking:
Uitgangspunt voor toekenning van (één van) deze voorzieningen is dezelfde als bij de afweging aanpassen/verhuizen (zie § 4.7.).
Bij het overbruggen van hoogteverschillen bij het betreden van de woning en bij het verplaatsen binnenshuis kan het installeren van een of meer trapliften een adequate oplossing zijn. Bij plaatsing van trapliften in gemeenschappelijke trapportalen moet worden voldaan aan de eisen van de brandveiligheid zoals die door het college van burgemeester en wethouders zijn vastgesteld.
Wanneer sprake is van aantoonbare beperkingen ten gevolge van COPD, astma of allergie (zolang de allergie niet voortvloeit uit de aard van de gebruikte materialen in de woning of de bouwtechnische staat van de woning), waardoor vervanging van vloerbedekking of gordijnen noodzakelijk is, kan hiervoor (onder voorwaarden) een maatwerkvoorziening of een persoonsgebonden budget worden verstrekt. In het geval de cliënt kiest voor zorg in natura, regelt de consulent samen met de cliënt dat de betreffende materialen worden vervangen. Hierbij wordt uitgegaan van de goedkoopst adequate voorziening. In het geval de cliënt kiest voor een pgb, wordt een eenmalig pgb aangeboden ter hoogte van de kosten die de gemeente zou hebben indien woningsanering in natura (bijvoorbeeld het aanschaffen en leggen van laminaat) zou worden toegekend.
Toelichting: het opheffen van allergene factoren of andere problemen die hun oorzaak vinden in de aard van de in de woning gebruikte materialen valt niet onder de werking van de Wmo-verordening. Ook wordt geen woonvoorziening verstrekt als de klachten die de cliënt ervaart voortvloeien uit overgevoeligheid voor deze materialen. Een uitzondering hierop is mogelijk als er sprake is van niet voorziene onverwacht optredende meerkosten waarvoor de cliënt geen geld heeft kunnen reserveren. Een voorbeeld hiervan is dat uit een medisch onderzoek plotseling blijkt dat de cliënt allergisch is voor huisstofmijt waardoor zijn woning gesaneerd moet worden.
Beperkingen die het gevolg zijn van achterstallig onderhoud zoals bijvoorbeeld vocht en tocht komen in principe ook niet in aanmerking voor een maatwerkvoorziening. De woningeigenaar is verplicht het grotere onderhoud uit te voeren.
4.8. Grote woningaanpassingen versus verhuizen
In de oude Wmo kende men het verhuisprimaat. Dat wilde zeggen dat de woning alleen werd aangepast wanneer verhuizen naar een geschikte woning niet mogelijk of niet de goedkoopst adequate oplossing was. Het verhuisprimaat werd opgelegd wanneer woningaanpassingen boven een bepaald normbedrag uitkwamen. Dit om te voorkomen dat de gemeente voor onbeheersbare kosten kwam te staan. In de nieuwe Wmo wordt de nadruk voor alle soorten aanvragen gelegd bij het onderzoek naar de persoonskenmerken, de sociale omgeving en de mate waarin de aanvrager de noodzaak tot hulp of voorzieningen had kunnen voorzien. Als uiteindelijk een maatwerkvoorziening nodig is (dat kunnen woningaanpassingen zijn) wordt wel - onveranderd - de goedkoopst adequate voorziening verstrekt. Bij met name grote woning-aanpassingen wordt dus nog steeds de afweging gemaakt of dit de goedkoopst adequate oplossing is. Bij het maken van deze afweging wordt een aantal onderwerpen in hun samenhang bekeken:
Als geadviseerd wordt om te verhuizen kan eventueel – indien nodig – ondersteuning worden geboden bij het vinden van geschikte woonruimte. Deze mogelijkheden tot ondersteuning zijn zeer beperkt omdat de gemeente geen invloed heeft op de woningmarkt, maar kunnen bestaan uit plaatsing op de lijst voor vrijkomende rolstoelwoningen of hulp door een cliëntenondersteuner bij het zoeken op WoningNet of Funda.
