Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Breda

Verordening van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda houdende regels omtrent rechtsposities (Verordening rechtspositie raads- en burgerraadsleden Breda 2019)

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieBreda
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingVerordening van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda houdende regels omtrent rechtsposities (Verordening rechtspositie raads- en burgerraadsleden Breda 2019)
CiteertitelVerordening rechtspositie raads- en burgerraadsleden Breda 2019
Vastgesteld doorcollege van burgemeester en wethouders
Onderwerpbestuur en recht
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Deze regeling vervangt de Verordening rechtspositie raads- en commissieleden Breda 2015.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. artikel 95, eerste lid, van de Gemeentewet
  2. artikel 95, tweede lid, van de Gemeentewet
  3. artikel 96, eerste lid, van de Gemeentewet
  4. artikel 96, tweede lid, van de Gemeentewet
  5. artikel 97 van de Gemeentewet
  6. artikel 98 van de Gemeentewet
  7. artikel 99 van de Gemeentewet
  8. Rechtspositiebesluit decentrale politieke ambtsdragers
Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

21-01-202001-01-2020nieuwe regeling

19-12-2019

gmb-2020-13884

R 15385

Tekst van de regeling

Intitulé

Verordening van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda houdende regels omtrent rechtsposities (Verordening rechtspositie raads- en burgerraadsleden Breda 2019)

 

De raad van de gemeente Breda

 

gelezen het voorstel van het fractievoorzittersoverleg met kenmerk; BREDA-40989614-15385

 

gelet op de artikelen 95, eerste en tweede lid, 96, eerste en tweede lid, en 97, 98, 99 van de Gemeentewet en het Rechtspositiebesluit decentrale politieke ambtsdragers;

 

besluit in te trekken de “verordening rechtspositie raadsleden en commissieleden 2015” en vast te stellen de volgende verordening:

 

Verordening rechtspositie raads- en burgerraadsleden Breda 2019

Artikel 1 Definitiebepalingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    burgerraadslid: persoon, niet zijnde een raadslid, die namens een fractie kan deelnemen aan beeld- en oordeelsvormende sessies, zoals bedoeld in art.8 van de Spelregels Bredaas beRaad

  • b.

    griffier: de griffier, bedoeld in artikel 107 van de Gemeentewet.

  • c.

    raadslid: lid van de gemeenteraad.

  • d.

    raadsvergadering: een vergadering van de gemeenteraad als bedoeld in art. 19 jo. art 20 van de Gemeentewet.

Artikel 2. Vergoeding voor de werkzaamheden van raadsleden

Van de vergoeding voor de werkzaamheden, bedoeld in artikel 3.1.1, eerste lid, van het Rechtspositiebesluit decentrale politieke ambtsdragers, wordt op jaarbasis 80% zonder meer uitgekeerd. 20% wordt uitgekeerd op basis van het aantal bijgewoonde raadsvergaderingen afgezet tegen het aantal gehouden vergaderingen. Verrekening vindt pas plaats als in november blijkt dat een raadslid meer dan 25% van de in de afgelopen 12 maanden gehouden raadsvergaderingen niet aanwezig was, waarbij geldt dat op een avond met een hamerraad aanwezigheid bij één of meer raadssessies (in het tijdvak tussen 19.45 uur en 22.45 uur) ook wordt aangemerkt als aanwezigheid bij een raadsvergadering. Indien van toepassing wordt de korting jaarlijks verwerkt in de raadsvergoedingen over de maanden november t/m januari.

Artikel 3. Toelage raadslid onderzoekscommissie en vertrouwenscommissie

  • 1.

    Een raadslid dat lid is van een onderzoekscommissie als bedoeld in artikel 155a, derde lid, van de Gemeentewet en aan raadslid dat lid is van de vertrouwenscommissie, bedoeld in artikel 61, derde lid, van de Gemeentewet wordt voor de duur van de activiteiten van die commissie ten laste van de gemeente een toelage toegekend van € 120,- per maand. De toelage is per jaar maximaal driemaal de maandelijkse vergoeding voor de werkzaamheden, bedoeld in artikel 3.1.1, eerste lid, Rechtspositiebesluit decentrale politieke ambtsdragers.

