Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Emmen

Verordening jeugdhulp Gemeente Emmen 2020

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieEmmen
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingVerordening jeugdhulp Gemeente Emmen 2020
CiteertitelVerordening jeugdhulp gemeente Emmen 2020
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpalgemeen
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. artikel 2.9 van de Jeugdwet
  2. artikel 2.10 van de Jeugdwet
  3. artikel 2.12 van de Jeugdwet
  4. artikel 8.1.1, derde lid, van de Jeugdwet
Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-01-2020Wijziging van een regeling

19-12-2019

gmb-2019-320854

Tekst van de regeling

Intitulé

Verordening jeugdhulp Gemeente Emmen 2020

De raad van de gemeente Emmen;

 

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 5 november 2019, B&W nummer: BW19.0648;

gelet op de artikelen 2.9, 2.10, 2.12 en 8.1.1, derde lid, van de Jeugdwet; en de adviezen van de geraadpleegde gemeentelijke adviesraden; overwegende dat:

 

- de Jeugdwet de verantwoordelijkheid voor het organiseren van goede en toegankelijke jeugdhulp bij de gemeente heeft belegd;

 

- het uitgangspunt is dat de verantwoordelijkheid voor het gezond en veilig opgroeien van jeugdigen allereerst bij de ouders en de jeugdige zelf ligt;

 

- het noodzakelijk is om regels vast te stellen over:

 

- de door het college te verlenen individuele voorzieningen en overige voorzieningen;

- de voorwaarden voor toekenning, de wijze van beoordeling van en de afwegingsfactoren bij een individuele voorziening;

- de wijze waarop de toegang tot en de toekenning van een individuele voorziening wordt afgestemd met andere voorzieningen;

- de wijze waarop de hoogte van een persoonsgebonden budget wordt vastgesteld;

- de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een individuele voorziening of een persoonsgebonden budget, alsmede misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet;

- de waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van jeugdhulp of de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit daarvan;

 

overwegende dat het voorts wenselijk is te bepalen onder welke voorwaarden degene aan wie een persoonsgebonden budget wordt verstrekt de jeugdhulp kan betrekken van een persoon die behoort tot diens sociale netwerk;

 

besluit:

 

De Verordening jeugdhulp gemeente Emmen 2020 vast te stellen en op 1 januari 2020 in werking te laten treden.

De Verordening jeugdhulp gemeente Emmen 2015 per 1 januari 2020 in te trekken.

Hoofdstuk 1: De hulpvraag

 

Dit hoofdstuk gaat over de manier waarop een inwoner aan de gemeente1 hulp kan vragen als het gaat om het gezond en veilig opgroeien van kinderen. Beschreven wordt hoe de inwoner een hulpvraag kan stellen, hoe de hulpverlening in zijn werk gaat en wat de gemeente van de inwoner verwacht.

 

1.1 Stap 1: melding bij Stichting De Toegang

 

  • 1.

    Indienen hulpvraag

  • Inwoners die hulp nodig hebben kunnen zich melden bij Stichting De Toegang (hierna te noemen: De Toegang). De inwoner kan deze melding op de volgende manieren doen:

    • 1.

      schriftelijk, door een brief of familiegroepsplan te sturen aan De Toegang, Antwoordnummer 134, 7800 VB Emmen;

    • 2.

      mondeling, bij de toegangsteams van De Toegang in de gebieden;

    • 3.

      telefonisch bij De Toegang, via 0800 1525;

    • 4.

      digitaal, via https://detoegangemmen.nl/contact/.

  • De Toegang voert het onderzoek uit voor de gemeente.

     

  • 2.

    Doel en procedure melding

  • Het doel van de melding is om de hulpvraag van de inwoner in behandeling te nemen. De Toegang bevestigt de melding per brief/e-mail aan de inwoner en nodigt de inwoner daarbij uit voor een gesprek met een medewerker. In die uitnodiging maakt De Toegang duidelijk waar en wanneer het gesprek plaatsvindt en waarover het gesprek zal gaan. Ook geeft De Toegang informatie over de mogelijkheid om gratis hulp te krijgen door een onafhankelijk deskundige (cliëntondersteuner) en de mogelijkheid om zelf een plan op te stellen waarin de inwoner uitlegt hoe zijn persoonlijke situatie is en wat hij wil bereiken met zijn vraag (familiegroepsplan).

     

  • 3.

    Gegevens

  • De Toegang verzamelt namens de gemeente alle gegevens over de situatie van de inwoner die nodig zijn voor het gesprek. Als het gaat om gegevens die De Toegang niet zelf kan inzien, dan vraagt De Toegang aan de inwoner om die gegevens mee te nemen. Dit geld ook voor het familiegroepsplan. Bij de uitnodiging voor het gesprek wordt duidelijk gemaakt welke gegevens dat zijn.

 

1.2 stap 2: gesprek na de melding

 

  • 1.

    Doel en procedure gesprek

    • 1.

      Het doel van het gesprek is om een goed beeld te krijgen van het resultaat dat de inwoner wil bereiken en van zijn persoonlijke situatie. Bij de start van het gesprek legitimeert de inwoner zich met een geldig identiteitsbewijs. Als de inwoner een familiegroepsplan heeft gemaakt, dan betrekt de medewerker dit bij het gesprek. Als de inwoner dat wil, kan hij iemand (bijvoorbeeld een familielid) vragen om bij het gesprek aanwezig te zijn. Dit mag niet een zorgaanbieder zijn, tenzij het gaat om verlenging van al ingezette hulp.

    • 2.

      Het gesprek kan telefonisch plaatsvinden als dat voldoende is. Als de hulpvraag voldoende duidelijk is, kan in overleg met de inwoner besloten worden af te zien van een gesprek.

       

  • 2.

    Inhoud gesprek

    • 1.

      De medewerker bespreekt met de inwoner welk resultaat de inwoner wil bereiken aan de hand van de in hoofdstuk 1.2.6 genoemde stappen.

    • 2.

      De medewerker informeert de inwoner over de mogelijkheden van de gemeente om de persoonlijke situatie van de inwoner te verbeteren. Ook informeert de medewerker de inwoner over de mogelijkheden die er zijn om in bepaalde gevallen te kiezen voor een persoonsgebonden budget (pgb). De medewerker betrekt deze zaken bij het onderzoek naar de hulpvraag.

       

  • 3.

    Verslag

    • 1.

      Na het gesprek stuurt de medewerker de inwoner een verslag van de uitkomsten van het onderzoek.

    • 2.

      Als de medewerker meer informatie nodig heeft voor het verslag, waardoor het verslag niet kan worden toegestuurd, dan krijgt de inwoner hierover een brief.

    • 3.

      In het verslag staat welk resultaat de inwoner wil bereiken en hoe dat kan worden gerealiseerd (ondersteuningsplan). Daarbij wordt gekeken naar de korte en naar de lange termijn.

    • 4.

      De inwoner kan het verslag ondertekenen en dit naar De Toegang sturen. Als de inwoner het niet eens is met het verslag, kan hij dat daarop aangeven en het voor gezien ondertekenen. Op het verslag kan de inwoner aangeven waarom hij het niet eens is met het verslag.

    • 5.

      Als de inwoner hulp-op-maat van de gemeente wil ontvangen, kan hij op het verslag aangeven welke hulp-op-maat hij of zij wil ontvangen. Het verslag moet de inwoner dan ondertekenen, van een datum voorzien en naar De Toegang terugsturen. De gemeente ziet het verslag dan als een aanvraag.

    • 6.

      De gemeente kan bepalen dat een aanvraag ook digitaal kan worden ingediend.

       

  • 4.

    Aanvraag voor hulp-op-maat

    • 1.

      Na de melding en het gesprek met een medewerker van De Toegang, kan de inwoner een aanvraag indienen volgens de regels die de Algemene wet bestuursrecht daarvoor stelt. De aanvraag kan schriftelijk of digitaal worden ingediend. Het doel van de aanvraag is te bepalen of de gemeente hulp verleent en welke vorm die hulp dan heeft.

    • 2.

      Vraagt de inwoner hulp-op-maat, dan kent de gemeente die hulp toe in de volgende situatie:

      • a.

        De hulp is noodzakelijk om (één van) de doelen van de wet te bereiken;

      • b.

        De inwoner heeft geen mogelijkheden om het gewenste resultaat op eigen kracht te bereiken. Hij kan dit resultaat ook niet bereiken met gebruikelijke hulp van huisgenoten, met hulp vanuit het sociale netwerk of met behulp van andere voorzieningen of organisaties; en

      • c.

        De hulp past bij het gewenste effect en de persoonlijke situatie van de inwoner.

    • 3.

      De hulp-op-maat is voldoende in inzet en van kwaliteit, zodat de inwoner het gewenste resultaat kan bereiken.

       

  • 5.

    Advisering

  • De gemeente kan nader advies vragen aan een adviesinstantie die zij gecontracteerd heeft. Dit doet de gemeente alleen als zij dit belangrijk vindt voor de beoordeling van de aanvraag om hulp-op-maat. Als de inwoner zelf een deskundige of adviesinstantie inschakelt voor advies, dan wordt dit advies betrokken bij het advies van de adviesinstantie die de gemeente heeft gecontracteerd.

     

  • 6.

    Beoordelen aanvraag

    • 1.

      Bij het beoordelen van de aanvraag betrekt de gemeente alle gegevens die van belang zijn.

    • 2.

      Om te bepalen of de gemeente hulp verleent, volgt de gemeente de volgende stappen:

      • Stap 1: De gemeente stelt eerst vast wat de hulpvraag van de inwoner is.

      • Stap 2: De gemeente stelt hierna vast met welke problemen, beperkingen, aandoeningen en stoornissen de inwoner precies te maken heeft.

      • Stap 3: De gemeente bepaalt welke hulp nodig is en hoe veel.

      • Stap 4: De gemeente onderzoekt wat de inwoner zelf kan doen om het probleem op te lossen (eigen kracht), al dan niet met gebruikelijke hulp, hulp van anderen uit het sociale netwerk en van andere voorzieningen of organisaties.

      • Stap 5: De gemeente bepaalt welke aanvullende hulp nodig is om het probleem op te lossen en het gewenste resultaat te bereiken.

    • 3.

      Voor iedere stap geldt, dat de gemeente de deskundigheid inzet die nodig is om die stap goed te kunnen afronden. Is er bijzondere deskundigheid nodig, dan zet de gemeente die in. De gemeente stelt de inwoner op de hoogte van welke deskundigheid er op welk moment nodig is en ingezet wordt.

       

  • 7.

    Beslistermijn

    • 1.

      De gemeente beslist zo snel mogelijk, maar in ieder geval binnen 8 weken nadat de aanvraag is ontvangen.

    • 2.

      De gemeente kan de beslistermijn per brief opschuiven als de inwoner niet voldoende gegevens heeft verstrekt of als de gemeente de aanvraag niet binnen de termijn kan behandelen.

 

1.3 Stap 3. Beslissing

 

  • 1.

    Inhoud besluit

    • 1.

      De gemeente stelt een besluit per brief vast en stuurt deze brief naar de inwoner. Het doel van dit besluit is dat de inwoner te weten komt of er wel of geen hulp wordt gegeven. Als de gemeente hulp geeft, staat in het besluit ook of de hulp in natura of in de vorm van een pgb.

    • 2.

      Geeft de gemeente hulp in natura, dan wordt in het besluit in ieder geval vastgelegd:

      • a.

        wat de hulp inhoudt en waarvoor de hulp bedoeld is;

      • b.

        wanneer de hulp ingaat en hoe lang de hulp duurt;

      • c.

        hoe en door wie de hulp wordt gegeven; en

      • d.

        welke voorwaarden en verplichtingen er voor de hulp gelden.

    • 3.

