Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Putten

Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeente Putten 2018

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatiePutten
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingBeleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeente Putten 2018
CiteertitelBeleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeente Putten 2018
Vastgesteld doorcollege van burgemeester en wethouders
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerpWelzijn, maatschappelijke zorg, sociale verzekeringen

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. artikel 4:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht
  2. artikel 4:83 van de Algemene wet bestuursrecht
  3. artikel 1:3, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht
Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

28-01-202001-05-20201e wijziging

28-01-2020

gmb-2020-38892

1110706
15-02-201828-01-2020Nieuwe regeling

19-12-2017

Puttens weekblad

649166

Tekst van de regeling

Intitulé

Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeente Putten 2018

Besluit van burgemeester en wethouders van de gemeente Putten tot wijziging van beleidsregels maatschappelijke ondersteuning 2018 van de gemeente Putten;

burgemeester en wethouders van de gemeente Putten;

gelezen het voorstel aan burgemeester en wethouders van 28 januari 2020; BBV nummer 1107284 overwegende dat;

gelet op de artikelen 4:81, eerste lid, 4:83 en 1:3, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht;

 

b e s l u i t

 

de volgende bijlage bij de beleidsregels maatschappelijke ondersteuning 2018 vast te stellen:

Uitgangspunten omvang Huishoudelijke Hulp en begeleiding. (1e wijziging)

 

Artikel 1: Begrippen en definities

 

Onderstaand zijn de begrippen die veel gebruikt worden in het kader van de Wmo 2015 toegelicht. Voor overige relevante begrippen wordt verwezen naar de Wet Maatschappelijke Ondersteuning 2015 (verder: ’Wet’ of ‘de Wet’), of de Verordening maatschappelijke ondersteuning Gemeente Putten 2018.

  • 1.

    Aanbieder:

    natuurlijke persoon of rechtspersoon die een algemene voorziening of een maatwerkvoorziening levert.

  • 2.

    Algemene voorziening:

    aanbod van diensten of activiteiten dat, zonder uitgebreid voorafgaand onderzoek naar de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van de gebruikers, toegankelijk is en dat is gericht op maatschappelijke ondersteuning;

  • 3.

    Algemeen gebruikelijk:

    voorziening die niet speciaal is bedoeld voor mensen met een beperking en die algemeen verkrijgbaar is en niet of niet veel duurder is dan vergelijkbare producten;

  • 4.

    Begeleiding:

    activiteiten gericht op het bevorderen van zelfredzaamheid en participatie van de cliënt opdat hij zo lang mogelijk in zijn eigen leefomgeving kan blijven.

  • 5.

    Bezwaarprocedure:

    de wettelijke procedure die gevolgd wordt indien een cliënt een bezwaarschrift heeft ingediend op een afgegeven besluit door de gemeente.

  • 6.

    Cliënt:

    persoon die gebruik maakt van een algemene voorziening of aan wie een maatwerkvoorziening of persoonsgebonden budget is verstrekt of door of namens wie een melding is gedaan als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de Wet.

  • 7.

    Cliëntondersteuning:

    onafhankelijke, formele ondersteuning met informatie, advies en algemene ondersteuning die bijdraagt aan het versterken van de zelfredzaamheid en participatie en het verkrijgen van een zo integraal mogelijke dienstverlening op het gebied van maatschappelijke ondersteuning, preventieve zorg, zorg, jeugdhulp, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen.

  • 8.

    Gebruikelijke hulp/zorg:

    hulp die naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht van de echtgenoot, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten. Het Centraal Indicatie Orgaan (CIZ) heeft hiervoor een protocol vastgesteld dat leidend is: https://www.pgb.nl/wp-content/uploads/2016/06/ProtocolGebruikelijkeZorg.pdf

    Dit handboek is tevens te vinden in het Handboek van Schulinck “Grip op Wmo”.

  • 9.

    Gesprek:

    gesprek in het kader van het onderzoek als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de Wet, ook wel Keukentafelgesprek genoemd.

  • 10.

    Ondersteuningsvraag:

    behoefte aan maatschappelijke ondersteuning als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de Wet.

  • 11.

    Klachtenregeling:

    procedure volgens welke klachten die ontvangen worden over de Wmo consulenten (het gaat hier om bejegening), of die gerelateerd zijn aan een gezamenlijke product- of ketenaanpak, worden afgehandeld.

  • 12.

    Maatschappelijke ondersteuning:

    • 1.

      bevorderen van de sociale samenhang, de mantelzorg en vrijwilligerswerk, de toegankelijkheid van voorzieningen, diensten en ruimten voor mensen met een beperking, de veiligheid en leefbaarheid in de gemeente, alsmede voorkomen en bestrijden van huiselijk geweld,

    • 2.

      ondersteunen van de zelfredzaamheid en de participatie van personen met een beperking of met chronische psychische of psychosociale problemen zoveel mogelijk in de eigen leefomgeving,

    • 3.

      bieden van beschermd wonen en opvang.

  • 13.

    Maatwerkvoorziening:

    op de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van een persoon afgestemd geheel van diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen ten behoeve van zelfredzaamheid, participatie en beschermd wonen en opvang.

  • 14.

    Mantelzorg:

    hulp ten behoeve van zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen, opvang, jeugdhulp, het opvoeden en opgroeien van jeugdigen en zorg en overige diensten als bedoeld in de Zorgverzekeringswet, die rechtstreeks voortvloeit uit een tussen personen bestaande sociale relatie en wordt in principe niet verleend in het kader van een hulpverlenend beroep.

  • 15.

    Melding:

    melding aan het college als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet.

  • 16.

    Melding calamiteiten en geweld

    Aanbieders moeten iedere calamiteit, ieder geweldsincident zo snel mogelijk melden aan de toezichthoudend ambtenaar. De toezichthoudend ambtenaar doet onderzoek naar de calamiteiten en geweldsincidenten en adviseert het college over de aanpak en hoe herhaling kan worden voorkomen.

  • 17.

    Netwerkberaad: door professional geleide bijeenkomst waarin cliënt aangeeft wat hij zelf kan en wat hij van anderen aan ondersteuning nodig heeft en waarin personen uit het netwerk van de cliënt of personen die daartoe nog niet behoren, aangeven of, en zo ja, op welke wijze zij de cliënt vrijwillig kunnen ondersteunen.

  • 18.

    Onderzoeksverslag:

    een schriftelijke weergave van de resultaten van het onderzoek en van de met de inwoner gemaakte afspraken naar aanleiding van zijn ondersteuningsvraag. Het format dat gebruikt dient te worden, wordt met dit document vastgesteld

  • 19.

    Participatie:

    deelnemen aan het maatschappelijke verkeer.

  • 20.

    Persoonlijk plan:

    het plan waarin de cliënt voordat het onderzoek van start gaat, aangeeft welke problemen de cliënt ervaart en welke oplossingen de cliënt ziet.

  • 21.

    Persoonsgebonden budget (Pgb):

    een verstrekkingsvorm voor zorg en ondersteuning. Een bedrag waaruit namens het college betalingen worden gedaan voor diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot een maatwerkvoorziening behoren, en die een cliënt van derden heeft betrokken.

  • 22.

    Sociaal netwerk:

    personen uit de huiselijke kring of andere personen met wie de cliënt een sociale relatie onderhoudt.

  • 23.

    Respijtzorg:

    zorg die wordt geleverd aan de cliënt met het doel de (overbelaste) mantelzorger tijdelijk bijvoorbeeld een avond, een dag of een weekend te ontlasten van zijn taken.

  • 24.

    Veilig Thuis:

    De gemeenten zijn verantwoordelijk om op bovenlokaal niveau een Advies- en Meldpunt Huiselijk Geweld en Kindermishandeling (Voorheen: AMHK) te organiseren.

    Veilig Thuis is de centrale toegang voor alle meldingen en adviesvragen van de burger, de professional en specifiek de medische sector en politie/justitie die gaan over huiselijk geweld en kindermishandeling. Veilig Thuis is 24 uur per dag, 7 dagen per week telefonsich bereikbaar. Daarnaast kan de cliënt fysiek terecht bij de balie en kunnen er digitale (zorg)meldingen gedaan worden via de website:

    https://www.veiligthuisnoordoostgelderland.nl

    Melding

    Meldingen kunnen per telefoon, fax, digitaal en in persoonlijk contact of tijdens een casusoverleg binnenkomen. De melding kan gedaan worden door een burger of een professional. De melding wordt integraal en systeemgericht beoordeeld door de medewerkers van Veilig Thuis. Na beoordeling van de melding zijn er twee mogelijkheden:

    • 1.

      de melding wordt in ontvangst genomen en doorgezet naar het proces triage;

    • 2.

      de melding wordt omgezet naar een advies of ondersteuningstraject.

  • 25.

    Vertegenwoordiger:

    persoon of rechtspersoon die een cliënt vertegenwoordigt die niet in staat kan worden geacht tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake.

  • 26.

    Voorliggende voorziening:

    algemene voorziening of andere voorziening waarmee aan de hulpvraag wordt tegemoetgekomen.

  • 27.

    Voorziening:

    algemene voorziening of maatwerkvoorziening.

  • 28.

    Wmo consulent:

    persoon die de melding en ondersteuningsvraag van de cliënt onderzoekt en afhandelt. Ook wel consulent genoemd.

  • 29.

    Zelfredzaamheid:

    in staat zijn tot het uitvoeren van de noodzakelijke algemene dagelijkse levensverrichtingen en het voeren van een gestructureerd huishouden.

  • 30.

    Zorg in natura:

    zorg ontvangen van een zorgverlener die gecontracteerd is door de gemeente (afkorting: ZIN).

 

Artikel 2 Motto en algemene kaders

 

Motto

De gemeente Putten gaat uit van eigen verantwoordelijkheid (zelfredzaamheid) van inwoners. Mocht het inwoners niet lukken om zelf ondersteuning te bewerkstelligen dan denkt de gemeente graag mee in oplossingen. Uiteindelijk kan de gemeente zelfs ondersteuning (in de eerste en/of tweede lijn) aanbieden.

 

Juridische status

De beleidsregels zijn een nadere uitwerking van de bepalingen in de ‘Verordening maatschappelijke ondersteuning Putten 2018’ en het ‘Besluit maatschappelijke ondersteuning 2018‘. Zowel het Besluit als de Beleidsregels zijn integraal onderdeel van de Verordening en het daarin vastgelegde beleid. Personen met beperkingen die een melding hebben gedaan voor ondersteuning vanuit de Wmo kunnen zich, ook in bezwaar- en beroepsprocedures, beroepen op deze genoemde documenten.

 

Art. 2.1. Wanneer wordt een maatwerkvoorziening toegekend?

Het centrale artikel in de Wmo is artikel 2.1.1. De gemeente draagt zorg voor maatschappelijke ondersteuning en voor de kwaliteit en continuïteit van de voorzieningen. Dit betekent niet hetzelfde als de opdracht om een maatwerkvoorziening die wordt gevraagd, ook daadwerkelijk te verstrekken.

 

Jurisprudentie heeft de afgelopen jaren aangetoond dat bij een (gedeeltelijke) afwijzing gedegen onderzoek gedaan moet zijn. Kenmerk van gedegen onderzoek is in ieder geval dat alle relevante individuele omstandigheden van de cliënt zijn meegenomen in de afweging en dat de zorgvuldigheid van het onderzoek zichtbaar is in de verslaglegging, rapportage en beschikking.

 

Art. 2.2. Maatschappelijke ondersteuning

De gemeente is verplicht om invulling aan de Wet maatschappelijke ondersteuning te geven en is verantwoordelijk voor de ondersteuning van personen met een beperking, chronisch psychische- of psychosociale problemen.

 

De wettelijke opdracht aan de gemeente bestaat uit drie taken:

  • 1.

    bevorderen van de sociale samenhang, de mantelzorg en vrijwilligerswerk, de toegankelijkheid van voorzieningen, diensten en ruimten voor mensen met een beperking, de veiligheid en leefbaarheid in de gemeente, alsmede voorkomen en bestrijden van huiselijk geweld;

  • 2.

    ondersteunen van de zelfredzaamheid en de participatie van personen met een beperking of met chronische psychische of psychosociale problemen zoveel mogelijk in de eigen leefomgeving;

  • 3.

    bieden van beschermd wonen en opvang.

 

De Wmo 2015 gaat primair uit van de eigen verantwoordelijkheid van de cliënt. Inwoners dragen een eigen verantwoordelijkheid voor de wijze waarop zij hun leven inrichten en deelnemen aan het maatschappelijk leven. Van inwoners mag verwacht worden dat zij elkaar daarin naar vermogen bijstaan.

 

Dit betekent dat de gemeente nagaat op welke wijze de cliënt in staat is om het probleem (deels) zelf op te lossen. Hierbij kijkt de gemeente naar alle mogelijkheden van de cliënt zelf, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg en met andere personen uit het sociale netwerk, met algemeen gebruikelijke hulpmiddelen, met voorzieningen, algemene voorzieningen en algemeen gebruikelijke voorzieningen.

 

Als inwoners zelf, dan wel samen met personen in hun omgeving onvoldoende zelfredzaam zijn en onvoldoende in staat zijn tot participatie en/ of zichzelf te handhaven in de samenleving, kunnen zij een beroep doen op ondersteuning door de gemeente. Voor personen die maatschappelijke ondersteuning behoeven moet de gemeente op meerdere manieren ondersteuning kunnen bieden:

  • Met het bevorderen van de toegankelijkheid van voorzieningen, diensten en ruimten voor mensen met een beperking en daarmee bij te dragen aan het realiseren van een inclusieve samenleving;

  • Met algemene voorzieningen;

  • Met maatwerkvoorzieningen aan personen met beperkingen ter ondersteuning van de zelfredzaamheid en participatie zodat zij zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kunnen blijven wonen;

  • Met maatwerkvoorzieningen aan personen met psychische of psychosociale problemen, omdat zij de thuissituatie hebben verlaten, al dan niet in verband met risico’s voor hun veiligheid als gevolg van huiselijk geweld en wonen of opvang behoeven. De ondersteuning is er op gericht dat indien mogelijk, deze personen weer in staat zijn zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving.

 

Art. 2.3. Algemene voorzieningen en maatwerkvoorzieningen

Het belangrijkste in het proces Wmo is, dat er een oplossing bereikt wordt of kan worden voor de ervaren problemen, waardoor:

  • 1.

    de cliënt zo zelfredzaam mogelijk kan zijn of kan worden in het dagelijkse leven,

  • 2.

    kan deelnemen aan de maatschappij en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan wonen.