Artikel 4. Reis- en verblijfkosten raads- en burgerraadsleden voor reizen buiten de gemeente

  • 1.

    Voor reizen buiten het grondgebied van de gemeente ter uitvoering van een beslissing van het gemeentebestuur als bedoeld in artikel 97 Gemeentewet worden aan een raads- of burgerraadslid vergoed:

    • a.

      de kosten voor het gebruik van openbaar vervoer;

    • b.

      bij gebruik van een eigen auto het maximumbedrag dat door een werkgever aan een werknemer per afgelegde kilometer onbelast kan worden verstrekt .

  • 2.

    Voor reizen buiten het grondgebied van de gemeente, ter uitvoering van een beslissing van het gemeentebestuur, worden aan een raadslid of burgerraadslid bij gebruik van eigen auto tevens de parkeer-, veer- en tolkosten vergoed;

  • 3.

    Boetes en naheffingsaanslagen voor parkeren worden niet vergoed.

  • 4.

    Als een raadslid of burgerraadslid een tijdelijke functionele beperking heeft, kan voor reizen als bedoeld in het eerste lid, een voor de beperking geschikte vervoersvoorziening worden vergoed of ter beschikking gesteld.

  • 5.

    De noodzakelijke en redelijkerwijs gemaakte werkelijke verblijfkosten die een raadslid of burgerraadslid maakt in verband met reizen buiten het grondgebied ter uitvoering van een beslissing van het gemeentebestuur worden ten laste van de gemeente vergoed.

Artikel 5. Reiskostenvergoeding woon-werkverkeer raads- en burgerraadsleden

  • 1.

    Raadsleden respectievelijk burgerraadsleden hebben ten laste van de gemeente aanspraak op vergoeding van reiskosten voor het bijwonen van vergaderingen van de gemeenteraad en voor deelname aan beeld- en oordeelsvormende sessies

  • 2.

    Deze vergoeding wordt uitgekeerd in de vorm van een vast, jaarlijks forfait ter hoogte van € 75,-. In gebroken kalenderjaren en bij tussentijdse aanvang/ beëindiging van het (burger-) raadslidmaatschap wordt dit bedrag naar rato uitgekeerd.

Artikel 6. Verzekering raadsleden voor arbeidsongeschiktheid, ouderdom en overlijden

  • 1.

    Een raadslid wordt eenmaal per jaar een bedrag toegekend ter hoogte van 100% van het bedrag van de vergoeding voor de werkzaamheden voor één maand, bedoeld in artikel 3.1.1, eerste lid, Rechtspositiebesluit decentrale politieke ambtsdragers, waarmee het raadslid voorzieningen kan treffen ter zake van arbeidsongeschiktheid, ouderdom en overlijden. In een verkiezingsjaar wordt het bedrag aangepast in verhouding tot het aantal maanden van dat jaar dat het raadslidmaatschap daadwerkelijk is uitgeoefend.

  • 2.

    Het eerste lid is niet van toepassing op een raadslid dat is benoemd in een plaats die is opengevallen als gevolg van tijdelijk ontslag van een raadslid wegens zwangerschap en bevalling of ziekte, op grond van artikel X12 van de Kieswet.

Artikel 7. Loopbaanoriëntatie raadsleden

  • 1.

    Kosten die een raadslid in het laatste jaar van een raadsperiode maakt om zich tijdens het ambt te oriënteren op zijn verdere loopbaan, ofwel mobiliteit bevorderende activiteiten, als bedoeld in artikel 3.1.8 van het Rechtspositiebesluit decentrale politieke ambtsdragers, worden ten laste van de gemeente vergoed tot een bedrag ter hoogte van 50% van de maandelijkse vergoeding voor de werkzaamheden, bedoeld in artikel 3.1.1, eerste lid, van het Rechtspositiebesluit decentrale politieke ambtsdragers.

  • 2.

    Geen vergoeding, als bedoeld in het eerste lid, wordt toegekend indien:

    • a.

      de prijs/kwaliteitverhouding van de desbetreffende loopbaanoriëntatie of mobiliteit bevorderende activiteit onredelijk is;

    • b.

      die loopbaanoriëntatie of mobiliteit bevorderende activiteit kan worden aangemerkt als een sollicitatieactiviteit of

    • c.

      de kosten ervan reeds uit anderen hoofde voor vergoeding in aanmerking komen.

