Organisatie | Fryslân |
---|---|
Organisatietype | Provincie |
Officiële naam regeling | Besluit van Gedeputeerde Staten van de provincie Fryslân houdende regels omtrent het aanbod van professionele musea en kunstinfrastructuur (Subsidieregeling Musea en Kunstinfrastructuur Fryslân) |
Citeertitel | Subsidieregeling Musea en Kunstinfrastructuur Fryslân |
Vastgesteld door | gedeputeerde staten |
Onderwerp | financiën en economie |
Eigen onderwerp |
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
18-02-2020 | GS000330 | 11-02-2020 |
Met deze regeling willen Gedeputeerde Staten komen tot een kwalitatief hoogwaardig aanbod van professionele musea en kunstinfrastructuur in de provincie Fryslân.
Onverminderd het bepaalde in artikel 2.7 van de Algemene Subsidieverordening provincie Fryslân 2013 wordt de subsidie in ieder geval geweigerd indien:
Gedeputeerde Staten stellen voor de adviescommissies ieder één reglement vast. Daarbij regelen zij tenminste de instelling, de taak en de werkwijze van de commissie, alsmede de benoeming van de leden en de voorzitter, de vergoeding van de kosten en de vergoeding van de werkzaamheden van de leden van de commissie.
Subsidie op grond van deze paragraaf kan uitsluitend worden aangevraagd door een in de provincie Fryslân gevestigde rechtspersoon zonder winstoogmerk die in een pand in de provincie Fryslân een fysiek museum dan wel fysieke meerdere musea exploiteert verdeeld over meerdere panden in de provincie Fryslân.
Artikel 2.2 Subsidiabele activiteiten
De subsidie is bedoeld voor alle activiteiten van een museum voor zover die te maken hebben met de instandhouding en ontwikkeling van het museum en die bijdragen aan het Ferhaal fan Fryslân, zoals beschreven in de Nota Nij Poadium cultuur, taal en erfgoed 2021-2024.
Artikel 2.4 Verdeelsystematiek
Subsidie op grond van deze paragraaf kan uitsluitend worden aangevraagd door culturele instellingen binnen de professionele kunsten met rechtspersoonlijkheid zonder winstoogmerk en met uitzondering van accommodaties voor podiumkunsten, een en ander conform het Algemeen Kader Interbestuurlijke verhoudingen cultuur OCW, IPO en VNG zoals gepubliceerd in de Staatscourant 2012, 8545.
Artikel 3.2 Subsidiabele activiteiten
De subsidie is bedoeld voor alle activiteiten binnen projecten, producties en/of presentaties die een aanwijsbaar positief effect hebben op het artistieke klimaat in Fryslân.
Artikel 3.4 Verdeelsystematiek
De aanvrager dient in zijn aanvraag alle indicatoren aan zijn activiteiten te koppelen en te beschrijven. Voor het criterium Inhoudelijke Profilering (III) geldt dat de aanvrager een keuze moet maken van minimaal 1 indicator en maximaal 2 indicatoren en de betreffende elementen dient te omschrijven in de aanvraag.
Artikel 4.1 Verplichtingen van de subsidieontvanger
Onverminderd de verplichtingen die voortvloeien uit artikel 2.13 en 2.14 van de Asv 2013 en de Awb worden de volgende verplichtingen opgelegd aan de subsidieontvanger:
Op verzoek van de subsidieontvanger kan van het percentage uit lid 2 worden afgeweken. Vanaf 2021 kan tot uiterlijk 3 maanden vóór de betaling van het volgende ambtshalve voorschot, gemotiveerd en schriftelijk verzocht worden om een hoger of lager voorschot. De totale betaalde en verzochte voorschotten bedragen nooit meer dan het bedrag van het maximum toegezegde subsidiebedrag in de verleningsbeschikking.
Toelichting subsidieregeling Musea en Kunstinfrastructuur Fryslân
De bedoeling van de regeling is om nieuwkomers en andere goed presterende musea en kunstorganisaties die momenteel geen structurele provinciale subsidie ontvangen, een kans te geven op meerjarige provinciale subsidie. Meerjarig betekent in deze regeling: vier jaar, van 2021 – 2024. Niet alleen sluit dit aan bij de provinciale beleidscyclus, dit sluit ook aan bij de beleidscyclus van het Rijk, waardoor eventuele fondsen en regelingen bij het Rijk gemakkelijker aangesproken kunnen worden. Daarnaast geeft een periode van vier jaar een zekere continuïteit en geeft dat organisaties de tijd om hun plannen stevig neer te zetten en uit te bouwen.
Uit het bovenstaande volgt dat toetsing op inhoudelijke kwaliteit in deze nieuwe systematiek heel belangrijk is. Dat vraagt specifieke kennis en expertise, vandaar dat deze toetsing gedaan wordt door externe onafhankelijke adviescommissies voor Musea en Kunst. Deze commissies werken met een door het college van Gedeputeerde Staten (GS) vastgesteld toetsingskader. Dat toetsingskader is openbaar zodat organisaties weten op welke criteria getoetst wordt. De commissies onderbouwen in hun advies de criteria zodat zowel voor GS als voor de aanvrager duidelijk is wat de afweging van de commissie geweest is. Dat maakt het proces van advisering, toekenning of afwijzing, transparant. Het is uiteindelijk aan GS om te besluiten of een subsidie toegekend of afgewezen wordt. GS heeft daarbij de mogelijkheid om (gemotiveerd) af te wijken van het advies van de commissies.
Artikel 1.3 Aanvraag en aanvraagperiode
Lid 1 - De regeling wordt opengesteld doormiddel van een zogenaamd openstellingsbesluit. Daarin wordt opgenomen de termijn waarbinnen een aanvraag kan worden ingediend en het bedrag wat maximaal aan subsidies zal worden verdeeld onder de aanvragers.
Lid 2 - Op de site van de provincie Fryslân worden formulieren beschikbaar gesteld die gebruikt moeten worden om de aanvraag in behandeling te kunnen nemen. De aanvrager moet een aanvraagformulier gebruiken om subsidie aan te vragen. Daarmee wordt uniformiteit verkregen van de gegevens die nodig zijn om de aanvragen te beoordelen. Op een andere manier een aanvraag voor deze regeling indienen is niet mogelijk. De aanvrager moet er ook voor zorgen dat alle gevraagde bijlagen samen met het ingevulde aanvraagformulier worden ingediend.