 

Voor de cliënt met psychische en psychosociale problemen gaat het er om dat deze persoon zo ondersteund wordt dat de cliënt zich kan handhaven in de samenleving. Leidend is dat eigen mogelijkheden van de cliënt, inzet van het sociale netwerk, gebruikelijke hulp en voorliggende gebruikelijke en algemene voorzieningen voorgaan op een maatwerkvoorziening. Als met deze hulp en voorzieningen een adequate oplossing voor het ervaren probleem gerealiseerd kan worden is er geen noodzaak voor een maatwerkvoorziening.

 

Het onderscheid tussen een algemene en maatwerkvoorziening is hierbij van belang:

  • 1.

    Algemene voorzieningen zijn een aanbod van diensten of activiteiten die voor ieder toegankelijk zijn op basis van een beperkte toegangstoets door een beperkt aantal algemeen geformuleerde maatstaven. Op grond van jurisprudentie geldt daarbij, dat er geen rekening wordt gehouden met de specifieke persoonskenmerken van de individuele vrager. Algemene voorzieningen zijn gericht op maatschappelijke ondersteuning en verkrijgbaar zonder beschikking.

  • 2.

    Maatwerkvoorzieningen zijn op de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van een persoon afgestemd geheel van diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen ten behoeve van zelfredzaamheid, participatie en beschermd wonen en opvang. Maatwerkvoorzieningen kunnen in natura of in een pgb verstrekt worden.

 

Pas als een algemene voorziening niet volstaat is een maatwerkvoorziening mogelijk, afgestemd op de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van de persoon.

 

Art. 2.4. Goedkoopst adequaat

(Verordening artikel 8 lid 5)

Maatwerkvoorzieningen zijn individueel maatwerk. Dit betekent dat niet alleen voorgeprogrammeerde oplossingen bij vaststaande beperkingen mogelijk zijn. Maatwerkvoorzieningen zijn er in een breed scala van diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen. Leidend is de wens van de cliënt om mee te kunnen doen aan de samenleving en samen met de cliënt wordt gezocht naar de meest passende oplossing. Binnen de oplossingen dient te worden gekozen voor de goedkoopst adequate oplossing(en).

 

Voorzieningen, aanpassingen aan voorzieningen en accessoires die kostenverhogend werken zonder dat ze noodzakelijk zijn, komen niet voor vergoeding in aanmerking. Het kwaliteitsniveau moet aansluiten bij een verantwoord niveau, zoals vastgelegd in de erkende vakhandel of beroepsgroep. Meer dan dat hoeft niet.

 

Art. 2.5. Verantwoorde voorziening

Verantwoorde voorzieningen zijn diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die doeltreffend, doelmatig en cliëntgericht worden verleend. Voorbeelden hiervan zijn:

  • de voorziening de beperking(en) opheft of, als dat onmogelijk is, de beperking(en) vermindert en de mogelijkheid biedt tot zelfredzaamheid en deelname aan het maatschappelijk verkeer;

  • de voorziening toegesneden is op de beperkingen van de cliënt en diens individuele omstandigheden;

  • de toegekende voorziening de mogelijkheid biedt om in aanvaardbare mate deel te nemen aan het leven van alledag;

  • de voorziening gericht is op een aanzienlijke versterking van de zelfstandigheid en zelfregie van de cliënt;

  • de voorziening gericht is op de situatie dat de cliënt zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven wonen;

  • de voorziening voorziet in de behoefte van de cliënt aan beschermd wonen of opvang en stelt hem/haar in staat om zich zo snel mogelijk op eigen kracht te handhaven;

  • de voorziening er op gericht is dat de cliënt de verschillende sociale rollen zoveel mogelijk kan vervullen, zoals bijvoorbeeld de rol van partner en ouder.

 

Art. 2.6. Goedkoopste voorziening

De goedkoopste voorziening wordt beschouwd vanuit het gezichtspunt van de gemeente: het gaat om een voorziening die voor de gemeente het goedkoopst is. Als de cliënt een duurdere voorziening wil dan de geïndiceerde voorziening, dan kan dit uitsluitend als de cliënt, mits hij voldoet aan de voorwaarden, kiest voor een pgb. De meerkosten betaalt de cliënt dan zelf.

 

Art. 2.7. Wens van de cliënt

De wens van de cliënt speelt een rol in het proces naar het zoeken van de goedkoopst adequate oplossingen voor de ervaren problemen, maar is op zichzelf niet doorslaggevend. Objectieve factoren, zoals leeftijd, de mate van beperkingen, het te verwachten toekomstig dagelijks functioneren van de cliënt, de aanwezigheid en belastbaarheid van mantelzorg en de kosten van de diverse oplossingen spelen allemaal een rol in de uiteindelijke beoordeling. Als de goedkoopst adequate oplossing niet de door de cliënt meest gewenste oplossing zal zijn, betekent dit dat de Wmo consulent niet altijd de voorkeur van de cliënt kan volgen. Wmo-consulenten adviseren binnen het kader van het gemeentelijke beleid.

 

Als de cliënt een andere maatwerkvoorziening wenst dan de geïndiceerde maatwerkvoorziening, dan mag deze maatwerkvoorziening niet duurder zijn dan de goedkoopst adequate oplossing van de gemeente.

 

Wil de cliënt alsnog de duurdere voorziening, dan heeft hij, mits hij kiest voor een pgb en voldoet aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor een pgb, de mogelijkheid de meerkosten zelf te betalen.

 

Art. 2.8. Aandachtspunten bij beoordeling van een maatwerkvoorziening

Ter beoordeling of een cliënt in aanmerking komt voor een maatwerkvoorziening zijn de volgende aandachtspunten van belang:

  • 1.

    is de persoon met beperkingen ingezetene van de gemeente Putten?

  • 2.

    voor zover het gaat om een persoon die in aanmerking wil komen voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang: is de persoon met chronische psychische of psychosociale problemen ingezetene van Nederland?

  • 3.

    kan de persoon aanspraak maken op een toereikende voorziening vanuit andere wettelijke regelingen?

  • 4.

    is de voorziening overwegend op het individu gericht?

  • 5.

    is de voorziening voor de persoon met beperkingen, chronische psychische of psychosociale problemen algemeen gebruikelijk?

  • 6.

    is de voorziening beschikbaar als algemene voorziening?

  • 7.

    is de noodzaak tot ondersteuning voor de cliënt redelijkerwijs vermijdbaar of was de voorziening voorzienbaar, maar kon van de persoon redelijkerwijs niet verwacht kon worden maatregelen te hebben getroffen die de hulpvraag overbodig hadden gemaakt?

  • 8.

    voor zover het gaat om een noodzakelijke maatwerkvoorziening ter vervanging van een eerder door het college verstrekte voorziening: is deze eerder verstrekte voorziening wel technisch afgeschreven?

  • 9.

    zijn de kosten van aanschaf van de voorziening gemaakt voorafgaand aan het besluit van de gemeente, en zo ja, is dan nog wel te beoordelen of de door de cliënt aangeschafte voorziening wel noodzakelijk is?

 

Het college verstrekt in principe goedkoopst adequate voorziening.

 

Art. 2.9. De persoon met beperkingen is ingezetene van Putten

Wmo 2015 art. 1.2.1.a en 2.3.5.a

Personen die ingeschreven staan in het bevolkingsregister van de gemeente Putten en feitelijk in Putten wonen, kunnen een Wmo ondersteuningsvraag indienen bij de gemeente Putten. Uit jurisprudentie is gebleken dat de persoon met beperkingen die niet ingeschreven staat, maar wel aantoonbaar en langdurig het hoofdverblijf heeft in de gemeente, ook in aanmerking kan komen voor een voorziening. Dit geldt echter niet voor een persoon die in een vakantiewoning woont. Bij twijfel of een woning voor permanente bewoning bestemd is, kan het bestemmingsplan worden geraadpleegd.

 

Let op: Bij verhuizing naar een andere gemeente moeten de voorzieningen worden teruggegeven en/of beëindigd.

 

Art. 2.9.1. Uitzondering

Wmo 2015 art. 2.3.7

Een uitzondering hierop is het bezoekbaar maken van een woning. Bijvoorbeeld als een persoon met beperkingen die in een Wlz-instelling woont of daar het hoofdverblijf heeft, vaak op bezoek gaat bij een persoon die het hoofdverblijf in Putten heeft.

 

De woning is bezoekbaar als de persoon met beperkingen de woning, de woonkamer en een toilet kan bereiken en gebruiken. Als de persoon die het hoofdverblijf in Putten heeft, geen eigenaar is van de aan te passen woning, kan het college zonder toestemming van de eigenaar deze woningaanpassing laten aanbrengen.

 

Art. 2.10 Beperkingen

Een inwoner van Putten kan gebruik maken van een maatwerkvoorziening als de cliënt aantoonbare beperkingen heeft. De doelgroep voor het treffen van voorzieningen bestaat uit mensen met een beperking, chronisch psychisch probleem en/of psychosociaal probleem in de zelfredzaamheid en participatie.

 

Het gaat om mensen met een lichamelijke, psychogeriatrische, verstandelijke, psychiatrische of zintuiglijke beperkingen. Het gaat hier in alle gevallen om kenmerken van een persoon. De persoon is bijvoorbeeld door ouderdom slecht ter been geworden, de persoon heeft van kinds af aan een zintuiglijke beperking of heeft door ziekte of door een ongeval functies verloren.

Verlies van zelfredzaamheid en met name een gebrek aan participatie in het maatschappelijk verkeer kan ook een gevolg zijn van problemen die iemand heeft in zijn relatie met anderen, met zijn sociale omgeving. In dat geval is er sprake van een psychosociaal probleem.

 

Art. 2.11. De persoon met chronische psychische of psychosociale problemen is ingezetene van Nederland

Wmo 2015 art. 1.2.1.b en c en art. 2.3.5.b.

Personen met chronische psychische of psychosociale problemen zijn niet altijd ingeschreven bij de gemeente. Ook kan het zijn dat zij tijdelijk de thuissituatie hebben verlaten, al dan niet in verband met risico’s voor hun veiligheid als gevolg van huiselijk geweld. Het gaat om personen die in verband met psychische of psychosociale problemen niet in staat zijn zich op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk te handhaven in de samenleving.

 

De melding kan door henzelf bij het loket Samenleving worden gedaan, maar ook door erkende verwijzers, zijnde de huisarts, aanbieders gespecialiseerde GGZ, beroepsbeoefenaren basis en gespecialiseerde GGZ en Maatschappelijke Opvang instellingen via Centraal Onthaal Volwassenen.

 

Art. 2.12. Er kan geen aanspraak worden gemaakt op een Wmo voorziening als er voorliggend andere mogelijkheden zijn

Een Wmo voorziening kan worden geweigerd als er aanspraak bestaat op een voorziening op grond van een andere wettelijke regeling of privaatrechtelijke overeenkomst.

 

Art. 2.12.1. Voorrang Wlz is verankerd in de wet

Op grond van artikel 2.3.5 lid 6 Wmo 2015 kan het college een maatwerkvoorziening weigeren, zodra er een aanspraak bestaat voor verblijf in een instelling op grond van de Wlz. Dit houdt in dat als tijdens het onderzoek blijkt dat de cliënt een indicatiebesluit heeft voor verblijf op grond van de Wlz, het college kan weigeren een maatwerkvoorziening te verstrekken, dan wel kan besluiten een al toegekende maatwerkvoorziening te beëindigen.

 

Daarnaast kan het college een maatwerkvoorziening weigeren indien er redenen zijn om aan te nemen dat de cliënt aanspraak kan doen gelden op verblijf op grond van de Wlz, maar weigert mee te werken aan het verkrijgen van een besluit dienaangaande. Uit de Memorie van Toelichting (MvT) Wmo 2015 blijkt dat het daarbij moet gaan om gegronde redenen om aan te nemen dat de cliënt voor Wlz-zorg in aanmerking zou kunnen komen, indien hij een dergelijke indicatie zou aanvragen. Het college dient dan in gesprek te gaan met de cliënt en een termijn te stellen waarbinnen de cliënt de aanvraag zou kunnen doen. Indien dan blijkt dat de cliënt inderdaad aanspraak kan maken, kan het college de maatwerkvoorziening weigeren. De gemeente kan niet beslissen dat iemand Wlz-zorg aanvraagt; dat is uiteindelijk een eigen keuze van de cliënt. In het algemeen geldt wel dat wanneer cliënt naar verwachting aan de indicatiecriteria voor de Wlz voldoet, maar geen aanvraag wil doen, hij de gevolgen daarvan niet op de gemeente kan afwentelen.

 

Belangrijke noot: Hoewel de Wlz bij wet als voorliggend kan worden beschouwd, zijn de criteria voor de Wlz sinds 2015 ook strenger geworden. Hier dient in overleg met de betreffende cliënt rekening mee gehouden te worden. Daarnaast is het ook van belang om te kijken of Wlz-ondersteuning, ondanks matchende criteria, de meest passende ondersteuning is op dat moment.

 

Art. 2.12.2. Uitzondering Wlz: hulp bij het huishouden, hulpmiddelen en woningaanpassingen

Ledenbriefnummer VNG:

Lbr. 17/001

In de Wlz staat dat de Wlz-uitvoerders verantwoordelijk worden voor woningaanpassingen en hulpmiddelen voor cliënten met een Wlz indicatie die zelfstandig wonen. De jaren 2015 en 2016 zijn overgangsjaren geweest waarin de verantwoordelijkheid nog bij de gemeenten is gebleven.

Sinds mei 2015 hebben twee werkgroepen zich bezig gehouden met het in kaart brengen van alle consequenties van de overheveling. Tegelijkertijd is in maart 2016 in de Tweede Kamer de motie Van Dijk en Van Weijtenberg (34279, nr. 20) aangenomen die het kabinet opdroeg om de consequenties van een eventuele overheveling voor cliënten te onderzoeken. VWS heeft dit onderzoek in september uitgevoerd.

 

Op grond van de eindrapportage van de werkgroepen en het VWS onderzoek hebben de bestuurlijke delegatie van de VNG en staatssecretaris Van Rijn in het bestuurlijk overleg op 24 november besloten dat de overheveling naar de Wlz van hulpmiddelen en woningaanpassingen van zelfstandig wonende cliënten met een Wlz indicatie definitief niet doorgaat. Tevens is besloten dat de overheveling naar de Wlz van hulpmiddelen van cliënten met een Wlz indicatie die intramuraal wonen zonder behandeling, in principe wel door zal gaan. Deze overheveling zal niet eerder dan per 1-1-2019 ingaan.