Artikel 8. Nadere regels scholing raads- en burgerraadsleden

  • 1.

    Raads- of burgerraadsleden die aan scholing als bedoeld in artikel 3.3.3 van het Rechtspositiebesluit decentrale politieke ambtsdragers willen deelnemen, die niet door of namens de gemeente wordt aangeboden of verzorgd, dienen daartoe vooraf een gemotiveerde aanvraag in bij de griffier. De motivatie van de aanvraag vindt plaats met een door de griffier vastgesteld formulier. De aanvraag bedoeld in het eerste lid gaat vergezeld van inhoudelijke informatie en een kostenspecificatie.

  • 2.

    Kosten van scholing die wordt georganiseerd door de beroepsvereniging van raadsleden of door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten komt altijd voor vergoeding door de gemeente in aanmerking als voldaan wordt aan de voorwaarden genoemd in het eerste lid.

  • 3.

    Het totaal van de door een raads- of burgerraadslid te declareren bedragen als bedoeld in het tweede lid bedraagt per raadsperiode niet meer dan 1/(39+maximaal toegestaan aantal burgerraadsleden)e deel van het door de gemeenteraad hiervoor op de begroting in de vorm van een voorziening voor de gehele raadsperiode beschikbaar gestelde bedrag. De aanvraag wordt door de griffier afgewezen voor zover het raads- of burgerraadslid daarmee het in de eerste volzin van dit artikel bedoelde bedrag overschrijdt.

  • 4.

    Het te declareren bedrag door een raadslid die tijdelijk vervangt als bedoeld in artikel X10 van de Kieswet, bedraagt per periode dat dit raadslid optreedt als vervangend raadslid niet meer dan 16/52e deel van het in het derde lid bedoelde bedrag.

  • 5.

    De vergoeding van de in het derde lid bedoelde kosten vindt plaats door het, uiterlijk binnen twee maanden na de datum waarop de scholing is afgerond, rechtstreekse toezenden aan de griffier van de door hem voor akkoord ondertekende factuur.

  • 6.

    De griffier stelt jaarlijks een overzicht op waarin per raads- of burgerraadslid wordt vermeld het totaal wat in dat jaar voor scholing aan het raads- of burgerraadslid is uitgekeerd en het restant van het voor scholing van het raads- of burgerraadslid in die raadsperiode nog beschikbare bedrag en brengt dit overzicht ter kennis van de raads- en burgerraadsleden.

  • 7.

    In voorkomende gevallen beslist het presidium.

Artikel 9. Informatie- en communicatievoorzieningen raads- en burgerraadsleden

  • 1.

    Een raads- of burgerraadslid tekent een bruikleenovereenkomst wanneer hem ten laste van de gemeente voor de duur van de uitoefening van zijn functie informatie- en communicatievoorzieningen ter beschikking worden gesteld als bedoeld in artikel 3.3.2 respectievelijk 3.3.4 Rechtspositiebesluit decentrale politieke ambtsdragers. Het college stelt het model van de bruikleenovereenkomst vast. Onder informatie en communicatievoorzieningen worden ook verstaan smartphones of computers met de daarbij behorende internet-abonnementen. Er wordt per (burger)raadslid slechts één device met één internet-abonnement verstrekt.

  • 2.

    Een raads- of burgerraadslid levert na beëindiging van zijn functie de ter beschikking gestelde informatie- en communicatievoorzieningen in bij de gemeente.

Artikel 10. Aanwijzing als eindheffingsbestanddeel

  • 1.

    Als eindheffingsbestanddeel als bedoeld in artikel 31, eerste lid, onderdeel f, van de Wet op de loonbelasting 1964 worden aangewezen de vergoedingen, tegemoetkomingen en verstrekkingen, genoemd in artikel 3.3.8 van het Rechtspositiebesluit decentrale politieke ambtsdragers.

  • 2.