      Geeft de gemeente hulp in de vorm van een pgb, dan wordt in het besluit in ieder geval vastgelegd:

      • a.

        waarvoor het pgb bedoeld is;

      • b.

        hoe hoog het pgb is;

      • c.

        wanneer het pgb ingaat en wanneer het pgb eindigt;

      • d.

        hoe de besteding van het pgb verantwoord wordt; en

      • e.

        welke voorwaarden en verplichtingen er voor het pgb gelden.

    • 4.

      De hulp in natura of pgb wordt toegekend vanaf de datum van het besluit.

       

  • 2.

    Verval van recht

  • Het recht op hulp vervalt als de inwoner niet binnen 6 maanden na het besluit begint met het gebruikmaken van de hulp, tenzij dit de inwoner niet te verwijten valt. Deze voorwaarde wordt ook in het besluit opgenomen.

 

1.4 Uitzonderingen

 

  • 1.

    Jeugdhulp via arts e.a.

    • 1.

      De gemeente zorgt ervoor dat de inwoner jeugdhulp krijgt, als de huisarts, jeugdarts, medisch specialist, gecertificeerde instelling of jeugdreclassering de inwoner doorverwijst naar een jeugdhulpaanbieder.

    • 2.

      De gemeente maakt afspraken met de huisartsen, de jeugdartsen, de medisch specialisten, de gecertificeerde instellingen en jeugdreclassering over zulke doorverwijzingen.

  • 2.

    Spoedeisende gevallen

    • 1.

      In spoedeisende gevallen zorgt de gemeente ervoor dat de inwoner tijdelijk de hulp krijgt die nodig is, zonder dat de normale procedure wordt gevolgd. Het kan dan gaan om de volgende hulp:

      • a.

        het bieden van hulp en zorg aan ouders en hun kinderen;

      • b.

        het vragen van een machtiging aan de kinderrechter voor gesloten jeugdhulp;

    • 2.

      Er is sprake van een spoedeisend geval als de uitkomst van de normale procedure voor een aanvraag om hulp niet afgewacht kan worden.

 

Hoofdstuk 2: Gezond en veilig opgroeien

 

Jongeren in Nederland moeten zo gezond en veilig mogelijk kunnen opgroeien. Dat is in de eerste

plaats de verantwoordelijkheid van jongeren, hun ouders en hun netwerk. Als zij daarbij hulp nodig

hebben, dan kunnen zij een beroep doen op ondersteuning door de gemeente. Deze hulp wordt zo

vroeg mogelijk aangeboden, om het beroep op dure, gespecialiseerde hulp te verminderen. Daarbij

staat het versterken van de eigen kracht van de jongere en van het zorgend en probleemoplossend

vermogen van het gezin en de sociale omgeving voorop. Met jongeren bedoelen we in deze

verordening kinderen en jongeren tot 18 jaar en jongvolwassenen van 18 tot 23 die al jeugdhulp

ontvingen toen zij 18 waren en die deze hulp vanaf hun 18e nog nodig hebben. Dit zijn de jeugdigen

zoals beschreven in artikel 1.1 van de Jeugdwet.

 

2.1 Uitgangspunten bij het bieden van hulp

  • 1.

    Bij het bieden van hulp houden de gemeente en de jeugdhulpverlener rekening met het geloof, de levensovertuiging en de culturele achtergrond van de jongere en de ouders.

  • 2.

    Alle hulp is gericht op het versterken van de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen van de jongere, zijn ouders en eventueel hun sociale netwerk.

  • 3.

    De gemeente betrekt de wensen van de jongere en zijn ouders bij de keuze welke jeugdhulp wordt ingezet.

  • 4.

    Pleegouders kunnen voor hulp in eerste instantie bij de pleegzorgorganisatie terecht. Als het nodig is kan de pleegzorgorganisatie extra hulp vragen aan de gemeente.

  • 5.

    Als het gewenste resultaat van de jeugdhulp niet op eigen kracht of met het sociale netwerk bereikt kan worden, maar wel met hulp die vrij toegankelijk is, dan wordt die hulp ingezet. Kan het gewenste resultaat niet bereikt worden met die hulp, dan wordt hulp-op-maat ingezet.

 

2.2 Preventieve maatregelen

  • 1.

    De gemeente zorgt ervoor dat jongeren zoveel mogelijk gezond, kansrijk en veilig kunnen opgroeien. Om dat te bereiken helpt de gemeente alle jongeren, hun ouders en hun sociale netwerk met:

    • a.

      informatie, advies en trainingen;

    • b.

      jeugdgezondheidszorg (consultatiebureau, schoolarts);

    • c.

      activiteiten voor jongeren die hun talenten ontwikkelen via het jongerenwerk;

    • d.

      opvoedondersteuning;

    • e.

      een vertrouwenspersoon;

    • f.

      generalistische integrale ondersteuning van gezinnen.

  • Deze hulp is vrij toegankelijk. De inwoner heeft hiervoor geen verwijzing door een huisarts, een medisch specialist of een jeugdarts nodig, en ook geen besluit van de gemeente.

  • 2.

    De gemeente zorgt ervoor dat signalen over zorgen bij opgroei- en opvoedingsproblemen zo vroeg mogelijk worden opgevangen en dat daar ook zo vroeg mogelijk hulp wordt geboden. Waar mogelijk biedt de gemeente jeugdhulp op vrijwillige basis.

 

2.3 Hulp-op-maat

  • 1.

    De gemeente kan de volgende hulp-op-maat aanbieden:

    • a.

      basis jeugdhulp in de vorm van begeleiding, ondersteuning of behandeling;

    • b.

      (zeer) specialistische jeugdhulp in de vorm van begeleiding, ondersteuning of behandeling;

    • c.

      persoonlijke verzorging;

    • d.

      vervoer van de jongere van en naar een plek waar jeugdhulp wordt aangeboden;

    • e.

      ondersteuning bij het opvoeden en opgroeien;

    • f.

      een plek in een pleeggezin of verblijf in een instelling. Onverminderd dat wat is bepaald in artikel 1.2.2 Besluit Jeugdwet, heeft pleegzorg hierbij de voorkeur.

  • Deze hulp is niet vrij toegankelijk. De inwoner heeft daarvoor een verwijzing door een huisarts, een medisch specialist of een jeugdarts nodig, of een besluit van de gemeente.

  • 2.

    De Rijksoverheid biedt het Advies- en meldpunt huiselijk geweld en kindermishandeling Veilig Thuis. Dit advies- en meldpunt biedt 24 uur per dag 7 dagen per week advies en ondersteuning aan iedereen die direct of indirect is betrokken bij huiselijk geweld en kindermishandeling.

  • 3.

    De gemeente kan ten behoeve van de jeugdige op wie een kinderbeschermingsmaatregel van toepassing is, waarbij het voor de voogd waar de jeugdige onder toezicht staat blijkt dat het duurzaam onmogelijk is om zelf van de onderhoudsplichtige ouders een bijdrage voor zak- en kleedgeld te ontvangen, een vervangende bijdrage ter beschikking stellen dat gelijk is aan maximaal de geldende wettelijke kinderbijslag volgens de Algemene kinderbijslagwet.

  • 4.

    De vervangende bijdrage zoals in lid 3 bedoeld is wordt uitbetaald aan de voogd van de jeugdige of de instelling waar de jeugdige verblijft, mits de jeugdhulpinstelling aantoont dat zij zelf voldoende heeft getracht de ouders aan te spreken op hun onderhoudsplicht.

  • 5.

    Ter onderbouwing van de aanspraak op de vervangende bijdrage zoals in lid 3 bedoeld is, overlegt de jeugdhulpinstelling een dossier waaruit de blijkt dat ten minste 1 schriftelijke aanschrijving is gedaan, waarop door de ouders geen bijdragen zijn voldaan en de ouders van de jeugdige zijn vertrokken onbekend waarheen, of dat het voor de opvang en hulpverlening aan de jeugdige van wezenlijk belang is om het contact over de zak- en kleedgeldbijdrage met de ouders te vermijden, of dat de ouders op korte termijn niet kunnen voldoen aan de onderhoudsplicht en dit blijkt uit verkregen gegevens omtrent hun inkomens en vermogenssituatie.

  • 6.

    De gemeente kan nadere regels vaststellen over de ter beschikking stellen in het derde lid genoemde vervangende bijdrage.

 

2.4 Overgang van 18- naar 18+

  • 1.

    De gemeente is er verantwoordelijk voor dat jongeren uit de jeugdhulp ondersteuning blijven ontvangen als ze 18 jaar worden. Dat wil zeggen dat de gemeente zorgt voor een plan voor de jongere op alle belangrijke leefgebieden.

  • 2.

    Dit plan besteedt in ieder geval aandacht aan de volgende onderwerpen:

    • a.

      scholing, werk of participatie

    • b.

      wonen

    • c.

      inkomen

    • d.

      zorg en ondersteuning

    • e.

      vrije tijd

    • f.

      het netwerk van de jongeren

  • 3.

    Het is mogelijk dat de jeugdhulp wordt verlengd. Dit kan maximaal tot de dag dat de jongere 23 jaar wordt. Deze verlenging is dan een onderdeel van het plan.

  • 4.

    Als sprake is van pleegzorg, dan wordt in alle gevallen onderzocht of verlenging hiervan wenselijk is. Ook dit is maximaal 5 jaar mogelijk, tot de dag dat de jongere 23 jaar wordt.

 

2.5 Afstemming met andere vormen van hulp

De gemeente zorgt ervoor dat de hulp aansluit bij andere vormen van hulp die aan de jongere of zijn ouders wordt gegeven. Om dat te bereiken maakt de gemeente afspraken met hulpverleners, instellingen, zorgverzekeraars en andere personen of organisaties.

 

2.6 Nadere regels

De gemeente kan nadere regels vaststellen over te verlenen individuele voorzieningen (hulp-op-maat) en overige voorzieningen (preventieve maatregelen), met betrekking tot de voorwaarden voor toekenning en de wijze van beoordeling van, en de afwegingsfactoren bij een individuele voorziening.

 

Hoofdstuk 3: De vorm van de hulp

 

De hulp die de gemeente geeft is in principe ‘in natura’: de gemeente zorgt ervoor dat er hulp wordt ingezet. In bepaalde gevallen kan de hulp in de vorm een pgb worden gegeven. In dit hoofdstuk is geregeld op welke manier de gemeente de hulp geeft.

 

3.1 Hulp in natura

De inwoner die hulp van de gemeente krijgt, ontvangt hulp in natura tenzij in de wet of in deze verordening anders is bepaald.

 

3.2 Persoonsgebonden budget

 

  • 1.

    Voorwaarden

    • 1.

      In plaats van hulp in natura kan de inwoner een persoonsgebonden budget (pgb) krijgen als voldaan is aan de voorwaarden die de Jeugdwet stelt.

    • 2.

      Het pgb is bedoeld voor hulp, maar kan niet aan alle kosten die daarmee te maken hebben worden besteed. Het pgb kan niet besteed worden aan:

      • a.

        kosten voor bemiddeling, tussenpersonen of belangenbehartigers;

      • b.

        het voeren van een pgb-administratie;

      • c.

        ondersteuning bij het aanvragen en beheren van een pgb-administratie; en

      • d.

        kosten voor een feestdagenuitkering aan de hulpverlener(s).

    • 3.

      Naast artikel 8.1.1.4 Jeugdwet verstrekt de gemeente geen pgb in de volgende situaties:

      • a.

        de kosten zijn gemaakt vóórdat de aanvraag is ingediend;

      • b.

        het gaat om kosten voor vervoer, maar de inwoner kan gebruikmaken van het collectief taxivervoer op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning;

      • c.

        uit het door de inwoner ingediende pgb-plan blijkt niet dat de kwaliteit van de hulp voldoende gewaarborgd is;

      • d.

        de inwoner kan het pgb niet zelf beheren en de beoogde pgb-beheerder is dezelfde persoon als de beoogde hulpverlener.

    • 4.

