Organisatie | Roermond |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Beleidsregel van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Roermond houdende regels omtrent herziening, terugvordering en verhaal gemeentelijke uitkeringen (Beleidsregel herziening, terugvordering en verhaal gemeentelijke uitkeringen 2020) |
Citeertitel | Beleidsregel herziening, terugvordering en verhaal gemeentelijke uitkeringen 2020 |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Deze regeling vervangt de Beleidsregel herziening, terugvordering en verhaal gemeentelijke uitkeringen 2017.
Deze regeling bevat de vroegst mogelijke datum van inwerkingtreding.
Onbekend
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
26-02-2020 | nieuwe regeling | 04-02-2020 |
Hoofdstuk 2 Bevoegdheid om te herzien of in te trekken
Het college vordert de kosten van bijstand terug volgens hoofdstuk 6.4 van de PW of hoofdstuk 2, paragraaf 5 van de IOAW of IOAZ en het Bbz.
Hoofdstuk 5 Bevoegdheid tot verhaal
Het college verhaalt de kosten van bijstand volgens de regels van hoofdstuk 6.5 PW. Verhaal is mogelijk:
op de persoon die van de bijstandsgerechtigde een schenking kreeg of krijgt. Dit kan alleen als met die schenking ook rekening zou zijn gehouden bij het toekennen van bijstand. Dit gebeurt niet als de belanghebbende op het moment van de schenking nog niet kon weten dat hij bijstand nodig zou hebben (artikel 62f onderdeel a PW);
Anders dan wat staat in artikel 12, legt het college geen verhaalsbedrag op als het op te leggen bedrag lager is dan € 100,- per maand of € 1.200,- per jaar.
Het college gebruikt bij de maatstaven het Rapport alimentatienormen van de NVvR of Tremanormen (artikel 62a PW). Hiervoor wordt de netto berekening gebruikt.
Artikel 17 Geen splitsing verhaalsbedrag
Het bedrag dat wordt gevraagd voor de (ex-)partner en de kinderen tot 18 jaar is het hele voor verhaal te gebruiken bedrag.
Verhaal in rechte volgens artikel 62h PW gebeurt alleen als het op te leggen bedrag hoger is dan € 100,- per maand of € 1.200,- per jaar.
Aldus besloten in de vergadering van het college van burgemeester en wethouders d.d. 4 februari 2020.
Burgemeester en wethouders van Roermond,
De secretaris, mr. drs. J.J.Th.L. Geraedts
De burgemeester, M.J.D. Donders – de Leest
Toelichting Beleidsregel herziening, terugvordering en verhaal gemeentelijke uitkeringen 2020
Artikel 1Omschrijving van de begrippen
Begrippen die in de Participatiewet (PW) staan, betekenen in deze beleidsregel hetzelfde als in de wet. Een paar begrippen die niet in de PW zelf staan, zijn in deze beleidsregel uitgelegd.
Het begrip ‘verwijtbare vordering’ vraagt uitleg. In de PW is er een verschil tussen fraudevorderingen en vorderingen waarbij geen fraude is. In de PW staat dat fraudevorderingen zoveel mogelijk moeten worden terugbetaald. De regels over wijtschelding voor fraudevorderingen staan in artikel 58 lid 7van de PW. De gemeente mag geen beleid maken om hierin anders te beslissen.
Voor de terugvordering en kwijtschelding van de andere vorderingen mag het college zelf beleid maken. In het beleid wordt verschil gemaakt tussen ‘verwijtbare vorderingen’ en ‘niet verwijtbare vorderingen’. De regels hierover staan in artikel 6 en 7.
Bij verwijtbare vorderingen gaat het bijvoorbeeld om terug te vorderen voorschotten of leenbijstand. In deze situaties heeft de belanghebbende iets niet gedaan wat hij wel had moeten doen. Bij leenbijstand is er een betalingsafspraak gemaakt die de belanghebbende niet nakomt. Bij voorschotten meldt de belanghebbende zich voor een bijstandsuitkering, krijgt een voorschot op de betaling en laat daarna niets meer van zich horen.
Als laatste gaat het bij verwijtbare vorderingen over vorderingen die ontstaan volgens het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004. Bijvoorbeeld als de ondernemer de gemaakte afspraken niet nakomt.
Bij alle bovenstaande situaties is het de schuld van belanghebbende dat de vordering is ontstaan en geldt een strenger kwijtscheldingsbeleid.
Het college gaat uit van de regels van artikel 54 lid 3 PW. Een uitzondering hierop is het tweede lid.