Lid 3 - De aanvrager moet zorgen voor de juiste en correcte bijlagen en handtekeningen op het aanvraagformulier. In de statuten of oprichtingsakten staat wie dit moet doen: wie van de rechtspersoon vertegenwoordigt en tekeningsbevoegd is. Dit kunnen ook vaak meerdere bestuursleden samen zijn, bijvoorbeeld de voorzitter en penningmeester. Het is in dat geval dan nodig dat u van beide bestuursleden de handtekening op het aanvraagformulier zet. En het is dan niet voldoende als alleen de voorzitter tekent. Wie moet tekenen verschilt dus per organisatie.
Lid 4 - De datum van binnenkomst is de datum waarop de aanvraag volledig is. De aanvraag wordt bij binnenkomst gecontroleerd op volledigheid. Dit betekent onder meer dat wordt bekeken of alle gevraagde stukken zijn bijgeleverd en alle handtekeningen onder de documenten staan. Is de aanvraag niet volledig dan krijgt de aanvrager korte tijd de mogelijkheid om de aanvraag alsnog volledig te maken namelijk tot einde openstellingstermijn. Hoe later in de openstellingstermijn een aanvraag wordt ingediend, hoe korter de tijd is die resteert om te controleren of de aanvraag volledig is. Het risico van het juist en volledig indienen van de aanvraag ligt bij de indiener van de aanvraag. Pro forma aanvragen worden hiermee dus voorkomen. Uitstel tot na de indieningstermijn wordt namelijk niet verstrekt.
Indien de aanvraag nog steeds onvolledig is als de termijn van openstelling is verstreken, wordt deze niet behandeld. De aanvrager ontvangt dan een afwijzing. Als de aanvraag per post wordt ingediend, dan is de datum poststempel bepalend voor de datum van binnenkomst.
Lid 5 - per museum en/of culturele instelling kan slechts één keer subsidie worden aangevraagd in het kader van deze regeling. Per museum en/of culturele instelling dient één aanvraagformulier te worden ingevuld: die van musea of kunstinfrastructuur.
Als aanvrager wordt beschouwd de rechtspersoon zoals benoemd in artikel 2.1 dan wel artikel 3.1.
Artikel 1.4 Subsidiabele kosten
Lid 1 - De subsidie is bedoeld voor alle kosten die te maken hebben met de reguliere activiteiten van een museum als het gaat om een aanvraag op grond van paragraaf 2 of de kosten annex met projecten, producties en/of presentaties van een culturele instelling. Podia zijn uitgesloten van subsidie.
De kosten die subsidiabel zijn, moeten wel noodzakelijk en adequaat zijn. Daarom moet de aanvrager in zijn aanvraag de kosten nader onderbouwen en toelichten.
Lid 2 - Om met name kleinere musea en culturele instellingen te kans te geven om een kwalitatief goede aanvraag in te dienen, is het mogelijk om een externe adviseur in te huren die hen daarin begeleidt. De kosten van deze externe adviseur is subsidiabel tot een bedrag van maximaal € 1000,-. Deze kosten kunnen in de begroting worden opgenomen.
Lid 3 - Is de aanvrager vóórdat de aanvraag voor de subsidie wordt ingediend al verplichtingen aangegaan, die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de activiteiten die vallen binnen de te subsidiëren periode, dan zijn deze ook subsidiabel. De aanvrager moet deze kosten wel in het meerjarenplan motiveren.
Artikel 1.6. Weigeringsgronden
Naast de bepalingen in de regeling, blijven de bepalingen in de Algemene wet bestuursrecht en de Algemene subsidieverordening Fryslân 2013 (Asv) van toepassing op de uitvoering van de regeling en de subsidieactiviteiten.
De algemene weigeringsgronden uit artikel 2.7. Asv zijn daarmee ook van toepassing op aanvragen op grond van deze regeling:
Artikel 2.7 Asv stelt: Gedeputeerde Staten weigeren een subsidie voor zover:
Een subsidie kan worden geweigerd of ingetrokken in het geval en onder de voorwaarden als bedoeld in artikel 3 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur.
Een subsidie kan met inachtneming van artikel 4:35 van de Awb worden geweigerd, indien de aanvrager is opgenomen in het Subsidieregister misbruik en oneigenlijk gebruik van de provincie Fryslân.
Weigeringsgronden op basis van de regeling:
Onder a – subsidie wordt geweigerd als de aanvraag niet voldoet aan de algemene voorwaarden zoals vermeld in het toetsingskader Musea en het toetsingskader Kunstinfrastructuur.
Onder b en c - Subsidie op grond van deze regeling wordt ook geweigerd als de aanvraag niet past binnen het doel van de regeling of de aanvrager niet behoort tot de doelgroep van de regeling.
Onder d - Een te late aanvraag (dus buiten de openstelling ontvangen volledige aanvraag) wordt geweigerd.
Onder f - Een aanvraag waarbij het te ontvangen subsidiebedrag na berekening van de subsidiabele kosten lager is dan € 200.000 bij musea respectievelijk € 100.000 bij culturele instellingen, wordt geweigerd. Het betreft hier de totale subsidie over vier jaren voor de periode van 2021-2024.
Niet het aangevraagde subsidiebedrag is hiervoor bepalend maar wat ná beoordeling door het college als subsidiebedrag wordt toegekend. Stel, een aanvrager vraagt € 200.000,- aan over 4 jaar, en dus € 50.000,- per jaar, maar de aanvrager heeft kosten opgenomen die wij niet subsidiëren van € 12.000,-.
Het totaal aangevraagde bedrag is € 200.000,-, maar na beoordeling door het college komt het subsidiebedrag op € 188.000,-, en daarmee op € 47.000,- per jaar. Deze aanvraag wordt daarmee geweigerd op grond van artikel 1.6 onder e van de regeling.
Onder g - Er wordt bij de beoordeling ook gekeken of de plannen realistisch zijn; plannen die niet realistisch zijn worden ook geweigerd. Het is dus zaak voor de aanvrager om zijn plannen goed te onderbouwen zodat blijkt dat deze financieel, organisatorisch, technisch en planologisch uitvoerbaar en haalbaar zijn.