      De gemeente kan nadere regels vaststellen over de aan het pgb verbonden voorwaarden en verplichtingen.

  • 2.

    Pgb bij hulp door personen uit het sociale netwerk

  • De persoon die hulp geeft mag iemand uit het sociale netwerk van de inwoner zijn als deze persoon voldoet aan de volgende voorwaarden:

    • 1.

      De persoon aan wie een pgb wordt verstrekt kan de jeugdhulp betrekken van een persoon die behoort tot het sociale netwerk voor zover het gaat om de modules begeleiding en verblijf/logeren uit het resultaatgebied Meedoen en zelfredzaamheid.

    • 2.

      deze persoon hanteert een lager tarief dan het laagste toepasselijke tarief per uur of per resultaat dat een door de gemeente gecontracteerde leverancier hiervoor zou hanteren, en;

    • 3.

      als de dienst zorg omvat waarvoor volgens landelijk geldende kwaliteitscriteria een minimale opleiding is vereist, beschikt deze persoon over de desbetreffende kwalificatie;

    • 4.

      het tarief voor jeugdhulp in het kader van de module ambulante begeleiding, inclusief persoonlijke verzorging en vervoer bedraagt € 20,-- per uur als de hulp betrokken wordt van een persoon die behoort tot het sociaal netwerk en het betreft geen specialistische intensieve jeugdhulp;

    • 5.

      Het tarief voor jeugdhulp in het kader van de module kortdurend verblijf (logeren), inclusief persoonlijke verzorging en vervoer bedraagt € 60,-- per etmaal, waarbij ervan wordt uitgegaan dat er maximaal 3 uur begeleiding a € 20,-- noodzakelijk is, indien de hulp betrokken wordt van een persoon die behoort tot het sociaal netwerk en het betreft kortdurend verblijf.

       

  • 3.

    Hoogte en tarief pgb

    • 1.

      Het pgb wordt door de gemeente vastgesteld aan de hand van een plan over de besteding van het pgb dat de inwoner heeft gemaakt (pgb-plan). Het plan moet goedgekeurd zijn door de gemeente.

    • 2.

      Het pgb is toereikend om veilige, doeltreffende en kwalitatief goede hulp in te kopen en wordt gebaseerd op basis van de kosten die de gemeente gemaakt zou hebben als er hulp in natura zou zijn verstrekt en is opgebouwd uit verschillende kostencomponenten, zoals salaris, vervanging tijdens vakantie en verzekeringen en is voor derden, niet zijnde naasten, en is afgeleid van het inkoopmodel jeugdhulp 2020, met uitzondering van de module Verblijf met behandeling waarvoor geldt dat het mede is afgeleid van het inkoopmodel jeugdhulp 2017.

    • 3.

      Indien nodig kan de pgb, zoals bedoeld in lid 2, worden opgehoogd met een bedrag voor het vervoer van de jeugdige naar de daghulp. Dit bedrag is vastgesteld conform het inkoopmodel jeugdhulp 2020.

    • 4.

      Als de hulp wordt gegeven door een bloed- of aanverwant in de eerste of tweede graad, wordt dit altijd als hulp door iemand uit het sociale netwerk gezien. Wordt de hulp gegeven door een ander uit het sociale netwerk die beroepsmatig de hulp verleent, dan gelden de regels voor beroepsmatig verleende hulp, zoals opgenomen in het tweede lid.

       

  • 4.

    Verantwoording pgb

  • De gemeente kan de inwoner vragen om duidelijk te maken hoe het pgb is besteed en welke resultaten de hulp voor de inwoner heeft gehad.

     

  • 5.

    Indexering

  • De gemeente kan de tarieven als bedoeld in hoofdstuk 3.2 met ingang van 1 januari 2020 jaarlijks wijziging aan de hand van het cao-loonindexcijfer sector Overheid en Zorg.

 

Hoofdstuk 4: Tegengaan oneigenlijk gebruik

 

Dit hoofdstuk gaat over de manier waarop de gemeente oneigenlijk gebruik van jeugdhulpvoorzieningen tegengaat. Oneigenlijk gebruik wil zeggen dat de jeugdhulp voor iets anders wordt gebruikt dan waar het voor bedoeld is. Houdt de inwoner met deze bedoeling onvoldoende rekening, dan kan de gemeente de jeugdhulpvoorziening beëindigen of terugvorderen.

 

4.1 Opschorten van het pgb

De gemeente kan aan de SVB vragen om de uitbetaling uit het pgb helemaal of gedeeltelijk uit te stellen totdat een besluit is genomen om het pgb weer voort te zetten of in te trekken. Dit kan de gemeente doen als:

  • a.

    de inwoner onjuiste of onvolledige informatie heeft verstrekt, terwijl het verstrekken van de juiste of volledige informatie zou hebben geleid tot een andere beslissing van de gemeente;

  • b.

    de inwoner niet voldoet aan de voorwaarden die hoorden bij het ontvangen van het pgb, of;

  • c.

    de inwoner het pgb niet of voor een ander doel heeft gebruikt.

 

4.2 Beëindigen van een jeugdhulpvoorziening

  •  

  • 1.

    De gemeente kan een jeugdhulpvoorziening beëindigen als:

    • a.

      de voorziening niet langer passend of nodig is;

    • b.

      de inwoner zich niet houdt aan voorwaarden en verplichtingen die aan de voorziening zijn verbonden;

    • c.

      de voorziening is verstrekt op grond van onjuiste of onvolledige gegevens van de inwoner;

    • d.

      de gemeente niet langer kan vaststellen of een voorziening kan worden voortgezet, omdat de inwoner onvoldoende meewerkt aan een onderzoek naar het recht op de voorziening;

    • e.

      de voorziening voor een ander doel wordt gebruikt dan bedoeld;

    • f.

      de inwoner niet binnen 6 maanden gebruik heeft gemaakt van de voorziening, tenzij hem dat niet te verwijten is.

  • 1.

    De jeugdhulpvoorziening kan met terugwerkende kracht worden beëindigd (ingetrokken).

 

4.3 Hoe gaat de gemeente oneigenlijk gebruik tegen?

  •  

  • 1.

    Periodiek onderzoek

  • De gemeente onderzoekt regelmatig of de inwoner nog de juiste jeugdhulpvoorziening ontvangt.

     

  • 2.

    Voorkomen van fraude

  • De gemeente streeft ernaar om fraude te voorkomen (preventie). Daarom informeert de gemeente inwoners op een gepaste manier over rechten en plichten en over de gevolgen van misbruik en oneigenlijk gebruik van jeugdhulpvoorzieningen.

     

  • 3.

    Toezichthouders rechtmatigheid

  • De gemeente kan een of meer ambtenaren aanwijzen die de taak hebben erop toe te zien dat de wet en de bijbehorende regels worden nageleefd.

 

Hoofdstuk 5: Inspraak en cliëntenparticipatie

 

Het beleid dat de gemeente maakt en uitvoert is bedoeld voor de inwoners. Met de ervaringen van de inwoners kan de gemeente haar beleid als het nodig is aanpassen en verbeteren. In dit hoofdstuk is vastgelegd hoe inwoners hun invloed kunnen uitoefenen. De gemeente kiest ervoor om inwoners inspraak te geven in de onderwerpen die in deze verordening worden geregeld.

 

5.1 Inspraak van inwoners

  • 1.

    De gemeente betrekt inwoners bij de voorbereiding van het beleid over jeugdhulp op de manier zoals inspraak in artikel 150 van de Gemeentewet is geregeld.

  • 2.

    De gemeente stelt in nadere regels vast hoe cliënten en vertegenwoordigers van cliëntgroepen inspraak krijgen bij de besluitvorming over verordeningen en voorstellen voor jeugdhulpbeleid, en de manier waarop inwoners kunnen deelnemen aan periodiek overleg.

  • 3.

    De regels van de Verordening inzake de wijze waarop ingezetenen en belanghebbenden bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid worden betrokken (Inspraakverordening) zijn daarop van toepassing, maar worden aangevuld met de regels in dit hoofdstuk. Inwoners kunnen inspraak hebben bij:

    • a.

      plannen voor beleid en regels;

    • b.

      de manier waarop de gemeente beleid en regels uitvoert;

    • c.

      de manier waarop medewerkers van de gemeente omgaan met inwoners (bejegening);

    • d.

      de manier waarop jeugdhulpaanbieders en leveranciers hun taken uitvoeren.

  • 4.

    Inspraak houdt ook het doen van voorstellen voor ander beleid, andere regels of een andere uitvoering in.

  • 5.

    De gemeente kan inwoners op de volgende manier inspraak geven:

    • a.

      via de door de gemeenteraad ingestelde cliëntenadviesraden;

    • b.

      door inwoners te raadplegen, bijvoorbeeld met enquêtes en bijeenkomsten;

    • c.

      door samen met inwoners een plan te ontwerpen;

 

5.2 Hulp van de gemeente bij inspraak

De gemeente zorgt voor goede inspraak en doet dat op de volgende manier:

  • a.

    Het moment waarop inspraak kan worden gegeven, geeft inwoners voldoende mogelijkheid om invloed te hebben op plannen van de gemeente over beleid, regels of de uitvoering daarvan.

  • b.

    De inwoners worden deskundig ondersteund, zodat de inspraak volwaardig is.

  • c.

    De inwoners kunnen deelnemen aan overleg met de gemeente over kernwaarden, beleid, regels en de uitvoering daarvan.

  • d.

    De inwoners krijgen op tijd en voldoende informatie om goede inbreng te kunnen geven.

 

5.3 De cliëntenadviesraad

  • 1.

    De gemeente zet zich ervoor in dat er een cliëntenadviesraad is die een afspiegeling vormt van de groep inwoners voor wie deze verordening iets regelt. Het doel van de gemeente om een cliëntenadviesraad in te stellen is om inwoners inspraak te geven in het beleid, de regels en de uitvoering daarvan.

  • 2.

    Deze cliëntenadviesraad bestaat in ieder geval uit:

    • a.

      jongeren of hun ouders, die bij voorkeur kennis en/of ervaring hebben met gemeentelijke

  • jeugdhulp;

    • b.

      inwoners die zich sterk betrokken voelen bij één van deze groepen; en

    • c.

      een onafhankelijk voorzitter.

  • 3.

    De gemeente heeft ten minste 2 keer per jaar contact met de cliëntenadviesraad.

  • 4.

    De gemeente evalueert elk jaar ten minste één keer met deze cliëntenadviesraad hoe de samenwerking gaat. Dan wordt ook besproken of de inspraak goed functioneert. De cliëntenadviesraad stuurt na afloop van dit overleg een verslag aan de gemeenteraad.

 

5.6 Inspraak bij jeugdhulpaanbieders en leveranciers

  • 1.

    Conform artikel 4.2.4 van de wet zijn jeugdhulpaanbieders verplicht om inwoners die gebruikmaken van hun diensten, inspraak te geven en daarover regels te maken. De gemeente bepaalt over welke onderwerpen de inspraak gaat en welke vorm de inspraak heeft.

  • 2.

    De gemeente controleert of de jeugdhulpaanbieder of leverancier zich houdt aan de regels voor inspraak.

 

Hoofdstuk 6: Meningsverschil en vertrouwenspersoon

 

De gemeente probeert het beleid en de regels zo goed mogelijk uit te voeren. Toch is het mogelijk dat inwoners het niet eens zijn met de aanpak van de gemeente. In dit hoofdstuk staan regels over de mogelijkheid om meningsverschillen tussen inwoner en gemeente bij te leggen, of een vertrouwenspersoon te spreken.

 

6.1. Klachtenregeling

Voor de afhandeling van klachten van inwoners over de manier waarop meldingen en aanvragen als bedoeld in deze verordening worden afgehandeld, stelt de gemeente een regeling vast.

 

6.2. Andere manieren om een meningsverschil bij te leggen

  • 1.

