Organisatie | 's-Hertogenbosch |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Beleidsregels Terug- en invordering Participatiewet, IOAW, IOAZ en BBz 2004 2020 |
Citeertitel | Beleidsregels Terugvordering 2020 |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Geen
N.v.t.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-03-2020 | Nieuwe regeling | 11-02-2020 |
Het college van burgemeester en wethouders van ‘s-Hertogenbosch,
in zijn vergadering van 11 februari 2020,
gezien het voorstel met reg.nr. 9573472
gelet op de artikelen 4.81 tot en met 4:84 Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 23 van de verordening Handhaving Participatiewet, IOAW en IOAZ 2017,
besluit tot vaststelling van de volgende beleidsregels:
Beleidsregels Terug- en invordering Participatiewet, IOAW, IOAZ en Bbz 2004 2020.
In deze beleidsregels wordt verstaan onder:
bruteren: het verhogen van de vordering met de loonbelasting en premies volksverzekeringen waarvoor de gemeente die de uitkering verstrekt krachtens de Wet op de loonbelasting 1964 inhoudingsplichtig is, voor zover deze belasting en premies niet verrekend kunnen worden met de door het college af te dragen loonbelasting en premies volksverzekeringen;
uitkering: de door het college verleende bijstand in het kader van de Participatiewet en de uitkering in het kader van de IOAW, IOAZ en Bbz 2004. Bij het Bbz 2004 wordt de uitkering verstrekt in de vorm van een renteloze geldlening, die na herberekening geheel of gedeeltelijk kan worden omgezet in bijstand om niet;
Artikel 4. Uitzonderingen terugvordering voortvloeiende uit de jurisprudentie
In afwijking van het bepaalde in artikel 2 onder b vordert het college een door haar na ontvangst van een signaal ten onrechte of tot een te hoog bedrag verstrekte uitkering niet terug, over de periode dat deze uitkering zes maanden en langer na ontvangst van dit signaal nog onterecht of tot een te hoog bedrag is verleend.
HOOFDSTUK 2 GEHEEL OF GEDEELTELIJK AFZIEN VAN INVORDERING BIJ NIET-FRAUDEVORDERINGEN
Artikel 5. Afzien van invordering na het niet of gedeeltelijk voldoen aan de betalingsverplichting
In afwijking van artikel 2 onder b en c, voor zover het betreft de terugvordering van een uitkering in de vorm van een renteloze geldlening, kan het college afzien van invordering van uitkering indien de belanghebbende:
gedurende vijf jaar zonder dwanginvordering gedeeltelijk aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan, maar het achterstallige bedrag over die periode, vermeerderd met de op de invordering betrekking hebbende kosten, alsnog heeft betaald en ten minste 75% van de hoofdsom van de vordering heeft voldaan; of
De in lid 1 onder a. en b. genoemde termijn van vijf jaar is drie jaar, indien het gemiddeld inkomen van de belanghebbende, minus de aflossing die is gedaan ter nakoming van de betalingsverplichting, in die periode de beslagvrije voet bedoeld in het tweede boek, de tweede titel, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, niet te boven is gegaan.
Het op basis van artikel 5 genomen besluit tot (gedeeltelijk) afzien van invordering wordt ingetrokken, indien op een later tijdstip blijkt dat belanghebbende onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een ander besluit zou hebben geleid.
Artikel 8. Geheel of gedeeltelijk afzien van invordering bij schuldregeling
HOOFDSTUK 3 WIJZE VAN INVORDERING
Artikel 10. Verrekening van uitkering met vordering
Onverminderd het bepaalde in artikel 60, vierde lid van de Participatiewet en artikel 28, tweede lid van de IOAW en IOAZ en ongeacht de in artikel 9 genoemde betalingstermijn gaat het college bij het besluit tot terugvordering over tot verrekening van de vordering met een recht op uitkering, inclusief verrekening van het recht op vakantietoeslag.
Artikel 11. Vaststelling van de hoogte van de maandelijkse aflossingscapaciteit bij belanghebbenden met een uitkering
Indien belanghebbende een uitkering ontvangt, bedraagt de aflossingsverplichting het meerdere van 95% van de bijstandsnorm voor respectievelijk een alleenstaande of gehuwde inclusief vakantietoeslag, dan wel het meerdere van 95% van de van toepassing zijnde grondslag als bedoeld in artikel 5 van de IOAW en IOAZ per maand inclusief vakantietoeslag, maar niet meer dan het bedrag dat ingevolge het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering voor beslag in aanmerking zou komen.
