Organisatie | Dordrecht |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Beleidsregel bestuurlijke boete logiesheffing |
Citeertitel | Beleidsregel bestuurlijke boete logiesheffing |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | financiën en economie |
Eigen onderwerp |
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-04-2020 | nieuwe regeling | 28-01-2020 |
Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen
Dit besluit bevat beleidsregels voor het opleggen van boeten bij de heffing van logiesheffing waarop de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) van toepassing is.
Artikel 2 Begrip belanghebbende
Onder belanghebbende wordt voor de toepassing van deze beleidsregel verstaan degene aan wie een boete is of kan worden opgelegd.
Een handelen of nalaten van een derde die voor of namens belanghebbende optreedt, wordt aan de belanghebbende toegerekend.
Artikel 4 Verzuim- en vergrijpboete
De verzuimboete heeft tot doel een gebod tot nakoming van fiscale verplichtingen aan te scherpen. Voor het opleggen van de verzuimboete is voldoende dat aan één of meer van deze verplichtingen niet is voldaan. Bij afwezigheid van alle schuld legt de heffingsambtenaar geen verzuimboete op. Indien bij bezwaar blijkt dat sprake is van afwezigheid van alle schuld, vernietigt de heffingsambtenaar de boete. Belanghebbende dient afwezigheid van alle schuld te stellen en te bewijzen.
Artikel 5 Verplichte keuze verzuimboete of vergrijpboete
Bij het niet doen van aangifte maakt de heffingsambtenaar een keuze tussen het opleggen van een verzuimboete en het opleggen van een vergrijpboete. Een eenmaal opgelegde verzuimboete sluit het opleggen van een vergrijpboete voor hetzelfde feit uit. Het opleggen van een vergrijpboete sluit het nadien opleggen van een verzuimboete voor hetzelfde feit uit.
Artikel 7 Ambtshalve vermindering
Indien de belanghebbende niet meer in rechte tegen een hem opgelegde boete op kan komen, gaat de heffingsambtenaar na ontvangst van een verzoek om ambtshalve vermindering na of de boete tot de juiste hoogte is vastgesteld. Indien het de heffingsambtenaar blijkt dat de boete op een te hoog bedrag is vastgesteld, vermindert hij de boete.
Artikel 8 Karakter van de boete
De aan belanghebbende, in verband met het opleggen van boeten toekomende waarborgen gelden, met uitzondering van het inzagerecht, vanaf het tijdstip waarop de heffingsambtenaar jegens de belanghebbende een handeling heeft verricht waaraan deze in redelijkheid de gevolgtrekking kan verbinden dat aan hem een boete is of zal worden opgelegd.
Bij het opleggen van een boete gaat de heffingsambtenaar uit van de percentages of bedragen, vermeld in de hoofdstukken 3 en 4 van dit besluit. Aangezien het opleggen van een boete een vorm van straftoemeting is, houdt de heffingsambtenaar vervolgens in voorkomende gevallen rekening met omstandigheden die aanleiding geven tot een hogere of lagere boete dan op grond van deze hoofdstukken kan worden opgelegd (zie hoofdstuk 5 van dit besluit).
Overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het EVRM kan aanleiding zijn tot matiging van de boete, dan wel in uitzonderlijke gevallen tot het vervallen van de boete. Bij de beoordeling van de vraag of de redelijke termijn is overschreden, moet onder meer worden gelet op de ingewikkeldheid van de zaak, het processuele gedrag van belanghebbende en de wijze waarop de zaak door de heffingsambtenaar is behandeld.
Artikel 11 Beperking van de informatieverplichtingen (artikel 5:10a van de Awb)
Indien de heffingsambtenaar jegens belanghebbende een handeling heeft verricht waaraan deze in redelijkheid de gevolgtrekking kan verbinden dat aan hem wegens een bepaalde gedraging een boete zal worden opgelegd, is belanghebbende niet langer verplicht ter zake van die gedraging een verklaring af te leggen voor zover het de boeteoplegging betreft. Het niet verstrekken van de uitsluitend met het oog op de boeteoplegging gevraagde inlichtingen en gegevens leidt niet tot omkering van de bewijslast.