Uit de criteria voor een maatwerkvoorziening in de verordening blijkt dat de cliënt alleen voor een maatwerkvoorziening in aanmerking komt als de noodzaak tot ondersteuning redelijkerwijs niet vermijdbaar was, de voorziening niet voorzienbaar was of van cliënt niet verwacht kon worden dat hij maatregelen getroffen zou hebben die de hulpvraag overbodig hadden gemaakt. Dit betekent bijvoorbeeld dat wanneer men verhuist naar een woning waarvan bij verhuizing duidelijk is dat deze niet geschikt is voor de cliënt of zijn huisgenoten men niet in aanmerking komt voor woningaanpassingen.
Een Nederlander verhuist in zijn leven gemiddeld 7 keer, bijvoorbeeld bij het verlaten van het ouderlijk huis, groter wonen i.v.m. gezinsuitbreiding, kleiner gaan wonen als de kinderen uit huis zijn etc. Een verhuizing die samenhangt met een levensfase (bijvoorbeeld ouder worden en kleiner en gelijkvloers willen gaan wonen) is voorzienbaar. Deze verhuizingen worden als algemeen gebruikelijk beschouwd. Hiervoor heeft men geld kunnen reserveren en wordt niet tegemoet gekomen in de verhuiskosten. Wanneer sprake is van een dusdanig laag inkomen dat geld reserveren niet of slechts in beperkte mate mogelijk is, kan een beroep worden gedaan op de bijzondere bijstand. Als men ten gevolge van plotseling opgetreden beperkingen onvoorzien met een verhuizing wordt geconfronteerd dan kan mogelijk wel tegemoet gekomen worden in de verhuiskosten.
Jurisprudentie geeft aan dat geen verhuiskostenvergoeding meer mag worden verstrekt. In plaats daarvan heeft cliënt de keuze uit zorg in natura of een pgb. In het geval van zorg in natura, regelt de consulent samen met de cliënt een verhuisbedrijf voor cliënt. Hierbij wordt uitgegaan van de goedkoopst adequate voorziening. In het geval cliënt kiest voor een pgb, wordt een eenmalig pgb aangeboden ter hoogte van de kosten die de gemeente zou hebben indien verhuizing in natura (het inschakelen van een verhuisbedrijf) zou worden toegekend. In beide gevallen geldt een vergoeding van maximaal € 2.500,-.
Om aanspraak te kunnen maken op de zorg in natura of het pgb voor verhuizing, dient de cliënt binnen zes maanden een andere woning te betrekken. De cliënt dient zelf te zoeken naar geschikte woonruimte. Een cliëntondersteuner kan hierbij, indien nodig, ondersteuning bieden. Aangepaste woningen onder de huurtoeslaggrens worden door corporaties leeg gemeld bij de gemeente. De gemeente beoordeelt wie er wacht op een aangepaste woning en voor wie de woning (bijvoorbeeld gezien het aantal kamers) geschikt zou zijn.
Tenslotte kan een maatwerkvoorziening of pgb voor verhuizen worden toegekend wanneer de cliënt een aangepaste woning, op verzoek van de gemeente verlaat. Het betreft situaties waarbij de persoon voor wie de woning was aangepast is verhuisd naar een Wlz-instelling of wanneer een partner is overleden waarvoor de aangepaste woning noodzakelijk was.
In uitzonderlijke situaties kan een maatwerkvoorziening of pgb voor verhuizen worden geboden voor tijdelijke dubbele woonlasten (maximaal 3 maanden), bijvoorbeeld wanneer cliënt gedurende de uitvoering van de woningaanpassing niet in de eigen woning kan wonen.
De voorzieningen of diensten moeten langdurig noodzakelijk zijn, ter ondersteuning bij beperkingen. Dat wil allereerst zeggen dat er een noodzaak voor ondersteuning moet zijn. Er moet worden vastgesteld dat er sprake is van beperkingen waardoor cliënt niet kan deelnemen aan het leven van alle dag. Hierbij speelt de beoordeling van de Wmo-consulent of de medisch adviseur een belangrijke rol om te bepalen of voorzieningen medisch noodzakelijk zijn of dat deze juist antirevaliderend werken. Bij de beoordeling wordt tevens uitsluitsel gegeven over de vraag of er sprake is van een langdurige noodzaak. Onder ‘langdurig’ wordt over het algemeen langer dan 6 maanden verstaan of dat het een blijvende situatie betreft. Onder een ‘blijvende situatie’ wordt ook de terminale levensfase verstaan. Voor Hulp bij het Huishouden en Begeleiding kan het ook om een kortere periode gaan, bijvoorbeeld na ontslag uit het ziekenhuis. Waar precies de grens ligt tussen kortdurend en langdurig is per situatie anders. Als de verwachting is dat cliënt na enige tijd zonder de benodigde hulpmiddelen of aanpassingen kan functioneren, dan mag van een kortdurende medische noodzaak worden uitgegaan. Bij een wisselend ziektebeeld, waarbij verbetering in de toestand opgevolgd wordt door periodes van terugval, kan uitgegaan worden van een langdurige medische noodzaak.