Artikel 12. Vaststelling van de duur en de hoogte van de maandelijkse aflossingscapaciteit bij debiteuren die geen recht (meer) hebben op een uitkering
De hoogte van de maandelijkse aflossingscapaciteit wordt vastgesteld op het bedrag als bedoeld in artikel 11, eerste lid, vermeerderd met 35% van het bedrag waarmee het inkomen inclusief vakantiegeld meer bedraagt dan de van toepassing zijnde bijstandsnorm inclusief vakantiegeld, dan wel IOAW- of IOAZ-grondslag inclusief vakantiegeld.
Artikel 16. Niet of niet meer voldoen van de betalingsverplichting - dwanginvordering
Indien de belanghebbende niet bereid is tot het treffen van een betalingsregeling of een eerder opgelegde betalingsverplichting niet meer nakomt, dan wel de benodigde gegevens om de aflossingscapaciteit vast te stellen niet verstrekt, wordt het terugvorderingsbesluit ten uitvoer gelegd door middel van een executoriaal beslag overeenkomstig het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, of beslag in de zin van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering op basis van de executoriale titel die is verbonden aan een dwangbevel, als bedoeld in de Awb.
HOOFDSTUK 4 SPECIFIEKE BEPALINGEN Bbz 2004
Artikel 18. Moment van terugvordering verstrekt bedrijfskapitaal
Het college vordert het bedrijfskapitaal, dat is toegekend op grond van artikel 20 en 24 Bbz 2004 terug als belanghebbende na aanmaning niet aan zijn rente- en aflossingsverplichtingen voldoet.
Het college van burgemeester en wethouders,
De secretaris,
Drs. B. van der Ploeg
De burgemeester,
Drs. J.M.L.N. Mikkers
In de definitiebepaling onder artikel 1 wordt uitleg gegeven over afkortingen van de wetten waarop de bevoegdheid van het college is gebaseerd en wordt nader ingegaan op een aantal begrippen.
Het tweede artikel bevat de wijze waarop in beginsel gebruik wordt gemaakt van de bevoegdheid tot herziening, intrekking en terugvordering.
Brutering houdt in het verhogen van de netto-uitkering met loonbelasting en premies volksverzekeringen.
Naar vaste rechtspraak dient om genoemde redenen te worden afgezien van brutering.
In artikel 4 staan de algemene - binnen de jurisprudentie geformuleerde - uitzonderingen op de in artikel 2 genoemde hoofdregel beschreven.
a. De zes-maanden jurisprudentie
De zes-maanden jurisprudentie komt er kortheidshalve op neer dat de gemeente binnen zes maanden nadat zij een signaal heeft ontvangen, over dient te gaan tot aanpassing van het recht op uitkering. Een signaal kan daarbij worden gedefinieerd als relevante informatie over de uitkeringsgerechtigde waaruit het college dusdanig concreet kan afleiden dat sprake is van een fout, dat het college op grond daarvan actie had moeten ondernemen. Vindt geen aanpassing van het recht op uitkering plaats binnen de genoemde zes maanden, dan dient het college van terugvordering af te zien voor het deel dat na deze zes maanden nog te veel aan uitkering is verstrekt.
b. Beperkte overschrijding van de vermogensgrens gedurende langere tijd
De situatie kan bestaan dat betrokkene over een vermogen beschikt dat in beperkte mate de vermogensgrens overstijgt. Het college is dan in wezen gerechtigd om de bijstand over de gehele periode van de overschrijding in te trekken, rekening houdend met de zes-maanden-jurisprudentie. Vaste jurisprudentie is echter dat in deze situatie het bedrag van de terugvordering dient te worden beperkt tot het bedrag dat niet zou zijn verstrekt indien de gevolgen van de beperkte overschrijding van de vermogensgrens tijdig zouden zijn verwerkt. Dit komt neer op het bedrag waarmee de vermogensgrens overschreden is.
In hoofdstuk 2 wordt nader uitgewerkt onder welke omstandigheden het college geheel of gedeeltelijk afziet van invordering. In verband met de invoering van de Fraudewet komen fraudevorderingen enkel in de bij wet geregelde situaties (artikel 58, zevende lid van de Participatiewet en artikel 25, zesde lid van de IOAW en IOAZ) voor kwijtschelding in aanmerking.
Het bepaalde in hoofdstuk 2 is daarom niet van toepassing op fraudevorderingen.
In artikel 5 staan de bepalingen over kwijtschelding als gedurende een bepaalde periode is voldaan aan een opgelegde betalingsverplichting.