Bij het opleggen van een boete vermeldt de mededeling de feiten die aanleiding hebben gegeven tot het opleggen van de boete, alsmede, indien sprake is van een vergrijpboete, de feiten en omstandigheden op grond waarvan kan worden aangenomen dat sprake is van opzet of grove schuld. In voorkomende gevallen dient de mededeling tevens te vermelden de bijzondere omstandigheden die tot een matiging dan wel verhoging van de boete hebben geleid.
Artikel 14 Kennisgeving en hoorplicht bij vergrijpboete (artikel 5:9 Awb en 5:53 Awb)
De heffingsambtenaar geeft belanghebbende een redelijke termijn waarbinnen hij de aangevoerde gronden kan betwisten. De duur van de termijn voor het betwisten van de inhoud van de kennisgeving is niet voor alle gevallen vooraf vast te stellen. De bedoeling van de verplichte kennisgeving is belanghebbende in staat te stellen gemotiveerde verweren tegen de voorgenomen vergrijpboete aan te voeren. Bij het bepalen van de termijn houdt de heffingsambtenaar hiermee rekening, rekening houdende met de termijn genoemd in artikel 5:51, eerste lid, van de Awb.
Het opleggen van de vergrijpboete moet achterwege blijven indien het verweer van belanghebbende tot de gevolgtrekking leidt dat de in de kennisgeving genoemde gronden onvoldoende aanknopingspunten voor het vaststellen van opzet of grove schuld opleveren. In een dergelijke situatie kan nog wel worden overgegaan tot het opleggen van een verzuimboete. De betwisting van de kennisgeving kan tot een lagere boete leiden indien de opzet of grove schuld wel bewijsbaar is, maar de betwisting aanleiding geeft de boete op een lager bedrag vast te stellen.
Artikel 15 Recht op inzage (artikel 5:49 Awb)
Het aan belanghebbende in artikel 5:49 van de Awb toegekende recht op inzage geldt vanaf het moment waarop de heffingsambtenaar belanghebbende heeft medegedeeld dat hem een verzuimboete is opgelegd of hem ervan in kennis heeft gesteld dat hem een vergrijpboete zal worden opgelegd. Indien het voornemen tot het opleggen van een boete (mede) berust op gegevens over derden worden de desbetreffende bescheiden, voor zover mogelijk, geanonimiseerd.
Artikel 16 Verhoor (artikel 5:10a Awb)
Wanneer een belanghebbende die de Nederlandse taal niet of gebrekkig beheerst, voor het verhoor verzoekt om bijstand van een tolk, draagt de heffingsambtenaar er zorg voor dat deze wordt benoemd. Indien de heffingsambtenaar weet dat belanghebbende de Nederlandse taal niet of gebrekkig beheerst, draagt hij zorg voor de aanwezigheid van een tolk. Indien tijdens het verhoor blijkt dat belanghebbende de Nederlandse taal niet beheerst, wordt het verhoor afgebroken. Het verhoor vindt dan plaats op een later moment waarbij de heffingsambtenaar zorg draagt voor de aanwezigheid van een tolk. Voor dat nieuwe verhoor wordt een aparte oproep verzonden of uitgereikt.
Artikel 17 Keuze tussen verzuimboete, vergrijpboete of strafvervolging
Een eenmaal opgelegde verzuimboete sluit het opleggen van een vergrijpboete voor hetzelfde feit uit (artikel 5:43 van de Awb). Indien na het opleggen van een verzuimboete wordt geconstateerd dat sprake is van opzet of grove schuld, kan geen vergrijpboete ter zake van dezelfde gedraging worden opgelegd.
De mogelijkheid blijft bestaan dat gelijktijdig met de belastingaanslag zowel een verzuimboete als een vergrijpboete wordt opgelegd. Deze mogelijkheid doet zich voor indien twee afzonderlijk omschreven beboetbaar gestelde gedragingen zijn geconstateerd. Bij de aanslagbelastingen kan bij het opleggen van de aanslag een verzuimboete worden opgelegd wegens het niet binnen de termijn doen van aangifte (artikel 67a AWR) en een vergrijpboete wegens de opzettelijke onjuistheid van dezelfde aangifte (artikel 67d AWR).
