Organisatie | Vlaardingen |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Vlaardingen houdende regels omtrent jeugdhulp (Nadere regels Jeugdhulp Vlaardingen 2020) |
Citeertitel | Nadere regels Jeugdhulp Vlaardingen 2020 |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Deze regeling vervangt de Nadere regels Jeugdhulp Vlaardingen 2018.
https://decentrale.regelgeving.overheid.nl/cvdr/XHTMLoutput/Actueel/Vlaardingen/CVDR635557.html
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
16-01-2020 | 01-01-2020 | nieuwe regeling | 17-12-2019 |
HOOFDSTUK 2 GEBRUIKELIJKE HULP
Artikel 3 Richtlijnen gebruikelijke hulp
Bij de toepassing van artikel 2 gelden de volgende richtlijnen ten aanzien van de gebruikelijke hulp van ouders voor kinderen met een normale ontwikkeling in verschillende levensfasen van het kind:
Artikel 4 Richtlijnen gemiddelde tijdsbesteding
Bij de toepassing van artikel 2 gelden de volgende richtlijnen ten aanzien van de gemiddelde tijdsbesteding aan gebruikelijke hulp van ouders voor kinderen met een normale ontwikkeling in verschillende levensfasen van het kind.
Artikel 6 Beoordelingscriteria Eigen kracht
De criteria genoemd in het vorige lid worden in samenhang beoordeeld, waarbij het uitgangspunt is dat, wanneer de jeugdige en zijn ouders, eventueel met behulp van het sociale netwerk, zelf mogelijkheden hebben om de problemen op te lossen of het hoofd te bieden, er geen individuele voorziening wordt verstrekt, ook niet wanneer de hulp de gebruikelijke hulp overstijgt.
Artikel 7 Richtlijnen Eigen kracht
Als uit het onderzoek, als bedoeld in het vorige lid, blijkt dat de ouders de hulp, eventueel met hulp van het sociale netwerk, kunnen bieden zonder dat dit tot problemen leidt op één van de factoren, dan zijn ouders in staat op eigen kracht de benodigde jeugdhulp te bieden en kan er geen aanspraak worden gemaakt op een individuele voorziening.
HOOFDSTUK 4 PGB IN HET BUITENLAND
Artikel 8 Pgb in het buitenland
Bij een verblijf van langer dan vier weken in het buitenland en bij inkoop van jeugdhulpaanbieders die niet onder de Nederlandse belastingwetgeving vallen, verlaagt het college het pgb voor de gehele periode dat de budgethouder in het buitenland verblijft, op grond van de voor dat land geldende aanvaarbaarheidspercentages zoals vastgesteld door het Zorginstituut Nederland.
Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de jeugdige en/of zijn ouder(s) afwijken van deze nadere regels indien toepassing van deze regels gevolgen zouden hebben die onevenredig zijn in verhouding tot de met de nadere regels te dienen doelen. Bij bijzondere omstandigheden gaat het om omstandigheden die niet al in de nadere regels zijn verdisconteerd en waarbij de strikte navolging van de nadere regels zou leiden tot een niet beoogde uitkomst.
Deze nadere regels treden in werking met terugwerkende kracht tot 1 januari 2020 onder gelijktijdige intrekking van de Nadere regels Jeugdhulp Vlaardingen 2018.
Vastgesteld in de vergadering van burgemeester en wethouders van Vlaardingen op 17 december 2019,
De secretaris,
G. van Hofwegen
De burgemeester,
drs. H.B. Eenhoorn
Op grond van artikel 31 van de Verordening Jeugdhulp Vlaardingen 2020 (hierna: de verordening) kan het college nadere regels stellen voor de uitvoering van de verordening. Op een aantal punten is een nadere uitwerking noodzakelijk dan wel wenselijk. Het betreft regels omtrent:
In dit artikel zijn een aantal begrippen die in de nadere regels worden gebruikt, uitgelegd.
HOOFDSTUK 2 GEBRUIKELIJKE HULP
Artikel 2 Beoordelingscriteria gebruikelijke hulp
De artikelen 2 tot en met 5 zijn de uitwerking van artikel 11, lid 2 van de verordening.
In het kader van de jeugdhulpplicht houdt de gemeente rekening met de vraag of en zo ja, in hoeverre sprake is van ‘gebruikelijke hulp’. De verstrekking van een individuele voorziening vindt plaats aanvullend op wat iemand zelf kan bijdragen en vormt samen met de inzet van de eigen kracht of, indien van toepassing, gebruikelijke hulp een samenhangend ondersteuningsaanbod, ofwel maatwerk. De rol van de gemeente is altijd aanvullend op wat iemand zelf (nog) kan doen, al dan niet met behulp van zijn omgeving; de eigen verantwoordelijkheid is namelijk een belangrijk thema in de Jeugdwet (artikel 2.3, eerste lid Jeugdwet). Daarnaast zijn ook de algemene bepalingen in het Burgerlijk Wetboek inzake verplichtingen van ouders tot verzorging en opvoeding van belang (artt. 1:82 en 247 Burgerlijk Wetboek).