De Wmo heeft tot doel om cliënten te laten participeren in de samenleving. Vervoer speelt hierbij een belangrijke rol. Wanneer een cliënt problemen ervaart op het gebied van vervoer wordt onderzocht of en welke beperkingen cliënt heeft en wat de vervoersbehoefte is. Er wordt bekeken in hoeverre men zelf in de vervoersbehoefte kan voorzien (bijvoorbeeld: heeft cliënt een auto of een brommer), hulp kan inschakelen van het eigen netwerk (bijvoorbeeld: kan cliënt meerijden met de buurvouw naar de kaartclub of kan een familielid uit Groningen naar cliënt toekomen in plaats van daar naar toe te reizen), gebruik kan maken van een algemene voorziening of dat een individuele voorziening noodzakelijk is. Om beperkingen en vervoersbehoefte inzichtelijk te maken onderscheiden we drie soorten afstanden:
Bij deze afstanden is geen absolute grens aan te geven. Wat de ene persoon bijvoorbeeld een normale fietsafstand vindt is voor de ander een afstand om met de auto of het openbaar vervoer te gaan. Daarom wordt individueel onderzocht worden op welke afstanden men beperkingen ondervindt en hoe deze het beste op te lossen zijn.
Uit jurisprudentie blijkt dat, om te kunnen participeren, de cliënt de mogelijkheden moet hebben om jaarlijks lokaal en regionaal (tot zo’n 15 tot 20 km afstand vanaf de woning van cliënt) 1500 tot 2000 km moet kunnen reizen. Alle buitenregionale vervoersdoelen vallen buiten de reikwijdte van de Wmo. Hiervoor is Valys door de wetgever aangewezen. Om Valys aan te vragen moet cliënt kunnen aantonen dat hij een indicatie heeft voor een Wmo-vervoersvoorziening.
De regiotaxi is een collectief vervoerssysteem met (rolstoel)busjes en taxi’s dat vervoer van deur tot deur biedt voor mensen met een beperking. Cliënt kan een loophulpmiddel, rolstoel of scootmobiel meenemen in het vervoer. Ook kan een medereiziger of een begeleider meereizen. Volgens jurisprudentie kan cliënt als hij om welke reden dan ook niet gebruik kan maken van het openbaar vervoer (bv. vanwege een te grote afstand tot een bushalte of treinstation of vanwege te grote drukte in het openbaar vervoer), in aanmerking komen voor een collectieve vervoersvoorziening.
5.2. Collectief vervoer versus individueel vervoer
Het toekennen van collectief vervoer is in veel gevallen een goedkoper alternatief dan bijvoorbeeld een individuele vervoerskostenvergoeding voor het gebruik van de (eigen) auto of (rolstoel)taxi. Wanneer uit het onderzoek blijkt dat het collectief vervoer de goedkoopst compenserende voorziening is voor een cliënt, dan kan in beginsel een vervoerspas voor het collectief vervoer worden toegekend. Echter zal in die gevallen waarbij een cliënt een pgb wenst, ook de mogelijkheid om te kiezen voor een pgb moeten worden aangeboden. In dat geval wordt een pgb aangeboden ter hoogte van de kosten die de gemeente zou hebben indien collectief vervoer in natura (bijvoorbeeld een vervoerspas) zou worden toegekend.
De mogelijkheid bestaat om het collectief vervoer uit te breiden met de volgende meeropties:
Dit wordt in de beschikking aangegeven, waardoor de chauffeur hier rekening mee kan houden.