 

Art. 2.12.3. Overbruggingszorg Wlz

Beslistijd CIZ

Als een verzekerde een indicatie aanvraagt voor Wlz-zorg, heeft hij daar niet meteen aanspraak op. Dat is pas het geval als het CIZ een positief besluit heeft genomen. Tot dan is de verzekerde aangewezen op de Zvw en de Wmo. Bij spoed indiceert het CIZ binnen twee weken. Als de verzekerde feitelijk al zorg ontving, met terugwerkende kracht (art 3.2.4. lid 2 Blz).

 

Transitietijd naar Wlz

Als het CIZ een indicatiebesluit heeft genomen, is er enige tijd nodig om de Wlz-zorg in te regelen. Als de verzekerde al zorg ontving vanuit de Zvw of de Wmo, is dat niet meteen omgezet in Wlz-zorg. Daarom hebben partijen afgesproken dat de bestaande zorg nog vijf dagen wordt voortgezet.

 

Beslistijd zorgkantoor

De Wlz-zorg kan op verschillende manieren worden geleverd: in een instelling, of in de vorm van een volledig pakket thuis (vpt), een modulair pakket thuis (mpt) of een persoonsgebonden budget (pgb): dit zijn de zogeheten leveringsvormen. Het zorgkantoor moet met de verzekerde overleggen welke leveringsvorm het best past bij de verzekerde, en of dat doelmatig en verantwoord te leveren is. Dat duurt even, zeker als de verzekerde tegen een geweigerde leveringsvorm in bezwaar en beroep gaat.

Het zorgkantoor moet gedurende de beslistijd een passend zorgpakket bieden. Meestal zal de bestaande zorg nog even voldoende zijn, maar zonodig moet het zorgkantoor tijdelijk een andere passende oplossing aanbieden.

 

Transitietijd leveringsvorm

Als eenmaal is besloten welke leveringsvorm zal worden geleverd, duurt het nog even voordat dat ook is geregeld. Het zorgkantoor heeft zorgplicht. Het ligt voor de hand de zorg die in de beslistijd zorgkantoor werd geboden, nog even voort te zetten.

 

Overbruggingszorg

Als de leveringsvorm is vastgesteld, moet het zorgkantoor die zorg leveren. Als die zorg niet geleverd kan worden omdat er geen aanbod beschikbaar is (wachtlijst, personeelstekort), dan moet het zorgkantoor een passende en verantwoorde overbrugging bieden. Dit heeft niet alleen betrekking op de overbruggingsperiode naar verblijf, maar ook op de overbruggingsperiode naar andere leveringsvormen. Het zorgkantoor overlegt met de verzekerde wat een passende overbrugging is. Dat kan bijvoorbeeld een tijdelijk verblijf zijn in een andere instelling dan die waarvoor de verzekerde kiest, of tijdelijk zorg thuis die op een andere manier wordt geboden dan die is beoogd.

 

Art. 2.12.4. Persoonlijke verzorging Zvw

Een cliënt kan op grond van de Zvw aanspraak maken op persoonlijke verzorging wanneer er behoefte is aan geneeskundige zorg of een hoog risico daarop (artikel 2.10 Besluit zorgverzekering). Geneeskundige zorg omvat zorg zoals huisartsen, medisch-specialisten, klinisch-psychologen en verloskundigen die plegen te bieden, zintuiglijk gehandicaptenzorg, zorg bij stoppen-met-rokenprogramma, geriatrische revalidatie en paramedische zorg (artikel 2.4 Besluit zorgverzekering).

 

Artikel 2.10 Besluit zorgverzekering spreekt over ‘een behoefte aan geneeskundige zorg of een hoog risico daarop’. Deze zinsnede geeft aan dat zorg vanuit de Zvw ook verleend kan worden aan verzekerden bij wie nog geen sprake is van een ziekte, aandoening of beperking, maar die wel een ‘hoog risico’ hierop hebben, zoals ouderen met een lichamelijke aandoening of beperking of met dementie of, in het algemeen, mensen bij wie de gezondheidssituatie snel kan veranderen en verslechteren en die dikwijls al (intensief) te maken hebben met huisartsenzorg of ziekenhuiszorg. Bij deze mensen moeten de problemen goed worden geanalyseerd en een inschatting worden gemaakt van de mogelijkheden tot zelfredzaamheid en het vermogen tot zelfregie. De behoefte aan geneeskundige zorg of een hoog risico hierop, is het leidend criterium en geldt voor iedereen in dezelfde mate, ongeacht de beperking die iemand heeft.

 

Kortom, bij nieuwe cliënten moet er altijd als eerste gekeken worden naar het begrip geneeskundige zorg of een hoog risico daarop. Is hiervan sprake dan ontvangt de cliënt meteen zorg op grond van de Zvw. Is er geen sprake van geneeskundige zorg moet er gekeken worden naar de criteria zelfredzaamheid in samenhang met begeleiding. Is dit het geval dan wordt de zorg geregeld op grond van de Wmo.

 

Art. 2.12.5. Afbakening Wmo 2015 en Zvw

Het zogenaamde criterium van handen-op-de-rug-zorg is geen onderscheidend criterium voor het bepalen van de verantwoordelijkheidsverdeling tussen de zorgverzekeraar en de gemeente voor het verlenen van zorg en ondersteuning aan mensen die daarop zijn aangewezen. Niet voor huidige cliënten en niet voor nieuwe cliënten. De overgangsbepalingen voor huidige cliënten en toegangscriteria voor nieuwe cliënten zoals opgenomen in de Wmo 2015 en Zvw zijn in alle gevallen leidend.

 

De ondersteuning bij algemeen dagelijkse levensverrichtingen op basis van de Wmo 2015 kan ook lijfsgebonden zijn. Het zogenaamde criterium lijfsgebonden zorg is dus ook geen onderscheidend criterium voor het bepalen van de afbakening tussen de zorgverzekeraar en de gemeente m.b.t. persoonlijke verzorging. Voor de Zorgverzekeringswet geldt het criterium van de behoefte aan geneeskundige zorg, of een hoog risico daarop. Voor de Wmo 2015 geldt het criterium voor de behoefte aan ondersteuning voor zelfredzaamheid. Dat moet worden vastgesteld volgens een zorgvuldig onderzoek.

 

De afbakening tussen persoonlijke verzorging op grond van de zorgververzekering of op grond van de Wmo 2015 is niet altijd even duidelijk. Over grensgevallen moeten gemeenten en verzekeraars afspraken maken om te voorkomen dat met cliënten geschoven wordt tussen het Wmo- en Zvw-domein.

 

Art. 2.13. De voorziening is overwegend op het individu gericht

Een maatwerkvoorziening kan alleen worden toegekend als deze noodzakelijk is om de beperkingen in zelfredzaamheid en participatie van de persoon met beperkingen op te heffen of te verminderen.

 

De beperking van een individu staat centraal bij de beoordeling van het verzoek om ondersteuning op grond van de Wmo. Bij het verstrekken van voorzieningen is de persoon met beperkingen leidend. Met andere woorden: de voorziening kan worden toegekend voor zover deze in overwegende mate gericht is op het individu.

 

Een maatwerkvoorziening in een gemeenschappelijke ruimte kan alleen worden toegekend als er een individuele persoon met beperkingen is voor wie de maatwerkvoorziening in de gemeenschappelijke ruimte noodzakelijk is.

 

Art. 2.14. Geen hulpmiddel voor een tijdelijke beperking in zelfredzaamheid en participatie

Voor tijdelijke situaties moeten cliënten een andere oplossing zoeken in hun netwerk of door het lenen/huren van tijdelijke hulpmiddelen. Wie een beperking heeft van tijdelijke aard kan een beroep doen op de hulpmiddelenregeling op grond van de Zorgverzekeringswet. Voor sommige van deze hulpmiddelen moet huur betaald worden. Om te bepalen of een probleem in zelfredzaamheid en participatie tijdelijk of langdurend is, is de prognose van groot belang.

Is de prognose dat de cliënt na enige tijd weer zonder de benodigde hulpmiddelen of aanpassingen kan functioneren, dan wordt uitgegaan van een kortdurende noodzaak. Als de levensverwachting een aantal maanden is en een hulpmiddel uit het hulpmiddelendepots afdoende is, dient er geen nieuwe voorziening versterkt te worden.

 

Is er een permanent wisselend beeld, dus volgen situaties van verbetering en terugval elkaar op, ga dan uit van een langdurige noodzaak.

 

Art. 2.14.1. Wel een voorziening bij een tijdelijke beperking in zelfredzaamheid in het huishouden

Een tijdelijke maatwerkvoorziening is wel mogelijk in situaties waarin voor een bepaalde periode hulp bij het huishouden nodig is, bijvoorbeeld bij ontslag uit het ziekenhuis of bij een ontregeld huishouden. Het gaat daarbij om personen die niet in staat zijn op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen zelfredzaam te zijn.

 

Art. 2.14.2. Wel een voorziening bij een tijdelijke beperking in het zich handhaven in de samenleving

Een tijdelijke maatwerkvoorziening is wel mogelijk voor personen die in verband met psychische of psychosociale problemen niet in staat zijn zich op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk te handhaven in de samenleving.

 

Voor deze personen is een maatwerkvoorziening mogelijk waarbij beschermd wonen en opvang noodzakelijk is. Zowel Beschermd wonen als Opvang (Maatschappelijke Opvang en Vrouwen Opvang) wordt uitgevoerd door de gemeente Harderwijk.

 

Art. 2.15. De voorziening is niet algemeen gebruikelijk voor de persoon met beperkingen

De gemeente verstrekt geen voorzieningen waar de persoon met beperkingen ook zonder beperking over zou kunnen beschikken. Die voorzieningen worden namelijk als algemeen gebruikelijk beschouwd. Het gaat om voorzieningen die:

  • algemeen in de reguliere handel of via Internet verkrijgbaar zijn en

  • niet speciaal voor mensen met een beperking bedoeld zijn en

  • niet aanzienlijk duurder zijn dan vergelijkbare producten met hetzelfde doel.

 

In de loop van de jaren zijn in de reguliere handel en via internet/ webshops steeds meer voorzieningen verkrijgbaar die voor een brede doelgroep geschikt of aantrekkelijk zijn. Denk aan de elektrische fiets, het uitgebreide assortiment aan kinderwandelwagens, fietsen voor het vervoeren van jonge kinderen en de apparaten in het huishouden. Deze ontwikkelingen zullen ook de komende jaren doorgaan.

 

Voorbeelden van veel voorkomende algemeen gebruikelijke voorzieningen in de markt kunnen worden geraadpleegd bij Schulinck.

 

Art. 2.16. Toetsing maatwerk

De Wmo is maatwerk. Bij het bepalen of een aangevraagde maatwerkvoorziening als algemeen gebruikelijk beschouwd kan worden, dienen de individuele omstandigheden van de persoon met beperkingen goed afgewogen te worden. De individuele omstandigheden van de aanvrager moeten altijd onderzocht worden, om te kunnen bepalen of deze voorziening, ook in het voorkomende geval, algemeen gebruikelijk is.

 

Voorheen gaf de Wmo weinig tot geen mogelijkheden om ook in financieel opzicht maatwerk te leveren. Met de Wmo 2015 kan dit wel. Dit betekent dat van personen die de voorziening zelf kunnen regelen en betalen ook verwacht wordt dat zij dit doen. Voor de personen die de algemeen gebruikelijke of algemene voorziening niet kunnen betalen zal de bijzondere bijstand in de Participatiewet ingezet worden om toegang en gebruik van deze voorzieningen mogelijk te maken.

 

Een zaak die op zich algemeen gebruikelijk is, kan in bepaalde individuele situaties niet algemeen gebruikelijk zijn, bijvoorbeeld:

  • de noodzaak om op grond van de beperking over te moeten gaan tot de aanschaf of gebruik van een gebruikelijke en voorliggende voorziening, die te belastend is voor het budget; Hierbij ook meenemen dat een voorziening niet perse nieuw hoeft te zijn. Veel voorzieningen zijn op de tweedehandsmarkt voor een billijke prijs verkrijgbaar. Wanneer de kosten aantoonbaar niet door de cliënt zelf gedragen kunnen worden is ondersteuning vanuit de bijzondere bijstand mogelijk.

  • in situaties waarin mensen met een beperking door aanzienlijke (aantoonbare) meerkosten in verband met die beperking, een besteedbaar inkomen hebben dat onder de voor hen geldende bijstandsnorm valt. Deze personen kunnen via de bijstand worden ondersteund.

 

Ook is het mogelijk dat een te verstrekken maatwerkvoorziening een algemeen gebruikelijke component heeft. Het kan bijvoorbeeld zo zijn dat bij aanpassing van een badkamer of keuken ook gedeeltelijke reguliere renovatie plaatsvindt, die normaal gesproken voor rekening van de eigenaar zou komen.

 

Art. 2.17. Als de voorziening niet beschikbaar is als algemene voorziening

Algemene voorzieningen zijn een aanbod van diensten of activiteiten die, zonder voorafgaand onderzoek naar de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van de gebruikers, toegankelijk zijn en zijn gericht op maatschappelijke ondersteuning. Deze voorzieningen zijn ook bedoeld voor mensen zonder beperkingen.

 

Van belang is dat de voorziening ook daadwerkelijk in de gemeente beschikbaar is en van goede kwaliteit is. Het stimuleren en realiseren van kwalitatief goede algemene voorzieningen voor kwetsbare burgers is een continu voortgaand proces, waarbij de samenhang tussen de divers doelgroepen en diverse voorzieningen gemeentebreed aan de orde is.

 

De noodzaak tot ondersteuning was voor de cliënt redelijkerwijs niet vermijdbaar of de voorziening was voorzienbaar, maar van de cliënt kon redelijkerwijs niet verwacht worden maatregelen te hebben getroffen die de hulpvraag overbodig had gemaakt.

(Verordening art 8 lid 3 a en b)

 

Uitgangspunt in de Wmo 2015 is de eigen verantwoordelijkheid van inwoners van Putten voor de wijze waarop zij hun leven inrichten en deelnemen aan het maatschappelijk leven. Van die inwoners mag verwacht worden dat zij rekening houden met de gevolgen van keuzes die in het dagelijkse leven door hen gemaakt worden, waardoor ondersteuning vanuit de Wmo vermijdbaar is of was.

 

Van inwoners van Putten mag verwacht worden, dat zij in de verschillende levensfases hun woonsituatie aanpassen aan de vereisten in een bepaalde levensfase. Verwacht mag worden dat de woonkeuzes aansluiten bij de persoonlijke omstandigheden.