Het recht op bijstand wordt herzien als wel recht op bijstand bestond, maar deze te hoog of te laag was vastgesteld. Het recht op bijstand wordt ingetrokken als er geen recht blijkt te bestaan op bijstand over een periode dat wel bijstand is gegeven.
Voor het vaststellen van de periode gaan we uit van het van het jaar waarover de herziening gaat en niet van het jaar waarin we het besluit nemen.
In dit artikel staat dat de gemeente gebruik maakt van de mogelijkheid om ten onrechte verstrekte bijstand terug te vorderen.
De te veel betaalde bijstand wordt bruto teruggevorderd, dus met belasting en premies.
Netto terugvorderen kan alleen als de belanghebbende de hele bijstand terugbetaalt in hetzelfde jaar dat hij te veel uitkering kreeg. Bij de belastingaangifte kan belanghebbende een bruto terugbetaling als ‘negatief inkomen’ opgeven. Dit leidt tot een teruggave van belastingen.
In een aantal situaties is terugvordering van te veel afgedragen belastingen en premies niet mogelijk. Vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep geeft aan dat het college niet bruto maar netto moet terugvorderen, als:
Als de vordering gaat over bijstand die in het lopende kalenderjaar werd betaald, kan de belanghebbende tot en met 31 december van dat jaar de bijstand netto terugbetalen.
Kan de terugbetaling in het huidige kalenderjaar niet? Bijvoorbeeld als de vordering over een eerder kalenderjaar gaat. Dan moet de belanghebbende de (rest)schuld bruto terugbetalen. De terugvordering is netto als het college niet op tijd heeft gereageerd. Bijvoorbeeld wanneer er door de gemeente te laat een besluit wordt genomen. Hierdoor kan de belanghebbende buiten zijn schuld de bijstand niet netto kan terug betalen.
Artikel 5Tijdelijk stopzetten van de verplichting terug te betalen bij schuldregelingen
In dit artikel staat onder welke voorwaarden het college bij een bijstandsschuld meewerkt aan een schuldregeling. Vanaf het moment dat de belanghebbende het contract voor een schuldregeling ondertekent, stopt tijdelijk de betaling aan onze vordering. Vanaf dat moment wordt elke maand een bedrag gereserveerd voor de schuldregeling om de vordering (voor een deel) terug te betalen.
Vorderingen als gevolg van uitkeringsfraude mag het college niet meenemen in een schuldregeling.
Artikel 6Niet verwijtbare vorderingen
In het eerste lid staat dat één keer per kalenderjaar niet wordt teruggevorderd als het ontstaan van de vordering niet komt door de belanghebbende zelf. Voorwaarde is dat de schuld lager is dan € 75,- netto. Het kalenderjaar is het jaar waarover de vordering gaat en niet het jaar waarin het college het terugvorderingsbesluit neemt. Deze omschrijving is hetzelfde als artikel 2 lid 2, dat gaat over de herziening van de bijstand bij bedragen lager dan € 75,-.
De restschuld, zoals staat in het tweede lid, is het totaalbedrag van álle openstaande vorderingen die de belanghebbende nog niet terugbetaalde.
Om een belanghebbende aan te moedigen te betalen, een kans op financiële verbetering te geven en/of kosten voor de uitvoering door het college te verminderen, biedt het derde lid van dit artikel een mogelijkheid voor kwijtschelding. Belanghebbende hoeft de restschuld niet meer terug te betalen als 75% van de oorspronkelijke vordering is afgelost. Belanghebbende moet hier zelf om vragen. Dit betekent wel dat het college de belanghebbende actief over deze mogelijkheid moet informeren.
Kwijtschelding volgens lid 4 speelt onder andere bij belanghebbenden die met onbekende bestemming zijn vertrokken. Vooraf moeten alle mogelijke en passende incasso mogelijkheden zijn ingezet. De periode van 60 maanden start op de 14e dag nadat de aanmaning is verstuurd.
Als de bijstandsgerechtigde gaat werken en de bijstand hierdoor stopt, kan hij soms met terugwerkende kracht recht hebben op een heffingskorting van de Belastingdienst. Dit zijn de (inkomensafhankelijke) combinatiekorting en de heffingskorting minstverdienende partner. Volgens artikel 58 lid 2 onder f PW kan het college deze heffingskortingen terugvorderen als de belanghebbende eerder in dat jaar een bijstandsuitkering kreeg.