Tevens wordt beoordeeld of er sprake is van meerkosten ten opzichte van de periode voordat de beperkingen ontstonden. Als dat niet het geval is wordt geen vergoeding verstrekt omdat de kosten dan algemeen gebruikelijk zijn.
Niet alle vervoersdoeleinden vallen onder de Wmo 2015. Dit is in de volgende situaties het geval:
Voor vervoer naar dagbesteding (die geïndiceerd is op grond van de Wmo) kan een beroep worden gedaan op de Wmo. Er wordt dan beoordeeld of de aanvrager zelf of met behulp van zijn sociale omgeving in staat is om naar de dagbesteding te reizen. Als dat niet het geval is wordt in samenspraak met de aanbieder van de dagbesteding vervoer georganiseerd. Hiervoor is een eigen bijdrage verschuldigd.
5.4. Vervoersmiddelen voor mensen met een beperking
Er is een breed scala aan vervoersmiddelen voor mensen met een beperking, dat tegenwoordig niet alleen via bedrijven voor revalidatietechniek maar ook steeds meer rechtstreeks aan cliënten wordt aangeboden. Hierdoor zijn deze voorzieningen toegankelijker geworden, mensen kunnen zelf kiezen hoeveel geld ze er aan willen besteden. Steeds meer van deze voorzieningen worden als algemeen gebruikelijk beschouwd en komen dus niet meer voor vergoeding in aanmerking. Een goed advies over waar op te letten bij aanschaf en wijzen op de mogelijkheden van rijles e.d. kan dan nog steeds wel een taak van de gemeente zijn. Een aantal veel gevraagde vervoermiddelen wordt hieronder nader toegelicht.
Dit betreft bijvoorbeeld de driewielfiets, een duofiets die speciaal ontworpen en bestemd is voor mensen met een beperking en alleen bij gespecialiseerde bedrijven wordt verkocht. Een fiets met lage instap (merknaam: Tavara), fiets met hulpmotor of elektrische fiets zijn niet speciaal ontworpen voor mensen met een beperking en worden in de reguliere handel verkocht. Daarom worden deze als algemeen gebruikelijk beschouwd, ook al zijn de aanschafkosten hoger dan van een normale fiets. Uitzondering hierop is de e-bike voor kinderen, voor kinderen is een fiets met hulpmotor niet algemeen gebruikelijk.
Een scootmobiel is bedoeld voor vervoer op de korte en middellange afstanden en kan worden gebruikt als aanvulling op het collectief vervoer. Aangezien scootmobielen in toenemende mate ook in de reguliere handel worden verkocht is de verwachting dat deze op termijn als algemeen gebruikelijk worden beschouwd. Een deel van de scootmobielgebruikers maakt niet dagelijks of zelfs minder dan wekelijks of alleen in de zomermaanden gebruik van de scootmobiel. Voor hen is een scootmobiel een dure voorziening, temeer omdat er vaak ook aanpassingen moeten worden uitgevoerd om dit voertuig met accu’s vorst en vochtvrij te stallen. In die gevallen kan het lenen van een scootmobiel uit de scootmobielpool een goede oplossing zijn.
Een gesloten buitenwagen is een overdekt voertuig dat niet harder dan 45 km rijdt en waarvoor aparte (verkeers)regels gelden. Canta is een bekend merk dat daarom ook wel als soortnaam wordt gebruikt. De gesloten buitenwagen dient onderscheiden te worden van de brommobiel, die eveneens niet harder dan 45 km rijdt maar waarvoor geen aparte verkeersregels gelden. De brommobiel is niet specifiek voor gehandicapten bedoeld en wordt als algemeen gebruikelijk beschouwd. Een gesloten buitenwagen wordt door de aanvrager vaak als gewenste oplossing voor het vervoersprobleem beschouwd maar is meestal niet de goedkoopst adequate oplossing. Alleen als (bv. op basis van medisch advies) is vastgesteld dat geen van de hiervoor genoemde voorzieningen voldoet, wordt een gesloten buitenwagen overwogen.