 

Ook mag van inwoners verwacht worden dat zij bij het zoeken naar een andere woning uitkijken naar een woning die niet alleen op dat moment geschikt is maar ook op langere termijn.

Het gezegde: “de ouderdom komt met gebreken” is bekend. Van inwoners van Putten mag verwacht worden dat zij met die verwachting rekening houden en zelf tijdig verhuizen naar een woning die geschikt is voor die levensfase, met andere woorden, dat zij dus niet wachten tot de beperkingen zodanig zijn dat er direct verhuisd moet worden. Ook financieel moeten zij rekening houden met een aankomende verhuizing. Bij een verhuizing die te voorzien is op basis van wijziging van de levensfase, zoals bij ouderdom, gaat het om een algemeen gebruikelijk verhuizing die voor eigen rekening is.

 

Belangrijke noot: Hoewel de gemeente een inwoners niet kan dwingen te verhuizen, kan het gesprek hierover wel over aangegaan worden. Mensen hechten vaak - en dat is logisch - emotionele waarde aan hun woning.

 

Het is de taak van de gemeente om burgers tijdig en voortdurend te informeren over deze eigen kracht.

 

Art. 2.18. Als een maatwerkvoorziening noodzakelijk is ter vervanging van een eerder door het college verstrekte voorziening, wordt deze slechts verstrekt als de eerder verstrekte voorziening technisch is afgeschreven

(Verordening artikel 8 lid 4 a. b. c.)

 

Voorheen werd een voorziening toegekend voor een bepaalde tijd. Dan kon het zo zijn dat de voorziening nog adequaat en technisch nog in goede staat was en toch op verzoek van de cliënt vervangen werd. Leidend is nu, dat de technische staat bepalend is of er een noodzaak is tot vervanging van de voorziening of dat onderhoud en reparatie volstaat. Hiermee wordt verspilling van nog goed functionerende hulpmiddelen en woningaanpassingen voorkomen.

 

Natuurlijk kunnen er behalve de technische staat van het hulpmiddel of de woningaanpassing ook andere redenen zijn waarbij toch vervanging noodzakelijk en mogelijk is.

Dit kan het geval zijn als de eerder verstrekte voorziening niet langer een oplossing biedt voor de behoefte van de cliënt aan zelfredzaamheid en participatie. Dit zal vooral aan de orde zijn als de beperkingen van de cliënt toenemen en hij niet meer of onvoldoende gebruik kan maken van de verstrekte voorziening.

 

Dit kan ook het geval zijn als de eerder verstrekte voorziening verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan de cliënt zijn toe te rekenen. Bijvoorbeeld oorzaken van buitenaf zoals een verkeersongeluk of woningbrand. Het belangrijkste hierbij is dat de cliënt geen schuld heeft aan het feit dat de voorziening niet meer adequaat of bruikbaar is.

 

Als er wel sprake is van verwijtbaar gedrag of omstandigheden die aan de cliënt zijn toe te rekenen, kan de maatwerkvoorziening slechts verstrekt worden als de cliënt geheel of gedeeltelijk tegemoet komt in de veroorzaakte kosten.

 

Art. 2.19. De kosten zijn niet gemaakt voorafgaand aan het besluit van de gemeente

Het is een persoon met beperkingen niet toegestaan om de gemeente voor een voldongen feit te stellen waarbij de gemeente geen invloed meer kan uitoefenen op de te verstrekken maatwerkvoorziening. Wie een voorziening aanschaft of een woningaanpassing doet en daarna een ondersteuningsvraag indient, loopt het risico op een afwijzing.

 

Uit de rechtspraak blijkt dat deze regel niet zonder meer toegepast mag worden. Deze regel is bedoeld om controle achteraf mogelijk te maken. Bij een woningaanpassing kan na een verbouwing bijvoorbeeld niet meer vastgesteld worden of er een goedkoper alternatief bestond. Als achteraf toch nog geconstateerd kan worden wat de goedkoopst adequate oplossing was, kan geen afwijzing plaatsvinden. Uiteraard wordt dan wel de goedkoopst adequate voorziening verstrekt, ook al is de aangeschafte voorziening (aanzienlijk) duurder. Dat is de consequentie voor de persoon met beperkingen die voor het besluit zelf iets heeft aangeschaft of aangepast.

 

Artikel 3: Spoedprocedure

In een acute situatie wordt de spoedprocedure gehanteerd, waarbij gedurende twee weken ondersteuning ingezet kan worden zonder indicatie. Het gaat dan om:

  • een plotselinge wijziging in de gezondheidssituatie van een cliënt (aandoeningen, stoornissen, beperkingen) of van de informele hulp (wegvallen mantelzorg);

  • die leidt tot een substantieel andere inhoud en omvang van de benodigde ondersteuning;

  • waarbij het noodzakelijk is om de ondersteuning binnen 24 tot 48 uur in te zetten om onaanvaardbare gezondheidsrisico's voor de cliënt en/of zijn gezin te voorkomen.

 

Spoedondersteuning is altijd een maatwerkvoorziening in natura.

 

In die twee weken heeft de Wmo-consulent de gelegenheid om het onderzoek naar de persoolijke omstandigheden, de geleverde mantelzorg en de ondersteuningsvraag uit te voeren. Samen met de cliënt en de mantelzorger kan dan besproken worden wat de mantelzorger nog wel kan doen en voor welk deel een andere oplossing gezocht moet worden.

 

Voor hulp bij het huishouden gaat het alleen om de niet uitstelbare taken, zoals zorgen voor eten en drinken en zorg voor jonge kinderen. Eerst wordt getoetst of gebruikelijke hulp, het eigen netwerk en voorliggende voorzieningen een oplossing kunnen bieden.

 

Voor situaties waarin sprake is van crisis en de cliënt afhankelijk is van 24 uur per dag toezicht dat normalerwijs door de mantelzorger wordt geleverd, is een crisisbed beschikbaar. Ook hier geldt de spoedprocedure waarbij verblijf kortdurend ingezet kan worden zonder indicatie. Vanaf het moment dat de spoedprocedure loopt moet een indicatie voor de Wlz aangevraagd worden. Dit zijn situaties waarin de huisarts de verwijzende rol heeft en de zorgaanbieder toetst of er:

  • sprake is van een acute verandering (dus geen geleidelijke verslechtering van de situatie);

  • een gevaar criterium aanwezig is, waardoor toezicht nodig is;

  • cliënt beschikt niet over een Wlz indicatie.

 

Voor situaties waarin het toezicht in de avonduren en de nacht door familie of het sociale netwerk opgelost kan worden, is via de spoedprocedure dagbesteding voor maximaal 10 dagdelen per week mogelijk, gedurende twee weken. In deze twee weken moet beoordeeld worden of er sprake is van zorg, ondersteuning en toezicht die onder de Wlz valt of dat er andere oplossingen binnen de Wmo gevonden moeten worden. De spoedinzet van dagbesteding wordt door de zorgaanbieder getoetst op de criteria:

  • sprake is van een acute verandering. (dus geen geleidelijke verslechtering van de situatie);

  • een gevaar criterium aanwezig is waardoor toezicht nodig is;

  • cliënt beschikt niet over een Wlz indicatie.

 

Als de zorgaanbieder niet geïndiceerde (spoed)zorg levert aan een cliënt, die niet voldoet aan de gestelde criteria, verleent de zorgaanbieder deze zorg voor eigen rekening.

 

Artikel 4: Persoonsgebonden budget

 

Artikel 4.1. Algemene voorwaarden voor het pgb

Mensen die een maatwerkvoorziening nodig hebben, kunnen kiezen voor een persoonsgebonden budget. Dit is een geldbedrag voor het bekostigen van de goedkoopst adequate maatwerkvoorziening, die is afgestemd op iemands persoonlijke situatie. De cliënt moet met dit budget zelf de geïndiceerde maatwerkvoorziening(en) inkopen. De cliënt moet wel voldoen aan de voorwaarden zoals genoemd in artikel 2.3.6 Wmo 2015, te weten:

  • a.

    de cliënt moet naar het oordeel van het college op eigen kracht, dan wel met hulp uit zijn sociale netwerk of van zijn vertegenwoordiger in staat zijn tot een redelijke waardering van zijn belangen, waarmee hij in staat moet worden geacht de aan het persoonsgebonden budget verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren;

  • b.

    de cliënt moet zich gemotiveerd op het standpunt stellen dat hij de maatwerkvoorziening als persoonsgebonden budget wenst geleverd te krijgen;

  • c.

    naar het oordeel van het college moet voldoende zijn gewaarborgd dat de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot de maatwerkvoorziening behoren, veilig, doeltreffend en cliëntgericht worden verstrekt. Bij het beoordelen van de kwaliteit weegt het college mee of de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen in redelijkheid geschikt zijn voor het doel waarvoor het persoonsgebonden budget wordt verstrekt.

 

Artikel 4.1.1 Voorwaarden pgb

Het college kan een pgb toekennen indien:

  • De inwoner een persoonlijk plan heeft opgesteld, waarin onder ander benoemd is:

    • 1.

      Dat individuele ondersteuning nodig is;

    • 2.

      Hoe het pgb besteed gaat worden;

    • 3.

      Welke resultaten behaald gaan worden met het pgb.

  • 2.

    De inwoner dan wel zijn vertegenwoordiger in staat wordt geacht tot een redelijke waardering van zijn belangen;

  • 3.

    De inwoner dan wel zijn vertegenwoordiger gemotiveerd aangeeft dat de door het college gecontracteerde individuele voorziening in natura niet passend is in zijn specifieke situatie.

  • 4.

    De voorziening die met het pgb wordt ingekocht volgens het college van voldoende kwaliteit is.

  • De inwoner wordt geacht voldoende in staat te zijn tot een redelijke waardering van zijn belangen, als hij zelfstandig of met behulp van zijn netwerk, danwel curator, bewindvoerder of gemachtigde:

    • duidelijk kan maken welke problemen worden ervaren en bij welke ondersteuning hij gebaat zou zijn;

    • de taken , die aan het pgb zijn verbonden, op verantwoorde wijze kunnen uitvoeren.

  • Naast het bepaalde in de wet en verordening wordt de voorziening die met een pgb wordt ingekocht geacht van voldoende kwaliteit te zijn als tenminste voldaan wordt aan de volgende eisen:

    Voor aanbieders die werken volgens vastgestelde kwaliteitseisen gelden, voorzover relevant voor dienstverlening in de vorm van een pgb, dezelfde kwaliteitseisen als voor aanbieders van zorg in natura. Daarbij worden in ieder geval de volgende eisen gesteld:

    • 1.

      De aanbieder/hulpverlener moet ingeschreven staan in het beroeps- en of handelsregister of een vergelijkbaar register;

    • 2.

      De aanbieder/hulpverlener moet beschikken over een volledig geïntegreerd kwaliteitssysteem, welke voldoet aan de landelijk eisen, blijkend uit een ISO-certificering of een daarmee vergelijkbaar kwaliteitssysteem;

    • 3.

      De aanbieder/hulpverlener beschikt over een vastgestelde klachtenregeling;

    • 4.

      De aan bieder/hulpverlener heeft de medezeggenschap van cliënten georganiseerd, zoals beschreven in de Wet medezeggenschap cliënten zorginstellingen;

    • 5.

      De hulpverlener moet beschikken over kwalitatief verantwoorde kennis en kunde, passend bij de behoefte en persoonskenmerken van de betreffende cliënt;

    • 6.

      De hulpverlener moet, voorzover dit voor de aard van de dienstverlening is vereist, beschikken over een voor de beroepsgroep relevante registratie;

    • 7.

      De hulpverlener moet beschikken over een actuele Verklaring omtrent Gedrag;

    • 8.

      De aanbieder/hulpverlener draagt zorg voor het naleven van beroeps- en meldcodes;

    • 9.

      Er wordt gewerkt met in achtneming van protocollen en richtlijnen opgesteld door de eigen beroepsgroep;

    • 10.

      De aanbieder/hulpverlener heeft een actieve signaleringsplicht ten aanzien van veranderingen in de (gezondheids-)situatie van de cliënt.

  • Voor aanbieders die niet werken volgens vastgestelde kwaliteitseisen:

    • 1.

      De aanbieder/hulpverlener moet ingeschreven staan bij de Kamer van Koophandel;

    • 2.

      De hulpverlener moet beschikken over een actuele Verklaring omtrent Gedrag;

    • 3.

      De hulpverlener moet beschikken over een adequate opleiding:

    • 4.

      De hulpverlener moet, voorzover dit voor de aard van de dienstverlening is vereist, beschikken over een voor de beroepsgroep relevante registratie;

    • 5.

      De aanbieder/hulpverlener moet meewerken aan een cliëntervaringsonderzoek en/of de daarvoor benodigde informatie verstrekken.

  • In aanvulling op het gestelde in het derde lid kan het college in individuele situaties aanvullende eisen stellen, danwel ontheffing van een in het derde lid gestelde eis verlenen.

 

Artikel 4.1.2 Voorwaarden pgb sociaal netwerk

  • 1.

    Een pgb voor hulp vanuit het sociale netwerk is beperkt tot die gevallen waarin:

    • a.

      de ondersteuning de gebruikelijke hulp overstijgt,

    • b.

      structureel van een behoorlijke omvang is.

  • 2.

    Om te bepalen wat gebruikelijke zorg is maakt het college gebruik van het Protocol Gebruikelijke zorg van het CIZ, waarbij de omstandigheden in de individuele situatie van inwoner in aanmerking worden genomen.

  • 3.

    De inwoner aan wie een pgb wordt toegekend, kan de ondersteuning betrekken van personen die tot het sociale netwerk behoren, als aan onderstaande voorwaarden wordt voldaan:

    • a.

      de geboden ondersteuning is passend, adequaat en veilig;

    • b.

      de personen uit het sociale netwerk die de hulp gaan verlenen, hebben zich voldoende op de hoogte gesteld van de verantwoordelijkheden die aan het bieden van de ondersteuning verbonden zijn, en

    • c.

      er is bij de personen uit het sociale netwerk die de hulp gaan bieden geen sprake van overbelasting.

    • d.

      de hulpverlener moet op basis van opleiding en/of ervaring in staat zijn de in de individuele situatie vereiste dienstverlening te realiseren.

    • e.

      Als de hulpverlener geen familielid in de 1e of 2e graad is, moet de hulpverlener beschikken over een actuele Verklaring omtrent het Gedrag.

  • 4.

    Kwaliteit is een onderwerp van het gesprek tussen de Wmo-consulent en de cliënt.