Het opleggen van een vergrijpboete aan belanghebbende sluit strafvervolging tegen hem ter zake van hetzelfde feit uit. Op grond van artikel 243, tweede lid, Wetboek van Strafvordering (hierna WvSv) blijft het echter mogelijk een zaak te heropenen, indien bij nader inzien blijkt dat zij te ernstig is om bestuurlijk te worden afgedaan. Er moet dan sprake zijn van nieuwe bezwaren in de zin van artikel 255 van het WvSv.
Het voorgaande lid houdt in dat de heffingsambtenaar het opleggen van de vergrijpboete aanhoudt zodra hij weet dat een gedraging onderwerp is of kan zijn van een opsporingsonderzoek dan wel van een strafrechtelijke vervolging (artikel 5:51 AWB). Indien de termijn waarbinnen de belastingaanslag en de boetebeschikking moeten zijn opgelegd dreigt te verstrijken, treedt de heffingsambtenaar tijdig in overleg met de betrokken opsporingsautoriteiten om te bepalen of er definitief voor strafrechtelijke afdoening wordt gekozen dan wel of er alsnog een vergrijpboete wordt opgelegd.
Artikel 18 Aangifteverzuim aanslagbelasting artikel 67a Awr
Bij het niet of niet binnen de termijn doen van aangifte voor de aanslagbelastingen is alleen sprake van een verzuim, indien belanghebbende de aangifte niet binnen een door de heffingsambtenaar gestelde termijn heeft gedaan en hij geen gevolg heeft gegeven aan een aanmaning van de heffingsambtenaar.
Artikel 20 Vergrijpboete algemeen
Grove schuld is een in laakbaarheid aan opzet grenzende mate van verwijtbaarheid en omvat mede grove onachtzaamheid. Daarbij kan gedacht worden aan laakbare slordigheid of ernstige nalatigheid. Bij grove schuld had belanghebbende redelijkerwijs moeten of kunnen begrijpen dat zijn gedrag tot gevolg kon hebben dat te weinig belasting zou worden geheven of betaald. In geval van grove schuld legt de heffingsambtenaar een vergrijpboete op van 25 procent van de aanslag.
Opzet is het willens en wetens handelen of nalaten, leidend tot het niet of niet binnen de daarvoor gestelde termijn heffen of betalen van belasting. Onder opzet wordt mede verstaan voorwaardelijk opzet. Onder voorwaardelijk opzet wordt verstaan het willens en wetens aanvaarden van de aanmerkelijke kans dat een handelen of nalaten tot gevolg heeft dat te weinig belasting geheven is of kan worden dan wel niet of niet binnen de termijn betaald is. In geval van opzet legt de heffingsambtenaar een vergrijpboete op van 50 procent van de aanslag.
Artikel 22 Vergrijpboete navordering artikel 67e Awr
Worden de feiten en omstandigheden op grond waarvan wordt nagevorderd eerst bekend op of na het tijdstip dat is gelegen zes maanden voor het verstrijken van de navorderingstermijn, dan kan de heffingsambtenaar binnen zes maanden na de vaststelling van de navorderingsaanslag nog een vergrijpboete opleggen. In dat geval deelt de heffingsambtenaar de belanghebbende gelijktijdig met de vaststelling van de navorderingaanslag mee dat nog onderzoek plaatsvindt of het opleggen van een vergrijpboete gerechtvaardigd is.
Hoofdstuk 5. Bijzondere omstandigheden
Er kunnen omstandigheden zijn die aanleiding geven de met toepassing van de hoofdstukken 3, 4 en 5 bepaalde hoogte van de boete te verhogen of te matigen, dan wel de reeds opgelegde boete te verminderen.
Artikel 24 Strafverzwarende omstandigheden
In daarvoor in aanmerking komende gevallen moet rekening worden gehouden met het aantal malen dat vergrijpen in een bepaalde periode hebben plaatsgevonden (recidive). Van recidive is sprake indien aan belanghebbende reeds eerder een vergrijpboete of een straf is opgelegd. In geval van recidive wordt de vergrijpboete bij grove schuld verhoogd tot maximaal 50 procent en de vergrijpboete bij opzet tot maximaal 100 procent. Verhoging van de boete wegens recidive vindt uitsluitend plaats indien in de periode van vijf jaren voorafgaand aan de door de heffingsambtenaar opgelegde vergrijpboete reeds eerder een vergrijpboete is opgelegd.