    Vanuit het belang van de dejuridisering wijst de regering gemeenten op de mogelijkheid om andere manieren te vinden om meningsverschillen bij te leggen, zoals mediation of een ombudsfunctie. De gemeente heeft de opdracht om een vorm van meningsverschillen bijleggen, te realiseren. Dit kan een andere vorm zijn dan mediation of een ombudsfunctie.

  • 2.

    Er is geen termijn verbonden aan het realiseren van deze andere vormen.

  • 3.

    Een inwoner is vrij om te kiezen voor een juridische procedure.

 

6.3 Vertrouwenspersoon

  • 1.

    De gemeente zorgt ervoor dat de inwoner die hulp van de gemeente krijgt, een onafhankelijke vertrouwenspersoon kan spreken. De inwoner kan bij deze vertrouwenspersoon terecht voor een vertrouwelijk gesprek over bijvoorbeeld ongewenste omgangsvormen, problemen, klachten en vragen in verband met de geboden hulpverlening.

  • 2.

    De vertrouwenspersoon kan de inwoner (jongere, ouder of pleegouder) op verzoek ondersteunen bij problemen, klachten en vragen in verband met de hulpverlening door de gemeente, de jeugdhulpaanbieder, de gecertificeerde instelling jeugdbescherming en jeugdreclassering en het advies-en meldpunt huiselijk geweld en kindermishandeling (Veilig Thuis Drenthe).

 

Hoofdstuk 7: Kwaliteit en aanbesteding

 

De diensten en producten die de gemeente levert, moeten van goede kwaliteit zijn. Diensten moeten aansluiten bij de behoefte van de inwoner. Producten moeten degelijk zijn en goed bruikbaar voor de inwoner. De gemeente moet zich bij de inkoop van diensten en producten aan bepaalde regels houden. Dit hoofdstuk gaat over de kwaliteit, de inkoop en de aanbesteding van diensten en producten.

 

7.1 Kwaliteit

  • 1.

    Alle diensten en producten die de gemeente in het kader van deze verordening aanbiedt moeten van goede kwaliteit zijn.

  • 2.

    De diensten en producten:

    • a.

      passen bij de behoefte van de inwoner;

    • b.

      zijn veilig, geschikt en bruikbaar voor de inwoner;

    • c.

      voldoen aan normen en eisen die door de beroepsgroep of in het vakgebied algemeen zijn aanvaard;

    • d.

      respecteren de rechten van de inwoner;

    • e.

      worden afgestemd op andere diensten of producten die aan de inwoner worden geleverd;

    • f.

      worden geleverd volgens een bepaalde opzet die op tijd aan de inwoner wordt meegedeeld.

  • 3.

    De gemeente stelt beleidsregels vast waarin de kwaliteitseisen worden uitgewerkt.

 

7.2 Inkoop en aanbesteding

  • 1.

    De gemeente zorgt ervoor dat de kwaliteit van de diensten en producten in het kader van deze verordening een belangrijke rol speelt bij de inkoop en de aanbesteding.

  • 2.

    Bij inkoop en aanbesteding verwacht de gemeente van leveranciers dat zij:

    • a.

      diensten en producten leveren tegen de door hen berekende kostprijs, zonder dat de kwaliteit en de levering in gevaar komen; en

    • b.

      als zij personeel hebben, dat zij zich houden aan de regels van het arbeidsrecht.

  • 3.

    De leverancier moet aantonen dat bij de kostprijs rekening is gehouden met:

    • a.

      het soort dienst of product;

    • b.

      de omvang van het diensten-of productenpakket dat wordt geleverd;

    • c.

      de arbeidsvoorwaarden van het personeel volgens de cao die van toepassing is;

    • d.

      een redelijke toeslag voor overheadkosten;

    • e.

      personeelskosten die niet direct met de dienstverlening te maken hebben, zoals kosten voor bijscholing, ziekte en verlof van personeel;

    • f.

      kosten als gevolg van verplichtingen voor leveranciers, zoals rapportage-en administratieve verplichtingen;

    • g.

      het jaarlijks aanpassen van de kostprijs in verband met stijging van de kosten.

  • 4.

    De leverancier levert een bijdrage aan de transformatiedoelen.

 

Hoofdstuk 8: Begrippen

 

In deze verordening worden allerlei begrippen gebruikt. Deze begrippen worden hieronder nader uitgelegd.

 

  • a.

    andere voorziening: een voorziening waarop de inwoner een beroep kan doen voor de hulp die hij nodig heeft, anders dan hulp-op-maat. Het gaat om voorzieningen die buiten de wet liggen van de aangevraagde voorziening of om voorzieningen die binnen het bereik van de wet liggen, maar vrij toegankelijk zijn voor de inwoner.

 

  • b.

    fraude: het verstrekken van onjuiste en/of onvolledige gegevens, of het verzwijgen of niet (op tijd) verstrekken van gegevens. Het gaat om gegevens die nodig zijn om te bepalen of er recht op een uitkering of een voorziening is, en om de duur en hoogte van die uitkering of voorziening vast te stellen. Als gevolg hiervan wordt een uitkering of voorziening helemaal of gedeeltelijk ten onrechte verstrekt.

 

  • c.

    gebruikelijke hulp: de hulp die over het algemeen mag worden verwacht van de echtgenoot, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten. Voor de Jeugdwet wordt met ouders ook andere opvoeders en verzorgers bedoeld.

 

  • d.

    gemeente: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Emmen.

 

  • e.

    gesprek: gesprek waarin de inwoner zijn hulpvraag, zijn persoonlijke situatie en het effect dat hij wil bereiken bespreekt.

 

  • f.

    hulp: ondersteuning bij de jeugdhulp als bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet.

 

  • g.

    hulp-op-maat: een voorziening die op een jongere of zijn ouders is afgestemd als bedoeld in artikel 2.3 van de Jeugdwet.

 

  • h.

    hulpvraag: de behoefte aan ondersteuning die de inwoner bij de melding heeft.

 

  • i.

    inspraak: inspraak als bedoeld in artikel 150 van de Gemeentewet. Met inspraak wordt in artikel 3.6 van deze verordening ook bedoeld het recht om invloed uit te oefenen en over iets mee te beslissen.

 

  • j.

    inwoner: de persoon die een direct belang heeft bij een besluit van de gemeente (artikel 1:2, lid 1 van de Algemene wet bestuursrecht). Als de inwoner een hulpvraag heeft die nog niet heeft geleid tot een verzoek om een besluit te nemen of tot feitelijk handelen door de gemeente, dan wordt met inwoner bedoeld: degene die als ingezetene in de basisregistratie personen van de gemeente is ingeschreven.

 

  • k.

    wet: Jeugdwet

 

Hoofdstuk 9: Intrekking oude verordening, overgangsrecht

 

 

9.1 Intrekking oude verordening en overgangsrecht

  • 1.

    De Verordening Jeugdhulp gemeente Emmen 2015 wordt ingetrokken.

  • 2.

    Een inwoner houdt recht op een lopende voorziening verstrekt op grond van de Verordening Jeugdhulp gemeente Emmen 2015 totdat de gemeente op grond van de huidige verordening een nieuw besluit heeft genomen waarbij het besluit waarmee deze voorziening is verstrekt, wordt ingetrokken.

  • 3.

    Aanvragen die zijn ingediend onder de Verordening jeugdhulp gemeente Emmen 2015 en waarop nog niet is beslist bij het in werking treden van deze verordening, worden afgehandeld volgens deze verordening, met uitzondering van aanvragen voor een individuele jeugdhulpvoorziening in het kader van Meedoen en zelfredzaamheid, inclusief persoonlijke verzorging en vervoer, en het gaat om specialistische intensieve jeugdhulp die betrokken wordt van een persoon die behoort tot het sociaal netwerk en het betreft specialistische intensieve jeugdhulp.

  • 4.

    Aanvragen voor een individuele jeugdhulpvoorziening in het kader van Meedoen en zelfredzaamheid, inclusief persoonlijke verzorging en vervoer, en het gaat om specialistische intensieve jeugdhulp die betrokken wordt van een persoon die behoort tot het sociaal netwerk en het betreft specialistische intensieve jeugdhulp, die bij de gemeente zijn ingediend voor 1 januari 2020 en waarop nog niet is beslist bij het in werking treden van deze verordening, worden afgehandeld volgens de Verordening jeugdhulp gemeente Emmen 2015.

  • 5.

    Op bezwaarschriften tegen een besluit op grond van de Verordening jeugdhulp gemeente Emmen 2015 wordt beslist met inachtneming van die verordening.

 

9.2 Uitvoeringsregels

De gemeente kan nadere regels maken over de onderwerpen die in deze verordening zijn geregeld. Met een (nadere) regeling worden bepaalde regels van de verordening verder uitgewerkt.

 

9.3 Gevallen waarin de verordening niet voorziet.

In die gevallen waarin in deze verordening niet voorziet, beslist de gemeente.

 

9.4 Evaluatie

Het door het gemeentebestuur gevoerde beleid wordt periodiek geëvalueerd. De gemeente stuurt de uitkomsten van de evaluatie aan de gemeenteraad.

 

9.5 Ingangsdatum en naam

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2020.

  • 2.

    Deze verordening wordt genoemd: Verordening jeugdhulp gemeente Emmen 2020.

 

 

 

 

 

 

Vastgesteld in de openbare vergadering van 19 december 2019.

De griffier, De Voorzitter,

H.D. Werkman H.F. van Oosterhout

Toelichting

 

Algemeen:

 

Deze verordening geeft uitvoering aan de Jeugdwet: een voorzieningenplicht waarvan de aard en omvang in beginsel door de gemeente worden bepaald (hulp-op-maat). Dat wil zeggen: jeugdigen en ouders krijgen waar nodig tijdig bij hun situatie passende hulp, met als doel ervoor te zorgen de eigen kracht van de jongere en het zorgend en probleemoplossend vermogen van het gezin te versterken.

 

Toeleiding naar jeugdhulp

 

De toeleiding naar jeugdhulp kan op verschillende manieren gebeuren.

 

Vrij toegankelijk

In de verordening is onderscheid gemaakt tussen preventieve maatregelen (dat wil zeggen: overige voorzieningen, vrij toegankelijk) en hulp-op-maat (individuele voorzieningen, niet vrij toegankelijk) op het gebied van jeugdhulp (zie artikel 2, eerste, respectievelijk tweede lid). Voor een deel kunnen we de hulpvragen naar verwachting oplossen met een preventieve maatregel. Hier kunnen de jeugdige en zijn ouders gebruik van maken zonder dat zij daarvoor een verwijzing of een besluit van de gemeente nodig hebben. De jeugdige en zijn ouders kunnen zich voor deze jeugdhulp dus rechtstreeks tot de jeugdhulpaanbieder wenden. Een uitzondering hierop is de ‘generalistische hulpverlening’, die pas na overleg met een professional ‘opgroei- en opvoedondersteuning’ beschikbaar kan worden gesteld.

 

Toegang jeugdhulp via de gemeente

Ook kan een hulpvraag van een jeugdige of zijn ouder binnenkomen bij de gemeente. Hiervoor kan een inwoner een melding doen bij Stichting De Toegang. De Toegang voert het onderzoek uit voor de gemeente. De beslissing door de gemeente welke zorg een jeugdige of zijn ouder precies nodig heeft, komt vervolgens tot stand in overleg met die jeugdige en zijn ouders. In een gesprek tussen een door de gemeente ingezette deskundige en de jeugdige en zijn ouders zal gekeken worden wat de jeugdige en zijn ouders eventueel zelf of met behulp van hun netwerk kunnen doen aan het probleem. Als aanvullend daarop een voorziening op het gebied van jeugdhulp nodig is, dan zal eerst gekeken worden of dit een preventieve maatregel is of hulp-op-maat. Is het laatste het geval dan neemt de gemeente een besluit. Zij verwijst de jeugdige door naar de jeugdhulpaanbieder die volgens de deskundige het beste in staat is om de betreffende problematiek aan te pakken.