In lid 5 staat dat het college in deze situaties niet terugvordert omdat er een stimulerende werking moet uitgaan van het accepteren van betaald werk en dat het niet te wensen is dat hierdoor een terugvordering ontstaat.
In lid 6 staat dat het college niet terugvordert als de belanghebbende die de pensioengerechtigde leeftijd bereikt via de Belastingdienst een ouderenkorting kan krijgen. Het college vordert deze ouderenkorting niet terug omdat pas aan het einde van jaar duidelijk wordt hoe hoog deze is en ook omdat het lage bedragen zijn.
Artikel 7Verwijtbare vorderingen
Verwijtbare vorderingen zijn vorderingen die ontstaan door schuld van de belanghebbende maar waarbij geen sprake is van fraude:
Tot slot gaat het bij verwijtbare vorderinge’ om de vordering die ontstaat in het Bbz. Voordat een Bbz uitkering wordt teruggevorderd, wordt eerst geprobeerd een betalingsafspraak te maken. Hiervoor staan regels in het Bbz. Als de belanghebbende niet meewerkt aan een betalingsafspraak, wordt de vordering verwijtbaar.
In deze situaties wordt door gedrag van de belanghebbende misbruik gemaakt van overheidsgeld. Dit mag nooit lonen. Daarom staat in dit artikel dat kwijtschelding niet kan bij dit soort verwijtbare vorderingen.
In lid 2 staat dat kwijtschelding kan als de verwijtbare vordering lager is dan € 75,- én oninbaar is. Voorbeelden van oninbaar zijn: als de persoon die moet terugbetalen nergens meer te vinden is (VOW) of voor erg lange tijd in de gevangenis zit.
Tot slot staat in lid 3 dat kwijtschelding kan als, ondanks alle moeite, 5 jaar niets aan de vordering is terugbetaald. De omschrijving van lid 3 is hetzelfde als die van artikel 6 lid 4 van deze beleidsregel.
Wanneer een belanghebbende een eigen woning of woonboot heeft, wordt de bijstand meestal als krediethypotheek of pandrecht gegeven. Dit zijn vormen van geldleningen. Bij het verkopen of nalaten van deze goederen, zorgt het college er voor dat de geldlening wordt terugbetaald. Kwijtschelding is dan niet mogelijk.
Ook als de vordering ontstaat doordat artikel 58 lid 2 onder f PW aan de uitkering werd verbonden, is kwijtschelding niet mogelijk. Voorbeelden hiervan zijn:
Wanneer het geld wordt betaald, kan met de bijstandsuitkering worden verrekend. Hierbij past geen kwijtschelding. In lid e staat dat geen kwijtschelding mogelijk is bij dwangincasso volgens artikel 10 van deze beleidsregel.
De regel van het college is dat het hele terug te betalen bedrag in één keer wordt teruggevorderd. De belanghebbende moet binnen 6 weken na de datum van het besluit het hele bedrag terugbetalen, tenzij in het besluit een latere datum staat genoemd. Dit staat in artikel 4:87 Awb.
Anders dan in lid 1, moet de schuld op zijn laatst op de eerste dag van de tweede maand die volgt op het versturen van het besluit zijn betaald. Hierbij moet ook rekening worden gehouden met de periode van 6 weken.
Is er tussen het versturen van het besluit om terug te vorderen en de eerste dag van de tweede maand die hierop volgt, geen periode van minimaal 6 weken? Dan schuift de datum waarbinnen moet zijn betaald één maand op.
In lid 9 staat dat het maandelijks terug te betalen bedrag tussendoor niet verandert als de belanghebbende zich houdt aan de afspraak om terug te betalen. Dit geeft duidelijkheid en zekerheid aan het college als schuldeiser, maar ook aan de cliënt. Wanneer het nakomen van de afspraak niet lukt, kan de belanghebbende het college vragen om een nieuwe afspraak te maken, zodat het bedrag in maandelijkse periodes wordt terugbetaald.
Het college kijkt bij het maken van een betalingsregeling naar de beslagvrije voet. Om deze te kunnen vaststellen, moeten de schuldenaar stukken inleveren.
Maakt het college samen met de cliënt een afspraak om te betalen? Dan wordt gezocht naar een balans tussen de persoonlijke en financiële situatie van de belanghebbende en het belang van het college dat de schuld wordt terugbetaald. Als het college met de cliënt in gesprek gaat, wordt de kans groter dat deze een betalingsregeling afsluit en zich daar ook aan houdt. Het college is voorstander van het maken van een betalingsafspraak in samenspraak met de belanghebbende.