De term gebruikelijke hulp komt niet expliciet voor in de Jeugdwet. De opvattingen inzake de eigen inzet van ouders / het gezin en het sociale netwerk zijn evenwel dezelfde (met de term “eigen kracht” als basis). In relatie tot de term eigen kracht wordt in de memorie van toelichting van de Jeugdwet de term ‘gebruikelijke hulp’ expliciet benoemd.
Onder gebruikelijke hulp wordt verstaan: de normale, dagelijkse zorg die mensen binnen een bepaalde sociale relatie aan elkaar bieden. Een vaste maatstaf is hiervoor niet te geven omdat de specifieke omstandigheden en belangen van de jeugdige en zijn ouder(s), individueel bepaald moeten worden. Indien de zorg voor een jeugdige met een beperking substantieel groter is dan de zorg voor een gezond kind van dezelfde leeftijd is sprake van ‘boven gebruikelijke hulp’.
Of de hulp die ouders aan hun kind bieden al dan niet gebruikelijk is, hangt af van de combinatie van factoren:
Deze beoordelingscriteria worden in artikel 2 benoemd, waarna in het tweede lid wordt voorgeschreven dat deze in samenhang met elkaar moeten worden bezien. Dit laatste houdt in, dat het gegeven dat een jeugdige, zoals in de hieronder gegeven voorbeelden, met een grotere regelmaat, dan andere van dezelfde leeftijd bepaalde hulp nodig heeft, niet meteen betekent dat sprake is van ‘boven gebruikelijke hulp’. Het gaat bij het bepalen van de hulp die redelijkerwijs van ouders kan worden verlangd, om de samenhang van alle relevante factoren.
Artikel 3 Richtlijnen gebruikelijke hulp
In dit artikel zijn richtlijnen opgenomen die gehanteerd worden bij de toepassing van het vorige artikel. De richtlijnen geven aan wat onder ‘gebruikelijke hulp’ van ouders voor kinderen met een normale ontwikkeling valt. De richtlijnen zijn opgesteld aan de hand van:
Een voorbeeld maakt duidelijk hoe de Richtlijnen gebruikelijke zorg gehanteerd worden. Een gezin bestaat uit vader en moeder en twee kinderen van 14 en 12 jaar. De zoon van 14 heeft een vorm van autisme. Hij gaat naar het speciaal onderwijs. De ouders oefenen regelmatig met hun zoon thuis het gebruik van pictogrammen. In dit voorbeeld komen de ouders niet voor een pgb in aanmerking omdat zij dit soort oefeningen doen met hun kind. Deze inzet valt onder de gebruikelijke zorg/hulp omdat je dit kunt vergelijken met ouders met schoolgaande kinderen die kinderen helpen bij het huiswerk. De jeugdige en/of zijn ouders in dit voorbeeld komen niet voor een individuele voorziening in aanmerking.
Artikel 4 Richtlijnen gemiddelde tijdsbesteding
In dit artikel is aangegeven wat de gemiddelde tijdsbesteding aan gebruikelijke hulp van ouders voor kinderen met een normale ontwikkeling in de verschillende fasen van het kind is.
Artikel 5 Toepassing richtlijnen
De beoordelingscriteria en richtlijnen zoals opgenomen in de artikelen 2 tot en met 4 geven een objectief afwegingskader aan de hand waarvan beoordeeld kan worden of en zo ja in hoeverre sprake is van ‘gebruikelijke hulp’. Ondanks dat hiermee duidelijkheid wordt gegeven over de reikwijdte van ‘gebruikelijke hulp’ moet het college in elke individuele situatie telkens weer een zorgvuldige afweging maken, waarbij rekening wordt gehouden met de specifieke omstandigheden van de jeugdige en/of zijn ouders. In lid 1 van dit artikel is dit geborgd.
In het tweede lid is bepaald dat de uitkomst van de toepassing van de artikelen 2 tot en met 5 lid 1 gemotiveerd wordt in de betreffende beschikking.
Artikel 6 Beoordelingscriteria Eigen kracht
De artikelen 6 en 7 zijn een uitwerking van artikel 11 lid 1 onder a van de verordening.
In artikel 2.3 lid 1 Jeugdwet is bepaald dat het college geen voorziening voor jeugdhulp hoeft te treffen als de jeugdige of zijn ouders in staat zijn zelf de problemen op te lossen, eventueel met hulp van personen uit het sociaal netwerk. In de praktijk wordt dit ‘eigen kracht’ genoemd.