    • a.

      De inwoner is verantwoordelijkheid voor (het bewaken van) de kwaliteit van de ondersteuning die betrokken wordt van personen die tot het sociale netwerk behoren.

    • b.

      De inwoner legt in het persoonlijk plan de kwaliteit van de ondersteuning vast.

    • c.

      In het plan staat hoe de inwoner de ondersteuning wil organiseren, wie deze hulp gaat leveren en -afhankelijk van het type ondersteuning- of deze beschikt over de benodigde kwalificaties.

    • d.

      Het college beoordeelt of de ingekochte hulp: veilig, doeltreffend en cliëntgericht is.

    • e.

      Wanneer de ingekochte hulp niet voldoet aan de kwaliteitseisen kan het college besluiten geen pgb te verstrekken of het pgb te beëindigen en eventueel terug te vorderen.

 

Artikel 4.1.3 Kosten die zijn uitgesloten

  • 1.

    Naast de in de wet en de verordening genoemde uitsluitingsgronden, kan het pgb worden geweigerd:

     

    • a.

      voor zover de cliënt niet voldoet aan de voorwaarden zoals hierboven gesteld; of

    • b.

      voor zover de kosten van het betrekken van de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen van derden hoger zijn dan de kosten van de maatwerkvoorziening; of

    • c.

      indien het college eerder toepassing heeft gegeven aan artikel 2.3.10, eerste lid, onderdeel a, d en e, Wmo 2015.

  • 2.

    Daarnaast kan een pgb niet worden gebruikt voor:

    • administratie- en/of bemiddelingskosten;

    • kosten van coördinatie;

    • crisishulp/crisisopvang;

    • vrij besteedbaar bedrag/ vrijwilligersvergoeding;

    • reiskosten van de zorgverlener;

    • feestdagenuitkeringen aan de zorgverlener;

    • voorzieningen waarvoor een collectieve voorziening aanwezig en adequaat is.

 

Artikel 4.1.4 Verplichtingen pgb hulp bij het huishouden

  • 1.

    De verstrekking van een persoonsgebonden budget vindt plaats onder de voorwaarden dat de aanvrager of diens vertegenwoordiger:

    • a.

      kan bepalen door wie, wanneer, waar en hoe de benodigde hulp wordt verleend;

    • b.

      personeel kan werven;

    • c.

      een administratie kan bijhouden;

  • 2.

    De budgethouder sluit een schriftelijke overeenkomst met de persoon of instantie bij wie hulp bij het huishouden wordt betrokken.

  • 3.

    Het persoonsgebonden budget dient uitsluitend gebruikt te worden voor de betaling van hulp bij het huishouden en de daarmee noodzakelijk verbonden kosten. Tussenpersonen of belangenbehartigers worden niet uit het pgb betaald.

  • 4.

    Het persoonsgebonden budget dient besteed te worden aan adequate hulp bij het huishouden en kwalitatief verantwoorde dienstverlening.

 

Artikel 4.1.5 Verplichtingen pgb begeleiding

  • 1.

    De verstrekking van een pgb vindt plaats onder de voorwaarden dat de aanvrager of diens vertegenwoordiger kan aantonen dat de aanbieder van begeleiding tot methodisch handelen in staat is.

  • 2.

    Het pgb dient uitsluitend gebruikt te worden voor de betaling van begeleiding en de daarmee noodzakelijk verbonden kosten. Tussenpersonen of belangenbehartigers worden niet uit het pgb betaald.

  • 3.

    Het pgb dient besteed te worden aan adequate begeleiding en kwalitatief verantwoorde dienstverlening.

 

Artikel 4.1.6. Verplichtingen pgb Kortdurend Verblijf ter ontlasting van mantelzorger

  • 1.

    Het pgb dient uitsluitend gebruikt te worden voor de betaling van het kortdurend verblijf en de daarmee noodzakelijk verbonden kosten. Tussenpersonen of belangenbehartigers worden niet uit het pgb betaald.

  • 2.

    Het pgb dient besteed te worden aan adequaat kortdurend verblijf en kwalitatief verantwoorde dienstverlening.

 

Artikel 4.1.7. Verplichtingen pgb overige maatwerkvoorzieningen

  • 1.

    De verstrekking van een pgb vindt plaats onder de voorwaarden dat de aanvrager of diens vertegenwoordiger:

    • a.

      in staat is om een maatwerkvoorziening te selecteren op basis van een door de Wmo-consulent opgesteld programma van eisen en;

    • b.

      in staat is de maatwerkvoorziening te onderhouden;

    • c.

      de budgethouder dient over een nota/factuur en betalingsbewijs van de aangeschafte maatwerkvoorziening te beschikken.

  • 2.

    Het persoonsgebonden budget dient uitsluitend gebruikt te worden voor betaling van een maatwerkvoorziening en de daarmee noodzakelijk verbonden kosten. Tussenpersonen of belangenbehartigers worden niet uit het pgb betaald.

  • 3.

    Het persoonsgebonden budget dient besteed te worden aan een adequate voorziening.

  • 4.

    Het college kan een pgb voor vervoer van en naar een locatie waar ondersteuning wordt geboden toekennen, als:

    • a.

      De inwoner niet op eigen gelegenheid of met behulp van zijn netwerk naar de locatie kan reizen vanwege een medische noodzaak of een beperking in de zelfredzaamheid; en

    • b.

      De inwoner niet in staat is gebruik te maken van een collectieve vervoersvoorziening.

  • 5.

    De hoogte van het pgb voor vervoer is gebaseerd op de goedkoopste adequate vervoersmogelijkheid.

  • 6.

    Indien de hoogte van het pgb voor vervoer is gebaseerd op het aantal kilometers van en naar de locatie, worden deze kilometers berekend volgens de ANWB-routeplanner.

 

Artikel 4.1.8 Trekkingsrecht

  • 1.

    De cliënt of diens wettelijk vertegenwoordiger moet de besteding van het pgb verantwoorden.

  • 2.

    Als de kosten van de voorziening het pgb overschrijden, dan zijn deze meerkosten voor rekening van de cliënt.

  • 3.

    Indien fabrieksaanpassingen, accessoires of individueel te vervaardigen aanpassingen nodig zijn, dan wordt het pgb verhoogd met de prijs die de gemeente Putten voor deze aanpassingen zou betalen als deze voorziening in natura zou zijn toegekend.

  • 4.

    Bij gelijkblijvende beperkingen verstrekt de gemeente niet eerder een andere voorziening dan als deze technisch afgeschreven is of, indien eerder, technisch afgekeurd.

  • 5.

    De door de cliënt gekozen leverancier moet bereid zijn om het hulpmiddel of lift gedurende zeven jaar te onderhouden, te repareren en te verzekeren. In de offerte van de leverancier moet dit ook tot uitdrukking komen. Bij het bepalen van het pgb bedrag worden immers de offertes opgevraagd inclusief deze kosten. Hiervoor moet tussen de cliënt en de leverancier een contract worden afgesloten. Het contract wordt bij aanschaf van de voorziening afgesloten voor zeven jaar. Het onderhoudscontract voor een voorziening omvat de volgende kosten:

    • a.

      reparaties inclusief onderdelen.

    • b.

      voorrijdkosten en arbeidsloon.

    • c.

      24-uurservice.

    • d.

      gelijkwaardige leenvoorziening indien de voorziening niet binnen een redelijke termijn gerepareerd kan worden.

    • e.

      jaarlijks onderhoud met keuring (alleen bij trapliften en tilliften).

 

Toelichting bij artikel 4.1

Procedure: cliënt betaalt eerst zelf

  • 1.

    Na aanschaf van de voorziening moet de cliënt de nota en het betalingsbewijs overleggen.

  • 2.

    Aan de hand van de nota en eventueel een huisbezoek wordt gecontroleerd of de aangeschafte voorziening conform het opgestelde programma van eisen is en het te bereiken doel daarmee gehaald kan worden. Is dit niet het geval, dan wordt het pgb niet uitbetaald.

  • 3.

    Bij akkoord van de nota en het betalingsbewijs wordt het pgb rechtstreeks naar de bankrekening van de cliënt of diens wettelijk vertegenwoordiger overgemaakt.

 

Procedure: gemeente betaalt leverancier of aannemer als de cliënt het bedrag niet kan voorschieten

  • 1.

    De cliënt moet de offerte van de aan te schaffen voorziening overleggen.

  • 2.

    Aan de hand van de offerte en eventueel een huisbezoek wordt gecontroleerd of de geoffreerde voorziening conform het opgestelde programma van eisen is en het te bereiken doel daarmee gehaald kan worden. Is dit niet het geval, dan wordt het pgb niet uitbetaald. Zo nodig moet de cliënt een nieuwe offerte opvragen die wel aan de vereisten voldoet.

  • 3.

    Na levering van de voorziening of gereedmelding van de woningaanpassing moet de cliënt de nota overleggen.

  • 4.

    Bij akkoord van de nota wordt het pgb rechtstreeks naar de bankrekening van de leverancier of aannemer overgemaakt.

 

Artikel 4.1

Ad a Redelijke waardering van zijn belangen

De budgethouder of diens (wettelijk) vertegenwoordiger moet in staat zijn om de voorziening zelf te organiseren. De budgethouder of diens (wettelijk) vertegenwoordiger geeft daarvan blijk als hij een ondersteuningsplan overlegt dat:

  • a.

    inzicht geeft in de problematiek van de ondersteuningsvrager;

  • b.

    inzicht geeft in de duur en wijze van de ondersteuning;

  • c.

    het resultaat bevat van het te behalen doel van de ondersteuning;

  • d.

    de evaluatiemomenten bevat gedurende de duur van de ondersteuning.

 

Het pgb dient te worden besteed aan het vooraf omschreven doel van zelfredzaamheid en participatie en/of zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kunnen wonen. De grondslag hiervoor wordt gevormd door de indicatie. Om volstrekt duidelijk te maken wat met het pgb moet worden aangeschaft, wordt een zo nauwkeurig mogelijk ondersteuningsplan waaraan de voorziening moet voldoen bij de beschikking gevoegd. De cliënt mag het pgb naar eigen keuze besteden aan het vooraf vastgesteld doel op basis van dit ondersteuningsplan.

 

Als de cliënt een maatwerkvoorziening aanschaft en/of dienst betrekt die niet het vastgestelde doel dient, dan heeft de hij/zij gehandeld in strijd met de beschikking. Dit vormt een reden om het pgb (gedeeltelijk) terug te vorderen.

 

Ad b Pgb motiveren

De budgethouder of diens (wettelijk) vertegenwoordiger moet motiveren waarom hij de voorziening in de vorm van een pgb wil krijgen. Te honoreren motieven:

  • de zekerheid van een vaste hulpverlener, die zich voor langere tijd aan de cliënt verbindt;

  • de zorgvrager heeft ondersteuning nodig die slecht in te plannen valt;

  • de zorgvrager heeft ondersteuning nodig op verschillende tijdstippen per etmaal;

  • er is ondersteuning nodig op verschillende locaties;

  • er is ondersteuning nodig op veel, korte momenten per dag;

  • er is ondersteuning nodig op ongebruikelijke tijden, bijvoorbeeld van 23.00 uur tot 7.00 uur;

  • de mogelijkheid om een zorgverlener te kiezen die past bij de persoonlijke levenssfeer en overtuiging van de cliënt;

  • De zorgvrager in staat is een adequate voorziening aan te schaffen;

  • Ect.

 

Ad c Voldoende kwaliteit van de ondersteuning

De budgethouder moet aantonen dat het budget besteed wordt aan een maatwerkvoorziening die veilig, doeltreffend en cliëntgericht is.

 

Indien de ondersteuning wordt geboden door een niet professioneel persoon uit de sociale omgeving, niet zijnde een aanbieder die woningaanpassingen en hulpmiddelen levert, dient bij het te overleggen ondersteuningsplan een Verklaring omtrent gedrag (VOG) van deze persoon gevoegd te zijn. Deze VOG mag niet ouder dan drie maanden zijn. Deze termijn is opgenomen in de wet.

 

Tarief

Het kader voor het tarief pgb voor geïndiceerde diensten is vastgelegd in de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Putten 2018 en het exacte bedrag wordt jaarlijks vastgelegd in het Besluit maatschappelijke ondersteuning Putten 2018.

 

  • 1.

    Voor de dienst Hulp bij het huishouden wordt onderscheid gemaakt tussen een tarief te besteden bij een zorgaanbieder, een tarief te besteden bij aanbieders die werkzaam zijn als ZZP-er en werken volgens de algemene standaard van de beroepsgroep en een tarief voor personen uit het sociale netwerk.

  • 2.

    Voor de dienst Begeleiding wordt onderscheid gemaakt tussen een tarief te besteden bij een zorgaanbieder, een tarief te besteden bij aanbieders die werkzaam zijn als ZZP-er en werken volgens de algemene standaard van de beroepsgroep en een tarief voor personen uit het sociale netwerk.

  • 3.

    Voor de dienst Kortdurend verblijf is het naast de ZIN-aanbieders alleen mogelijk te kiezen voor aanbieders die werken volgens vastgestelde kwaliteitsstandaarden.

 

Trekkingsrecht

Als de dienstverlening in pgb wordt verstrekt, geldt het zogenaamde trekkingsrecht. De gemeente maakt het geld niet over aan de budgethouder, maar aan de Sociale Verzekeringsbank (SVB). De cliënt wordt zowel mondeling als schriftelijke geïnformeerd over de gevolgen van de keuze voor een pgb.

 

Budgethouders moeten de SVB opdracht geven voor betalingen aan hun dienstverleners of instelling. Na verschillende controles betaalt de SVB de facturen van de dienstverlener of instelling. Betaling contant, per week of vierwekelijks is niet meer mogelijk. Dienstverleners worden maandelijks uitbetaald, op basis van urenbriefjes of facturen.

 

Zowel de budgethouder als de gemeente krijgt inzicht in de besteding van het pgb en ontvangen overzichten, waarin duidelijk wordt hoeveel van het pgb waaraan is besteed en wat er nog over is. Niet bestede bedragen worden teruggestort aan de gemeente.

 

Woningaanpassingen in pgb

Het tarief voor geïndiceerde woningaanpassingen is vastgelegd in het Besluit maatschappelijke ondersteuning Putten 2018.

 

In de beschikking is opgenomen welk doel bereikt moet worden met de woningaanpassing en het daarvoor vereiste programma van eisen is toegevoegd. De cliënt vraagt zelf twee offertes op basis van het gestelde programma van eisen op bij aannemers van eigen voorkeur. De goedkoopst adequate offerte bepaalt de hoogte van het pgb. Indien van toepassing houdt de gemeente rekening met onderhoud en verzekering.