Met de onder d genoemde mogelijkheid tot afkoop van 50% van de rest-som tegen finale kwijting van het restant wordt zeer terughoudend omgegaan. Van deze mogelijkheid wordt alleen gebruikt gemaakt in situaties waarin tevoren vrijwel vast staat dat de reguliere wijze van invordering minder oplevert dan datgene dat met afkoop van 50% van het restant kan worden geïncasseerd.
Op de hoofdregels in artikel 5 zijn uitzonderingen geformuleerd in artikel 6.
Een eerder op basis van artikel 5 verleende kwijtschelding kan worden ingetrokken indien later blijkt dat deze kwijtschelding is gebaseerd op onjuiste of onvolledige gegevens door toedoen van belanghebbende.
Als de terug te vorderen uitkering (hoofdsom) niet boven € 150,- uitkomt, ziet het college af van het nemen van een besluit. Dit is in het belang van de cliënt, voorkomt verdere schulden. Daarnaast is dit gebaseerd op een kosten/baten-afweging.
Dezelfde kosten/baten-afweging geldt voor de invordering indien een (restant-)schuld overblijft van maximaal € 150,-.
In dit artikel geeft het college aan onder welke voorwaarden medewerking wordt verleend aan een
Zoals al eerder aangegeven is wettelijk bepaald (artikel 60c Participatiewet c.q. artikel 29a van de IOAW en IOAZ) dat geen medewerking aan de totstandkoming van een schuldregeling kan worden verleend bij een fraudevordering waarvoor een boete is opgelegd of aangifte is gedaan, voor zover deze medewerking leidt tot gehele of gedeeltelijke kwijtschelding van deze vordering. Dit laat onverlet dat er bijvoorbeeld wel uitstel van betaling voor de fraudevordering zou kunnen worden verleend om een schuldregeling voor de overige vorderingen mogelijk te maken.
Het college verleent medewerking aan een schuldregeling indien:
Verder benoemt het college gronden op basis waarvan zij haar medewerking aan een schuldregeling intrekt. Zoals het niet voldoen aan de verplichtingen in het kader van de schuldregeling of dat de schuldregeling tot stand is gekomen op basis van onjuiste of onvolledige gegevens door toedoen van de schuldenaar.
In hoofdstuk 3 wordt een uitwerking gegeven van de wijze waarop de vordering wordt ingevorderd.
Met betrekking tot de invordering van fraudevorderingen, alsmede de daarmee samenhangende boete, is enkel bepaald dat verrekening verplicht is voor zover dit mogelijk is omdat aan betrokkene een Participatiewet, IOAW, IOAZ dan wel Bbz-uitkering wordt verstrekt (artikel 60 lid 4).
Op andere vlakken heeft het college beleidsvrijheid.
De gemeente houdt in haar incassobeleid rekening met de volgende uitgangspunten:
de terug- en invordering wordt in begrijpelijke taal gecommuniceerd, schriftelijk en mondeling. De debiteuren moet weten waarom dit gebeurt en wat van hem verwacht wordt. Dat vraagt om actief contact zoeken én uitnodigen tot contact.
we kijken zoveel mogelijk naar een integrale oplossing voor de debiteur waar het zijn inkomsten en schulden betreft. Het gaat uiteindelijk om duurzame economische zelfredzaamheid voor de debiteur, maar ook voor de maatschappij. We verwijzen actief door naar andere instellingen of instanties die in positieve zin kunnen bijdragen aan deze integrale oplossing.
In dit artikel staan de hoofdregels over het gebruik van de bevoegdheid van het college tot invordering volgens de wet en deze beleidsregels.
Voor zover betrokkene na afgifte van het terugvorderingsbesluit een uitkering ontvangt in het kader van de Participatiewet, IOAW of IOAZ is het college bevoegd om tot verrekening van de vordering over te gaan. Het college gaat direct tot verrekening over.
Zoals al eerder aangegeven geldt voor fraudevorderingen ontstaan na 1 januari 2013 en de daarmee samenhangende boete een verrekening plicht. Dit artikel gaat daarom niet over deze vorderingen.
In artikel 11 wordt de hoogte van de maandelijkse aflossing bepaald. Indien belanghebbende een uitkering ontvangt wordt er uitgegaan van een bedrag dat niet met schulden wordt verrekend ter hoogte van 95% van de bijstandsnorm voor respectievelijk een alleenstaande of gehuwde, inclusief vakantiegeld.