De wetgever heeft niet aangegeven wat precies onder ‘eigen kracht’ moet worden verstaan. Het begrip komt op verschillende plekken terug in de parlementaire geschiedenis, waarbij de kern is dat ouders in de eerste plaats zelf verantwoordelijk zijn voor het gezond en veilig opgroeien van hun kinderen. Hebben zij zelf mogelijkheden om de problemen het hoofd te bieden, dan is een voorziening niet nodig (zie TK 2012-2013, 33684, nr. 3, p. 135 e.v.). Het is aan de gemeente overgelaten om dit begrip verder in te vullen.
‘Eigen kracht’ kan allerlei zaken omvatten, zoals ‘gebruikelijke hulp’ of het aanspreken van een aanvullende verzekering. Uit jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) volgt dat ook ‘boven gebruikelijke hulp’ in beginsel van ouders mag worden verwacht.
De CRvB oordeelde dat de ouder, die haar baan had opgezegd in verband met de zorg voor haar kind, de zorg aankon en verleende en het dus van haar mocht worden verwacht. Er was sprake van voldoende ‘eigen kracht’ (zie CRvB 17-07-2019, ECLI:NLCRVB:2019:2362).
Of sprake is van voldoende ‘eigen kracht’ van ouders, moet het college goed onderzoeken. Uit de uitspraak van de CRvB volgt dat de volgende factoren in ieder geval van belang zijn.
In het eerste lid van dit artikel zijn bovengenoemde beoordelingscriteria opgenomen. Deze criteria moeten in samenhang worden beoordeeld.
Artikel 7 Richtlijnen Eigen kracht
In aanvulling op de beoordelingscriteria in van artikel 6 zijn in dit artikel onderzoeksvragen opgenomen.
De CRvB heeft aangegeven welke stappen een onderzoek naar jeugdhulp in ieder geval moet bevatten (zie ECLI:NL:CRVB:2017:1477). De laatste stap uit dat stappenplan (4) is het onderzoeken van de ‘eigen kracht’. Als het gaat om ‘eigen kracht’ van ouders, kan deze stap nader ingevuld worden met de antwoorden op de vragen die in het eerste lid van dit artikel zijn opgenomen. Dat leidt tot het hierna volgende beoordelingskader.
Beoordelingskader jeugdhulp en eigen kracht
Voor het beoordelen van de eigen mogelijkheden van ouders moeten een aantal factoren worden onderzocht, die zijn samengevat in de volgende 4 vervolgvragen:
Als personen uit het sociale netwerk van de jeugdige en/of zijn ouder(s) kunnen bijdragen aan het verminderen of oplossen van de problematiek, wordt dit ook gezien als het aanspraken van ‘eigen kracht’ (lid 2).
Om te bepalen of er voldoende financiële draagkracht aanwezig is, wordt onderzocht of bij het verlenen van de jeugdhulp door ouders het gezinsinkomen toereikend is voor de betaling van de vaste lasten (lid 3).
Uit de uitspraak van de CRvB 17-07-2019 (ECLI:NL:CRvB:2019:2362) volgt dat de vraag in hoeverre financiële draagkracht een onderdeel uitmaakt van ‘eigen kracht’ een rol speelt bij de vraag of sprake is van voldoende ‘eigen kracht’ van ouders. De mogelijkheid om over een inkomen te beschikken is immers van belang bij de vraag of sprake is van voldoende eigen probleemoplossend vermogen. In deze uitspraak had de moeder uit eigen beweging haar baan opgezegd om voor haar kind te zorgen. Nu dit kennelijk niet tot financiële problemen leidde, concludeerde de CRvB dat de zorg van haar mag worden verwacht. Dat “financiële druk” wordt ervaart, is niet voldoende (zie r.o.4.5).
De rechtbank Rotterdam heeft in een uitspraak van juni 2019 geaccepteerd dat de gemeente hiervoor de NIBUD-normen toepast (ECLI:NL:RBROT:2019:52). Als het gezinsinkomen toereikend is en de ouder daardoor geen gedwongen keuze hoeft te maken tussen het verlenen van jeugdhulp aan zijn kind of het verwerven van een inkomen, is sprake van voldoende eigen kracht en hoeft het college geen pgb toe te kennen.
In het vierde lid is bepaald dat de uitkomst van de toepassing van artikel 6 en 7 wordt gemotiveerd in de beschikking.