    Als eindheffingsbestanddeel als bedoeld in artikel 31, eerste lid, onderdeel f, van de Wet op de loonbelasting 1964 worden verder aangewezen de vergoedingen, tegemoetkomingen en verstrekkingen, genoemd in deze verordening, voor zover deze worden gerekend tot een vergoeding, tegemoetkoming of verstrekking als bedoeld in artikel 31a, tweede lid, onderdelen a tot en met h, van de Wet op de Loonbelasting 1964.

Artikel 11. Betaling en declaratie van onkosten

  • 1.

    Tenzij het Rechtspositiebesluit decentrale politieke ambtsdragers of de Rechtspositieregeling decentrale politieke ambtsdragers anders bepalen, vindt de betaling van kosten die op grond van deze verordening voor vergoeding of tegemoetkoming in aanmerking komen, met uitzondering van de reiskostenvergoeding woon-werkverkeer als genoemd in artikel 4 van deze verordening, plaats door:

    • a.

      betaling uit gemeentelijke middelen, op basis van een rechtstreeks aan de gemeente toegezonden factuur,

    • b.

      betaling vooruit uit eigen middelen of

    • c.

      betaling ten laste van de gemeentelijke creditcard.

  • 2.

    Een aanvraag om een vergoeding van de onkosten als bedoeld in dit artikel gaat vergezeld van een declaratieformulier en bewijsstukken.

  • 3.

    Het declaratieformulier en de bewijsstukken worden binnen een maand na factuurdatum of betaling door raads- of burgerraadsleden ingediend bij de griffier.

  • 4.

    Voor zover van toepassing draagt de gemeente er zorg voor dat de betaling aan raads- of burgerraadsleden binnen twee maanden na het indienen van de aanvraag wordt overgemaakt.

Artikel 12. Hardheidsclausule

Indien de toepassing van een artikel van deze verordening tot onvoorziene en/of onredelijke benadeling zou leiden van het (burger-)raadslid, kan het presidium, zoals bedoeld in artikel 1 van de “Verordening Spelregels gemeenteraad Breda; het Bredaas beRaad 2019” besluiten toepassing daarvan achterwege te laten.

Artikel 13. Intrekking oude verordening

De Verordening rechtspositie raads- en commissieleden Breda 2015 wordt ingetrokken.

Artikel 14. Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking met ingang van de dag na de datum van publicatie van het Gemeenteblad waarin deze verordening wordt geplaatst en werkt terug tot en met 1 januari 2019.

Artikel 15. Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening rechtspositie raads- en burgerraadsleden Breda 2019;

Aldus vastgesteld in de vergadering van de gemeenteraad van Breda 19 december 2019,

De voorzitter,

De griffier,

Toelichting bij verordening rechtspositie raads- en burgerraadsleden Breda 2019

 

ALGEMEEN DEEL

 

Wettelijke regelingen

 

In de wet en nadere regelgeving zijn alle van belang zijnde onderwerpen geregeld betreffende de rechtspositie van gemeentelijke politieke ambtsdragers. In de Gemeentewet is aangegeven dat de nadere invulling van de rechtspositie van raads- en (optioneel) commissieleden en de financiële voorzieningen moet worden geregeld bij of krachtens de wet (AMvB en ministeriële regeling). Deze nadere regeling is vastgelegd in het Rechtspositiebesluit decentrale politieke ambtsdragers. In de Rechtspositieregeling decentrale politieke ambtsdragers zijn de (onkosten-)vergoedingen nader uitgewerkt. Aangezien in Breda geen raadscommissies als bedoeld in art 82 Gemeentewet zijn ingesteld maar gewerkt wordt met burgerraadsleden, is in de verordening Spelregels Bredaas beRaad een aparte rechtsgrond gecreëerd voor het toekennen van een maandelijkse vergoeding aan burgerraadsleden.