 

Toegang via de huisarts, de jeugdarts en de medisch specialist

De Jeugdwet regelt daarnaast dat de jeugdhulp toegankelijk is na een verwijzing door de huisarts, de jeugdarts of de medisch specialist. Na deze verwijzing staat echter nog niet vast welke vorm van jeugdhulp (bijvoorbeeld welke therapie) een jeugdige of zijn ouder precies nodig heeft. Een jeugdige kan op dat moment terecht bij de jeugdhulpaanbieders die de gemeente heeft ingekocht. In de praktijk zal het de jeugdhulpaanbieder zelf zijn die op basis van zijn beroepsmatige onafhankelijkheid na de verwijzing beoordeelt welke vorm van jeugdhulp precies nodig is, hoe vaak iemand moet komen (de omvang) en hoe lang de jeugdhulp duurt. Bij deze beoordeling moet de jeugdhulpaanbieder zich houden aan de afspraken die hij daarover met de gemeente heeft gemaakt. Deze afspraken gaan over hoe de gemeente haar regierol waarmaakt en over de omvang van het pakket. Deze afspraken zullen verder ook gaan over hoe de artsen en de gemeentelijke toegang goed van elkaar op de hoogte zijn van de doorverwijzing, waarbij alle bij de jeugdige en zijn of haar gezin betrokken professionals goed van elkaar weten dat zij in het gezin hulp bieden. De jeugdhulpaanbieder moet de regels die de gemeente bij verordening en in gemeentelijk beleid heeft gesteld nakomen. Deze verordening regelt welk aanbod van de gemeente alleen via verwijzing of met een besluit van de gemeente toegankelijk is (zie hoofdstuk 2).

 

Toegang via de gecertificeerde instelling, de kinderrechter, het openbaar ministerie en de directeur of de selectiefunctionaris van de justitiële jeugdinrichting

Een andere ingang tot de jeugdhulp is via de gecertificeerde instelling, de kinderrechter (via een kinderbeschermingsmaatregel of een maatregel tot jeugdreclassering), het openbaar ministerie en de directeur of de selectiefunctionaris van de justitiële jeugdinrichting. De gecertificeerde instelling is verplicht om bij de bepaling van de in te zetten jeugdhulp in het kader van een door de rechter opgelegde kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering te overleggen met de gemeente. Bij dit overleg kan een kostenafweging plaatsvinden. De gemeente is op haar beurt vervolgens gehouden de jeugdhulp in te zetten die deze partijen nodig achten ter uitvoering van de kinderbeschermingsmaatregel of de jeugdreclassering. Deze leveringsplicht van de gemeente volgt uit het feit dat uitspraken van rechters te allen tijde moeten worden uitgevoerd om rechtsgelijkheid en rechtszekerheid te kunnen garanderen. Ook hier geldt dat de gecertificeerde instelling in beginsel gebonden is aan de jeugdhulp die de gemeente heeft ingekocht. Als de kinderrechter een ondertoezichtstelling of gezagsbeëindiging uitspreekt, wijst hij gelijktijdig in de beschikking de gecertificeerde instelling aan die de maatregel gaat uitvoeren. De rechter kan de gecertificeerde instelling aanwijzen, omdat de raad voor de kinderbescherming in zijn verzoekschrift een concreet advies geeft over welke gecertificeerde instelling de maatregel zou moeten uitvoeren. De raad voor de kinderbescherming neemt een gecertificeerde instelling in zijn verzoekschrift op die na overleg met de gemeente, en gezien de concrete omstandigheden van het geval, hiervoor het meest geschikt lijkt. De raad voor de kinderbescherming is verplicht om hierover met de gemeente te overleggen. Deze toegang wordt al in de Jeugdwet zelf geregeld en komt daarom verder niet terug in deze verordening.

 

Toegang via de advies- en meldpunt huiselijk geweld en kindermishandeling (AMHK)

Ten slotte vormt ook het AMHK een toegang tot onder andere jeugdhulp. Het AMHK geeft advies over vermoedens en gevallen van huiselijk geweld en kindermishandeling, onderzoekt indien nodig op basis van een melding of er sprake is van kindermishandeling, motiveert zo nodig ouders tot accepteren van jeugdhulp en legt daartoe contacten met de hulpverlening. Deze toegang wordt al in de Jeugdwet zelf geregeld en komt verder dus niet terug in deze verordening.

 

Per Hoofdstuk:

 

Hoofdstuk 1. De Hulpvraag

 

Melding bij de gemeente

Hoofdstuk 1 regelt de toegang van jeugdhulp via de gemeente en is opgenomen om een zorgvuldige procedure te waarborgen. In artikel 2.9, onder a, van de wet is bepaald dat “de gemeente bij verordening in ieder geval regels stelt over de door het college te verlenen individuele voorzieningen en overige voorzieningen, met betrekking tot de voorwaarden voor toekenning en de wijze van beoordeling van, en de afwegingsfactoren bij een individuele voorziening.” Dit houdt in dat de gemeente regels moet op stellen over de voorwaarden waaronder hulp-op-maat wordt verstrekt.

 

Inzet deskundigheid (hoofdstuk 1.2.6.3.)

Bij de beoordeling van de aanvraag zet de gemeente de deskundigheid in die nodig is elke stap van de beoordeling te kunnen afronden en stelt de inwoner op de hoogte van welke deskundigheid er op welk moment nodig is en ingezet wordt. Het kan bijvoorbeeld gaan om inzet van de Regiegroep, de Veiligheidsketen, de Beschermtafel, of consultatie van aan de jeugdhulpketen verbonden specialisten.

 

Toegang jeugdhulp via de huisarts, medisch specialist of jeugdarts (hoofdstuk 1.4)

In artikel 2.6, eerste lid, onderdeel g, van de wet is geregeld dat, naast de gemeentelijk georganiseerde toegang tot jeugdhulp, ook de directe verwijzingsmogelijkheid door de huisarts, medisch specialist en jeugdarts naar de jeugdhulp mogelijk is. Dit laatste geldt zowel voor de vrij-toegankelijke, overige voorzieningen (preventieve maatregelen) als de niet vrij-toegankelijke, individuele voorzieningen (hulp-op-maat). Met zo’n verwijzing kan de inwoner rechtstreeks aankloppen bij de jeugdhulpaanbieder. In de praktijk zal het de jeugdhulpaanbieder (bijvoorbeeld de jeugdpsychiater, de gezinswerker of orthopedagoog) zijn die na de verwijzing beoordeelt welke jeugdhulp precies nodig is. Deze bepaalt in overleg met de jeugdige of ouder daadwerkelijk de concrete inhoud, vorm, omvang en duur van de benodigde jeugdhulp. Deze aanbieder stelt dus feitelijk vast wat naar zijn oordeel de inhoud van de benodigde voorziening moet zijn en hij zal zijn oordeel mede baseren op de protocollen en richtlijnen die voor een professional de basis van zijn handelen vormen. Zie ook de algemene toelichting onder ‘toeleiding naar jeugdhulp’.

 

Inhoud beschikking

Als de jeugdige of zijn ouders een formele aanvraag bij de gemeente indienen of de gemeente geeft volgens hoofdstuk 1.4.1.1 een besluit af, dan moet de gemeente een schriftelijke beschikking opstellen, waartegen de jeugdige of zijn ouders bezwaar en beroep op grond van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kunnen indienen. De mogelijkheid om bezwaar in te dienen tegen de beschikking en ook de daarop volgende mogelijkheid van beroep bij de rechter is geregeld in de Awb.

 

Uitgangspunt van de wet is dat de jeugdige of zijn ouders een voorziening in natura krijgen, ofwel ‘hulp in natura’. Als de jeugdige of zijn ouders dit wensen bestaat echter de mogelijkheid om de hulp-opmaat in de vorm van een pgb te leveren.

 

Hoofdstuk 2. Gezond en veilig opgroeien

 

Dit Hoofdstuk geeft een nadere uitwerking van artikel 2.9, onder a, van de wet, waarin is bepaald dat de gemeente bij verordening regels stelt over de door de gemeente te verstrekken ‘individuele voorzieningen’ (hulp-op-maat) en ‘overige voorzieningen’ (preventieve maatregelen). Uit de memorie van toelichting op de wet (Kamerstukken II 2012/13, 33 684, nr. 3) komt naar voren dat de inwoner recht heeft op een duidelijk beeld van het aanbod van ‘voorzieningen’ binnen de gemeente.

 

Het begrip 'voorziening' is een lastig te vatten begrip. De wetgever waagt zich niet aan een omschrijving van het begrip, maar geeft wel in de memorie van toelichting aan dat de door de gemeente te treffen voorziening zowel een algemene, vrij toegankelijke voorziening kan zijn als een individuele voorziening. Een individuele voorziening zal vaak betrekking hebben op meer gespecialiseerde zorg. De gemeente bepaalt zelf welke hulp vrij toegankelijk is en welke niet. Voor de niet vrij toegankelijke vormen van ondersteuning zal door de gemeente of door de huisarts, medisch specialist of jeugdarts en de jeugdhulpaanbieder eerst beoordeeld moeten worden of de jeugdige of zijn ouders deze ondersteuning daadwerkelijk nodig hebben.

 

Voorzieningen in de zin van de Jeugdwet zijn in verband gebracht met de drieledige wettelijke definitie van jeugdhulp (zie de toelichting op hoofdstuk 8). Een voorziening kan daarom een breed aanbod van verschillende soorten ondersteuning, hulp en zorg omvatten. Een beschrijving is wenselijk omdat de wetgever gemeenten opdraagt ervoor te zorgen dat de inwoner zich een beeld kan vormen van de jeugdhulpvoorzieningen. In hoofdstuk 2 wordt daarom een overzicht gegeven van beschikbare vormen van preventieve maatregelen (overige voorzieningen) en hulp-op-maat (individuele voorzieningen).

 

Preventieve maatregelen gaan bijvoorbeeld over de versterking van leefmilieus door voorlichting, advisering en signalering, gerichte training en voorlichting, groepsbijeenkomsten, en lichte gezinsgerichte, individuele of groepsgerichte interventies. Dit kan omvatten: de inzet van bijvoorbeeld psychiatrische ondersteuning bij de HAO’ers (huisartsondersteuners) of specialistische pedagogische inzet op scholen. Verder kan worden gedacht aan bijvoorbeeld een ‘gezinscoach’.

 

Hulp-op-maat gaat ten eerste over bijvoorbeeld ambulante behandeling en hulpverlening(dat wil zeggen: tal van professionele interventies, die als overeenkomstig kenmerk hebben dat de jeugdige en het betreffende systeem (gezin/groep) contactmomenten heeft met de betreffend hulpverlener of behandelaar. Het kan ook gaan om Jeugdbescherming en Jeugdreclassering en het AMK. Ten tweede over zorg overdag of dagbehandeling. En tot slot over verblijf (dat wil zeggen: (zeer) intensieve behandeling, spoedopvang, jeugdzorg-plus, pleegzorg, kortdurend verblijf of logeeropvang).

 

De gemeente kan nadere regels vaststellen over te verlenen individuele voorzieningen (hulp-op-maat) en overige voorzieningen (preventieve maatregelen), met betrekking tot de voorwaarden voor toekenning en de wijze van beoordeling van, en de afwegingsfactoren bij een individuele voorziening. Deze nadere regels zijn vastgelegd in de ‘Beleidsregel kaders inhoudelijke zorgbeoordeling Jeugdwet gemeente Emmen’.

