De raad van de gemeente Ouder-Amstel,
gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 25 september
2010, nummer 2010/58,
gelet op de artikelen 220 tot en met 220h van de Gemeentewet;
s t e l t v a s t :
de “Verordening op de heffing en de invordering van
onroerende-zaakbelastingen 2011”.
Artikel 1 Belastingplicht
- 1.
Onder de naam “onroerende-zaakbelastingen” worden ter zake van
binnen de gemeente gelegen onroerende zaken twee directe
belastingen geheven:
- a.
een gebruikersbelasting van degene die bij het begin van
het kalenderjaar een onroerende zaak die niet in
hoofdzaak tot woning dient, al dan niet krachtens
eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht
gebruikt, verder te noemen: gebruikersbelasting;
- b.
een eigenarenbelasting van degene die bij het begin van
het kalenderjaar van een onroerende zaak het genot heeft
krachtens eigendom, bezit of beperkt recht, verder te
noemen: eigenarenbelasting.
- 2.
Bij de gebruikersbelasting wordt:
- a.
gebruik door degene aan wie een deel van een onroerende zaak
in gebruik is gegeven, aangemerkt als gebruik door degene die
dat deel in gebruik heeft gegeven; degene die het deel in
gebruik heeft gegeven, is bevoegd de belasting als zodanig te
verhalen op degene aan wie dat deel in gebruik is gegeven;
- b.
het ter beschikking stellen van een onroerende zaak voor
volgtijdelijk gebruik aangemerkt als gebruik door degene
die die onroerende zaak ter beschikking heeft gesteld;
degene die de onroerende zaak ter beschikking heeft
gesteld is bevoegd de belasting als zodanig te verhalen
op degene aan wie die zaak ter beschikking is
gesteld.”
- 3.
Met betrekking tot de eigenarenbelasting wordt als genothebbende
krachtens eigendom, bezit of beperkt recht aangemerkt degene die
bij het begin van het kalenderjaar als zodanig in de kadastrale
registratie is vermeld, tenzij blijkt dat hij op dat tijdstip
geen genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht
is.
Artikel 2 Belastingobject
- 1.
Als onroerende zaak wordt aangemerkt de onroerende zaak, bedoeld
in hoofdstuk III van de Wet waardering onroerende zaken.
- 2.
Een onroerende zaak dient in hoofdzaak tot woning indien de
waarde die op grond van hoofdstuk IV van de Wet waardering
onroerende zaken is vastgesteld voor die onroerende zaken die in
hoofdzaak kan worden toegerekend aan delen van die onroerende
zaak die dienen tot woning dan wel volledig dienstbaar zijn aan
woondoeleinden.
Artikel 3 Maatstaf van heffing
- 1.
De heffingsmaatstaf is de op de voet van hoofdstuk IV van de Wet
waardering onroerende zaken voor de onroerende zaak vastgestelde
waarde voor het tijdvak waarbinnen het in artikel 1 bedoelde
kalenderjaar valt.
- 2.
Indien met betrekking tot een onroerende zaak geen waarde is
vastgesteld op de voet van hoofdstuk IV van de Wet waardering
onroerende zaken wordt de heffingsmaatstaf van die onroerende
zaak bepaald met overeenkomstige toepassing van het bepaalde bij
of krachtens de artikelen 17, 18, 20, tweede lid, en 22, tweede
lid, van de Wet waardering onroerende zaken.
- 3.
De waardepeildatum is 1 januari 2010.
Artikel 4 Vrijstellingen
- 1.
In afwijking in zoverre van artikel 3 wordt bij de
bepaling van de heffingsmaatstaf buiten aanmerking
gelaten, voor zover dit niet reeds is geschied bij de
bepaling van de in dat artikel bedoelde waarde, de
waarde van:
- a.
ten behoeve van de land- of bosbouw bedrijfsmatig
geëxploiteerde cultuurgrond, daaronder mede begrepen de
open grond, alsmede de ondergrond van glasopstanden, die
bedrijfsmatig aangewend wordt voor de kweek of teelt van
gewassen, zonder daarbij de ondergrond als voedingsbodem
te gebruiken;
- b.
glasopstanden, die bedrijfsmatig worden aangewend voor
de kweek of teelt van gewassen, voorzover de ondergrond
daarvan bestaat uit dein onderdeel a. bedoelde
grond;
- c.
onroerende zaken die in hoofdzaak bestemd zijn voor de
openbare eredienst of voor het houden van openbare
bezinningssamenkomsten van levensbeschouwelijke aard,
een en ander met uitzondering van delen van zodanige
onroerende zaken die dienen als woning;
- d.