 

Hoofdlijnen gemeentelijke verordening

In deze verordening zijn alleen bepalingen opgenomen inzake de rechtspositie van raadsleden en burgerraadsleden zover die niet dwingend geregeld zijn in hogere wet- en regelgeving. De grondslag hiervoor is te vinden in de Gemeentewet en het Rechtspositiebesluit decentrale politieke ambtsdragers en de Rechtspositieregeling decentrale politieke ambtsdragers. Bij de laatste moderniserings- en harmoniseringsoperatie (Staatsblad 15 oktober 2018), betreffende de rechtspositiebesluiten voor decentrale politieke ambtsdragers zijn er wederom een aantal bepalingen imperatief in hogere wet- en regelgeving vastgelegd. De overweging hierbij is dat het bestuurlijk wenselijk is om de voorzieningen zoals vergoedingen, tegemoetkomingen en andere rechtspositionele aanspraken voor decentrale politieke ambtsdragers dwingendrechtelijk in hogere wet- en regelgeving vast te leggen om politieke discussies te voorkomen. Dit betekent dat er voor gemeenten minder ruimte is om lokaal bij verordening van wettelijke regelingen af te wijken.

Indien een gemeente besluit om bij verordening voorzieningen voor politieke ambtsdragers te regelen, zijn een aantal regels van belang.

In artikel 99 Gemeentewet is bepaald dat ’buiten hetgeen hun bij of krachtens de wet is toegekend’, ontvangen de leden van de raad en/of door de raad ingestelde commissies (in de zin van artikel 82, 83 of 84 Gemeentewet) als zodanig geen andere vergoedingen en tegemoetkomingen ten laste van de gemeente. Deze verordening vormt een (nadere) uitwerking van de bij of krachtens de wet toegekende vergoedingen en tegemoetkomingen.

 

De arbeidsverhoudingen en fiscale positie

Raadsleden en burgerraadsleden hebben geen dienstbetrekking bij de gemeente. De gemeente is dus niet de werkgever. Dat betekent bijvoorbeeld dat zij voor zover het betreft het raadslidmaatschap niet vallen onder de werknemersverzekeringen zoals de Werkloosheidswet (WW), Ziektewet (ZW) en de Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen (WIA). Omdat er geen sprake is van een dienstbetrekking vallen raads- en burgerraadsleden niet onder de Wet op de loonbelasting 1964 maar worden hun inkomsten belast in de Wet inkomstenbelasting 2001. Wel kunnen raadsleden opteren voor de loonbelasting als voorheffing door samen

met de gemeente te kiezen voor het fictief werknemerschap, het zogenaamde opting-in. Het fictief werknemerschap kan worden aangevraagd met behulp van een opting-in verklaring bij de Belastingdienst. Als de raads- en burgerraadsleden en gemeente niet kiezen voor het fictief werknemerschap, dan moeten de onkostenvergoedingen en raadsvergoeding als inkomsten worden verantwoord en mogen de (beroeps)kosten die worden gemaakt worden afgetrokken. Het resultaat zal het raads- of burgerraadslid moeten verantwoorden in de aangifte inkomstenbelasting, onder de post inkomsten uit overige werkzaamheden. De gemeente dient jaarlijks alle betalingen en verstrekkingen voor de raads- en burgerraadsleden die niet als fictief werknemerschap te kwalificeren zijn op grond van deze verordening aan de Belastingdienst door te geven middels een formulier IB-47. Omdat raads- en burgerraadsleden op persoonlijke titel worden gekozen/ benoemd, zijn zij niet aan te merken als (fiscaal) ondernemer. Er hoeft dan ook geen VAR-verklaring / Modelovereenkomst ZZP overgelegd te worden aan de gemeente.

 

De Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers (Appa) is niet van toepassing op raads- en burgerraadsleden.

 

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Artikel 2. Vergoeding voor de werkzaamheden van raadsleden

De hoogte van de raadsvergoeding is verplichtend bepaald op een vast bedrag per inwonersklasse. Vanaf de dag van beëdiging hebben de raadsleden recht op de vergoedingen die verbonden zijn aan hun functie. Wat betreft de vergoeding voor de werkzaamheden is dit geregeld in artikel 3.1.1, eerste lid. De gemeenteraad kan op grond van het vierde lid van artikel 3.1.1 bij verordening bepalen dat een deel van de vergoeding voor de werkzaamheden wordt uitbetaald als presentiegeld. Het gaat om maximaal 20% van de vergoeding. In de verordening mag geen onderscheid worden gemaakt tussen de raadsleden: een presentievergoeding geldt dan voor àlle raadsleden. Deze bepaling kan bijvoorbeeld worden benut bij/ ter voorkoming van zgn. ‘spookleden’: volksvertegenwoordigers die wel zijn gekozen, maar die niet of nauwelijks aanwezig zijn bij de besluitvormende vergaderingen van de gemeenteraad. De mogelijkheid van korting gaat overigens pas in op de datum van bekendmaking van de verordening, zodat eventuele afwezigheid tot aan die datum niet wordt meegeteld bij de toepassing van dit artikel; bij amendement is bepaald dat aanwezigheid van een raadslid bij één van de op dezelfde avond als een hamerraad gehouden sessies telt als aanwezigheid tijdens de gehele avond.