Onder h, i en j - Alle aanvragen die in behandeling worden genomen en door de adviescommissie worden beoordeeld, worden in eerste instantie beoordeeld op het onderdeel Inhoudelijke kwaliteit (I) voor musea, en Kwaliteit (I) voor culturele instellingen. Indien de adviescommissie van oordeel is dat de aanvrager hierop lager scoort dan goed of zeer goed, stopt de verdere beoordeling van de aanvraag en wordt de aanvraag geweigerd op grond van artikel 1.6 lid h of i.
Komt een aanvraag wel door deze beoordelingsronde, dan kan het zijn dat in de verdere procedure de aanvraag te laag scoort om voor subsidie in aanmerking te komen. Alle aanvragen die beoordeeld worden door een van de adviescommissies, worden namelijk op grond van die beoordeling geplaatst in een van de categorieën: A, B of C. ( zie hiervoor ook onder toelichting artikel 2.4)
Aanvragen die na de beoordeling in categorie C worden geplaatst, komen niet voor subsidie in aanmerking.
Het college van Gedeputeerde Staten is van mening dat een zo objectief mogelijke beoordeling van de aanvragen slechts kan worden gerealiseerd als een commissie van deskundigen Gedeputeerde Staten over de ingediende aanvragen adviseert.
Lid 3 - De adviescommissies dienen gemotiveerd aan te geven hoe zij elk criterium beoordeeld hebben. In artikel 2.4, artikel 3.4 en in bijlage 1 van deze regeling staat de verdeelsystematiek beschreven en is tevens beschreven hoe de scores van de criteria worden bepaald. De criteria en onderliggende indicatoren zijn ook beschreven in de toetsingskaders die door Provinciale Staten zijn vastgesteld op 22 januari 2020.
Lid 4 - Bij de vaststelling van de verleende subsidies adviseren de adviescommissies ook in hoeverre musea en culturele instellingen, de Code Cultuur, Code Diversiteit en Inclusie even als de Code Fair Practice, hebben toegepast bij de uitvoering van de gesubsidieerde activiteiten. In de verleningsbeschikking zal ook worden opgenomen dat hierover in het activiteitenverslag moet worden gerapporteerd.
Lid 5 - Gedeputeerde Staten hebben voor elk van de adviescommissies een regelement vastgesteld. In het reglement zijn bepalingen opgenomen over onder meer de benoeming van de leden en voorzitter, de werkwijze van de adviescommissie en welke vergoedingen de leden en voorzitter ontvangen.
De adviescommissies hebben 6 weken de tijd om hun adviezen uit te brengen. Aan de hand van de adviezen bepalen Gedeputeerde Staten welke instellingen voor vier jaar een subsidie zullen ontvangen.
In dit artikel wordt gesproken over organisaties met rechtspersoonlijkheid zonder winstoogmerk. Dit zijn onder meer stichtingen en verenigingen met volledige rechtspersoonlijkheid die niet als doel hebben winst te maken. Een museuminstelling kan verder alleen maar een aanvraag indienen indien zij gevestigd is in een fysiek pand en daarin een museum exploiteert. Virtuele musea zijn hierdoor uitgesloten van de doelgroep.
Artikel 2.2. Subsidiabele activiteiten
Alle activiteiten binnen een museum zijn subsidiabel voor zover zij bijdragen aan het Ferhaal fan Fryslân. Het Ferhaal fan Fryslân is beschreven in de Nota Nij Poadium kultuer, taal en erfguod 2021-2024. In het bij de aanvraag in te dienen meerjarenplan zal door de aanvrager moeten worden aangegeven in hoeverre de activiteit past binnen het Ferhaal fan Fryslân.
Lid 1 en 2 - De subsidie wordt verleend voor een periode van vier jaar: 2021 tot en met het jaar 2024. Jaarlijks wordt een deel van de subsidie uitgekeerd (zie ook artikel 4.2 van de regeling).
In het meerjarenplan moet ook een bestedingsplan voor deze periode worden opgenomen. Hierin dient per jaar te worden aangegeven welk bedrag benodigd is voor de uit te voeren activiteiten van dát betreffende jaar. De subsidie die uiteindelijk per jaar uitbetaald kan worden, kan dus in de verschillende jaren qua hoogte verschillen. Dit is zo bepaald om daarmee zoveel mogelijk aan te sluiten bij de bedrijfsvoering van de subsidieontvanger.
Het maximum wat aan subsidie kan worden verleend aan een museum is € 12.000.000 gerekend over een periode van vier jaar. Het minimum, eveneens gerekend over vier jaar, is € 200.000.
Lid 3 - Als een subsidieaanvrager in de periode 2017-2020 voor een museum, al over minimaal twee jaren achter elkaar subsidie heeft ontvangen van de provincie Fryslân; bijvoorbeeld als boekjaarinstelling of op grond van een meerjarige projectsubsidie of begrotingssubsidie; én die nu in het kader van de regeling een hoger bedrag aan subsidie aanvraagt dan in de periode 2017-2020 ontvangen is, moet motiveren waarom zij nu een hogere subsidie wenst te ontvangen:
Vb: een boekjaarinstelling heeft in de periode 2017-2020 voor een periode van drie jaar achter elkaar een totale subsidie van € 300.000,- ontvangen van de provincie Fryslân. Voor de periode 2021-2014 vraagt zij op basis van de subsidieregeling Musea en Kunstinfrastructuur € 500.000,- voor 4 jaar. Zij vraagt hiermee substantieel meer aan: van € 100.000 per jaar naar € 125.000 per jaar. De aanvrager dient in het meerjarenplan te motiveren waarom zij een hogere subsidie wenst te ontvangen.
Artikel 2.4 Verdeelsystematiek
Lid 1: Na de beoordeling van de aanvragen, worden de aanvragen aan de hand van de verkregen scores, gerubriceerd en ingedeeld in drie categorieën. Deze indeling bepaalt de kans op subsidietoekenning.
Lid 2 tot en met 8: Er is sprake van een zogenaamde tweetrapsbeoordeling:
Allereerst wordt een aanvraag vanzelfsprekend getoetst aan de algemene bepalingen van de regeling; de zogenaamde formele toets.
Voldoet de aanvraag aan de formele toets, dan wordt de aanvraag doorgeleid naar de adviescommissie.
De adviescommissie Musea toetst alle aanvragen voor deze paragraaf vervolgens aan het criterium Inhoudelijke Kwaliteit uit het Toetsingskader (zie bijlage 1 van de regeling).