Het komt ook voor dat belanghebbende niet wil terugbetalen en ook geen betalingsafspraak wil maken. Dan is het belangrijk dat er tóch wordt teruggevorderd. In lid 6 en lid 7 van dit artikel is dit verder uitgewerkt. Er zijn twee situaties:
Belanghebbende krijgt een uitkering van de gemeente (lid 6):
Volgens artikel 60 lid 3 en art 60a Participatiewet mag het college de vordering direct verrekenen met de bijstandsuitkering van de eigen of een andere gemeente.
Werkt de belanghebbende niet mee aan het maken van een betalingsafspraak? Levert hij geen of niet de juiste stukken in om de beslagvrije voet te kunnen bepalen? Dan is de aflossing 5% van zijn bijstandsnorm per maand.
Voor vorderingen die zijn ontstaan in het Bbz geldt een andere regeling. Binnen deze wet bestaan uitgebreide mogelijkheden tot het maken van betalingsafspraken. Voordat binnen het Bbz wordt teruggevorderd, wordt eerst geprobeerd om een betalingsafspraak te maken. Werkt een belanghebbende niet mee aan zo’n afspraak? Dan moet de vordering in één keer worden terugbetaald. Een betaling in maandelijkse periodes is dan niet meer mogelijk. Hetzelfde geldt als de belanghebbende zich niet houdt aan de verplichtingen die horen bij het bedrijfskrediet. Als de belanghebbende de vordering daarna niet in één keer terugbetaalt, gaat het college over tot dwanginvordering zoals staat in artikel 10 onder c van deze beleidsregel.
Volgens artikel 60 lid 3 PW kan het college de vordering verrekenen met bijstand die het college nog aan de belanghebbende moet betalen. De vordering moet dan zijn ontstaan door een herziening/intrekking of zijn ontstaan bij het einde van de uitkering. Het nog niet betaalde vakantiegeld kan dus worden gebruikt om de vordering af te lossen. Hiervoor is geen toestemming van de belanghebbende nodig.
Er kan alleen worden verrekend als beslag op de uitkering mogelijk is (dus niet bij bijvoorbeeld bijzondere bijstand). Verrekening gaat vóór beslag door een derde.
Belanghebbende die geen uitkering van de gemeente Roermond krijgt, moet elke maand een afgesproken bedrag aan het college overmaken. Als hij dit niet doet, kan (vereenvoudigd) derdenbeslag worden gelegd op loon of uitkering. Het beslag gebeurt volgens de regels van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De hoogte van de beslagvrije voet wordt volgens artikel 475d en g Rv vastgesteld. De gemeente moet de beslagvrije voet onderzoeken.
Is derdenbeslag niet mogelijk en geeft de belanghebbende ook geen informatie over zijn situatie? Dan schakelt het college een deurwaarder in. Bij een onbekende verblijfplaats heeft dit geen zin. Bij beslag op een (on)roerend goed kan het college de gerechtsdeurwaarder inschakelen.
Bij de terugvordering van bedrijfskredieten volgens het Bbz is incasso door verrekening met de uitkering, beslag op loon of een andere uitkering meestal niet mogelijk. Meestal gaan de belanghebbenden namelijk door met hun bedrijf. Om in deze situaties de vordering te kunnen innen, moet het college conservatoir beslag leggen, zodat de invordering veilig wordt gesteld. Daarna kan beslag via een deurwaarder worden gelegd.
De wettelijke rente wordt berekend vanaf de 14e dag na de verzending van de laatste aanmaning. Het kan gebeuren dat een belanghebbende pas na een aanmaning betaalt. Komt belanghebbende na verloop van tijd opnieuw zijn verplichting om terug te betalen niet na? Dan start een nieuw proces van aanmaning. Als dit uiteindelijk leidt tot beslag, wordt de wettelijke rente berekend vanaf de laatste verstuurde aanmaning.
Verhaal van bijstand is een bevoegdheid van de gemeente en is mogelijk in drie situaties:
Een kind dat veel geld heeft of krijgt en nog geen 18 jaar is, kan in sommige situaties worden aangesproken op de onderhoudsplicht tegenover zijn ouder of ouders.
In de PW staan verschillende manieren om kosten van bijstand te verhalen. Het college gebruikt de regels over verhaal in zich voordoende situaties en volgens de afspraken in deze beleidsregel. Dit past binnen de financiële verantwoordelijkheid van de gemeente.
In artikel 62 van de PW staat beschreven hoe kan worden verhaald op de (ex)echtgenoot en/of de minderjarige kinderen.