 

Vervoer (hoofdstuk 2.3.1.d)

De in de wet geformuleerde opdrachten zijn voor het inkoopmodel omgezet in drie hoofdresultaten: Meedoen en zelfredzaamheid; Gezond zijn, en; Gezond opgroeien. De hoofdresultaten zijn opgedeeld in zogenoemde modules. Op het niveau van deze modules vindt contractering en uitvoering plaats. Vervoer van de jeugdige (m.u.v. daghulp) maakt in beginsel integraal onderdeel uit van de modules en de daaraan gekoppelde tarieven (de opzet is hierbij dat de inwoner gebruik maakt van de dichtstbijzijnde adequate voorziening). Uitgangspunt is dat de aanbieder in het vervoer dient te voorzien, daar waar de ouders/verzorgers van de jeugdige daarin niet kunnen voorzien. Dit laat onverlet dat aanbieders een beroep mogen doen op de eigen kracht en eigen verantwoordelijkheid van ouders/verzorgers. Bijvoorbeeld indien ouders/verzorgers in staat zijn de jeugdige naar de zorgboerderij te brengen, dienen ze dit zelf te organiseren. Daar waar het zelf organiserend vermogen van ouders/verzorgers wegens omstandigheden ontbreekt dient de aanbieder hier te voorzien. Daarbij mag ook verwacht worden dat ouders gelet op de extra kosten gebruik maken van de dichtstbijzijnde adequate voorziening. Dit betekent: In eerste instantie moeten ouders zelf het vervoer regelen. Lukt dat niet dan doen ze een beroep op het sociaal netwerk. Lukt dat niet, dan kan samen met Stichting De Toegang en eventueel de aanbieder in kwestie, worden gekeken naar een thuisnabij alternatief. Is dat er niet dan kunnen ouders/verzorgers zich wenden tot de aanbieder. In uitzonderlijke gevallen kan de inwoner (of de aanbieder) een beroep doen op de gemeente. Op 8 augustus 2019 heeft de Rechtbank Noord-Nederland een uitspraak gedaan die er, kort gezegd, op neer komt dat het een gemeente is toegestaan om de jeugdhulp inclusief het vervoer in te kopen, maar dat de gemeente (in plaats van de aanbieder) moet beoordelen of er wat betreft het vervoer sprake is van eigen kracht en eigen verantwoordelijkheid van de inwoner (ECLI:NL:RBNNE:2019:3466). Bij daghulp geldt dat Stichting De Toegang de beoordeling van de eigen kracht en de eigen verantwoordelijkheid van de inwoner wat betreft het vervoer, meeneemt in het advies over de daghulp.

 

Het woonplaatsbeginsel bepaalt voor een jeugdige in kwestie welke gemeente verantwoordelijk is voor de jeugdhulp en de financiering daarvan. In de praktijk levert het woonplaatsbeginsel knelpunten op. Om deze op te lossen, is aanpassing van de wettelijke definitie van het woonplaatsbeginsel nodig. De verwachting is dat dit niet eerder dan 1 januari 2020 gerealiseerd is en tot die tijd geldt het ‘convenant woonplaatsbeginsel’. De gemeente Emmen heeft het convenant ondertekend. In een casus tussen twee gemeenten kunnen de gemeenten elkaar alleen aan de werking van dit convenant houden als beide gemeente het convenant hebben onderschreven. Op grond van het Convenant woonplaatsbeginsel zal bij verhuizing van een gezin/jeugdige naar een andere gemeente tijdens de jeugdhulpverlening, de ontvangende gemeente - als het gezin dit wenst - deze jeugdhulp zonder nadere indicering bij de huidige hulpverlener overnemen plus de kosten daarvan vergoeden. Dit geldt niet voor de vervoerskosten die hiermee gemoeid gaan, tenzij het vervoer van de jeugdige in kwestie van en naar de locatie waar de jeugdhulp wordt geboden naar het oordeel van de gemeente noodzakelijk is in verband met een medische noodzaak of beperkingen in de zelfredzaamheid en er naar het oordeel van de gemeente binnen redelijke termijn geen alternatieve hulpverlening thuisnabij beschikbaar is.

 

Verlenging van jeugdhulp (hoofdstuk 2.4)

Het algemeen kader is dat jeugdhulp altijd eindigt bij het bereiken van de 18-jarige leeftijd. Hierop zijn op grond van de memorie van toelichting op de Jeugdwet (pp.18 ,19) drie uitzonderingen. Ten eerste kan de jeugdhulp doorlopen tot maximaal het 23ste levensjaar, voor zover deze hulp niet onder een ander wettelijk kader valt en mits voldaan wordt aan de voorwaarden. Wettelijk valt de wijze waarop de continuïteit van hulp wordt gewaarborgd, in het bijzonder ten aanzien van de persoon die door het bereiken van een bepaalde leeftijd geen jeugdhulp als bedoeld in de wet meer kan ontvangen, onder de Wmo (art. 2.1.2.4.e Wmo 2015). De gemeente onderzoekt of de zorg juridisch door andere wetgeving is geborgd (bij de Zorgverzekeringswet gelden de polisvoorwaarden van de jongere in kwestie). Ten tweede is de doorloop voor gesloten jeugdzorg op basis van jurisprudentie beperkt tot hooguit zes maanden na het 18e jaar, “omdat het toepassen van dwang op pedagogische grondslag bij meerderjarigen strijd oplevert met artikel 5 EVRM” (memorie van toelichting op de Jeugdwet p,19). En ten derde geldt voor jeugdreclassering en jeugdhulp die voortvloeien uit een strafrechtelijke beslissing geen leeftijdsgrens. “Dit hangt samen met de omstandigheid dat het jeugdstrafrecht en bijpassende begeleiding en toezicht door de reclassering ook kunnen worden toegepast op jeugdigen en op jongvolwassenen in de leeftijd van 18-23 jaar ten tijde van het plegen van een delict. In de gevallen waarin de jeugdhulp voortvloeit uit een strafrechtelijke beslissing die is genomen met toepassing van het jeugdstrafrecht, loopt de zorg door bij het bereiken van de leeftijd van 18 jaar of neemt daarna een aanvang. De aanspraak op deze zorg vloeit dan reeds uit de rechterlijke beslissing voort. Ook is de gemeente verantwoordelijk voor deze vormen van hulp wanneer zij worden opgelegd met toepassing van artikel 77c van het Wetboek van Strafrecht” (memorie van toelichting op de Jeugdwet p.19). De grens van 18 jaar geldt niet als de jeugdhulp wordt ingezet in het kader van een strafrechtelijke beslissing. In dat geval kan de hulp doorlopen maximaal totdat de jeugdige 23 jaar is. Dat geldt voor alle vormen van jeugdhulp (zie artikel 1.1 Jeugdwet, evenals artikel 1.2 lid 3 in samenhang met artikel 2.4 lid 2 onderdeel b Jeugdwet). Voor deze hulp geldt dat het moment waarop de hulp start en eindigt voortvloeit uit het Wetboek van Strafrecht (TK 2012-2013, 33 684, nr. 3, p. 122). Het moet dan gaan om de jeugdige die 18 jaar oud is en ten aanzien van wie op grond van artikel 77c van het Wetboek van Strafrecht recht is gedaan overeenkomstig de artikelen 77g tot en met 77gg van het Wetboek van Strafrecht. De definitie van een strafrechtelijke beslissing in de Jeugdwet is: ‘een beslissing van de officier van justitie of de strafrechter met toepassing van titel VIII A van het Eerste Boek van het Wetboek van Strafrecht of een beslissing als bedoeld in artikel 493 van het Wetboek van Strafvordering’ (Jeugdwet, art. 1.1). Dit zijn een vonnis, strafbeschikking of de voorwaarden die gelden in het verband van de schorsing van de voorlopige hechtenis.

 

Verlenging van pleegzorg (hoofdstuk 2.4.4)

Volgens de Jeugdwet stopt pleegzorg op de 18e verjaardag, maar de wet biedt ook de mogelijkheid om pleegzorg te verlengen totdat een jongere 23 jaar is. Het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS), de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en Jeugdzorg Nederland hebben middels een bestuurlijke afspraak afgesproken dat pleegzorg vanaf 1 juli 2018 standaard tot 21 jaar wordt ingezet. De jongere kan dan langer in het pleeggezin blijven wonen en heeft meer tijd om zich voor te bereiden op zelfstandigheid. Pleegouders blijven een pleegzorgvergoeding en begeleiding ontvangen van de pleegzorgorganisatie. De gemeente stelt in overleg met de jongere, de pleegouders en de pleegzorgaanbieder vast of er vervolgens ook nog verlenging na de 21e verjaardag (tot 23 jaar) nodig is. Pleegzorg stopt wanneer de pleegjongere geen hulp meer wil, geen hulp meer nodig heeft, of 23 jaar wordt, of als de rechter in een bepaalde situatie anders (heeft) beslist.

 

Verlenging van pleegzorg voor alleenstaande minderjarige vluchtelingen

Ook alleenstaande minderjarige vluchtelingen worden ondergebracht in een pleeggezin. Voor deze groep zijn er 2 mogelijke scenario’s: het verblijf wordt gezien als rechtmatig of als onrechtmatig.

Bij rechtmatig verblijf heeft het pleegkind dezelfde rechten en plichten als alle andere pleegkinderen in Nederland. In deze situatie zal het pleegkind dan ook gebruik kunnen maken van pleegzorg standaard tot 21 jaar (zie vorige alinea). Wanneer er sprake is van onrechtmatig verblijf schrijft de Jeugdwet voor dat er in principe niet wordt voorzien in verblijf bij pleegouders (artikel 1.2 Besluit Jeugdwet). Dit om de terugkeer naar het land van herkomst soepeler te laten verlopen. In dit geval schrijft de wet dus voor dat pleegzorg niet de gewenste vorm van verblijf is, waardoor de gemeente in principe ook geen pleegzorgtraject zal verlengen.

 

Hoofdstuk 3. De vorm van hulp

De gemeente kan op grond van artikel 8.1.1 van de wet een pgb verstrekken mochten de ouders of de jeugdige dit willen. Van belang is dat de hoogte van een pgb wordt bepaald aan de hand van een door jeugdige / ouders/ verzorgers opgesteld plan hoe zij de pgb gaan besteden. Het pgb stelt hen in staat om de jeugdhulp die bij van derden te betrekken. Uit de wettekst van artikel 8.1.1. van de wet volgt dat de pgb van derden betrokken moet worden. Dit is leidend. Er kunnen zich evenwel situaties voordoen die hierop uitzonderingen zijn waardoor ouders aangewezen zijn. Aan de hand van het plan dient te worden onderbouwd waarom het pgb in een bepaalde vorm is benodigd en wat ouders willen bereiken. Door middel van het hanteren van een motivatie-eis wordt geborgd dat de verstrekking van hulp-op-maat in de leveringsvorm pgb moet worden onderbouwd.

 

Hoofdstuk 3.2.1.3.a geeft aan dat het in beginsel niet mogelijk is om achteraf kosten te declareren.