De cliënt moet naast de realisatie van de aanpassing met dit geldbedrag de voorziening beheren, onderhouden en verzekeren.

 

Hulpmiddelen in pgb

Het tarief voor geïndiceerde hulpmiddelen is vastgelegd in het Jaarlijks vast te stellen Besluit maatschappelijke ondersteuning Putten.

 

In de beschikking is opgenomen welk doel bereikt moet worden met het hulpmiddel en het daarvoor vereiste programma van eisen is toegevoegd.

De gemeente beoordeelt de kostprijs van een hulpmiddel die de aanvrager op dat moment zou hebben ontvangen als het hulpmiddel in natura zou zijn verstrekt. Als de naturaverstrekking een tweedehands voorziening betreft, wordt de kostprijs daarop gebaseerd, met een looptijd gelijk aan de verkorte termijn waarop de zaak technisch is afgeschreven. Als de naturaverstrekking een nieuwe voorziening betreft, wordt de kostprijs daarop gebaseerd. In de kostprijs wordt rekening gehouden met eventueel door de gemeente te ontvangen korting en wordt ook rekening gehouden met onderhoud en verzekering.

De cliënt moet met dit geldbedrag de voorziening beheren, onderhouden en verzekeren.

 

Betaling en verantwoording woningaanpassingen en hulpmiddelen in pgb

De SVB heeft de gemeente gemandateerd om de betaling en budgetbeheer uit te voeren voor die maatwerkvoorzieningen waarbij een eenmalige uitbetaling en controle aan de orde is. Dit is aan de orde wanneer het gaat om een pgb voor een woningaanpassing of een hulpmiddel dat eenmalig verstrekt wordt op grond van de afgegeven beschikking voor een maatwerkvoorziening.

 

De gemeente wil voorkomen dat het pgb anders besteed wordt dan bedoeld en daarvoor zijn de onderstaande regels en procedures vastgelegd. Hiermee wordt voorkomen dat het pgb geheel of gedeeltelijk teruggevorderd moet worden.

 

Bij opzet in het niet naleven van deze regels kan de gemeente de waarde van de genoten maatwerkvoorziening uitdrukken in een bedrag dat voor terugvordering in aanmerking komt.

 

Artikel 4.2. Voorwaarden pgb

Om voor een pgb in aanmerking te komen moet de betreffende zelf, dan wel met hulp uit het sociale netwerk of diens vertegenwoordiger, aan een aantal voorwaarden voldoen:

  • 1.

    Een persoonlijk plan opstellen;

  • 2.

    Voldoende in staat zijn tot een redelijke waardering van diens belangen;

  • 3.

    Keuze voor pgb motiveren;

  • 4.

    Waarborgen goede kwaliteit voorzieningen.

 

Opstellen persoonlijk plan

Bij het beoordelen van de kwaliteit wordt meegewogen of de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen in redelijkheid geschikt zijn voor het doel waarvoor het pgb wordt verstrekt.

De aanvrager maakt dit inzichtelijk door een persoonlijk plan waarin is vastgelegd:

  • 1.

    waar de aanvrager de ondersteuning zal inkopen;

  • 2.

    op welke manier deze ondersteuning bijdraagt aan participatie en zelfredzaamheid;

  • 3.

    hoe de veiligheid, doeltreffendheid en cliëntgerichtheid van de ondersteuning is gewaarborgd.

 

Bij de toekenning en de herbeoordeling(en) toetst het college of de aanbieder tenminste aan de gestelde kwaliteitseisen van het persoonlijk plan voldoet.

 

Voldoende in staat zijn tot een redelijke waardering van zijn belangen

Van een aanvrager wordt verwacht dat deze zelfstandig of met behulp van zijn netwerk een redelijke waardering kan maken van zijn belangen ten aanzien van de ondersteuningsvraag. Een persoon moet duidelijk kunnen maken welke problemen hij heeft, hoe deze zijn ontstaan en bij welke ondersteuning hij gebaat zou zijn. Daarnaast wordt van de aanvrager verwacht dat deze de aan het pgb verbonden taken op een verantwoorde wijze kan uitvoeren. Bijvoorbeeld het kiezen van de juiste zorgverlener, het aangaan van een zorgovereenkomst, het in de praktijk aansturen van de zorgverlener en het bijhouden van een correcte administratie. Door het trekkingsrecht, waarbij het belangrijkste deel van het budgetbeheer wordt overgenomen door de SVB, gaat het bij het toetsen van de bekwaamheid niet om de vaardigheden van de cliënt om een budget te beheren. De budgethouder kan vanuit de landelijke collectiviteit ondersteuning krijgen van SVB in de taken als opdracht- en/of werkgever. De budgethouder kan ook ondersteuning vragen aan derden bij het beheer van het persoonsgebonden budget. Deze ondersteuning mag niet betaald worden uit het pgb.

 

Per Saldo heeft een pgb-test voor cliënten ontwikkeld. Cliënten kunnen de zelf-test op internet invullen en krijgen aan de hand van een aantal vragen inzicht in de vaardigheden die nodig zijn voor het beheren van een pgb en de mate waarin zij zelf reeds over deze vaardigheden beschikken. Zie ook de website van Per Saldo, www.PGB-test.nl.

 

De bekwaamheid voor het hebben van een pgb wordt in samenspraak met de aanvrager getoetst, maar het oordeel van de gemeente is leidend. Mocht de gemeente van oordeel zijn dat de persoon niet bekwaam is voor het houden van een pgb, dan wordt het PGB geweigerd. Tegen die beslissing van de gemeente kan een aanvrager bezwaar maken.

 

Keuze voor pgb motiveren

In de Wmo moet de aanvrager motiveren waarom hij de maatwerkvoorziening als pgb geleverd wenst te krijgen. Uit de argumentatie moet duidelijk worden dat de aanvrager zich voldoende heeft georiënteerd op de voorziening in natura. Wanneer een persoon de onderbouwing in redelijkheid heeft beargumenteerd, mag de gemeente de aanvraag niet weigeren. De argumentatie geeft de gemeente de informatie waarom mensen niet voor zorg in natura, maar voor het pgb kiezen. Als dit samenhangt met de gecontracteerde ondersteuning, de contractpartner, de kwaliteit, flexibiliteit of cliëntgerichtheid geeft dit de mogelijkheid voor de gemeente om bij te sturen.

 

Bij deze voorwaarde is niet het oordeel van het college leidend, maar het oordeel van de aanvrager. Dit geldt ook wanneer de gemeente in haar ogen een kwalitatief en kwantitatief toereikend aanbod in natura heeft gedaan aan de cliënt. In deze gevallen kan de gemeente het pgb op grond van de motivering niet weigeren, mits ook wordt voldaan aan de overige voorwaarden. Uiteindelijk ligt de keuze om wel of geen beschikking af te geven bij de gemeente. Als de gemeente weigert een pgb te verstrekken, dan is dat een besluit waartegen een aanvrager bezwaar kan maken.

 

Op grond van de Wmo kan het college een pgb weigeren voor zover de kosten van het betrekken van de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen van derden hoger zijn dan de kosten van de maatwerkvoorziening. De woorden “voor zover” betekent dat de gemeente het pgb alleen kan weigeren voor dat deel van de kosten die meer zijn dan bij zorg in natura (artikel 2.3.6 lid 5 aanhef en onder a Wmo 2015).

 

Hieronder staan enkele voorbeelden van argumenten die aanvragers kunnen aanvoeren om te motiveren dat de hulp in natura niet passend is:

  • 1.

    de benodigde ondersteuning niet goed vooraf in te plannen;

  • 2.

    de benodigde ondersteuning moet op ongebruikelijke tijden geleverd worden;

  • 3.

    de benodigde ondersteuning moet op veel korte momenten per dag geboden worden;

  • 4.

    de benodigde ondersteuning moet op verschillende locaties worden geleverd;

  • 5.

    als het noodzakelijk is om 24 uur ondersteuning op afroep te organiseren;

  • 6.

    als de ondersteuning door de aard van de beperking door een vaste hulpverlener moet worden geboden (bijvoorbeeld bij autisme of hechtingsproblematiek);

  • 7.

    godsdienstige gezindheid, levensovertuiging of culturele achtergrond kunnen ook een reden zijn voor cliënten om te kiezen voor een pgb. Zij kunnen met een pgb een aanbieder contracteren die past bij de eigen levensovertuiging.

 

Waarborgen goede kwaliteit voorzieningen

Bij de Wmo heeft de budgethouder zelf de regie over de ondersteuning. Daarmee krijgt de cliënt de verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van de geleverde ondersteuning en kan de cliënt deze zo nodig bijsturen. Om in aanmerking te komen voor een pgb moet de kwaliteit van de ondersteuning naar het oordeel van het college gewaarborgd zijn. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen verschillende vormen van zorg en ondersteuning en, voorzover van toepassing, in ieder geval in verband met de te bieden deskundigheid en/of het vereiste opleidingsniveau en/of er gewerkt wordt volgens toepasselijke professionele of kwaliteitsstandaarden. De gestelde eisen staan in directe relatie met de vaststelling van de hoogte van het pgb (zie hierna). Het college kan op basis van deze bepaling vooraf toetsen of de veiligheid, doeltreffendheid en cliëntgerichtheid voldoende is gegarandeerd.

 

Kwaliteitseisen voor aanbieders in de Wmo die werken volgens vastgestelde kwaliteitseisen.

Het gaat hier om zorg die ingekocht wordt met het pgb bij professionele organisaties. Hierbij gelden voor zover van toepassing bij een pgb, dezelfde kwaliteitseisen als voor voorzieningen die in natura worden verstrekt. Deze kwaliteitseisen zijn vastgelegd in inkoopdocumenten waarop de gecontracteerde aanbieders voor zorg in natura hebben ingeschreven.

 

Kwaliteitseisen voor aanbieders die niet werken volgens vastgestelde kwaliteitsstandaarden.

Het gaat hier om zorg die ingekocht wordt met het pgb bij zelfstandig werkende professionals (bijv. ZZP-ers). Ook voor deze aanbieders geldt dat de zorg die met een pgb wordt ingekocht in redelijkheid geschikt moet zijn voor het doel waarvoor het pgb wordt verstrekt. Ook moet deze ondersteuning bijdragen aan de participatie en zelfredzaamheid van de aanvrager en moet de veiligheid, doeltreffendheid en cliëntgerichtheid van de ondersteuning gewaarborgd zijn. In artikel 3 lid 3 onder b is vastgelegd aan welke kwaliteitseisen deze categorie van hulpverleners tenminste moeten voldoen.

 

Artikel 4.3. Voorwaarden pgb sociaal netwerk

In dit artikel zijn de voorwaarden opgenomen voor een pgb voor hulp vanuit het sociale netwerk. Gebruikelijke hulp kan niet via een pgb worden gefinancierd. Bij de afweging of er sprake is van gebruikelijke hulp maken we gebruik van het protocol gebruikelijke zorg van het CIZ. Dit protocol is echter slechts een hulpmiddel. Voor iedere individuele situatie zal een afweging moeten worden gemaakt wat als gebruikelijke hulp kan worden aangemerkt gelet op de omstandigheden van de individuele situatie. Naast dat de hulp gebruikelijke hulp moet overstijgen, moet deze ook van redelijke omvang zijn, structureel noodzakelijk zijn.

 

De persoon uit het sociale netwerk moet door het verlenen van hulp niet overbelast raken. Het verlenen van hulp moet met andere woorden wel haalbaar zijn.

 

De hulp geboden vanuit het sociale netwerk moet veilig, passend en van voldoende kwaliteit zijn, en bijdragen aan het behalen van de doelen genoemd in het persoonlijk plan. Er kan ook een pgb toegekend worden voor het bieden van respijtzorg door het sociale netwerk. Respijtzorg is een tijdelijke volledige overname van hulp om de mantelzorger adempauze te geven. Hierdoor kunnen de mantelzorgers de zorg beter volhouden.

 

Artikel 4.4 Kosten die zijn uitgesloten

Bemiddelingskosten en doorlopende administratiekosten die de budgethouder bij derden heeft belegd komen niet voor vergoeding uit het pgb in aanmerking. Het pgb moet worden aangewend voor het inkopen van ondersteuning. Het zoeken van een hulpverlener en het voeren van de pgb-administratie doet een budgethouder zelf of een vertegenwoordiger doet dit zonder hiervoor geld uit het pgb te ontvangen. De mogelijke meerkosten die facturering met zich meebrengt kunnen niet afzonderlijk worden voldaan vanuit het pgb.

 

De kosten van coördinatie kunnen niet uit een pgb voldaan worden. Een budgethouder komt in

principe alleen in aanmerking voor een pgb als hij zelf (of een vertegenwoordiger) op verantwoorde wijze regie kan voeren. Bij een budgethouder zal daarom coördinatie niet aan de orde zijn, deze rol vervult de budgethouder immers zelf of is belegd bij de vertegenwoordiger.

 

Er wordt geen pgb verstrekt voor Crisishulp/Crisisopvang. Wanneer in geval van crisis direct hulp moet worden ingezet is er geen tijd om een plan op te stellen, de hoogte van het pgb te bepalen en een (arbeids)overeenkomst te sluiten met een hulpverlener/organisatie. Bovendien moet deze hulp voldoen aan kwaliteitseisen. Voor crisishulp is het om deze redenen niet mogelijk een pgb te ontvangen.

 

Het is niet mogelijk te beschikken over een vrij besteedbaar bedrag of een fiscale vrijwilligersvergoeding uit het pgb te verstrekken. Op deze wijze worden cliënten met een pgb en cliënten met zorg in natura op gelijke wijze behandeld. Cliënten die zorg in natura ontvangen hebben ook niet de beschikking over een vrij besteedbaar bedrag.

 

Reiskosten van een zorgverlener kunnen niet afzonderlijk worden voldaan uit het pgb. Deze kosten dienen door de zorgverlener te worden meegenomen in het uurtarief.

 

Feestdagenuitkeringen aan een zorgverlener kunnen niet afzonderlijk worden voldaan uit het pgb. Deze kosten dienen door de zorgverlener te worden meegenomen in het uurtarief.

 

Een voorziening waarvoor middels collectieve voorziening kan worden voorzien is uitgesloten van pgb. Een voorbeeld hiervan is het collectief vraagafhankelijk vervoer (Regiotaxi).