Alleen aanvragen die op dit criterium “goed” of “zeer goed” scoren, worden door de adviescommissie ook op de overige twee criteria beoordeeld. Scores die lager zijn worden op grond van het bepaalde in artikel 1.6 lid g van de regeling, geweigerd ( zie hiervoor ook de toelichting het betreffende artikel).
De uiteindelijke plaatsing van de één van de categorieën, is afhankelijk van de totaalscore op de volgende criteria:
Elk criterium bestaat uit verschillende indicatoren. Deze indicatoren dienen dan ook in het projectplan van de aanvrager te worden beschreven. Deze werkwijze vormt het toetsingskader. Het toetsingskader is uitgewerkt in bijlage 2 bij deze regeling.
De adviescommissie beoordeelt de aanvraag aan de hand van deze indicatoren. Het totaal aantal punten behaald met de indicatoren, geeft uiteindelijk een eindscore per criterium.
De eindscores van de drie criteria bepalen in welke categorie A, B of C, de aanvraag uiteindelijk wordt geplaatst.
Categorie A: aanvragen die het predicaat ” Excellent” ontvangen hebben;
Categorie B: aanvragen die het predicaat “Goed” ontvangen hebben;
Categorie C: aanvragen die het predicaat “Matig” ontvangen hebben.
Uitgangspunt is dat alle aanvragers die in de categorie A vallen, subsidie ontvangen. Er vanuit gaande dat het subsidieplafond voldoende is.
Aanvragers die vallen in de categorie Bkomen slechts voor subsidie in aanmerking als na de verdeling van de middelen onder de categorie A- aanvragers, nog middelen resteren.
Aanvragers die gerubriceerd worden in categorie C komen niet voor subsidie in aanmerking.
Omdat voor de aanvrager duidelijk moet zijn hoe diens aanvraag is beoordeeld, dient de adviescommissie gemotiveerd aan te geven hoe zij tot haar (eind)advies is gekomen. Dit advies maakt onderdeel uit van het uiteindelijke besluit van Gedeputeerde Staten. Slechts in uitzonderlijke gevallen kunnen Gedeputeerde Staten van dit advies afwijken.
Paragraaf 3 Kunstinfrastructuur
In dit artikel wordt gesproken over organisaties met rechtspersoonlijkheid zonder winstoogmerk. Dit zijn onder meer stichtingen en verenigingen met volledige rechtspersoonlijkheid die niet als doel hebben winst te maken. Accommodaties voor podiumkunsten zijn uitgesloten van deze regeling. Dit zijn gebouwen waar professionele podiumkunsten worden vertoond.
Artikel 3.2 Subsidiabele activiteiten
Alle activiteiten binnen projecten, producties en/of presentaties die een aanwijsbaar positief effect hebben op het artistieke klimaat in Fryslân zijn subsidiabel. In het bij de aanvraag in te dienen meerjarenplan zal door de aanvrager moeten worden aangegeven in hoeverre de activiteit past binnen het artistieke klimaat in Fryslân.
Lid 1 en 2 - De subsidie wordt verleend voor een periode van vier jaar: 2021 tot en met het jaar 2024. Jaarlijks wordt een deel van de subsidie uitgekeerd (zie ook artikel 4.2 van de regeling). In het meerjarenplan moet ook een bestedingsplan worden opgenomen. Hierin dient per jaar te worden aangegeven welk bedrag benodigd is voor de uit te voeren activiteiten van dat betreffende jaar. De subsidie die uiteindelijk per jaar uitbetaald kan worden, kan dus in de verschillende jaren qua hoogte verschillen. Dit is zo bepaald om zoveel mogelijk aan te sluiten bij de bedrijfsvoering van de subsidieontvanger.
Het maximum wat aan subsidie kan worden verleend is € 1.800.000 gerekend over een periode van vier jaar. Het minimum, eveneens gerekend over vier jaar, is € 100.000.
Lid 3 - Als een subsidieaanvrager in de periode 2017-2020 over minimaal twee jaren achter elkaar al subsidie heeft ontvangen van de provincie Fryslân; bijvoorbeeld als boekjaarinstelling of op grond van een meerjarige projectsubsidie of begrotingssubsidie; én die nu in het kader van de regeling een hoger bedrag aan subsidie aanvraagt dan in de periode 2017-2020 ontvangen is, moet motiveren waarom zij nu een hogere subsidie wenst te ontvangen.
Vb: een boekjaarinstelling heeft in de periode 2017-2020 voor een periode van drie jaar achter elkaar een totale subsidie van € 300.000,- ontvangen van de provincie Fryslân. Voor de periode 2021-2014 vraagt zij op basis van de subsidieregeling Musea en Kunstinfrastructuur € 500.000,- voor 4 jaar. Zij vraagt hiermee substantieel meer aan: van € 100.000 per jaar naar € 125.000 per jaar. De aanvraagt dient in het meerjarenplan te motiveren waarom zij een hogere subsidie wenst te ontvangen.
Artikel 3.4 Verdeelsystematiek
Gelijk aan de beoordeling voor musea op grond van paragraaf 2, zo geldt voor de beoordeling van de aanvragen voor de paragraaf Kunstinfrastructuur dat aanvragers na de beoordeling worden gerangschikt in één van drie categorieën A,B of C.
Categorie C aanvragers komen niet voor subsidie in aanmerking.
Alle aanvragers worden na de formele toets, door de adviescommissie vervolgens beoordeeld op het criterium Kwaliteit. Een aanvraag dient hierop de scoren met een “zeer goed” of “goed” om voor verdere beoordeling in aanmerking te komen. Scoort een aanvraag lager dan “goed”, dan wordt deze onder verwijzing naar het bepaalde in artikel 1. 6 sub h van de regeling, geweigerd.
De overige criteria waarop wordt beoordeeld zijn:
- Professionaliteit en Ondernemerschap
Elk criterium kent zijn eigen indicatoren. De aanvrager dient in zijn projectplan in te gaan op de indicatoren. Hierop zal de adviescommissie een oordeel vormen en punten toekennen.
Het aantal toegekende punten bepaalt vervolgens de eindscore per criterium. De beoordelingssystematiek is vastgelegd in het Toetsingskader en maakt onderdeel uit van deze regeling.
Evenals bij de verdeling van de middelen bij musea, geldt voor kunstinfrastructuur dat de verdeling van de subsidie geschiedt onder de in categorie A geplaatste aanvragers. Aanvragen in categorie B komen slechts in aanmerking indien er na de verdeling over categorie A nog middelen overblijven.