Als een cliënt zonder autoaanpassingen geen gebruik kan maken van zijn auto en het collectief vervoer niet voldoet, kunnen autoaanpassingen worden vergoed. Bij autoaanpassingen wordt beoordeeld of het specifiek voor mensen met een beperking bedoelde voorzieningen betreft die meer kosten dan gebruikelijke autoaanpassingen (dus geen stuurbekrachtiging of cruise controle). In de Wmo wordt uitgegaan van een levensduur van de aanpassingen van minimaal 10 jaar. Na deze termijn kunnen opnieuw aanpassingen worden verstrekt, uiteraard rekening houdend met de persoonskenmerken van de aanvrager op dat moment. Bij verstrekking van autoaanpassingen is het daarom redelijk om van de aanvrager te verlangen dat hij aantoont dat de aan te passen auto de investering nog waard is (dus naar verwachting nog minimaal 10 jaar mee kan).
De cliënt is zelf verantwoordelijk voor vervoer van en naar de instelling voor kortdurend verblijf. Hij kan hiervoor gebruik maken van eigen vervoer of van hulp uit het eigen netwerk. Wanneer de cliënt beperkingen heeft op het gebied van vervoer is hij doorgaans in het bezit van een pasje voor de regiotaxi, waarmee hij zich naar de instelling kan vervoeren. Kortdurend verblijf kent anders dan school of dagbesteding geen exacte starttijden, zodat gebruik van een collectief vervoerssysteem als de regiotaxi (eventueel met begeleider) een geschikte oplossing biedt.
6.1. Omvang begeleiding individueel
De omvang van de indicatie (het aantal uren) is gebaseerd op de optelsom van de duur van de betreffende activiteiten. Dus: welke activiteiten zijn nodig, hoeveel tijd kosten deze activiteiten, hoe vaak per week en zijn de activiteiten planbaar of niet planbaar of is er ook vaak toezicht nodig? Deze indicatie is maatwerk.
De omvang van de indicatie is afhankelijk van:
de mogelijkheden van de specifieke dagbestedingsgroep (bij het werken in groepen is groepsdynamiek essentieel. Hiermee dient rekening gehouden te worden om de voorziening effectief te laten zijn. Aangezien gemeente indiceert en de hulp effectueert (als een soort CIZ en zorgkantoor in één) wordt ook dit element bij de indicatie betrokken.
Per jaar kunnen, aanvullend op de eventueel al bestaande indicatie kortdurend verblijf, maximaal 20 etmalen kortdurend verblijf geïndiceerd worden, waarmee de mantelzorger of de cliënt zelf, op vakantie kan. Dit is het minimum aantal wettelijke vakantiedagen per jaar bij een dienstverband van 40 uur per week.
7. Regels voor een persoonsgebonden budget (pgb) bij een maatwerkvoorziening
7.1. Bekwaamheid van de aanvrager
Is een cliënt voldoende in staat om de aan een pgb verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren?
Dit kan eventueel worden getest met de zelftest van Per Saldo: http://www.pgb-test.nl (gebaseerd op een nieuw “Kader voor toetsen van pgb-vaardigheid”, samengesteld door Vereniging Nederlandse Gemeenten, Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, Zorgverzekeraars Nederland en Per Saldo, 26 augustus 2019). Of is hiervoor voldoende hulp uit het sociale netwerk of van een curator, bewindvoerder, mentor of gemachtigde? Deze persoon mag niet de zorgaanbieder zijn en geen betalingen ontvangen voor bemiddeling of administratie. Iemand moet zelf zorgaanbieders vinden, zorgovereenkomsten afsluiten, de rol van opdrachtgever/werkgever op zich nemen, zorgen voor vervanging bij ziekte, etc. Bij twijfel aan de vaardigheid kun je de cliënt het voordeel van de twijfel geven en een korte indicatie afgeven. Daarna beoordeel je nogmaals of iemand pgb-vaardig is. Wijs erop dat er een eigen bijdrage betaald moet worden aan het CAK (dit zit niet in het pgb-bedrag en mag daar ook niet uit worden betaald) en dat alle zorgovereenkomsten aan de belasting worden doorgegeven.
Kan een cliënt motiveren waarom een pgb beter passend is dan ZIN?
Het is wettelijk bepaald dat de cliënt de keuze voor een pgb goed moet kunnen motiveren. Enkele argumenten voor het inzetten van een pgb zijn een specifieke sociale, culturele of religieuze achtergrond of de wens om een specifieke hulpverlener in te zetten. Een ander argument kan zijn dat iemand bijvoorbeeld al een paar jaar iemand inhuurde via een pgb en deze persoon graag wil aanhouden.