HOOFDSTUK 4 PGB IN HET BUITENLAND
Artikel 8 Pgb in het buitenland
De gemeente kan te maken krijgen met vragen om jeugdhulp toe te kennen die wordt verleend in het buitenland. Als vaststaat dat de kwaliteit van de hulp die geboden wordt toereikend is, kan de gemeente daarvoor een pgb verstrekken. De Jeugdwet schrijft namelijk niet voor dat jeugdhulp alleen verleend mag worden door Nederlandse of in Nederland gevestigde aanbieders. De gemeente mag wel voorwaarden verbinden aan het besteden van het pgb in het buitenland.
In dit artikel zijn deze voorwaarden opgenomen. Daarbij is aangesloten bij paragraaf 7 van het Besluit langdurige zorg. In artikel 3.7.1, lid 1 onder a van het besluit is bepaald dat de aanspraak in ieder geval dertien weken kan doorlopen bij verblijf in het buitenland.
In het tweede lid is bepaald dat de hoogte van het pgb dat in het buitenland wordt besteed, wordt afgestemd op de aanvaardbaarheidspercentages zoals de AWBZ die hanteerde. De hoogte van de pgb is afhankelijk van het door het Zorginstituut vastgestelde aanvaardbaarheidspercentage. Hiervoor is noodzakelijk dat dit in de verordening of nadere regels is opgenomen.
De plicht van de budgethouder om het college te melden dat hij een bepaalde periode in het buitenland verblijft, is afgeleid van de Wmo (artikel 2.3.8 Wmo 2015).
HOOFDSTUK 5 EXPERIMENTEERRUIMTE
Dit artikel geeft het college de ruimte om nieuwe zorgvormen bij wijze van experiment toe te kennen. In die gevallen kan het college afwijken van de nadere regels.
Artikel 10 Samenwerking (jeugd)hulpaanbieders
Indien meerdere (jeugd)hulpaanbieders zorg aanbieden aan (of ten behoeve van) een jeugdige, is het belangrijk dat de zorg goed op elkaar is afgestemd. Het college kan dit als voorwaarde in de beschikkingen opnemen.
Bij zorg in natura is meestal sprake van een hoofdaanbieder die op bepaalde onderdelen samenwerkt met zogenoemde ‘onder aanbieders’. De verantwoordelijkheid voor een goede samenwerking ligt dan bij de hoofdaanbieder. Een combinatie van zorg in natura en zorg die met een pgb wordt ingekocht, is echter ook mogelijk.
Dit artikel regelt dat de verschillende (jeugd)hulpaanbieders de zorg op elkaar moeten afstemmen en zo nodig een gezamenlijk handelingsplan moeten opstellen. Komt de zorg aan de jeugdige in het gedrang omdat de verschillende hulpverleners niet goed met elkaar samenwerken, dan kan het college de toegekende individuele voorzieningen op grond van artikel 17 lid 2 onder c en/of d van de verordening intrekken en zo nodig een andere individuele voorziening toekennen.
In artikel 17 lid 2 van de verordening is bepaald dat het college een besluit, genomen op grond van de verordening, kan herzien of intrekken als het college vaststelt dat:
c. de individuele voorziening of het daarmee samenhangende pgb niet meer toereikend is te achten;
d. de jeugdige of zijn ouders niet voldoen aan de voorwaarden van de individuele voorziening of het pgb.
Dit artikel biedt het college de mogelijkheid om in bijzondere gevallen die niet voorzien zijn af te kunnen wijken van de bepalingen in de nadere regels indien toepassing daarvan tot onbillijkheden van overwegende aard leidt. Afwijken kan alleen maar ten gunste, en nooit ten nadele van de betrokken jeugdige en/of zijn ouder(s).
Het gebruik maken van de hardheidsclausule moet beschouwd worden als een uitzondering en niet als een regel. Het college moet in verband met precedentwerking dan ook duidelijk in de beschikking aangeven waarom in een bepaalde situatie van de nadere regels wordt afgeweken.
Het gebruik van de hardheidsclausule wordt periodiek geëvalueerd om te voorkomen dat de hardheidsclausule wordt “uitgehold”. Mocht uit de evaluatie blijken dat de hardheidsclausule in steeds dezelfde situatie wordt toegepast, dan kan gesproken worden van bestendig gebleken beleid en dient dit – bij gelegenheid – in de nadere regels te worden neergelegd.
Dit artikel behoeft geen toelichting.
De Nadere regels Jeugdhulp Vlaardingen 2020 treden op 1 januari 2020 in werking onder gelijktijdige intrekking van de Nadere regels Jeugdhulp Vlaardingen 2018.
Dit artikel bevat overgangsrecht en regelt welke nadere regels van toepassing zijn op het moment dat de nieuwe nadere regels in werking treden. In het tweede lid is duidelijk gemaakt dat bestaande rechten doorlopen, totdat een nieuwe beoordeling heeft plaatsgevonden.