Als bij de verdeling van de middelen de subsidieplafond wordt overschreden, geldt bij zowel de aanvragen uit paragraaf 2 als uit paragraaf 3, dat de commissies, Gedeputeerde Staten adviseren over de verdeling van de middelen. Het kan dus zijn dat, indien er meer aanvragen in categorie A vallen dan dat er middelen beschikbaar zijn, toch niet iedereen het gevraagde subsidiebedrag ontvangt ( en idem indien er middelen verdeeld worden over categorie B). Als daardoor het ingediende projectplan niet meer in zijn volle omvang kan worden uitgevoerd, treden Gedeputeerde Staten met de subsidieontvangers in overleg om te bespreken hoe en welke aanpassingen kunnen worden gemaakt. Zodanig dat daarmee nog steeds kan worden voldaan aan de inhoud en bepalingen van deze regeling (zie artikel 4.2 Uitbetaling).
Het kan immers niet zo zijn dat door de verlaging en dientengevolge aanpassingen in het projectplan, feitelijk de aanvraag bij beoordeling niet meer in categorie A of B zou vallen.
Artikel 4.1 Verplichtingen van de subsidieontvanger
Lid 1 – In dit artikel staat dat een subsidieontvanger over de jaren 2021, 2022 en 2023 een tussentijds voortgangsverslag in moet dienen. In de beschikking, waarmee de subsidie over de periode 2021-2024 wordt bepaald, wordt aangegeven wat van de ontvanger verwacht wordt.
Lid 2 – na het jaar 2024 moet de subsidieontvanger een eindafrekening indienen, inclusief een prestatieverantwoording over de volledige vier jaren. De ontvanger moet hiermee onder meer laten zien waar de subsidie aan uitgegeven is. In de beschikking, waarmee de subsidie over de periode 2021-2024 wordt bepaald, wordt aangegeven wat van de ontvanger verwacht wordt.
Bij de subsidieverlening wordt ook bepaald of een voorschot wordt uitgekeerd. Ambtshalve wordt telkens een kwart van de verleende subsidie als voorschot uitbetaald. De termijn (lees datum) waarop wordt uitgekeerd wordt bij de beschikking bekend gemaakt.
Het kan zijn dat het vanwege de bedrijfsvoering van de subsidieontvanger nuttig is om een afwijkend percentage aan voorschot te ontvangen. Vanwege de verwerking van de aanvragen dient dit verzoek schriftelijk en uiterlijk 3 maanden voorafgaande aan de nieuwe uitbetalingstermijn te worden ingediend bij Gedeputeerde Staten. Het totaal van de uitgekeerde voorschotten is maximaal 100% van de verleende subsidie.
Artikel 4.3 Verantwoording en vaststelling
De wijze van verantwoording en vaststelling wordt aangegeven in de subsidieverleningsbeschikking.
Bijlage 1 – Verdeelsystematiek
Score van de indicatoren en criteria:
Er zijn 3 criteria waaronder indicatoren vallen (zie ook artikel 2.4 lid 3):
Criteria I. Inhoudelijke kwaliteit:
Criteria II. Professionaliteit en Ondernemerschap:
Criteria III. Inhoudelijke profilering:
Stappen om de criteria te scoren
Om de score van de criteria I, II en III te komen, worden onderstaande stappen genomen.
De adviescommissie Musea geeft elke indicator een score tussen 1 en 5, zie de tabel bovenaan deze bijlage.
2) Score van de indicatoren optellen Na het scoren van de indicatoren worden de scores van de indicatoren die onder 1 criterium vallen bij elkaar opgeteld.
3) Score van de criterium bepalen
De totaalscore bepaalt wat de eindscore is van het criterium aan de hand van onderstaande overzichten.
Criterium I ‘Inhoudelijke Kwaliteit’ en criterium III ‘Inhoudelijke Profilering’ bestaan uit 5 indicatoren. Daarvoor geldt:
Criterium II ‘Professionaliteit en Ondernemerschap’ bestaat uit 3 indicatoren. Daarvoor geldt:
4) Vervolgens bepalen de scores op de criteria of de aanvraag in categorie A, B of C wordt ingedeeld, zoals beschreven staat in art. 2.4 lid 7:
II. Professionaliteit en Ondernemerschap:
III. Inhoudelijke profilering:
2) Scores per criterium optellen:
Criterium I = 5 + 4 + 5 + 5 + 4 = 23
Criterium III = 3 + 5 + 5 = 12
Criterium I heeft 23 punten = Zeer goed
Criterium II heeft 14 punten = Zeer goed
Criterium III heeft 12 punten = Goed
Vervolgens bepaalt artikel 2.4 lid 7 in welke categorie deze aanvraag valt. In dit geval is er 2x een Zeer goed en 1x een Goed gescoord = categorie B.
Score van de indicatoren en criteria:
Er zijn 3 criteria waaronder indicatoren vallen (zie ook artikel 2.4 lid 3):
Criteria II. Professionaliteit en Ondernemerschap
Criteria III. Inhoudelijke profilering
Stappen om de criteria te scoren
Voor Criterium I en II geldt onderstaand stappenplan. Voor Criterium III geldt dat de 4 indicatoren ieder 3 tot 4 elementen bevatten. Die elementen worden allereerst gescoord.
Het stappenplan voor Criterium I en II:
De adviescommissie Kunstinfrastructuur geeft elke indicator een score tussen 1 en 5, zie de tabel bovenaan deze bijlage. (Voor de indicatoren onder criteria III geldt dat de elementen gescored worden, zie hieronder onder Criterium III).
De uiteindelijke score van elk criterium wordt bepaald door de scores van de indicatoren die bij die criterium horen bij elkaar op te tellen.
Deze totaalscore bepaalt uiteindelijk wat de eindscore is van het criterium. Daarvoor wordt gekeken naar onderstaande overzichten:
Criterium I ‘Kwaliteit’ bestaat uit 4 indicatoren. Daarvoor geldt:
Criterium II ‘Professionaliteit en Ondernemerschap’ bestaat uit 3 indicatoren. Daarvoor geldt:
Het stappenplan voor Criterium III ‘Inhoudelijke Profilering’
Dit criterium bestaat uit 4 indicatoren, waarbij de aanvrager minimaal 1 en maximaal 2 indicatoren moet kiezen en beschrijven in het plan.
Indien er gekozen wordt voor 2 indicatoren dan telt het gemiddelde van de scores op beide indicatoren mee.