Is de ondersteuning van goede kwaliteit en draagt deze bij aan het beoogde resultaat?
De kwaliteit moet onderwerp van gesprek zijn bij het keukentafelgesprek. De ondersteuning moet in ieder geval veilig, doeltreffend, doelmatig en cliëntgericht zijn. De uiteindelijke verantwoordelijkheid hiervoor ligt bij de budgethouder, maar de consulent/medewerker moet wel kijken of hier geen vreemde voorstellen worden gedaan (bijvoorbeeld groepsbegeleiding door een familielid) en moet de budgethouder wijzen op zijn verantwoordelijkheden. De doelen en resultaten worden vastgelegd in het onderzoeksverslag.
In de Wmo 2015 is de verplichting opgenomen dat gemeenten pgb’s uitbetalen in de vorm van trekkingsrecht. Dit houdt in dat de gemeente het pgb niet op de bankrekening van de budgethouder stort, maar op rekening van de SVB. De budgethouder laat via declaraties of facturen aan de SVB weten hoeveel uren hulp zijn geleverd en de SVB zorgt vervolgens voor de uitbetaling aan de zorgverlener. De niet bestede pgb-bedragen worden door de SVB na afloop van de verantwoordingsperiode terugbetaald aan de gemeente.
Een uitzondering wordt gemaakt voor de eenmalige pgb’s, zoals voor een hulpmiddel of voorziening. Deze worden op basis van een geaccepteerde offerte rechtstreeks overgemaakt naar de budgethouder. De budgethouder moet binnen 6 maanden de voorziening aanschaffen en middels een factuur verantwoorden.
De uitvoeringskosten van de SVB worden niet doorberekend aan de budgethouder.
7.4. Kwaliteit van dienstverlening
In de Wmo heeft de aanvrager zelf de regie over de kwaliteit van de zorg die hij met zijn pgb contracteert. Daarmee krijgt hij de verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van de geleverde ondersteuning en kan hij deze zo nodig bijsturen. Hiermee kan dus vooraf getoetst worden of de veiligheid, doeltreffendheid en cliëntgerichtheid van de ondersteuning geleverd kan worden.
De kwaliteitseisen die gelden voor de ingekochte ondersteuning in natura kunnen niet 1 op 1 toegepast worden op het pgb. Bij het beoordelen van de kwaliteit weegt mee of diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen in redelijkheid geschikt zijn voor het doel waarvoor het pgb wordt verstrekt. De aanvrager kan dit inzichtelijk maken in het persoonlijk plan. In dit plan geeft de aanvrager aan:
7.7. Pgb voor Hulp bij het Huishouden
Voor Hulp bij het Huishouden geldt aanvullend dat de toekenning eindigt:
als de budgethouder aangeeft geen pgb meer te willen ontvangen en eventueel kiest voor een verstrekking in natura. In dat geval blijft het recht op Hulp bij het Huishouden (bij ongewijzigde omstandigheden) bestaan, maar wijzigt de vorm en krijgt cliënt een nieuwe beschikking. Cliënt kan één keer per jaar wisselen tussen het pgb en verstrekking in natura.
7.8. Pgb bij rolstoelen, losse woonvoorzieningen en vervoersvoorzieningen
Wanneer cliënt kiest voor een pgb krijgt hij na indicatie bij de beschikking een Programma van Eisen (PvE) waar de voorziening aan moet voldoen. De cliënt kan op basis van dit programma van eisen zelf de voorziening aanschaffen.
Als cliënt een andere voorziening wil, kan hij daarvoor kiezen onder de voorwaarde dat de voorziening geen (andere) belemmeringen oproept. De voorziening die de cliënt aanschaft moet wel de beperking op hetzelfde niveau compenseren als in het programma van eisen wordt gesteld en niet slechts een deel van het probleem oplossen.
De voorziening in de vorm van pgb wordt toegekend voor een periode van 7 jaar (tenzij anders beschreven in de beschikking). Als de voorziening tussentijds niet blijkt te voldoen en er geen sprake is van veranderde omstandigheden, kan geen beroep worden gedaan op een vervangende voorziening.