Het raadslid kan de raadsvergoeding niet weigeren en de gemeente is verplicht de raadsvergoeding aan het raadslid over te maken op zijn of haar bankrekeningnummer. Het raadslid mag zelf (een deel) van de raadsvergoeding afdragen aan de politieke partij, maar is in beginsel juridisch niet verplicht mee te werken aan een overdracht van (een deel) van zijn of haar raadsvergoeding.

 

Artikel 3. Toelage lid onderzoekscommissie van raadsleden en vertrouwenscommissie

Deze artikelen betreffen de toelagen voor de raadsleden die lid zijn van zogenaamde ‘zware commissies’. Hiermee wordt gedoeld op de vertrouwenscommissie ex art 61, lid 3 en de onderzoekscommissie ex art. 155a , zoals deze in de Gemeentewet specifiek zijn omschreven. De vaststelling dat er sprake is van een dergelijke bijzondere commissie, met deze financiële gevolgen, moet bij verordening plaatsvinden. Daarbij moet gemotiveerd worden dat het lidmaatschap van deze commissies duidelijk meerwerk is naast het reguliere lidmaatschap van de gemeenteraad. Voor de hoogte van de toelage voor het werk in de eerdergenoemde zware commissies wordt onderscheid gemaakt tussen enerzijds de vertrouwenscommissie en anderzijds de onderzoekscommissie. De hoogte van de toelage voor het lidmaatschap van de vertrouwenscommissie is vast: een (belast) bedrag van € 120 per maand. De hoogte van de toelage voor het lidmaatschap van de onderzoekscommissie ex art 155a Gemeentewet kan vrij worden ingevuld, in Breda is ervoor gekozen ook het bedrag van € 120 per maand te hanteren.

In beide gevallen wordt het bedrag naar rato van de duur van de activiteiten toegepast. Zolang een commissie ‘slapend’ is, d.w.z. niet actief, ontvangen de leden geen toelage: niet de duur van het lidmaatschap is dus van belang, maar de duur van de activiteiten.

 

Artikel 4. Reis- en verblijfkosten raads- en commissieleden voor reizen buiten de gemeente Ingevolge artikel 96, in samenhang met artikel 97, van de Gemeentewet kunnen kosten voor (dienst)reizen buiten het grondgebied van de gemeente alleen op basis van een verordening van de gemeenteraad worden vergoed. In deze bepaling is bij verordening geregeld dat raads- en commissieleden een vergoeding van de reis- en verblijfkosten voor reizen buiten het grondgebied van de gemeente kunnen krijgen ter uitvoering van

een beslissing van het gemeentebestuur. Onder reizen “buiten de gemeentegrenzen” kunnen ook de buitenlandse dienstreizen worden geschaard. De naar redelijkheid gemaakte reis- en verblijfkosten voor dienstreizen in het buitenland, die door of vanwege de gemeente zijn georganiseerd komen ook voor vergoeding in aanmerking. De vergoeding voor noodzakelijke en redelijkerwijs gemaakte verblijfkosten is niet nader ingevuld en is een lokale aangelegenheid per gemeente. Omdat in het Rechtspositiebesluit decentrale politieke ambtsdragers verder geen eigen vergoedingsregeling is opgenomen, is aansluiting gezocht bij de vergoedingsregelingen voor wethouders. In de praktijk komt het zelden voor dat raadsleden ter uitvoering van beslissingen van het gemeentebestuur (d.w.z. raad of college) reizen maken, maar gedacht kan bv. worden aan uitwisselingsprojecten met zustersteden.