Elke indicator bestaat uit onderdelen. Dit ziet er als volgt uit:
Om tot de scores van het criterium te komen worden de volgende stappen gevolgd:
I) De elementen van de gekozen 1 of 2 indicator(en) worden door de Adviescommissie gescoord op 1 t/m 5, zoals in de tabel staat bovenaan deze bijlage.
II) Vervolgens worden de scores op de elementen bij elkaar opgeteld.
III) De score van de indicator wordt vervolgens bepaald.
Voor de indicatoren ‘Talentontwikkeling’, ‘Zichtbaarheid’ en ‘(inter)nationale samenwerking’ geldt:
Voor de indicator ‘Maatschappelijke Impact’ geldt:
Afronden naar boven indien nodig:
Stel het criterium krijgt een score met 1 getal achter de komma, dan gelden de gewone rekenregels, alles boven 0.5 gaat naar boven. Stel 1 indicator krijgt een 4 en de andere krijgt een 3, dan is het gemiddelde een 3,5 en scoort het criterium een 4.
Indien er is gekozen voor 1 indicator, dan volgt de score van het criterium uit stappen 1 t/m 3.
4) Vervolgens bepalen de scores op de criteria of de aanvraag in categorie A, B of C wordt ingedeeld, zoals beschreven staat in art. 3.4 lid 8:
Criterium I = 4 + 5 + 5 + 3 = 17 punten
Criterium II = 5 + 4 + 3 = 12 punten
In dit voorbeeld gaan we er vanuit dat de aanvrager twee indicatoren heeft beschreven: Talentontwikkeling en Zichtbaarheid. De onderdelen van deze indicatoren worden gescoord:
II) Scores elementen optellen:
Talentontwikkeling = 4 + 4 + 3 = 11 punten
Zichtbaarheid = 2 + 4 + 3 = 9 punten
III) Score van de indicator bepalen:
Criterium I heeft 17 punten = Goed
Criterium II heeft 12 punten = Goed
Criterium III heeft een score van Goed.
Uitleg: er zijn 2 indicatoren met een score van een 4 en een 3. De score van het criterium wordt bepaald door deze 2 op te tellen en door 2 te delen: 4 + 3 = 7 / 2 = 3.5.
Halve getallen worden vervolgens naar boven afgerond. Het criterium scoort hiermee een 4 = Goed.
Vervolgens bepaalt artikel 3.4 lid 7 in welke categorie deze aanvraag valt. Er is drie keer een Goed gescoord = categorie B.
De aanvragen worden aan de algemene voorwaarden getoetst door de provincie Fryslân.
We vragen u een meerjarenplan aan te leveren met in ieder geval een toelichting op:
De plannen worden beoordeeld op de criteria Inhoudelijke Kwaliteit, Professionaliteit & Ondernemerschap en Inhoudelijke profilering.
Als het museum matig of slecht scoort op het eerste criterium Inhoudelijke kwaliteit, dan neemt de commissie de aanvraag niet verder in behandeling.
De commissie hanteert de volgende scores:
Aan de hand van de scores plaatst de commissie het museum in een van de onderstaande categorieën, waarbij musea in de A categorie kunnen rekenen op provinciale subsidie, in de B categorie subsidie kunnen krijgen afhankelijk van het beschikbare budget en musea in de C categorie niet in aanmerking komen voor subsidie.
Categorie A: Excellent: op elk criterium een score van zeer goed
Categorie B: Goed: op elk criterium een score van goed, enkele zeer goed
Categorie C: Matig: op geen enkel criterium een score van zeer goed, enkele criteria goed/voldoende, enkele criteria matig tot slecht.
Het criterium Inhoudelijke kwaliteit richt zich op de collectie en de tentoonstellingen. Naast collectiebeheer gaat het om het toegankelijk en beleefbaar maken van de collectie voor de beoogde doelgroepen. Dit wordt beoordeeld op grond van de volgende indicatoren: collectiebeheer, vakmanschap, zeggingskracht, oorspronkelijkheid en vernieuwing.
Het museum heeft een overtuigende visie en een meerjarig collectieplan dat in ieder geval ingaat op verwerven, registreren, behouden, digitaliseren en afstoten. In geval van afstoten hanteert het museum de Leidraad Afstoten Museale Objecten (LAMO). Nieuwe inzichten met betrekking tot behoud, beheer en organisatie van de collectie, kan het museum doorvoeren. Als het gaat om digitalisering heeft het museum oog voor de wijze waarop de collectie het best ontsloten kan worden voor het publiek (zowel het grote publiek als onderzoekers), legt het museum verbindingen met andere musea en/of archiefinstellingen en heeft het museum oog voor erfgoed dat alleen digitaal bestaat (born digital.) De collectie is online goed toegankelijk. Daarnaast kan het museum aantonen wat de toegevoegde waarde is van de collectie voor het Ferhaal fan Fryslân.
Vakmanschap of deskundigheid gaat over de vaardigheid van de curator of conservator om een tentoonstelling samen te stellen, in te richten en een catalogus te maken. De catalogus dient niet alleen als verslaglegging van de tentoonstelling, maar laat ook zien hoe compleet de collectie van het museum is op het betreffende onderwerp en geeft daarmee een grond voor eventuele acquisitie dan wel ontzameling.
Zeggingskracht heeft betrekking op de impact van de tentoonstelling op het publiek. Is de organisatie in staat de gewenste publieksgroepen te prikkelen, ontroeren, verrassen of aan het denken te zetten?
Oorspronkelijkheid gaat over herkenbaarheid en uniciteit. Kan het museum onderscheidend zijn?
Vernieuwing gaat over op vernieuwende manieren gebruik maken van de bestaande collectie, verbindingen aangaan met andere (inter)nationale musea of andere sectoren en vernieuwende manieren van tentoonstellen
NB: Bij de beoordeling kijkt de commissie naar de samenstelling van de totale museale infrastructuur waarbij diversiteit van het aanbod een rol speelt.
Professionaliteit en Ondernemerschap (zakelijk)
Het criterium Professionaliteit en Ondernemerschap richt zich op de zakelijke kwaliteit en het ondernemerschap van de aanvragende organisatie. Dit wordt beoordeeld middels de indicatoren publieksbereik (met aandacht voor inclusiviteit en diversiteit), toegankelijkheid, publiekswerking (marketingplan) en samenwerkingsverbanden.