De situatie van de cliënt kan verslechteren. Als wordt verwacht dat deze (langzaam) achteruit gaat, wordt dit ook opgenomen in het PvE. Indien nodig dient cliënt mee te werken aan een medisch onderzoek of een passing.
Na ontvangst van de beschikking heeft cliënt 6 maanden de tijd om de voorziening aan te schaffen en een factuur in te dienen. De Wmo-consulent neemt na ca. vier maanden contact op met cliënt om te vragen of het lukt om een voorziening aan te schaffen. Als het nodig is dan krijgt cliënt de mogelijkheid om alsnog naar natura over te stappen.
Het pgb-bedrag voor voorzieningen dient in beginsel toereikend en vergelijkbaar te zijn met de naturavoorziening. De bedragen zijn afgeleid van de bedragen die gelden voor de naturavoorzieningen, zonder daarbij voor de gemeente geldende kortingen. De kosten van de individuele afgestemde aanpassingen worden op grond van de offerte van de hulpmiddelenleverancier vastgesteld. Als de naturaverstrekking een tweedehands voorziening betreft, wordt de kostprijs daarop gebaseerd, met een looptijd gelijk aan de verkorte termijn waarop de zaak technisch is afgeschreven. In de beschikking wordt een bedrag opgenomen voor verzekering en onderhoud en reparaties. De hoogte van het pgb-bedrag en de voorwaarden voor de verantwoording zijn opgenomen in de beschikking. Een aanvraag voor een pgb kan geweigerd worden voor zover de kosten van het pgb hoger zijn dan de kosten van de maatwerkvoorziening. Als het door de cliënt beoogde hulpmiddel duurder is dan de goedkoopst vergelijkbare voorziening in natura, betekent het niet dat het pgb om die reden geheel geweigerd kan worden. Cliënten kunnen zelf bijbetalen wanneer het tarief van de door hen gewenste voorziening duurder is. Het pgb kan dan alleen geweigerd worden voor dat gedeelte dat duurder is dan de goedkoopst, vergelijkbare voorziening in natura. Dit kan zich bijvoorbeeld voordoen doordat de gemeente vanwege inkoopvoordelen maatwerkvoorzieningen al snel goedkoper kan leveren dan wanneer iemand zelf ondersteuning inkoopt met een pgb.
Voor vervoer van en naar dagbesteding door het eigen sociale netwerk wordt geen pgb toegekend. In uitzonderlijke gevallen kan hiervan uiteraard worden afgeweken. In dat geval kan een kilometervergoeding worden toegekend van € 0,19 per kilometer. Voor vervoer van en naar dagbesteding op grond van de Wmo wordt alleen een pgb toegekend in combinatie met een indicatie voor dagbesteding in de vorm van een pgb. Immers: bij een indicatie voor dagbesteding in natura wordt het vervoer door de aanbieder georganiseerd indien nodig.
Omzetting pgb in voorziening in natura
Een omzetting van het pgb in een voorziening in natura is niet meer mogelijk nadat het pgb reeds is besteed aan een voorziening. De cliënt moet dan ten minste 7 jaar wachten met het doen van een nieuwe aanvraag. Een voorziening of een pgb voor een voorziening wordt immers maar per 7 jaar verstrekt.
Het vrij besteedbaar bedrag is geen onderdeel meer van het pgb. Dit betekent dat alle uitgaven uit het pgb moeten worden verantwoord. Op deze wijze worden cliënten met een pgb en cliënten met zorg in natura op gelijke wijze behandeld. Cliënten die zorg in natura ontvangen hebben ook niet de beschikking over een vrij besteedbaar bedrag.
8. Regels voor bijdrage voor maatwerkvoorzieningen
De wet maakt onderscheid tussen de bijdragen in de kosten van algemene voorzieningen en maatwerkvoorzieningen. De bijdragen in de kosten van algemene voorzieningen mag de gemeente bepalen en dit mag kostendekkend zijn. De bijdragen in de kosten van maatwerkvoorzieningen zijn gelimiteerd tot een bedrag gelijk aan de kostprijs van de voorziening.