 

In hoofdstuk 3.2 is verder vastgelegd aan welke voorwaarden moet worden voldaan om met een pgb jeugdhulp van derden (anderen), niet zijnde personen uit het sociale netwerk (naasten), te betrekken. Hierbij zijn ook de bepalingen van artikel 8.1.1 en artikel 8.1.4 Jeugdwet van belang. In deze wettelijke bepalingen zijn regels over het verstrekken van een pgb en het weigeren van een pgb opgenomen. Verder wordt in hoofdstuk 3.2.3.2 aangegeven op welke wijze het tarief is opgebouwd aan de hand waarvan het pgb voor de verschillende vormen van ondersteuning wordt afgeleid. Het tarief is opgebouwd uit verschillende kostencomponenten en gebaseerd op het inkoopmodel jeugdhulp 2020 (“tarief na indexatie 2020”) dat in 2019 is gepubliceerd voor aanbesteding en inkoop van de jeugdhulp vanaf 2020. (De uitzondering is het tarief voor de module Verblijf met behandeling, dat mede is afgeleid van het inkoopmodel 2017. Nader bepaald handelt het over het tarief dat in dat model op 1 januari 2019 actueel was voor de bouwsteen 43A18, vermeerderd met het indexpercentage van 1,025 dat in zekere zin is toegepast bij de bepaling van de hoogte van de tarieven in het inkoopmodel 2020. De rationele achter deze werkwijze is dat in de inkoopsystematiek vanaf 2020 raamafspraken per aard van de leverancier worden gemaakt. Om toch tot een tariefstelling te komen voor pgb voor deze dienst is voor deze werkwijze gekozen. Overigens komt het niet of nauwelijks voor dat deze vorm van dienstverlening geleverd wordt in de vorm van een pgb.) De volgende tarieven zijn hiervoor vastgesteld:

 

Meedoen en zelfredzaamheid (inclusief persoonlijke verzorging en vervoer):

Begeleiding licht

€ 46,18 / uur

Begeleiding midden

€ 49,59 / uur

Begeleiding zwaar (i.c.m. inzet gedragswetenschapper)

€ 55,51 / uur

Dagbesteding basis

€ 53,76 / dagdeel (€ 13,44 / uur)

Dagbesteding intensief

€ 69,48 / dagdeel (€ 17,37 / uur)

Verblijf Logeren

€ 201,87 / etmaal

Verblijf Wonen met begeleiding

€ 137,55 / etmaal

Verblijf Begeleid kamerwonen

€ 74,72 / etmaal

Verblijf Ouder-kindhuis

€ 34,22 / etmaal

 

Gezond zijn (inclusief persoonlijke verzorging en vervoer):

Basis GGZ

€ 82,05 / uur

Specialistische GGZ

€ 90,48 / uur

Vaktherapie

€ 62,98 / uur

Specialistische GGZ-instellingen

€ 96,20 / uur

Verblijf met behandeling

€ 212,14 / etmaal

 

Gezond opgroeien:

Ambulante gezinsbehandeling

€ 61,23 / uur

Intensieve ambulante gezinsbehandeling

€ 69,20 / uur

Verblijf Gezinshuis

€ 122,09 / etmaal

 

Dyslexie:

Dyslexie diagnostiek

€ 79,35 / uur

Dyslexie behandeling

€ 75,48 / uur

 

Vervoer daghulp:

Tegemoetkoming voor niet rolstoel gebonden vervoer

€ 6,25 / enkele reis

Tegemoetkoming voor wel rolstoel gebonden vervoer

€ 9,25 / enkele reis

 

 

Het is mogelijk verschillende tarieven te hanteren voor verschillende vormen van ondersteuning en voor verschillende typen hulpverleners. In hoofdstuk 3.2.2 is vastgelegd onder welke voorwaarden met een pgb jeugdhulp kan worden betrokken van een persoon uit het sociale netwerk. Het is onder deze voorwaarden mogelijk een beroep te doen op pgb jeugdhulp voor begeleiding (inclusief persoonlijke verzorging) en kortdurend verblijf / logeren. Bij kortdurend verblijf / logeren spreekt het voor zich dat ouders deze zorg zelf niet voor hun rekening kunnen nemen. Het gaat er juist om dat ouders (of het gezin) tijdelijk worden ontlast. Hoewel logeren in het sociale netwerk in zijn algemeenheid als gebruikelijk wordt beschouwd, zijn er situaties denkbaar waarin logeren in het sociale netwerk kan worden gezien als bovengebruikelijke hulp. (Nota Bene: op 17 juli 2019 heeft de CRvB (ECLI:NL:CRVB:2019:2362) een uitspraak gedaan die, kort gezegd, concludeert dat geen jeugdhulpvoorziening toegekend hoeft te worden als de ouders en de jeugdige zelf in staat zijn de hulp te verlenen/op te lossen, ook niet als sprake is van bovengebruikelijke hulp. Dit betrekt zich vanzelfsprekend ook op kortdurend verblijf / logeren.) Omdat de Wet minimum loon (Wml) in het sociale netwerk van toepassing is wordt er bij de bepaling van de hoogte van het pgb voor kortdurend verblijf / logeren in het sociale netwerk van uitgegaan dat maximaal 3 uur begeleiding noodzakelijk is (een pgb in de vorm van een logeervergoeding per etmaal, zou conform de Wml naar 24 u. x 10,49 eur. (niveau 1 juli 2019) = 251,76 euro gaan.) Voor deze constructie is gekozen omdat de gemeente gelet op artikel 8.1.1.4.a van de wet anders geen pgb hoeft te verstrekken voor kortdurend verblijf / logeren in het sociale netwerk. De gemeente kan een pgb immers weigeren “voor zover de kosten van het betrekken van de jeugdhulp van derden hoger zijn dan de kosten van de individuele voorziening.”

 

Hoofdstuk 4. Tegengaan oneigenlijk gebruik

Dit hoofdstuk is een uitwerking van de bij nota van wijziging ( Kamerstukken II 2013/14 33 684, nr. 11, artikel D) ingevoegde verplichte delegatiebepaling van artikel 2.9, onder d, van de wet, waarbij is bepaald dat de gemeente bij verordening regels stelt voor de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een individuele voorziening, alsmede van misbruik of oneigenlijk gebruik van de wet. Ook deze bepaling beoogt het standaardiseren met de regelgeving met betrekking tot de aan elkaar verwante beleidsterreinen van jeugdhulp en maatschappelijke ondersteuning. Zie ook de toelichting onder hoofdstuk 3. In de toelichting op de nota van wijziging is verder vermeld dat het tot de gemeentelijke verantwoordelijkheid behoort misbruik van de geboden voorzieningen te voorkomen en, waar nodig, op te treden tegen onterecht gebruik van individuele voorzieningen of persoonsgebonden budgetten. Een zorgvuldig gebruik van collectieve middelen is wezenlijk voor het draagvlak daarvan.

 

Hoofdstuk 4.1 berust op artikel 8b, lid 6 sub g, van de Regeling Jeugdwet.

Hoofdstuk 4.2 berust mede op artikel 8.1.2, eerste lid, van de wet. Ook de overige onderdelen van artikel 8.1.2 en artikel 8.1.3 en 8.1.4 geven handen en voeten aan de bestrijding van misbruik en oneigenlijk gebruik en zijn opgenomen in deze verordening. De wettekst van de artikelen 8.1.2 tot en met 8.1.4 is veelal beperkt tot de pgb. Waar mogelijk en zinvol, is dit ter uitwerking van de delegatiebepaling in artikel 2.9, onder d, van de wet, in de verordening uitgebreid tot de individuele voorziening in natura. Hiervoor kan ook steun gevonden worden in de tekst van de toelichting op artikel 8.1.2, waarbij is vermeld dat de in het eerste lid geregelde inlichtingenverplichting als uitgangspunt heeft dat van de jeugdige en zijn ouders aan wie een individuele voorziening of een daaraan gekoppeld pgb is verstrekt, verlangd kan worden dat ze voldoende gegevens en inlichtingen verstrekken om de gemeente in staat te stellen te beoordelen of het beroep op die individuele voorziening of het daaraan gekoppelde pgb terecht is gedaan. Indien het de jeugdige of zijn ouders redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat er feiten en omstandigheden, of daarin opgetreden wijzigingen, zijn die van invloed kunnen zijn op de toekenning van de individuele voorziening of het daaraan gekoppelde pgb, dienen zij dit onverwijld aan de gemeente te melden. Verstrekken zij niet onverwijld uit eigen beweging of op verzoek van de gemeente alle gevraagde inlichtingen en bewijsstukken, dan heeft dat gevolgen voor de toekenning van de voorziening of het daaraan gekoppelde pgb. De gemeente kan niet alleen bij een aanvraag, maar ook in andere stadia concrete informatie en bewijsstukken van de belanghebbende vragen.

 

Hoofdstuk 4.2 is verder geënt op artikel 8.1.4 van de wet. Ook hier is de tot de pgb beperkte reikwijdte van artikel 8.1.4 van de wet op grond van het bepaalde in artikel 2.9, onder d, van de wet uitgebreid tot de individuele voorziening in natura.

 

Toezichthouder (hoofdstuk 4.3.3)

De Jeugdwet heeft het toezichthouderschap niet als directe verplichting opgedragen aan de lagere overheid, te weten de gemeente, zie hoofdstuk 9 ‘Toezicht en Handhaving’ van de wet. Toch heeft de wetgever in de wet een opdracht verstrekt aan de gemeente, nl. artikel 2.9: “De gemeenteraad stelt bij verordening en met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens deze wet in ieder geval regels (onder d) voor de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een individuele voorziening of een persoonsgebonden budget, alsmede van misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet.” Door deze opdracht is de legitimiteit ontstaan om bij verordening toezichthouders (rechtmatigheid) aan te wijzen, conform de Awb.

 

Hoofdstuk 5. Inspraak en cliëntparticipatie

In dit hoofdstuk zijn bepalingen opgenomen over inspraak en medezeggenschap bij de gemeente. Regeling van de inspraak en medezeggenschap is verplicht op grond van artikel 2.10 van de wet (in samenhang met artikel 2.1.3, derde lid, van de Wmo 2015). In artikel 2.10 (in de redactie van de Nota van wijziging op het wetsvoorstel Wmo 2015 van 12 maart 2014, kamerstukken II 22841, nr. 35) worden de artikelen 2.1.3, derde lid, en 2.5.1 (jaarlijks cliëntervaringsonderzoek) van de Wmo 2015 van overeenkomstige toepassing verklaard. Ingevolge artikel 2.1.3, derde lid, van de Wmo 2015 dient bij verordening te worden bepaald op welke wijze ingezetenen worden betrokken bij de uitvoering van deze wet. In het eerste lid van hoofdstuk 5.1 is verwezen naar de krachtens artikel 150 van de Gemeentewet vastgestelde inspraakverordening. Op deze manier wordt gewaarborgd dat eenzelfde inspraakprocedure geldt voor het jeugdhulpbeleid als op andere terreinen. De inspraak geldt voor iedereen die in de gemeente woont. Dit is uitdrukkelijk de bedoeling van de wetgever, omdat iedereen op enig moment aangewezen kan raken op ondersteuning. Hoewel de mogelijkheid tot inspraak en medezeggenschap tegenover de aanbieder al is geregeld in artikel 4.2.4 e.v. van de wet, is hierover om een compleet overzicht van inspraakmogelijkheden voor jeugdigen en ouders te geven onder hoofdstuk 5.6 een bepaling opgenomen in de verordening.

 

Hoofdstuk 6. Meningsverschil en vertrouwenspersoon

De gemeente is op grond van de Awb in het algemeen verplicht tot een behoorlijke behandeling van mondelinge en schriftelijke klachten over gedragingen van personen en bestuursorganen die onder haar verantwoordelijkheid werkzaam zijn. Wat dat betreft is hoofdstuk 9 van de Awb van toepassing, waarin een uitvoerige regeling omtrent klachtbehandeling is gegeven, en ook het recht is neergelegd om na de afhandeling van de klacht de bevoegde ombudsman te verzoeken een onderzoek in te stellen. In de regel zal eerst de aanbieder worden aangesproken bij klachten over de wijze van behandeling. De klachtmogelijkheid tegenover de aanbieder is geregeld in artikel 4.2.1 e.v. van de wet. (Pas wanneer dit klachtrecht niet bevredigend is, of niet logisch, bijvoorbeeld bij gedragingen van gemeenteambtenaren, dan komt de gemeentelijke klachtmogelijkheid in zicht. Overigens kan de in de Wmo 2015 verankerde functie van cliëntondersteuning en de huidige Ombudsfunctionaris in de gemeente Emmen ook een belangrijke rol spelen.)