Publieksbereik en Publiekswerking
Publieksbereik heeft betrekking op de doelgroepen die het museum wil bereiken en de mate waarin het museum naar buiten toe treedt. De wijze waarop het museum een divers publiek bereikt en betrekt en hoe omgegaan wordt met inclusiviteit, valt hieronder.
Publiekswerking is een innovatieve vorm van publieksontwikkeling en marketing, bedoeld om mensen op andere manieren dan alleen via reguliere kanalen te bereiken en directe binding en betrokkenheid te veroorzaken. Het gaat erom dat het publiek zich kan laten verbazen, verwonderen en raken.
Toegankelijkheid heeft betrekking op de wijze waarop het museum de toegankelijkheid van de activiteiten verhoogt en/of stimuleert. Hierbij kan het zowel gaan over praktische als financiële drempels. Virtuele, online toegankelijkheid en het gebruik van multimedia valt hier ook onder.
Deze indicator heeft betrekking op de mate waarin het museum duurzame verbindingen aangaat en/of onderhoudt binnen (en buiten) de museumsector. Dit kan zowel vanuit een inhoudelijke (vanuit de collectie) als maatschappelijk visie zijn. In de aanvraag wordt duidelijk wat de meerwaarde van de samenwerking is, inclusief gezamenlijk doel en resultaat.
Bij de inhoudelijke profilering neemt de commissie de visie op samenhang en plek in museale infrastructuur nadrukkelijk mee bij de beoordeling. Daarnaast gaat het om de volgende indicatoren.
Dit heeft met name betrekking op educatie. Educatie is een belangrijke manier om het cultureel erfgoed onder de aandacht te brengen van de nieuwe generaties. In hoeverre is het museum in staat aansprekende educatieve programma’s op te zetten, in samenwerking met andere musea, archiefinstellingen, het onderwijsveld, bibliotheken en maatschappelijke instellingen?
Het museum weet zich (inter)nationaal te positioneren, is zichtbaar en kan samenwerkingsverbanden aangaan met bijvoorbeeld bedrijven in de toeristische sector (cultuurtoerisme.) Kan het museum cross sectoraal werken?
Dit wordt beoordeeld met de indicatoren (inter)nationale uitwisseling, kennisdeling en -ontwikkeling, verbinding en samenwerking binnen en buiten de museumsector.
Toetsingskader Kunstinfrastructuur
De aanvragen worden aan de algemene voorwaarden getoetst door de provincie Fryslân.
We vragen u een meerjarenplan aan te leveren met in ieder geval een toelichting op:
De plannen worden beoordeeld op de criteria Kwaliteit, Professionaliteit & Ondernemerschap en Inhoudelijke profilering. De criteria Kwaliteit en Professionaliteit zijn voor iedere aanvrager gelijk en dienen door iedere aanvrager toegelicht te worden. Het onderdeel Inhoudelijke profilering bestaat uit een aantal keuzecriteria waarvan de aanvrager inschrijft op minimaal 1 en maximaal 2 criteria.
Bij de beoordeling kijkt de commissie ook naar de samenstelling van de totale infrastructuur, waarbij diversiteit van het aanbod meegewogen wordt.
Bij onvoldoende beoordeling op het criterium Kwaliteit wordt de aanvraag verder niet in behandeling genomen en komt u niet in aanmerking voor subsidie.
De beoordeling wordt gerankt volgens onderstaande verdeling:
A status: subsidie verstrekken
B status: subsidie verstrekken mits voldoende budget
De aanvrager krijgt een A status wanneer op ieder criterium een goed tot zeer goed wordt gescoord. De aanvrager krijgt een B status wanneer op ieder criterium een voldoende tot goed wordt gescoord. Een C status betekent dat er op één of meerdere criteria onvoldoende is gescoord.
Het criterium Kwaliteit richt zich op de artistieke kwaliteit en de bijdrage van de aanvrager aan het makersklimaat. Bij de beoordeling van de plannen wordt de artistieke kwaliteit en de bijdrage aan het makersklimaat beoordeeld op grond van de indicatoren vakmanschap, zeggingskracht, oorspronkelijkheid en vernieuwing.
Vakmanschap gaat over de vaardigheid van de bij de instelling betrokken makers. De activiteiten die geproduceerd en gepresenteerd worden hebben een vanzelfsprekende professionele kwaliteit. Dit blijkt bijvoorbeeld uit de technische beheersing van het vak (onder meer instrumenten, ambacht, spel, regie). Bij ondersteunende instellingen heeft het betrekking op de wijze waarop zij zich ten dienste stellen van de relevante sectoren.
Zeggingskracht heeft betrekking op de impact van de activiteiten op het publiek. Is de organisatie in staat de gewenste publieksgroepen te prikkelen, ontroeren, verrassen of aan het denken te zetten?
Oorspronkelijkheid heeft betrekking op de herkenbare artistiek-inhoudelijke signatuur van de activiteiten van de instelling. Levert de instelling hierdoor een bijzondere of zelfs unieke bijdrage aan de sector?
Vernieuwing heeft betrekking op het innoverende karakter van het werk of de activiteiten van de instelling. Hierbij kan het gaan om vernieuwing binnen de eigen discipline (artistiek-inhoudelijk) maar ook om innoverende activiteiten en/of samenwerkingsverbanden.
Professionaliteit en Ondernemerschap (zakelijk)
Het criterium Professionaliteit en Ondernemerschap richt zich op de zakelijke kwaliteit en het ondernemerschap van de aanvragende organisatie. Dit wordt beoordeeld middels de indicatoren publieksbereik (met aandacht voor inclusiviteit en diversiteit), toegankelijkheid, publiekswerking (marketingplan) en samenwerkingsverbanden.
Publieksbereik en Publiekswerking
Publieksbereik heeft betrekking op de doelgroepen die de organisatie beoogt te bereiken en de mate waarin de organisatie naar buiten toe treedt. Waaronder de wijze waarop de organisatie een divers publiek/deelnemers wil gaan bereiken en betrekken en de wijze waarop omgegaan wordt met inclusiviteit.
Publiekswerking heeft betrekking op de vorm van publieksontwikkeling en marketing. De wijze waarop de organisatie mensen op andere manieren dan alleen via reguliere voorstellingen/activiteiten probeert te bereiken en directe binding en betrokkenheid te veroorzaken. Dit kan zowel in het creatieve proces als in de uiteindelijke uitvoering plaatsvinden. Het aanwakkeren van een cultureel bewustzijn staat centraal, het bereiken van nieuwe doelgroepen is het doel.