Er wordt nooit meer verrekend dan het bedrag dat ingevolge het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering voor beslag in aanmerking zou komen.
De Wet vereenvoudiging beslagvrije voet (zie wetsvoorstel 34 628) wijzigt de berekening van de beslagvrije voet. De beoogde datum van inwerkingtreding is nog niet bekend.
Het college past, vooruitlopend op voornoemde Wet vereenvoudiging beslagvrije voet, bij de verrekening van terugvorderingen met een bijstandsuitkering, een beslagvrije voet ter hoogte van 95% van de bijstandsnorm voor respectievelijk een alleenstaande of gehuwde toe, inclusief vakantiegeld, maar niet meer dan het bedrag dat ingevolge het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering voor beslag in aanmerking zou komen. Dit op basis van een oproep van de staatssecretaris van SZW in haar Kamerbrief van 13-02-2019.
Totdat voornoemde wet wijzigt is en blijft de beslagvrije voet wettelijk 90% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm, inclusief vakantiegeld.
Zodra een beslaglegger beslag legt op de resterende beslagruimte, verhoogt het college de verrekening naar de volledige wettelijke beslagruimte om haar debiteurenpositie veilig te stellen.
In artikel 12 wordt de hoogte van de maandelijkse aflossing bepaald op basis van draagkracht en inkomsten. Het aflossingsbedrag dat is opgenomen in een terug- of invorderingsbesluit geldt als aflossingsverplichting.
In beginsel rust op betrokkene de verplichting om de gehele vordering binnen de geboden betalingstermijn te voldoen. Het college is echter bevoegd om betrokkene uitstel van betaling te verlenen en daaraan voorwaarden te verbinden. In artikel 15 staan deze bepalingen vermeld.
Wanneer een schuldenaar zijn betalingsverplichting niet nakomt of de voorwaarden waaronder uitstel van betaling is verleend schendt en de oorspronkelijke betalingstermijn is verstreken, is betrokkene in verzuim als bedoeld in artikel 4:97 Awb.
Artikel 4:112 e.v. van de Awb bepaalt dan de verdere invorderingsprocedure, te weten de invordering door middel van aanmaning en dwangbevel. Ook executoriaal beslag door een deurwaarder op basis van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is mogelijk.
Dit is een bevoegdheid van het college.
Gelet op de ontbrekende geautomatiseerde ondersteuning bij deze taak wegen de baten van de mogelijke (en vaak geringe) opbrengsten van rente en/of kosten vaak niet op tegen de kosten van berekening en invordering. Aflossing van de hoofdsom staat in beginsel voorop.
Daar staat tegenover dat het redelijk is om rente en/of kosten in rekening te brengen als deze kosten ook daadwerkelijk worden gemaakt, bijvoorbeeld door een deurwaarder die de incasso verzorgt.
De rente kan zowel de wettelijke als de overeengekomen rente zijn. De overeengekomen rente zal altijd in rekening worden gebracht. De wettelijke rente zal altijd in rekening worden gebracht waar dit verplicht is.
Bij de verstrekking van bedrijfskapitaal kent het Bbz 2004 specifieke bepalingen.
Terug- en invordering van bedrijfskapitaal verloopt dan ook op een andere wijze, veelal dwingend voorgeschreven in het Bbz zelf.
Terug- en invordering van her berekende uitkering voor levensonderhoud in de vorm van een renteloze geldlening zien we als terug- en invordering van bijstand. Deze beleidsregels zijn van toepassing, tenzij het Bbz zelf anders bepaalt.
De hardheidsclausule staat in artikel 4: 84 Awb: “Het bestuursorgaan handelt overeenkomstig de beleidsregel, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen.”
Onder belanghebbende wordt verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken (artikel 1:2 Awb).
De hardheidsclausule is een bredere bepaling dan de bepalingen omtrent dringende redenen.
Dringende redenen zien op bijzondere omstandigheden in het individuele geval. Er moet met belanghebbende zelf iets bijzonders en uitzonderlijks aan de hand zijn.
De hardheidsclausule is breder dan enkel dringende redenen, betreft onbillijke gevolgen voor belanghebbende óf gemeente. Ook de gemeente is immers een belanghebbende in de zin van de Awb.
Onbillijke gevolgen zijn naar algemeen taalgebruik niet rechtvaardige of niet redelijke gevolgen.
Onbillijkheden geeft de mogelijkheid om een eigen gemeentelijke bedrijfseconomische kosten/baten-afweging te maken. Dat is redelijk en rechtvaardig in het kader van debiteurenbeleid.