 

Artikel 5 Uitwerking criteria specifieke voorzieningen

 

Paragraaf Woningaanpassing

 

Artikel 5.1 Niet verstrekken van een woningaanpassing

Een woningaanpassing wordt geweigerd, indien:

  • a.

    de woning waaraan de voorziening wordt getroffen niet behoort tot het grondgebied van de gemeente Putten;

  • b.

    de noodzaak tot de woningaanpassing voor de cliënt redelijkerwijs voorzienbaar en vermijdbaar was;

  • c.

    de noodzaak tot het treffen van de woningaanpassing het gevolg is van een verhuizing, waartoe op grond van belemmeringen bij het normale gebruik van de woning geen aanleiding bestond en geen belangrijke reden aanwezig was;

  • d.

    de persoon met beperkingen niet is verhuisd, naar de voor zijn beperkingen en levensfase op dat moment beschikbare en meest geschikte woning, tenzij het college vooraf schriftelijk toestemming heeft verleend voor de verhuizing;

  • e.

    de woningaanpassing niet de goedkoopst adequate oplossing is voor het ervaren woonprobleem;

  • f.

    de persoon met beperkingen verhuisd is vanuit of naar een woonruimte die niet geschikt of bedoeld is om het gehele jaar door bewoond te worden zoals hotels, pensions, verhuurde kamers, trekkerswoonwagens, kloosters, tweede-, vakantie- en/of recreatiewoningen;

  • g.

    de persoon met beperkingen niet zijn hoofdverblijf zal hebben in de woning waaraan de aanpassing voorziening wordt getroffen, met uitzondering van het bezoekbaar maken van de woning;

  • h.

    het op personen met beperkingen en ouderen gerichte woongebouwen betreft, voor wat betreft voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten of voorzieningen die bij nieuwbouw of renovatie zonder noemenswaardige meerkosten meegenomen kunnen worden;

  • i.

    deze betrekking heeft op voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten, tenzij sprake is van voorzieningen genoemd in artikel 9.12;

  • j.

    deze betrekking hebben op een Wlz gefinancierde instelling, die voorzieningen dient te hebben of te verstrekken die de zorg garanderen, die in de algemene doelstelling van de instelling verwoord wordt. Dit kan ook een kleinschalige woonvorm zijn, die met een pgb vanuit de Wlz gefinancierd wordt;

  • k.

    de voorzieningen een behandeldoel dienen.

 

Artikel 5.2 Woningaanpassingen in Pgb

Wanneer er geen sprake is van een standaard woningaanpassing of de kosten overstijgen de € 3.000,00 worden minimaal twee offertes ingediend. Bij het uitbrengen van de offertes moet in ieder geval:

  • uitgegaan worden van een sobere en doelmatige uitvoering op het niveau van sociale woningbouw;

  • de offerte alleen bestaan uit de te treffen aanpassingen zoals concreet zijn genoemd in het programma van eisen, dat is opgesteld door de Wmo-consulent of een door de gemeente aangewezen externe adviesinstantie;

  • de ramingen zijn opgesteld door een (bouwkundig) deskundige;

  • de onderdelen worden gespecificeerd (incl. merk en type). Dit betekent dat hoeveelheden, eenheidsprijzen, materiaalkosten en arbeidsloon moeten zijn aangegeven;

  • het bedrag van de btw en eventuele administratie- en toezicht kosten, alsook renteverliezen apart worden vermeld;

  • een kopie van eventueel door gespecialiseerde bedrijven uitgebrachte offertes waarnaar in de totale offerte wordt verwezen, worden bijgevoegd.

 

Om te bewerkstelligen dat de woningaanpassing wordt uitgevoerd conform het programma van eisen en dat daarmee een adequate aanpassing wordt verstrekt, is een aantal voorwaarden gesteld om het toegekende pgb ook daadwerkelijk uit te betalen. De voorwaarden moeten ook in de beschikking aan de persoon met beperkingen en eventueel aan de woningeigenaar (als deze niet de persoon met beperkingen is) worden bekend gemaakt. Het zijn immers de voorwaarden waaraan het besluit is gebonden.

 

De volgende voorwaarden zijn van toepassing:

  • er mag niet reeds voorafgaand aan de beschikking een begin worden gemaakt met de uitvoering van de werkzaamheden waarop het pgb betrekking heeft, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de gemeente;

  • aan een door de gemeente aangewezen persoon wordt door de eigenaar of huurder toegang verstrekt tot de woonruimte, waar de woningaanpassing wordt aangebracht;

  • de door de gemeente aangewezen personen wordt inzicht geboden in bescheiden en tekeningen, welke betrekking hebben op de woningaanpassing;

  • direct na voltooiing van de werkzaamheden verklaart de gerechtigde van de vergoeding aan het college, dat de bedoelde werkzaamheden zijn voltooid conform het programma van eisen;

  • de gereedmelding is tevens een verzoek om vaststelling en uitbetaling van het pgb;

  • de gereedmelding gaat vergezeld van een verklaring dat bij het treffen van de voorziening is voldaan aan de voorwaarden waaronder het pgb is verleend, alle rekeningen en betalingsbewijzen worden bijgevoegd;

  • de gerechtigde moet, indien het college dit wenst, medewerking verlenen aan een anti-speculatiebeding.

 

Artikel 5.3 Aanpassing gemeenschappelijke ruimten

Het college kan een pgb of zorg in natura verstrekking verlenen voor het treffen van voorzieningen aan een gemeenschappelijke ruimte, indien deze zonder de voorzieningen ontoegankelijk is voor de cliënt met beperkingen. Deze maatwerkvoorziening kan slechts worden verstrekt voor:

  • het verbreden van toegangsdeuren;

  • het aanbrengen van elektrische deuropeners;

  • aanleg van een hellingbaan van de openbare weg naar de toegang van het gebouw, mits de woningen in het woongebouw te bereiken zijn met een rolstoel;

  • drempelhulpen of vlonders;

  • het aanbrengen van een extra trapleuning bij een portiekwoning.

 

Een pgb of natura verstrekking wordt slechts toegekend indien de Vereniging van eigenaren of de eigenaar van de gemeenschappelijke ruimte de helft van de kosten voor zijn rekening neemt.

 

Artikel 5.4 Bezoekbaar maken van een woning

Indien de aanvrager zijn hoofdverblijf heeft in een Wlz inrichting en regelmatig een bepaalde woning bezoekt, kan het college een maatwerkvoorziening verlenen voor het bezoekbaar maken van die woning. Hieronder wordt verstaan dat de aanvrager de woning, de woonkamer en één toilet kan bereiken en gebruiken.

Voorheen had de gemeente de bevoegdheid een financiële tegemoetkoming te verstrekken voor het bezoekbaar maken van de woning. De Wmo 2015 biedt echter geen ruimte meer tot het verstrekken van een financiële tegemoetkoming en daarmee wordt het bezoekbaar maken van de woning in natura of in een pgb verstrekt. Steeds moet beoordeeld worden of voorzieningen hierbij zoals drempelhulpen, door eigen inzet, vrijwilligers, het eigen netwerk of een klussendienst opgelost kan worden. Het uitgangspunt is een oplossing met toepassing van hulpmiddelen.

 

Artikel 5.5 Tijdelijke huisvesting

Het kan voorkomen, dat een persoon met beperkingen als gevolg van het aanpassen van zijn woning op grond van de Wmo dubbele woonlasten heeft. In zulke gevallen kan een tegemoetkoming worden verleend, maar hier gelden beperkingen. Er wordt geen vergoeding verleend wanneer de dubbele woonlasten redelijkerwijs voorkomen hadden kunnen worden, of wanneer de dubbele woonlasten doorgaans gebruikelijk zijn, bijvoorbeeld bij een verhuizing. De vergoeding wordt maximaal voor een periode van zes maanden verleend. Er zijn twee mogelijkheden:

  • het tijdelijk betrekken van een zelfstandige woonruimte en het langer moeten aanhouden van de te verlaten woonruimte (de werkelijke kosten worden vergoed met een maximum van de grens zoals bepaald in de Wet op de huurtoeslag);

  • het tijdelijk betrekken van een niet-zelfstandige woonruimte.

 

Artikel 5.6 Huurderving

Na beëindiging van de huur van een aangepaste woning kan aan de wooneigenaar een vergoeding worden verleend. De leegstand moet het gevolg zijn van de aanwezigheid van aanpassingen in de woning die op grond van de Wmo verstrekt zijn. De huurderving van de eerste maand komt niet in aanmerking voor een vergoeding.

 

Artikel 5.7 Overige zaken

Termijn waarbinnen aanpassingen gerealiseerd moeten zijn

De cliënt of diens wettelijk vertegenwoordiger is zelf verantwoordelijk voor het (laten) uitvoeren van een woningaanpassing. Indien binnen een half jaar na dagtekening van de toekenningsbeschikking de woningaanpassing niet is voltooid, vervalt het recht op de toekenning. Bij ingrijpende en tijdrovende aanpassingen kan van deze termijn worden afgeweken.

 

Aanvang werkzaamheden en controle

Met aanpassingswerkzaamheden mag de cliënt of diens wettelijk vertegenwoordiger niet eerder beginnen voordat de maatwerkvoorziening is beschikt. Op dat moment zijn immers alle gegevens beoordeeld en is op grond daarvan bepaald welke aanpassingen nodig zijn en voor verstrekking uit de Wmo in aanmerking komen. Hiermee wordt voorkomen dat een te vroeg aangebrachte aanpassing niet de goedkoopst adequate is. Er kunnen immers ook factoren meegewogen worden die buiten de woonruimte gelegen zijn. Bijvoorbeeld een beschikbare aangepaste woning elders, waardoor een woningaanpassing niet noodzakelijk is.

 

Paragraaf Vervoer

Collectief vervoer is bedoeld voor vervoer in de regio. Indien het collectief vervoer niet adequaat is of niet volstaat, dan wordt gekeken of en welke maatwerkvoorziening een oplossing voor het vervoersprobleem is. Een combinatie van vervoersvoorzieningen is – in uitzonderlijke gevallen – ook mogelijk. Zo verstrekt de gemeente een vervoersvoorziening op maat.

 

De gemeente hanteert het primaat van het collectief vervoer vanuit het uitgangspunt ‘collectief als het kan, individueel als het moet’. Zowel onder de Wet voorziening gehandicapten (Wvg) als onder de Wmo 2007 is dit primaat in ruime mate juridisch getoetst door de CRvB. Onder de Wvg hield deze regel stand. Onder de Wmo 2007 heeft de rechtbank geoordeeld dat ook bij collectief vervoer de persoonskenmerken en behoeften van de belanghebbende moeten meewegen en dat collectief vervoer daarmee een individuele voorziening is. Er gaat immers een indicatieprocedure aan vooraf.

 

Artikel 5.8 Collectief vervoer

Omdat de cliënt alleen op indicatie van een Wmo consulent gebruik kan maken van het collectief vervoer, is het collectief vervoer een maatwerkvoorziening. Deze maatwerkvoorziening wordt echter collectief uitgevoerd vanuit het uitgangspunt: goedkoopst adequaat. Hierbij is het volgende van toepassing:

  • a.

    De voorziening collectief vervoer wordt alleen verstrekt in natura in de vorm van een taxipas. Een pgb is hiervoor niet mogelijk. De taxipas geeft de cliënt de mogelijkheid om maximaal 2000 km per jaar gebruik te kunnen maken van de regiotaxi voor regulier vervoer of rolstoeltaxivervoer.

  • b.

    Als aan de cliënt naast de taxipas voor collectief vervoer ook vanuit de Wmo een maatwerkvoorziening in natura of pgb is verstrekt, ten behoeve van de verplaatsingen in de directe woon- en leefomgeving, wordt een maximum van 1000 km. verstrekt.

  • c.

    Indien de cliënt aangeeft dat het aantal kilometers zoals bedoeld onder a en b niet volstaat doet de consulent onderzoek naar de onderliggende oorzaken hiervoor. Als het gaat om veel medische ritten die aantoonbaar gemaakt moeten worden, kan een groter aantal kilometers worden verstrekt. Voorwaarde hierbij is wel dat de cliënt geen gebruik kan maken van de extra vergoeding voor medische ritten uit de aanvullende polis van de zorgverzekeraar.

  • d.

    Indien de cliënt minder dan het maximale aantal kilometers gebruikt, is er een mogelijkheid om de kilometers naar beneden bij te stellen.

  • e.

    De pashouder betaalt tarieven, die vergelijkbaar zijn met de tarieven van het openbaar vervoer, waarbij de zone indeling van het openbaar vervoer uitgangspunt is.

  • f.

    De gemeente Putten gaat er vanuit dat 5 zones (zones van het openbaar vervoer) voldoende zijn voor lokale verplaatsingen. Dit standpunt heeft sinds de Wvg in de jurisprudentie stand gehouden. Het collectief vervoer rijdt in geheel Putten (instapzone) plus 5 OV- zones rond Putten.

 

Het kan zijn dat collectief vervoer niet volstaat, omdat het niet voorziet in de vervoersbehoefte in de directe woon- en leefomgeving. Onder de directe woonomgeving wordt een straal van 1,5 km verstaan. Hierbij moet men denken aan het binnen de directe woonomgeving zelf boodschappen doen, de huisarts bezoeken, familie bezoeken etc. Voor deze verplaatsingen is het over het algemeen niet adequaat of zelfs onmogelijk gebruik te maken van het collectieve vervoerssysteem of van een taxi.

 

Jurisprudentie van de CRvB heeft bepaald dat de gemeente bij een maximale loopafstand van 100 meter van de cliënt , die niet het openbaar vervoer kan bereiken en gebruiken, een aanvullende individuele voorziening moet verstrekken.

 

Het lijkt niet adequaat als de cliënt voor iedere afstand verder dan 100 meter en binnen 1,5 km een taxi voor collectief vervoer zou moeten bellen. Het bevorderen van de zelfstandigheid binnen de directe woonomgeving is meestal de reden dat er aanvullend op het regiotaxivervoer een maatwerkvoorziening voor deze gebruiksdoelen mogelijk is. Dit is onder bepaalde voorwaarden in natura of pgb mogelijk.

 

Het maximale aantal kilometers voor gebruik van de regiotaxi wordt dan wel teruggebracht naar 1000 km per jaar, aangezien in een flink deel van de vervoersbehoefte kan worden voorzien met de aanvullende maatwerkvoorziening. Het aantal km per jaar kan naar beneden worden aangepast naar behoefte, of naar boven aangepast worden indien hier medische noodzaak voor is.

 

De Wmo consulent stelt het programma van eisen op waaraan de maatwerkvoorziening in natura of pgb moet voldoen om het gebruiksdoel mogelijk te maken.