 

Artikel 5. Reiskostenvergoeding woon-werkverkeer raads- en burgerraadsleden

Het landelijk geldende Rechtspositiebesluit schrijft dwingend voor dat raadsleden recht hebben op reiskostenvergoeding woon-werkverkeer van € 0,19/ km. Het gaat dan om het gebruik van de eigen auto of openbaar vervoer. Wel kan elke gemeenteraad zelf regelen op welke wijze dat gebeurt. In Breda is gekozen voor een vast jaarlijks forfait van € 75,- voor èlk raadslid. De hoogte van dat bedrag is bepaald door uit te gaan van 40 vergaderingen per jaar (elke donderdag behoudens recesweken) en een afstand woning – Stadhuis van 5 kilometer.

Door te kiezen voor een vast forfait voor elk raadslid, ook voor degenen die niet per auto of OV komen, blijven enerzijds de administratieve lasten laag en anderzijds wordt voorkomen dat er ongewenst een prikkel van de regeling uitgaat om bv. de fiets te vermijden.

Aangezien in Breda bij de vergaderwijze burgerraadsleden belangrijk zijn voor de raadsfracties, worden burgerraadsleden op dit punt gelijkgeschakeld met raadsleden. Deze vergoeding zal met terugwerkende kracht worden uitbetaald vanaf het moment van inwerkingtreden van de circulaire die deze vergoeding introduceerde (BZK, oktober 2018)

 

Artikel 6. Verzekering raadsleden voor arbeidsongeschiktheid, ouderdom en overlijden Raadsleden zijn vaak een significant deel van de werkweek met hun raadswerk bezig, kiezen er soms voor minder uren te werken in hun hoofdfunctie en kunnen in die hoofdfunctie daardoor dan minder pensioen

opbouwen. Niet alle raadsleden hebben bovendien een hoofdfunctie in loondienst. In artikelen 3.1.9 is daarom de grondslag gecreëerd om bij verordening te bepalen dat de raadsleden een bedrag per jaar ontvangen ter hoogte van één maandbedrag van hun vergoeding voor de werkzaamheden, waarmee zij voorzieningen kunnen treffen ter zake van arbeidsongeschiktheid, ouderdom en overlijden.

In Breda wordt ervoor gekozen om een bedrag per jaar dat gelijk is aan 100% van de maandelijkse raadsvergoeding toe te kennen.

Het is inmiddels op basis van een op 10 december 2019 ontvangen circulaire van de minister van BZK (kenmerk 2019-0000652446) duidelijk dat het mogelijk is deze voorziening te treffen voor de raadsleden vanaf de start van de raadsperiode 2018- 2022. Dat betekent dat een nabetaling aan raadsleden zal plaatsvinden.

Er is voor gekozen om raadsleden het bedrag zonder meer te verstrekken. Dat wil zeggen: zij hoeven niet met documenten aan te tonen dat ze het bedrag aanwenden voor verzekering tegen arbeidsongeschiktheid, overlijden of voor pensioenopbouw.

 

Artikel 7. Loopbaanoriëntatie raadsleden

De grondslag voor deze regeling is nog niet ingevoerd voor alle volksvertegenwoordigers, maar alleen voor raadsleden van gemeenten groter dan 100.000 inwoners (artikel 3.1.8 van het Rechtspositiebesluit decentrale politieke ambtsdragers). Hiermee is mogelijk gemaakt dat een raadslid ten laste van de gemeente kosten kan maken voor activiteiten, cursussen , opleidingen en dergelijke die betrokkene voorbereiden op een volgende stap in de carrière, maar die géén sollicitatieactiviteiten behelzen.

De achtergrond van de regeling is de gedachte dat de raadsvergoeding voor sommigen een aanzienlijk deel van de maandelijkse inkomsten vormen, zodat het reëel is dat aan het einde van het raadslidmaatschap ondersteuning geboden wordt bij het zoeken naar een volgende carrièrestap/ betaald werk. Dus een cursus

«Ken u zelf», het leren schrijven van een bedrijfsplan of een sollicitatietraining kwalificeert wel, maar netwerkgesprekken of outplacement kwalificeren niet. Overigens kan het raadslid die in aanmerking komt voor deze regeling, deze ook gebruiken om zich voor te bereiden op de beëindiging van zijn raadslidmaatschap.