 

In artikel 2.6, eerste lid, onder f, van de wet is bepaald dat het college ervoor verantwoordelijk is dat jeugdigen, hun ouders of pleegouders een beroep kunnen doen op een vertrouwenspersoon. Met de vertrouwenspersoon wordt een functionaris bedoeld zoals deze nu al werkzaam is binnen de jeugdzorg. Onafhankelijkheid, beschikbaarheid en toegankelijkheid zijn belangrijke factoren (wettelijke vereisten) voor een goede invulling van deze functie. De wet adresseert het college van burgemeester en wethouders rechtstreeks en vraagt niet om hierover bij verordening een regeling op te stellen. De bepaling uit de wet is toch in de verordening opgenomen om in de verordening een compleet overzicht van rechten en plichten van jeugdigen en ouders te geven. In hoofdstuk 4, paragraaf 4.1 Besluit Jeugdwet, is een nadere uitwerking gegeven van de taken en bevoegdheden van de vertrouwenspersoon.

 

Hoofdstuk 7. Kwaliteit en aanbesteding

De gemeente kan de uitvoering van de Jeugdwet, met uitzondering van de vaststelling van de rechten en plichten van de jeugdige of zijn ouders, door aanbieders laten verrichten (artikel 2.11, eerste lid, van de wet). Met het oog op gevallen waarin dit ten aanzien van jeugdhulp, kinderbeschermingsmaatregelen of jeugdreclassering gebeurt, moeten bij verordening regels worden gesteld ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van jeugdhulp of de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit daarvan (artikel 2.12 va de wet). Daarbij dient in ieder rekening gehouden te worden met de deskundigheid van de beroepskrachten en de toepasselijke arbeidsvoorwaarden. Voor alle duidelijkheid zij vermeld dat de verantwoordelijkheid voor de juiste toepassing van arbeidsvoorwaarden volledig ligt bij de werkgevers, en niet bij de gemeente.

 

Transformatiedoelen (hoofdstuk 7.2.4)

Met de stelselwijziging in 2015 heeft de wetgever een aantal doelen beoogd, de zogenoemde transformatiedoelen: eigen kracht, normaliseren, maatwerk, integrale aanpak, en ruimte voor professionals. De leverancier levert bijvoorbeeld een bijdrage door invulling en uitvoering te geven aan het ‘Bestuurlijk transformatieakkoord jeugd Drenthe 2019 – 2022’, en de door de raad vastgestelde beleidsdocumenten, of nader te maken afspraken tussen gemeente en ketenpartners.

 

Hoofdstuk 8. Begrippen

Onder het begrip ‘andere voorziening’ wordt in deze verordening een voorziening die niet op grond van de Jeugdwet wordt getroffen verstaan, maar in het kader van maatschappelijke ondersteuning, onderwijs, werk en inkomen of zorg. Zie ook artikel 2.9, onder b, van de wet. De ‘individuele voorzieningen’ (hulp-op-maat) en ‘overige voorzieningen’ (preventieve maatregelen) zijn opgenomen in hoofdstuk 2. Hoe individuele voorzieningen verkregen kunnen worden, is geregeld in de hoofdstukken 1, 2, en 3.

 

Het aantal definities in hoofdstuk 8 is beperkt omdat de wet al veel definities kent die ook bindend zijn voor deze verordening. Deze wettelijke definities zijn dan ook niet nog eens opgenomen in deze verordening. Het betreft onder meer definities van centrale begrippen als ‘jeugdhulp’, ‘jeugdige’ en ‘ouder’. In de verordening gebruiken we de begrippen jeugdige en ouder overeenkomstig de Jeugdwet. In het algemeen als ‘jeugdigen en ouders’ en in het bijzonder als ‘de jeugdige of zijn ouders’. Het gebruik van ‘of’ houdt ook de betekenis ‘en’ in. Met de aanduiding ‘de jeugdige of zijn ouders’ bedoelen we dus: de jeugdige (van bijvoorbeeld 16 jaar of ouder) zelfstandig, de jeugdige met een of beide ouders (bij een jeugdige tussen de 12 en de 16 jaar) – in de definitie van artikel 1 van de wet: de gezaghebbend ouder, adoptiefouder, stiefouder of een ander die een jeugdige als behorend tot zijn gezin verzorgt en opvoedt, niet zijnde een pleegouder – of de ouders namens de jeugdige (bij een jeugdige jonger dan 12 jaar).

 

In artikel 1.1 van de wet is jeugdhulp als volgt gedefinieerd:

  • 1.

    ondersteuning van en hulp en zorg, niet zijnde preventie, aan jeugdigen en hun ouders bij het verminderen, stabiliseren, behandelen en opheffen van of omgaan met de gevolgen van psychische problemen en stoornissen, psychosociale problemen, gedragsproblemen of een verstandelijke beperking van de jeugdige, opvoedingsproblemen van de ouders of adoptiegerelateerde problemen;

  • 2.

    het bevorderen van de deelname aan het maatschappelijk verkeer en van het zelfstandig functioneren van jeugdigen met een somatische, verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke beperking, een chronisch psychisch probleem of een psychosociaal probleem en die de leeftijd van achttien jaar nog niet hebben bereikt, en

  • 3.

    het ondersteunen bij of het overnemen van activiteiten op het gebied van de persoonlijke verzorging gericht op het opheffen van een tekort aan zelfredzaamheid bij jeugdigen met een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke beperking of een somatische of psychiatrische aandoening of beperking, die de leeftijd van achttien jaar nog niet hebben bereikt, met dien verstande dat de leeftijdgrens van achttien jaar niet geldt voor jeugdhulp in het kader van jeugdstrafrecht.

Ook de Awb kent een aantal definitiebepalingen die voor deze verordening van belang zijn, zoals: ‘aanvraag’ (artikel 1:3, derde lid, van de Awb) en ‘beschikking’ (artikel 1:2 van de Awb).

 

(Boven)gebruikelijke hulp

Op 17 juli 2019 heeft de CRvB (ECLI:NL:CRVB:2019:2362) een uitspraak gedaan die, kort gezegd, concludeert dat geen jeugdhulpvoorziening toegekend hoeft te worden als de ouders en de jeugdige zelf in staat zijn de hulp te verlenen/op te lossen, ook niet als sprake is van bovengebruikelijke hulp. De gemeente kan nadere regels vaststellen over (boven)gebruikelijke hulp. Dit met betrekking tot de voorwaarden voor toekenning en de wijze van beoordeling van, en de afwegingsfactoren bij een individuele jeugdhulpvoorziening (hulp-op-maat). Deze nadere regels zijn vastgelegd in de ‘Beleidsregel kaders inhoudelijke zorgbeoordeling Jeugdwet gemeente Emmen’.

 

De gemeente

In de verordening komt vaak het begrip ‘de gemeente’ naar voren. Hiermee wordt het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Emmen bedoeld. Voor het begrip gemeente is gekozen vanwege de gangbaarheid in de omgangstaal. Maar feitelijk is het college van burgemeester en wethouders verantwoordelijk voor de dagelijkse uitvoering van jeugdhulp, de inkoop van jeugdhulp, en een van de toegangen tot jeugdhulp (naast bijvoorbeeld de huisarts). Stichting De Toegang beoordeelt in opdracht van het college de aanvragen om jeugdhulp, die in feite bij het college van burgemeester en wethouders worden ingediend en brengt daarover – ‘zonder last en ruggenspraak van het college’ – advies uit aan het college.

 

Hoofdstuk 9. Intrekken oude verordening en overgangsrecht

Voor bestaande cliënten die een voorziening op grond van de wet en de Verordening jeugdhulp gemeente Emmen 2015 hebben, wordt het overgangsrecht in deze verordening geregeld. In hoofdstuk 9.1.2 is het overgangsrecht opgenomen voor lopende voorzieningen die op basis van de Verordening jeugdhulp gemeente Emmen 2015 zijn verstrekt. Het recht op deze voorziening blijft bestaan totdat de gemeente ter zake een nieuw besluit heeft genomen. Het ‘oude’ besluit wordt daarmee ingetrokken en beoordeeld wordt of, en zo ja op grond van de huidige verordening een individuele jeugdhulpvoorziening (hulp-op-maat) getroffen moet worden. Als de bestaande jeugdhulpvoorziening wordt ingetrokken en er geen recht bestaat op hulp-op-maat, moet een redelijke overgangstermijn in acht te worden genomen. In hoofdstuk 9.1.3 is bepaald dat aanvragen die zijn ingediend voor de inwerkingtreding van deze verordening en waarop bij de inwerkingtreding van deze verordening nog niet is beslist, afgehandeld worden op basis van deze verordening. Het overgangsrecht voor aanvragen heeft daarmee onmiddellijke werking. Dit is de hoofdregel. Voor bezwaarschriften wordt afgeweken van de hoofdregel. Nu de aanvragen zijn beoordeeld aan de hand van de ingetrokken verordening, is het logisch dat bezwaren waarop nog niet is beslist, ook worden beoordeeld met inachtneming van de ingetrokken verordening.

 

Overgangsrecht pgb specialistische intensieve jeugdhulp sociale netwerk (hoofdstuk 9.1.4)

In hoofdstuk 9.1.4 is het overgangsrecht van het uurtarief van een pgb voor specialistische intensieve jeugdhulp geregeld dat wordt betrokken bij een persoon uit het sociaal netwerk, dat wil zeggen (de bouwsteen) Meedoen en zelfredzaamheid ‘zwaar’. Het gaat hier om ambulante begeleiding met een hoge intensiteit. Tot 2017 gold voor een pgb ambulante begeleiding, betrokken bij een persoon uit het sociale netwerk, een en het zelfde uurtarief (‘licht’, ‘midden’ en ’zwaar’), maar omwille van de hogere intensiteit van de hulp van (de bouwsteen) Meedoen en zelfredzaamheid ‘zwaar’ ten opzichte van ‘licht en midden’ is toentertijd in aansluiting bij de andere gemeenten uit de Jeugdhulpregio Zuid-Drenthe besloten het uurtarief iets te verhogen. In het inkoopmodel is deze vorm van ambulante begeleiding (‘zwaar’) qua functiemix gekoppeld aan een (post) wo-professional, zoals bijvoorbeeld een orthopedagoog. Het pgb is op grond van hoofdstuk 3.2.3.2 een afgeleide daarvan. Los van de vraag in hoeverre het wenselijk is dat een ouder als gedragswetenschapper (of andere wo-professional, zoals een ontwikkelingspsycholoog of een psychiater) in het kader van de uitvoering van de jeugdhulp betrokken is bij hun kind, is het denkbaar dat een dergelijke situatie zich kan voordoen wanneer een ander uit het sociaal netwerk beroepsmatig betrokken is. In die gevallen, dat wil zeggen wanneer de ambulante begeleiding bij een ander (dus niet: een bloed- of aanverwant uit de eerste of tweede graad), die beroepsmatig de hulp verleent, uit het sociale netwerk betrokken wordt, gelden (nu) op grond van hoofdstuk 3.2.3.3 de regels die gelden voor beroepsmatig verleende hulp. Daarmee komt het ‘oude’ uurtarief voor pgb specialistische intensieve jeugdhulp (Meedoen en zelfredzaamheid ‘zwaar’) dat wordt betrokken bij een persoon uit het sociale netwerk te vervallen en geldt per 1 januari 2020 (opnieuw) voor ambulante begeleiding ‘licht’, ‘midden’ en ‘zwaar’ 1 uurtarief. Voor nog lopende situaties is het overgangsrecht in hoofdstuk 9.1.4 bedoeld.

 

Evaluatie (hoofdstuk 9.4)

Deze evaluatie is niet hetzelfde als de evaluatie die op centraal niveau zal plaatsvinden, maar kan wel de daarin verzamelde gegevens benutten.

 

 


1

In de verordening komt vaak het begrip ‘de gemeente’ naar voren. Hiermee wordt het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Emmen bedoeld. Voor het begrip gemeente is gekozen vanwege de gangbaarheid in de omgangstaal. Maar feitelijk is het college van burgemeester en wethouders verantwoordelijk voor de dagelijkse uitvoering van jeugdhulp. Zie de uitleg van het begrip in hoofdstuk 8 en de toelichting op hoofdstuk 8 onder het kopje ‘De gemeente’.