Toegankelijkheid heeft betrekking op de wijze waarop de organisatie de toegankelijkheid van de activiteiten verhoogt en/of stimuleert. Hierbij kan het zowel gaan over praktische als financiële drempels.
Deze indicator heeft betrekking op de mate waarin de organisatie duurzame verbindingen aangaat en/of onderhoudt binnen de kunstsector. Dit kan zowel vanuit een artistiek inhoudelijke als maatschappelijk visie zijn. In de aanvraag wordt duidelijk wat de meerwaarde van de samenwerking is, inclusief gezamenlijk doel en resultaat.
Inhoudelijke profilering (keuzedoelstellingen)
Iedere organisatie kiest van onderstaande criteria minimaal 1 en maximaal 2 criteria die zij als kernactiviteit van hun organisatie zien. De toelichting op de bijbehorende indicatoren staat in bijlage X. Bij de inhoudelijke profilering neemt de commissie de visie op samenhang in de sector en de plek van de organisatie in de totale infrastructuur mee bij de beoordeling.
Het criterium talentontwikkeling richt zich op de kansen voor de ontwikkeling van talenten in de kunsten in Fryslân en de wijze waarop de organisatie daar aan bijdraagt. Onder talenten wordt verstaan een maker (van alle leeftijden) met een intrinsieke motivatie en vermogen om zijn of haar vaardigheden door te ontwikkelen. Dit wordt beoordeeld op de indicatoren Talentontwikkelingstrajecten, Presentatie en Maakruimte.
Het criterium maatschappelijke impact richt zich op het effect van de kunsten in de maatschappij en de wijze waarop de organisatie dit wil bewerkstelligen. Dit wordt beoordeeld met de indicatoren Binding met Fryslân, Geografische spreiding, Sociale duurzaamheid en Educatie.
Het criterium zichtbaarheid heeft betrekking op het bevorderen en/of versterken van de zichtbaarheid van de Fryske kunstsector op landelijk en internationaal niveau en de wijze waarop de organisatie daar aan bijdraagt. Dit wordt beoordeeld met de indicatoren Profilering, Cultuurtoeristische waarde en Frysk Eigene.
Het criterium (inter)nationale samenwerking heeft betrekking op het bevorderen en/of versterken van de samenwerking binnen en buiten de kunstsector. Dit wordt beoordeeld met de indicatoren (inter)nationale uitwisseling, Kennisdeling en -ontwikkeling, Verbinding buiten de kunstsector.
Bijlage I bij Toetsingskader Kunstinfrastructuur
Toelichting indicatoren Inhoudelijke Profilering
De wijze waarop de organisatie de talentontwikkelingstrajecten vormgeeft en uitvoert in fase 3 en 4 van de keten van talentontwikkeling. Hierbij moet rekening gehouden worden met: 1) verbinding met de keten van talentontwikkeling (centra voor de kunsten, vervolgopleidingen etc.), 2) doelgroep (inclusief werving en selectie), 3) activiteiten die ontplooid worden om talent te ontwikkelen, 4) resultaat van het talentontwikkelingstraject.
De wijze waarop de talenten een podium/presentatieplek krijgen voor het tonen van eigen werk. Inclusief de wijze waarop daarvoor publiek gezocht wordt.
De wijze waarop de talenten ruimte krijgen om zich autonoom met ontwikkeling van o.a. producties bezig te kunnen houden.
De projecten, producties en/of presentaties worden ontwikkeld en/of uitgevoerd in Fryslân. En/of hebben een aanwijsbaar positief effect op de inwoners van Fryslân.
De mate waarin het cultuuraanbod door de provincie reist en/of de mate waarin het cultuuraanbod toegankelijk is voor de gehele provincie.
De mate waarin met de activiteiten een blijvende verandering in de (maatschappelijke) leefomgeving (ook sociaal) wordt bereikt. Betreft de waarde die wordt toegevoegd aan de maatschappij.
De wijze waarop de organisatie educatieve activiteiten ontwikkelt en uitvoert, inclusief een visie en strategie. Er wordt gekeken naar de doelgroepen en de kwaliteit van de activiteiten. Daarnaast wordt gekeken naar de kwantiteit en intensiteit van de activiteiten.
Educatieve activiteiten kunnen ook randprogramma’s zijn waarbij er interactie met het publiek is.
De wijze waarop de organisatie de Friese kunsten/kunstenaars zichtbaar maakt binnen de landelijke en/of internationale kunstsector. Denk hierbij onder andere aan export Friese producties, evenementen, opiniestukken, actieve deelname aan mediadiscussies, lobby, debatten etc.
De mate waarin de organisatie en/of activiteiten bezoekers van buiten de eigen regio trekken en de mate waarin de organisatie zijn activiteiten in een breder cultuurtoeristisch perspectief plaatst (via arrangementen, samenwerking en marketing)
De wijze waarop de organisatie aandacht heeft voor het Frysk Eigene, op te vaten als datgene dat bepalend en onderscheidend is voor Fryslân.
De wijze waarop de organisatie de internationale uitwisselingstrajecten en/ coproducties vormgeeft of uitvoert. Hierbij moet rekening gehouden worden met: 1) het belang van de internationale uitwisseling en/of coproducties voor het Friese kunstveld, 2) de doelgroep, 3) wat levert de internationale uitwisseling concreet op voor het artistieke klimaat in Fryslân?
Hierbij houdt commissie ook rekening met mate van Europese financiering (of strategie) + distributie
Kennisdeling en – ontwikkeling
De inzet die gepleegd wordt op Verspreiden van kennis en het ontwikkelen van kennis op het gebied van de kunstpraktijk van de eigen discipline; bijvoorbeeld het organiseren van bijeenkomsten/congressen en/of aansluiten bij bestaande activiteiten, het organiseren van workshops, het motiveren van delen van kennis (creëren van incentive om kennis te delen). Ook landelijk/internationaal
Verbindingen buiten de kunstsector
De wijze waarop de organisatie duurzame verbindingen aangaat met andere sectoren, vanuit een artistieke (o.a. verbinding makers/amateurs en/of niet-kunstenaars) dan wel maatschappelijke visie.
In de aanvraag wordt er een visie aangeleverd op de duurzame verbinding, inclusief gezamenlijk doel, het proces en het beoogde resultaat