één of meer onroerende zaken die deel uitmaken van een
op de voet van de Natuurschoonwet 1928 aangewezen
landgoed dat voldoet aan de in artikel 1, derde lid,
onderdeel b, van die wet bedoelde voorwaarden met
uitzondering van de daarop voorkomende gebouwde
eigendommen;
- e.
natuurterreinen, waaronder mede worden verstaan duinen,
heidevelden, zandverstuivingen, moerassen en plassen,
die door rechtspersonen met volledige rechtsbevoegdheid
welke zich uitsluitend of nagenoeg uitsluitend het
behoud van natuurschoon ten doel stellen, beheerd
worden;
- f.
openbare land- en waterwegen en banen voor openbaar
vervoer per rail, een en ander met inbegrip van
kunstwerken;
- g.
waterverdedigings- en waterbeheersingswerken, die worden
beheerd door organen, instellingen of diensten van
publiekrechtelijke rechtspersonen, met uitzondering van
delen die dienen als woning;
- h.
werken die zijn bestemd voor de zuivering van riool- en
ander afvalwater en die worden beheerd door organen,
instellingen of diensten van publiekrechtelijke
rechtspersonen, met uitzondering van de delen van
zodanige werken die dienen als woning;
- i.
werktuigen die van een onroerende zaak kunnen worden
afgescheiden zonder dat beschadiging van betekenis aan
die werktuigen wordt toegebracht en die niet op zichzelf
als gebouwde eigendommen zijn aan te merken;
- j.
onroerende zaken voorzover die bestemd zijn te worden
gebruikt voor de publieke dienst van gemeente, met
uitzondering van delen van zodanige onroerende zaken die
bestemd te worden gebruikt voor het geven van
onderwijs;
- k.
straatmeubilair, waaronder begrepen alle zodanig
gebouwde eigendommen – niet zijnde gebouwen – welke zijn
geplaatst ten gerieve of in het belang van het publiek,
ten dienste van het verkeer of ter verfraaiing van de
gemeente, zoals lichtmasten, verkeersinstallaties,
standbeelden, monumenten, fonteinen, banken, abri´s,
hekken en palen;
- l.
plantsoenen, parken en waterpartijen, die bij de
gemeente in beheer zijn of waarvan de gemeente het genot
heeft krachtens eigendom, bezit of beperkt recht, met
uitzondering van delen van zodanige onroerende zaken die
dienen als woning;
- m.
begraafplaatsen, urnentuinen en crematoria, een en ander
met uitzondering van delen van zodanige onroerende zaken
die dienen als woning;
- n.
onroerende zaken, die feitelijk worden gebruikt als
pastorie of kosterswoning, indien het genot krachtens
eigendom, bezit of beperkt recht daarvan toekomt aan een
kerkgenootschap of ander genootschap als in onderdeel c.
bedoeld;
- o.
parkeergarages “Uranus” en “Venus”, behorende tot de
Zonnehofflats in Duiven-drecht.
- 2.
De vrijstelling met betrekking tot de in onderdeel j.
van het eerste lid bedoelde onroerende zaken voor de
eigenarenbelasting geldt niet voor zover de gemeente van
die zaken niet het genot heeft krachtens eigendom, bezit
of beperkt recht.
- 3.
De vrijstelling met betrekking tot de in onderdeel n.
van het eerste lid bedoelde onroerende zaken geldt niet
voor de gebruikersbelasting.
Artikel 5 Belastingtarieven
Het tarief van de belasting bedraagt een percentage van de
heffingsmaatstaf. Het percentage bedraagt bij de:
- a.
gebruikersbelasting 0,1456%
- b.
eigenarenbelasting:
- -
voor onroerende zaken die in hoofdzaak tot woning dienen
0,0717%
- -
voor onroerende zaken die niet in hoofdzaak tot woning
dienen 0,1820%
Artikel 6 Wijze van heffing
De belastingen worden bij wege van aanslag geheven.
Artikel 7 Termijnen van betaling
- 1.
De belasting moet worden betaald in drie gelijke
termijnen waarvan de eerste termijn vervalt op de
laatste dag van de maand die volgt op de maand die in de
dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld en elke
volgende termijn steeds één maand later.
- 2.
In afwijking van het eerste lid worden, indien het
totaalbedrag van de op één aanslagbiljet voorkomende
aanslag dan wel de op één aanslagbiljet verenigde
aanslagen niet meer dan € 2.500,00 bedragen, de
belastingen betaald in acht gelijke termijnen als de
verschuldigde bedragen door middel van automatische
incasso kunnen worden afgeschreven. De eerste termijn
vervalt op de laatste dag van de maand die volgt op de
maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet is
vermeld en elke volgende termijn steeds één maand
later.
- 3.
De Algemene Termijnenwet is niet van toepassing op de in
het eerste en tweede lid gestelde termijnen.
Artikel 8 Kwijtschelding
Bij de invordering van onroerende-zaakbelastingen wordt in
afwijking van de Uitvoeringsregeling Invorderingswet 1990 het
percentage voor de berekening van de kosten van bestaan
vastgesteld op 100 percent.
Artikel 9 Nadere regels door het college van burgemeester en
wethouders
Het college van burgemeester en wethouders kan nadere regels
geven met betrekking tot de heffing en de invordering van de
onroerende-zaakbelastingen.
Artikel 10 Inwerkingtreding en citeertitel
- 1.
De “Verordening onroerende-zaakbelastingen 2010” van 5
november 2009, wordt ingetrokken met ingang van de in
het derde lid genoemde datum van ingang van de heffing,
met dien verstande dat zij van toepassing blijft op de
belastbare feiten die zich voor die datum hebben
voorgedaan.
- 2.
Deze verordening treedt in werking met ingang van 1
januari 2011, of zo dit later is, met ingang van de
eerste na die van de bekendmaking.
- 3.
De datum van ingang van de heffing is 1 januari
2011.
- 4.
Deze verordening wordt aangehaald als “Verordening
onroerende-zaakbelastingen 2011”.