De ernst van de te beboeten gedraging kan aanleiding geven de op de voet van hoofdstuk 4 van dit besluit op te leggen boete te verhogen tot maximaal 100 procent. Hiertoe is in elk geval aanleiding indien sprake is van listigheid, valsheid of samenspanning. Indien het gevolg van het te beboeten gedrag is dat de belasting die te weinig is of zou zijn geheven omvangrijk of verhoudingsgewijs omvangrijk is, verhoogt de heffingsambtenaar de vergrijpboete eveneens tot maximaal 100 procent.
Artikel 25 Strafverminderende omstandigheden
Tot de omstandigheden welke aanleiding kunnen geven de op te leggen of opgelegde boete te matigen behoren een wanverhouding tussen de ernst van het feit en de op te leggen of opgelegde boete en omstandigheden die hebben geleid tot het beboetbare feit, maar buiten de directe invloedssfeer van de belanghebbende liggen.
Zowel bij de beoordeling van de mate van verwijtbaarheid als voor de mate waarin de boete de belanghebbende treft, kunnen de financiële omstandigheden van de belanghebbende een rol spelen. Een beroep op financiële omstandigheden kan slechts in bijzondere gevallen tot matiging dan wel vermindering van de boete leiden. Slechte financiële omstandigheden ten tijde van het opleggen van de boete kunnen ertoe leiden dat de boete belanghebbende onevenredig treft. Slechte financiële omstandigheden ten tijde van de verweten gedraging kunnen de verwijtbaarheid verminderen. Geen vermindering wegens financiële omstandigheden zal worden verleend, indien belanghebbende deze aan zichzelf te wijten had.
Aldus vastgesteld in de vergadering van dinsdag 28 januari 2020.
Het college van Burgemeester en Wethouders
J. Scholten, A.W. Kolff
secretaris, burgemeester
________________________________________
De gemeenteraad heeft 15 oktober 2019 de Verordening logiesheffing vastgesteld. Om de aangifteplicht zoals opgenomen in de Uitvoeringsregeling logiesheffing te kunnen handhaven is deze Beleidsregel bestuurlijke boete noodzakelijk.
Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen verzuimboeten en vergrijpboeten en is geregeld in artikelen 67a tot en met 67q van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR).
De verzuimboete geldt als lichte boete. Deze heeft tot doel een gebod tot nakoming van fiscale verplichtingen aan te scherpen. Het gaat daarbij in het algemeen om eenvoudig te constateren feiten, zoals in het geval van de logiesheffing geen aangifte doen.
Deze is tweeledig. Ten eerste de boete op grond van artikel 67a AWR voor degene aan wie een aangiftebiljet is uitgereikt en deze de aangifte niet binnen de gestelde termijn heeft ingediend. Voor het niet voldoen aan deze verplichting kan een bestuurlijke boete van maximaal € 5.278,- worden opgelegd.
Met deze beleidsregel is de boete afhankelijk van het aantal malen dat is verzuimd (tijdig) aangifte te doen en varieert deze volgens artikel 18 van € 50,- tot € 2.639,- (50% van het huidige wettelijke maximum).
Ten tweede de boete op grond van artikel 67ca AWR. Deze is opgenomen in artikel 19 en regelt de boete voor het niet verzoeken om uitreiken van een aangiftebiljet zoals geregeld in artikel 2, lid 1 van de Uitvoeringsregeling logiesheffing. Hiermee kan de heffingsambtenaar een boete opleggen van maximaal 50% van het wettelijke maximum. Het wettelijke maximum is op dit moment € 5.278,-.
Op grond van artikel 19, lid 3 kan in uitzonderlijke gevallen een boete tot het wettelijke maximum worden opgelegd.
Omdat er sprake moet zijn van proportionaliteit/evenredigheid tussen de hoogte van de boete en de ernst van het te beboeten feit is ervoor gekozen om de maxima te stellen op de helft van het wettelijke maximum.
De vergrijpboete geldt als zware boete. Een vergrijpboete wordt opgelegd bij meer ernstige handelingen of nalatigheden, zoals grove schuld of opzet. In casu het onjuist invullen van de aangiften logiesheffing.
De boete beloopt 25% van het aanslagbedrag bij grove schuld, 50% van het aanslagbedrag bij opzet tot 100% boete bij recidive.