Bij getrouwden hoeft de echtscheiding nog niet te zijn uitgesproken. Tijdens het huwelijk is er namelijk een onderlinge onderhoudsplicht, dus ook tijdens het proces vóór de echtscheiding. Wanneer de echtscheiding is ingeschreven in de Registers van de Burgerlijke Stand, wordt verder verhaald volgens artikel 62 aanhef en onderdeel b.
Deze bepalingen gelden ook voor verhaal van kinderen tot 18 jaar binnen het gezin van de bijstandsgerechtigde.
De te verhalen bijstand is alleen de bruto algemene bijstand. Bijzondere bijstand en leenbijstand worden dus niet verhaald op de onderhoudsplichtige.
Volgens de wet duurt de onderhoudsplicht naar de ex-echtgenoot maximaal 12 jaar. Deze periode begint op de datum dat de echtscheiding in BRP is ingeschreven. Deze maximale duur geldt voor echtscheidingen die ná 1 juli 1994 zijn ingeschreven. In bijzondere situaties kan de rechtbank, op verzoek deze periode verlengen. Dit komt bijna nooit voor. Oudere echtscheidingen stammen nog uit het oude Burgerlijk Wetboek, waarbij er geen maximale periode was aan de onderhoudsplicht. In die situaties moet de onderhoudsplichtige, de rechtbank vragen om beëindiging van zijn onderhoudsplicht. Dit is in het algemeen na 15 jaar na de echtscheiding.
Ook kent het Burgerlijk Wetboek nog een bepaling, waarbij het gaat over huwelijken die korter duurden dan 5 jaar en waaruit geen kinderen werden geboren. Dan is de periode van de onderhoudsplicht tegenover de eerdere echtgenoot niet langer dan de duur van het huwelijk.
De alimentatie wordt vaak geregeld via een echtscheidingsconvenant of alimentatie-overeenkomst. Een convenant is een overeenkomst, zoals staat in artikel 1:159 BW. Hierin spreken de (ex-) echtgenoten samen af welk bedrag aan alimentatie moet worden betaald. De rechtbank neemt meestal het convenant zonder veranderingen over. Wel voert ze een marginale toetsing uit. De gemeente hoeft het convenant of een afspraak over alimentatie niet zomaar over te nemen. Dit staat in artikel 1:159a BW. Omdat de alimentatie niet is bepaald via een draagkrachtberekening, moet onderzoek worden gedaan naar de wettelijke maatstaven (de Tremanormen). Het college moet dus een compleet verhaalsonderzoek doen. Daardoor kan het gebeuren dat van de onderhoudsplichtige een verhaalsbijdrage wordt gevraagd naast of in plaats van de alimentatie.
Artikel 13Verplichting van de bijstandsgerechtigde
In de Participatiewet staat dat de bijstandsgerechtigde zoveel mogelijk zelf in zijn levensonderhoud moet voorzien. De onderhoudsbijdrage is een voorliggende voorziening (artikel 15 Participatiewet).
De bijstandsgerechtigde moet eerst zelf een onderhoudsbijdrage aan de onderhoudsplichtige vragen. Het college kan via artikel 55 PW de uitkeringsgerechtigde hiertoe verplichten. Wil de onderhoudsplichtige hier niet aan meewerken? Dan kan de gemeente de kosten van bijstand verhalen op de onderhoudsplichtige.
Het gaat hier om de verhaalsbijdrage die door het college wordt opgelegd. Verhaalsbijdragen die via een rechterlijke uitspraak zijn opgelegd, worden zonder aanpassingen ingevorderd en niet verlaagd.
Jurisprudentie laat zien dat verzoeken om alimentatie die lager zijn dan € 100,- per maand of € 1.200,- per jaar, vaak worden afgewezen door de rechter. Deze beleidsregel sluit hierbij aan.
Artikel 15Verhaal en schuldregeling
In dit artikel gaat het om verhaalsbijdragen (en niet om onderhoudsbijdragen), die opeisbaar zijn op het moment dat de schuld wordt kwijtgescholden. Ook moet er een schuldregeling zijn. Dit betekent dat alleen verhaalsbijdragen, waarvoor een executoriale titel is volgens artikel 62b PW, in de schuldregeling kunnen worden opgenomen. De verplichting om de door de rechter vastgestelde onderhoudsbijdragen te betalen (onderhoudsverplichting), blijft namelijk ook bestaan ná het besluit om een schuld kwijt te schelden. Daarom moet de schuldhulpverlener rekening houden met de lopende onderhoudsverplichting als hij de draagkracht van de onderhoudsplichtige voor de schuldregeling berekent. Dit moet nadrukkelijk in de brief aan de onderhoudsplichtige of de schuldhulpverlener staan. De voorwaarde dat alleen de opeisbare verhaalsbijdragen in de schuldregeling kunnen worden meegenomen, houdt in dat bijdragen, die (nog) niet in rechte zijn vastgesteld, niet kunnen worden kwijtgescholden. Tegelijkertijd zijn deze niet (via een dwangmaatregel) invorderbaar.