 

Artikel 5.9 Collectief vervoer buiten de regio

Het collectief vervoer op grond van de Wmo moet aansluiting hebben op bovenregionale vervoerssystemen. Een bovenregionaal vervoerssysteem specifiek voor personen met beperkingen is Valys. Cliënten die een regiotaxipas hebben en/of rolstoelafhankelijk zijn, kunnen een aanvraag hiervoor bij het landelijke uitgiftekantoor in Utrecht.

 

Paragraaf vervoersmiddelen

 

Artikel 5.10 Criteria voor een scootmobiel

Naast de criteria om in aanmerking te komen voor een maatwerkvoorziening in de vorm van een scootmobiel, beoordeelt de Wmo consulent ook of de verwachting is, dat de cliënt in staat is een scootmobiel te besturen en of hij/ zij in staat is veilig aan het verkeer deel te nemen.

Redenen tot afwijzing kunnen zijn: onvoldoende geestelijke gesteldheid, slechtziendheid, medicijngebruik, gebrek aan verkeersinzicht. Er moet met name goed gekeken worden naar de rijvaardigheid van mensen, die in het verleden een hersenbloeding hebben gehad. Bij een persoon met beperkingen met epilepsie moet worden bekeken hoe lang betrokkene al aanvalsvrij is. Indien twijfels bestaan over rijvaardigheid en veiligheid kunnen rijvaardigheidslessen een onderdeel van de toekenningsprocedure vormen.

Belangrijke overwegingen bij het verstrekken van een scootmobiel zijn:

  • 1.

    Er kan niet op een andere wijze worden voorzien in de noodzakelijke vervoersbehoefte voor het leven van alledag, zoals via een fiets met lage instap, fiets met klein frame, elektrische fiets etc.

  • 2.

    Het collectief vervoer alleen kan niet in de vervoersbehoefte voorzien.

  • 3.

    Er is een medisch/ergonomische noodzaak tot het verstrekken van een scootmobiel.

  • 4.

    Het lopen of staan, is zodanig beperkt, dat de persoon met beperkingen na een taxi- of andere autorit zijn bestemmingsdoel niet kan bereiken. Hierbij moet gedacht worden aan een loopafstand tot 100 meter en niet langer kunnen staan dan ± 15 minuten. Zelfstandig boodschappen doen of de bank of postkantoor bezoeken, is bijvoorbeeld al een probleem.

  • 5.

    De persoon met beperkingen moet een goede zitbalans hebben.

  • 6.

    Een scootmobiel wordt alleen verstrekt, als er sprake is van een zekere sta- en loopfunctie. De cliënt moet in staat zijn zelfstandig op en van de scootmobiel te stappen want de scootmobiel kan niet bij alle winkels, woningen en openbare gebouwen naar binnen.

  • 7.

    De persoon met beperkingen heeft een substantiële vervoersbehoefte in de directe woonomgeving van de woning binnen de gemeente of woonkern. De vervoersbehoefte betreft een gebied in de directe woonomgeving, waarvoor taxivervoer niet adequaat is. Bijvoorbeeld vanwege de geringe afstanden, zoals bij winkelbezoek , bezoeken huisarts, verenigingsactiviteiten en onderhouden van het sociale netwerk.

  • 8.

    De beperkingen zijn langdurend van aard en de vervoersbehoefte is vrijwel dagelijks.

  • 9.

    Er moet een stallingsruimte, voorzien van een geaard stopcontact van 220 volt aanwezig zijn of gecreëerd kunnen worden. Hiertoe kan een woonvoorziening nodig zijn. Voorbeelden van een geschikte stallingsruimte: afsluitbare berging, schuurtje, overdekte en afgesloten galerij, gang van een verzorgingshuis (dit laatste met toestemming van het tehuis). Gemeenschappelijke stalling, gemeenschappelijke bergingen en niet afgesloten galerijen zijn over het algemeen ongeschikt.

 

Artikel 5.10.1. Type scootmobiel

De laatste jaren bestaat de trend om steeds zwaardere en snellere scootmobielen aan te vragen, onder andere vanwege de grote actieradius. De scootmobiel is echter primair bedoeld voor verplaatsingen in de directe woon- en leefomgeving en niet voor afstanden daarbuiten. Voor de grote actieradius is het collectief vervoer adequaat. Dat betekent dat een scootmobiel met een snelheid van 8 of 10 km per uur volstaat die gemiddeld een actieradius heeft van ongeveer 15 km op één accu. In bijzondere omstandigheden kan hier van afgeweken worden. Als de cliënt een zwaardere en snellere scootmobiel wenst kan de cliënt ervoor kiezen de meerkosten zelf te betalen.

 

Artikel 5.10.2. Verzekering

Elektrische rolstoelen en buitenwagens moeten verzekerd zijn als zij op de openbare weg worden gebruikt. Deze verzekering is persoonsgebonden.

 

Artikel 5.10.3. Opvouwbare scootmobiel

De gemeente verstrekt geen opvouwbare scootmobielen. De scootmobiel is namelijk bedoeld voor het vervoer over korte en middellange afstand in de directe woon- en leefomgeving. De opvouwbare scootmobielen zijn bovendien in technisch opzicht niet geschikt voor het eigenlijke doel van de open buitenwagen. De bodemplaat is zeer laag en een goede vering ontbreekt. Hierdoor is het nemen van de kleinste oneffenheden in het wegdek al lastig.

 

Artikel 5.10.4. Accessoires

Het uitgangspunt is dat aan cliënt geen accesoires worden verstrekt, tenzij dit medisch noodzakelijk is.Cliënten aan wie een scootmobiel is verstrekt, doen nogal eens een aanvraag voor accessoires zoals:

  • een boodschappenmand: Een boodschappenmand is voor eigen rekening. De cliënt kan er ook voor kiezen om vaker een kleine hoeveelheid boodschappen te halen.

  • een schootskleed: Als uitgangspunt wordt van iedereen die zich met een niet gesloten vervoermiddel aan het verkeer deelneemt verwacht dat die zich kleedt naar de weersomstandigheden. Dat is voor een persoon met beperkingen niet anders. In heel uitzonderlijke gevallen kan een schootskleed verstrekt worden op medische gronden. Het gaat dan om omstandigheden die met de gangbare beschermende kleding, regencape en deken niet ondervangen kunnen worden. Hiervoor is een medisch advies noodzakelijk.

 

Artikel 5.11 Criteria voor een Elektrische rolstoel

Elektrische rolstoelen worden met behulp van een elektromotor aangedreven en de ondersteuning van verschillende lichaamshoudingen kan eveneens met behulp van de motor worden ingesteld. De stoelen worden meestal bestuurd met een joystick. Elektrische rolstoelen kunnen worden onderscheiden voor gebruik binnenshuis, gebruik buitenshuis en gebruik binnen- en buitenshuis.

De criteria zijn:

  • 1.

    de cliënt heeft medisch aantoonbare beperkingen die dagelijks zittend verplaatsen in en om de woning noodzakelijk maken en waarvoor loophulpmiddelen, die zelf gekocht kunnen worden of via de zorgverzekeringswet verstrekt worden niet volstaan;

  • 2.

    de cliënt kan zich, met of zonder loophulpmiddel, minder dan 100 meter verplaatsen vanwege energetische problemen, problemen met de arm- of handfunctie en/of problemen met de zitbalans;

    Energetisch probleem: de cliënt die meer dan 100 meter kan lopen, moet over voldoende reserve beschikken om de dagelijkse activiteiten op te pakken.

  • 3.

    de cliënt kan veilig deelnemen aan het verkeer;

  • 4.

    de woning van de cliënt is rolstoeltoegankelijk en rolstoeldoorgankelijk of kan met beperkte middelen worden aangepast.

 

Artikel 5.12 Hulpmiddelen in het kader van sportbeoefening

Sporten wordt gezien als gebruikelijke deelname aan de samenleving. Voor personen met beperkingen is verstrekking van een sportvoorziening onder voorwaarden mogelijk, als zonder de voorziening geen deelname mogelijk is aan sport. De meest gangbare voorziening die verstrekt wordt om sportbeoefening mogelijk te maken, is de sportrolstoel. Het is echter ook mogelijk dat een andere voorziening dan een rolstoel de sportbeoefening mogelijk maakt. Daarom wordt er gesproken van een sportvoorziening.

Criteria voor een sportvoorziening zijn:

  • 1.

    cliënt maakt ook in het dagelijks leven gebruik van een loophulpmiddel of een verplaatsingshulpmiddel;

  • 2.

    cliënt is zonder sportvoorziening niet in staat tot sportbeoefening;

  • 3.

    beoefening van de gekozen sport is uitsluitend mogelijk met een specifieke sportvoorziening, beoefening is niet op een andere wijze mogelijk;

  • 4.

    overleggen van een bewijs van lidmaatschap van een sportvereniging is vereist.

 

Artikel 5.12.1 Sportrolstoel

Voor deelname aan sporten zijn de sportrolstoelen ontwikkeld. Voor diverse rolstoelsporten zijn verschillende rolstoelen ontwikkeld. Een kenmerk is de scheefstand (camberhoek) van de grote wielen. Een sportrolstoel is meestal een handbewogen rolstoel.

 

Een sportrolstoel is meestal een vaste framerolstoel, omdat die het sterkste is en het snelste rijdt en draait. Sportrolstoelen kunnen op maat worden gemaakt, aangepast aan de gebruiker en aan een bepaalde sport.

 

Gezien de krachten die tijdens het sporten op een rolstoel worden uitgeoefend, kan eens per drie jaar een sportrolstoel verstrekt worden. Spaakbeschermers, anti-kiepvoorziening en een heupgordel zijn standaardaccessoires op een sportrolstoel.

Artikel 6

 

Artikel 6.1 Medewerking aan onderzoeken

  • 1.

    De aanvrager is verplicht aan het college desgevraagd medewerking te verlenen die noodzakelijk is voor de uitvoering van de wet.

  • 2.

    Onder verplichting, genoemd in het voorgaande lid, wordt mede verstaan:

    • a.

      gehoor geven aan een oproep om op een aangegeven tijdstip en plaats te verschijnen;

    • b.

      meewerken aan een onderzoek door een of meer daartoe aangewezen adviseurs of deskundigen;

    • c.

      meewerken aan het geven van informatie over de vraag in hoeverre de eigen kracht en de sociale omgeving een bijdrage kan leveren aan oplossingen.

 

Bijlage Uitgangspunten omvang huishoudelijke hulp en begeleiding

HuishoudelijkeHulp - urennorm

Inleiding

Uit een onafhankelijk onderzoek van KPMG blijkt dat inwoners in het kader van de Wmo gebruik moeten kunnen maken van een schone woonkamer, als slaapvertrek in gebruik zijnde ruimtes, keuken, sanitaire ruimtes en gang/trap, waarbij een aanbieder vrij is te bepalen hoe de ondersteuning wordt ingezet.

Uit het onderzoek volgt een urennorm van 104,9 uur gemiddeld per inwoner per jaar en 2,02 uur per week op basis van 52 weken ondersteuning. Dit aantal uren is nodig om een bepaald niveau van basishygiëne te borgen waarbij vervuiling van het huis en gezondheidsrisico’s voor bewoners worden voorkomen.

Urennorm

Door met deze nieuwe norm te gaan werken krijgen inwoners volgens het onderzoek nog steeds voldoende ondersteuning, maar wordt van aanbieders verwacht dat ze slimmer omgaan met de tijd die ze hebben en hierover goede afspraken maken met de inwoners.

Gemiddeld wordt de huishoudelijke hulp niet 52 weken per jaar ingezet vanwege vakantie, verlof en ziekte.

 

Besluit: Urennorm geleidelijk invoeren

De nieuwe urennorm kan ook geleidelijk worden ingevoerd. Binnen de Wmo is altijd een natuurlijk verloop. Bestaande indicaties lopen af en nieuwe mensen melden zich voor een maatwerkvoorziening bij de gemeente. Hierdoor is het mogelijk om geleidelijk toe te werken naar een situatie waarin iedere Wmo-cliënt in de gemeente Putten onder de nieuwe urennorm valt zonder veel onrust en onzekerheid bij bestaande indicaties te veroorzaken.

Jaarlijks komen er ongeveer 200 nieuwe meldingen binnen voor huishoudelijke hulp. Wanneer de urennorm als nieuw beleid wordt vastgesteld en alleen deze aanvragen met de urennorm worden beoordeeld, voorkomt de gemeente Putten de situatie dat er bij lopende indicaties iets veranderd.

Nieuwe meldingen zijn een natuurlijk moment om de situatie van een inwoner te toetsen aan nieuw beleid. Daar komt als voordeel bij dat nieuwe cliënten niet bekend zijn met de oude situatie en hierdoor niet gewend zijn aan de ruimere kaders van voor 2019. Dit maakt het mogelijk om binnen een aantal jaar volledig op basis van de nieuwe norm te werken.

 

Begeleiding

Inleiding

Wmo begeleiding groep is een maatwerkvoorziening die ook bekend staat als dagbesteding. Het doel van de Wmo 2015 is om er voor te zorgen dat inwoners zo lang mogelijk in hun eigen woonomgeving zelfredzaam zijn en kunnen participeren. Voor sommige inwoners is dagbesteding de beste (en soms de enige) manier om te participeren. Begeleiding groep wordt meestal geïndiceerd in dagdelen van 4 uur (240 minuten).

 

Maximeren aantal dagdelen

Inwoners die gedurende 5 werkdagen meer dan 9 dagdelen dagbesteding nodig hebben kunnen niet meer zonder ondersteuning deelnemen aan de samenleving en daarmee in feite ‘te zwaar’ is voor de Wmo: Is Wlz dan niet meer passend? Zoals hierboven benoemd is het uitgangspunt van de Wmo dat iemand dankzij de ondersteuning van de gemeente zo lang mogelijk in de eigen woonomgeving kan participeren en zelfredzaam kan zijn.

 

Besluit: Maximaal 6 dagdelen

Gemiddeld 3,68 dagdelen, 14,72 uur

 

Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1.

    Deze beleidsregel treedt in werking op 28 januari 2020.

  • 2.

    Deze beleidsregel wordt aangehaald als Bijlage beleidsregels maatschappelijke ondersteuning 2018 van gemeente Putten.

 

 

Aldus vastgesteld in de vergadering van het college van burgemeester en wethouders van 28 januari 2020.

burgemeester en wethouders van Putten,

mr. F.E. Contant

de secretaris

H.A. Lambooij

de burgemeester