8.1. Eigen bijdrage maatwerkvoorzieningen
Voor alle maatwerkvoorzieningen, behalve beschermd wonen/maatschappelijke opvang, rolstoelen, de Wmo-regiotaxi en voorzieningen voor kinderen (behalve woningaanpassingen) verstrekt vanuit de Wmo, kan een eigen bijdrage opgelegd worden. Het gaat om de volgende categorieën/voorzieningen:
Wettelijk is geregeld dat het CAK (Centraal Administratie Kantoor) de eigen bijdrage vaststelt, oplegt en int. De maximale eigen bijdrage is € 19,- per maand, uitgezonderd niet-AOW gerechtigde meerpersoonshuishoudens, zij betalen geen eigen bijdrage. Vervolgens vindt afdracht aan de gemeente plaats.
8.2. De duur van de eigen bijdrage
Een eigen bijdrage voor een maatwerkvoorziening mag nooit de kostprijs van de voorziening te boven gaan. Wordt een voorziening (in eigendom of in bruikleen) verstrekt, dan geldt de termijn maximaal conform de afschrijvingsperiode. In het geval van doorlopende dienstverlening, zoals Hulp bij het Huishouden of begeleiding, loopt het heffen van de eigen bijdrage door zo lang als de voorziening wordt gebruikt.
Om de afschrijvingsperiode te bepalen, wordt onderstaande tabel gebruikt:
9. Toegang Beschermd Wonen en Maatschappelijke Opvang
In tegenstelling tot andere vormen van Wmo-ondersteuning, is in de wet bepaald dat voor beschermd wonen en maatschappelijke opvang geldt dat mensen zich in alle gemeenten in Nederland kunnen melden als zij aanspraak willen maken op beschermd wonen en opvang. De financiële middelen hiervoor zijn over de centrumgemeenten verdeeld.
De VNG heeft een handreiking én een convenant opgesteld om de landelijke toegankelijkheid van beschermd wonen te waarborgen. De uitvoering en middelen van beschermd wonen zijn belegd bij de centrumgemeenten. Alle centrumgemeenten hebben daarom het convenant ondertekend en daarmee aangegeven te werken volgens de handreiking van de VNG. In de regio Gooi en Vechtstreek is er echter voor gekozen om de uitvoering én financiële verantwoordelijkheid voor beschermd wonen bij de regiogemeenten te beleggen en niet alleen bij centrumgemeente Hilversum. Daarom heeft de regio Gooi en Vechtstreek de landelijke handreiking “Landelijke toegankelijkheid Beschermd Wonen” aangepast aan de situatie in regio Gooi en Vechtstreek. Alle gemeenten in de regio werken volgens de beleidsregels die in deze handreiking staan.
De handreiking Landelijke toegankelijkheid Beschermd wonen van de Regio Gooi en Vechtstreek maakte al integraal onderdeel uit van de beleidsregels Wmo 2018 en dus vanaf nu ook van de beleidsregels Wmo 2019.
Daarnaast is commissie Zorg, Jeugd en Onderwijs van de Vereniging Nederlandse Gmeeenten (VNG) op 14 februari 2019 akkoord gegaan met het maken van afspraken tussen alle gemeenten over de manier waarop zij samen verantwoordelijkheid voor de landelijke toegankelijkheid van maatschappelijke opvang nemen. Deze afspraken staan vastgelegd in een door de VNG in overleg met gemeenten opgestelde convenant, die tevens als bijlage bij deze “Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeente Weesp 2020” is gevoegd. Door vast te stellen dat deze beleidsregels onderdeel zijn van dit beleid zijn ook de model-beleidsregels uit het convenant ‘Landelijke Toegankelijkheid Maatschappelijke Opvang’ geldend beleid.
Deze regeling kan worden aangehaald als: Beleidsregels Wmo 2020, gemeente Weesp.
Ingangsdatum en overgangsrecht
Deze regeling gaat in op 1 januari 2020 en is van toepassing op aanvragen die op of na 1 januari 2020 worden ingediend. De voor 1 januari 2020 ingediende aanvragen worden op de tot dan toe gevolgde uitvoeringspraktijk afgehandeld. Ten aanzien van bezwaar- en (hoger) beroepschriften blijft de oude uitvoeringspraktijk van voor 1 januari 2020 van kracht, tenzij het om bezwaar- en (hoger) beroepschriften gaat, die op een aanvraag vanaf 1 januari 2020 betrekking hebben.