Met de aangeboden schuldregeling wordt normaal gesproken akkoord gegaan. Het originele verhaalsbesluit verandert niet. Zolang de onderhoudsplichtige meewerkt aan de schuldregeling, blijft het opboeken en invorderen van de verhaalsbijdrage achterwege.
Het college onderzoekt regelmatig of de onderhoudsplichtige nog goed meewerkt aan de schuldregeling. Als dat niet (meer) het geval is, wordt het verhaalsbesluit uitgevoerd. Dit betekent dat de verhaalsbijdragen toch nog worden opgeboekt en bij de onderhoudsplichtige worden geïncasseerd. In individuele situaties kan ‘verhaal in rechte’ gebeuren. Na het einde van de schuldregeling wordt een nieuw verhaalsonderzoek uitgevoerd, omdat de onderhoudsplichtige dan schuldenvrij zou moeten zijn.
Het gaat om het uitvoeren van de ‘Tremanormen’, die staan in het Rapport alimentatienormen van de NVvR. De rechtbanken gebruiken deze normen bij het vaststellen van de alimentatie. Deze hebben een netto berekening en een bruto berekening.
Vanwege de uitvoerbaarheid gebruikt het college bij voorkeur de netto berekeningsmethode. Dit is ondanks de hoogte van het bruto inkomen. Bij de berekening wordt wel rekening gehouden met het belastingvoordeel bij het bezit van een koopwoning. Dit heeft namelijk grote invloed op de draagkracht.
Bij zelfstandigen gebruikt het college het netto inkomen, zoals dat kan worden afgeleid uit de jaarstukken. Bij de berekening worden belastingafdrachten en premies ziektekosten meegenomen.
Artikel 17Geen splitsing verhaalsbedrag
Wordt een verhaalsbijdrage opgelegd voor de (ex-)echtgenoot én voor de kinderen? Dan wordt de verhaalsbijdrage vastgesteld op het hele voor verhaal te gebruiken bedrag. Het deel dat als partneralimentatie wordt gezien en het deel dat kinderalimentatie is, wordt niet gesplitst. De bijstand kan namelijk niet worden opgedeeld in een deel dat voor de verzorgende ouder is en een deel dat voor de kinderen is.
De onderhoudsplichtige krijgt een overzicht waarin staat hoe de te betalen verhaalsbijdrage is vastgesteld en hoeveel kinder- en partneralimentatie hij moet betalen. De onderhoudsplichtige kan de te betalen kinderalimentatie daarna opnemen in de belastingaangifte.
Gaat de onderhoudsplicht alleen over minderjarige kinderen? Dan gebruikt het college voor de berekening van de onderhoudsbijdrage de tabel ‘Eigen aandeel kosten van kinderen’ van de Tremanormen. De behoefte van het kind wordt dan verbonden aan het (netto) gezinsinkomen van de onderhoudsplichtige, de leeftijd van het kind en het aantal kinderen in het gezin.
Voor dit artikel is geen toelichting nodig.
Voor dit artikel is geen toelichting nodig.
Artikel 20Uitvoeren verhaalsbijdrage
Volgens artikel 62i PW hebben door de rechter vastgestelde verhaalsbijdragen voorrang. Ook kan met een verhaalsbesluit vereenvoudigd executoriaal beslag worden gelegd. Dit geldt dus voor verhaalsvorderingen die de rechter heeft vastgesteld, maar ook voor verhaalsvorderingen via vereenvoudigd beslag (artikel 62 onder b PW). Heeft de rechtbank al een alimentatieverplichting vastgesteld? Dan kan het college het LBIO inschakelen om de achterstallige alimentatie te innen.
Dit artikel lijkt op artikel 11 van deze beleidsregel (berekenen van wettelijke rente bij terugvordering). Meer informatie staat in de toelichting bij artikel 11.
Artikel 22 Afwijken van de beleidsregel
Voor dit artikel is geen toelichting nodig.