Ook bij deze voorziening gaat het argument op dat in Breda in de avonduren wordt vergaderd, zodat het in principe goed mogelijk is daarnaast een betaalde hoofdfunctie te hebben.

Omdat het raadslidmaatschap dus echt als nevenfunctie wordt ingevuld in Breda, wordt ervoor gekozen om ook bij het bepalen van het beschikbare bedrag voor loopbaan oriëntatie te kiezen voor 50% van het toegestane bedrag per jaar.

 

Artikel 9 Informatie- en communicatievoorzieningen

Het college van burgemeester en wethouders stelt ten laste van de gemeente aan een raadslid, wethouder of de burgemeester voor de duur van de uitoefening van zijn functie de noodzakelijke informatie- en

communicatievoorzieningen ter beschikking. Ook burgerraadsleden kunnen aanspraak maken op ICT-middelen op grond van art. 3.4.4 Rechtspositiebesluit decentrale politieke ambtsdragers. Onder informatie- en communicatievoorzieningen wordt ook verstaan een smartphone of een computer en de daarbij behorende (internet)abonnementen. Er mag slechts één apparaat verstrekt worden. In Breda wordt verstrekt op basis van een bruikleenovereenkomst.

 

Artikel 10 Aanwijzing als eindheffingsbestanddeel

In het kader van de werkkostenregeling op grond van artikel 31 Wet op de Loonbelasting 1964 zijn een aantal vergoedingen in het Rechtspositiebesluit decentrale politieke ambtsdragers en de verordening aangewezen als eindheffingsbestanddeel. De gemeente draagt in dat geval de loonbelasting, waardoor de vergoeding belastingvrij (netto) aan de politieke ambtsdrager kan worden overgemaakt. Anders worden deze door de Belastingdienst als loon gezien en moet hierover bij de politieke ambtsdragers loonbelasting worden ingehouden. In het kader van de werkkostenregeling kan in de financiële administratie worden aangegeven of een verstrekking of vergoeding onder de gerichte vrijstellingen, intermediaire kosten of onder de nihil- waarderingen valt.

Gemeenten mogen daarnaast een verstrekking of vergoeding in de vrije ruimte - tot 1,2% fiscale loonsom - onderbrengen zonder fiscale consequenties. Indien de grens van 1,2% wordt overschreden, zal de gemeente 80% eindheffing moeten betalen.

 

Artikel 11 Betaling vaste vergoedingen & artikel 12 Betaling en declaratie van onkosten

Het Rechtspositiebesluit en de Rechtspositieregeling decentrale politieke ambtsdragers regelen wanneer de vergoedingen en onkosten betaald moeten worden. Daar waar geen expliciete termijn is genoemd, kunnen deze artikelen uitkomst bieden. De betaling van onkosten kan worden voorgeschoten uit eigen middelen, later gedeclareerd worden of de factuur wordt rechtstreeks naar de gemeente verstuurd. Hierbij gaat de voorkeur uit naar rechtstreeks facturering bij de gemeente. Het verdient aanbeveling dat het college een formulier vaststelt waarmee raads- en commissieleden gemaakte onkosten kunnen verantwoorden. Raads- en commissieleden declareren in beginsel hun kosten bij de griffier.

 

Artikel 12 Hardheidsclausule

In de VNG model-verordening staat geen hardheidsclausule. Dat is enigszins begrijpelijk omdat elk overheidsorgaan geacht word de specifieke omstandigheden van een individueel geval mee te wegen bij de integrale belangenafweging die vooraf gaat aan een besluit. Toch is een algemene hardheidsclausule opgenomen, omdat er behoefte aan duidelijkheid bestaat over de procedure die gevolgd wordt bij bijzondere gevallen, zoals onvoorziene benadeling/ bevoordeling ten gevolge van het toepassen van de regels. De regels van deze verordening zullen immers normaliter uitgevoerd worden door de raadsgriffier, maar het is onwenselijk dat die ook de beoordeling van situaties van bijzondere hardheid zou moeten doen, nu raadsleden diens werkgever zijn.