Organisatie | Meppel |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Meppel houdende regels omtrent protocol huisbezoeken voor nadere verificatie en/of vermoeden van fraude in het sociaal domein |
Citeertitel | Protocol huisbezoeken nadere verificatie en/of vermoeden fraude in het sociaal domein |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | bestuur en recht |
Eigen onderwerp |
Geen
Onbekend
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2020 | nieuwe regeling | 12-11-2019 |
Het huisbezoek is een effectief middel om de woon- en leefsituatie van een betrokkene in kaart te brengen. Een huisbezoek wordt als het gaat om verificatie of vermoeden van fraude vaak ervaren als een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer. De bedoeling van dit protocol is dat de regels voor inwoners en medewerkers van de gemeente Meppel duidelijk zijn. Dit protocol is van toepassing op huisbezoeken die worden verricht in het kader van de uitvoering van de Participatiewet, de Wmo en de Jeugdwet.
Voor huisbezoeken die worden verricht in het kader van (ongevraagde) hulpverlening vanuit het Sociaal Team van de gemeente Meppel worden de landelijke richtlijnen huisbezoeken gevolgd van de OGGZ. Voor huisbezoeken waarbij samen wordt gewerkt met andere organisaties kunnen mogelijk aanvullende richtlijnen gelden.
Omwille van de leesbaarheid is er steeds “hij” gebruikt in de tekst.
Deel 1 Theoretisch kader, huisbezoek
Er is geen eenduidig antwoord te geven op de vraag wanneer er precies voldoende aanleiding is om een huisbezoek uit te voeren en welke consequenties moeten worden verbonden aan het weigeren van een huisbezoek. De medewerker dient bij elk individueel onderzoek op basis van de beschikbare feiten en omstandigheden een zorgvuldige afweging te maken. Het zelfde geldt voor de vraag wanneer een huisbezoek aangekondigd of onaangekondigd dient plaats te vinden. Als er gegronde redenen zijn voor het afleggen van een huisbezoek mogen er consequenties worden verbonden aan de weigering.
Uit uitspraken van de Centrale Raad van Beroep kan worden geconcludeerd dat het huisbezoek een geoorloofd controle instrument is. De Centrale Raad verbindt hieraan de voorwaarde dat de betrokkene toestemming moet hebben gegeven om binnen te treden in het huis, nadat betrokkene expliciet en volledig is geïnformeerd over:
Het is daarom dat binnen de rechtspraak een aantal criteria zijn ontwikkeld, de zogenaamde gegronde redenen voor een huisbezoek. Meer specifiek gaat het erom dat:
Deel 2 Interne afspraken voor de medewerkers van de gemeente Meppel
De beslissing om onaangekondigd op huisbezoek te gaan wordt te allen tijde genomen door een medewerker handhaving of de leidinggevende. Als de medewerker handhaving kiest voor het uitvoeren van een (on)aangekondigd huisbezoek moet deze keuze worden onderbouwd in de rapportage. De medewerker handhaving is altijd aanwezig tijdens een (on)aangekondigd huisbezoek als dit controle instrument wordt ingezet. Een medewerker van de afdeling klantcontacten of, in bijzondere omstandigheden, een medewerker van een andere afdeling kan hier bij aanwezig zijn.
Het huisbezoek vindt bij voorkeur overdag plaats tijdens kantooruren. Afwijking hiervan is mogelijk indien daartoe specifiek aanleiding aanwezig is. Hiervoor dient overleg plaats te vinden met de leidinggevende, om eventuele veiligheidsmaatregelen te kunnen treffen. De medewerker vermeld ook naderhand in het verslag/rapportage als hij buiten de kantooruren op bezoek is geweest en als dat kan waarom dat zo is geweest.
Als er voorafgaand aan een mogelijk huisbezoek eerst een gesprek wordt gepland op het stadhuis, dan wordt in de uitnodiging aangegeven hoeveel tijd betrokkene moet reserveren voor de afspraak. Anders is het risico dat een huisbezoek direct na het gesprek niet mogelijk is, omdat betrokkene al een andere afspraak heeft gepland.
Legt alles vast in een formulier verklaring gesprek huisbezoek. In dit formulier worden naast de objectieve bevindingen ook het nummer en het soort legitimatiebewijs vastgelegd. Daarnaast staan er in het formulier de naam, geboortedatum, eventueel cliënt nummer bij de gemeente, het volledige adres.:
Deel 3 Regels voor de inwoner(s) van de gemeente Meppel
Waarbij een derde in de woning is, kan gevraagd worden wie de derde is. Als de betrokkene weigert de vraag te beantwoorden kan dit gevolgen voor de uitkering/de voorziening hebben. Dit is afhankelijk van de vraag in hoeverre de identiteit van de derde van belang is voor het vaststellen van de rechtmatigheid. De derde kan niet worden verplicht zich tijdens het huisbezoek te legitimeren.
die kamerbewoner is, kan te maken krijgen met de hoofdbewoner die bezwaar maakt tegen het huisbezoek. In dat geval mag de woning niet worden binnengetreden. Als hierdoor de rechtmatigheid van de uitkering/de voorziening niet kan worden vastgesteld kan dit wel consequenties hebben voor de uitkering/de voorziening van kamerbewoner.
Artikel 8 Europees Verdrag van de rechten van de mens
Recht op eerbiediging van privé, familie- en gezinsleven
Geen inmenging van enig openbaar gezag is toegestaan in de uitoefening van dit recht, dan voor zover bij de wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van de nationale veiligheid, de openbare veiligheid of het economisch welzijn van het land, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.
Artikel 10 Grondwet - Eerbiediging en bescherming persoonlijke levenssfeer
Artikel 12 Grondwet - Binnentreden woningen
Artikel 1 Awbi – Legitimatieplicht
Degene die bij of krachtens de wet belast is met de opsporing van strafbare feiten of enig ander onderzoek, met de uitvoering van een wettelijk voorschrift of met het toezicht op de naleving daarvan, dan wel een bevoegdheid tot vrijheidsbeneming uitoefent, en uit dien hoofde in een woning binnentreedt, is verplicht zich voorafgaand te legitimeren en mededeling te doen van het doel van het binnentreden. Indien twee of meer personen voor hetzelfde doel in een woning binnentreden, rusten deze verplichtingen slechts op degene die bij het binnentreden de leiding heeft.
Een persoon in dienst van een bestuursorgaan die zich ingevolge het eerste lid legitimeert, toont een legitimatiebewijs dat is uitgegeven door of in opdracht van dat bestuursorgaan. Het legitimatiebewijs bevat een foto van de houder en vermeldt diens naam en hoedanigheid. Indien de veiligheid van de houder van het legitimatiebewijs vordert dat zijn identiteit verborgen blijft, kan in plaats van zijn naam zijn nummer worden vermeld.
Artikel 370 Wetboek van Strafrecht - Onrechtmatige binnentreding
De ambtenaar die, met overschrijding van zijn bevoegdheid of zonder inachtneming van de bij de wet bepaalde vormen, in de woning of het besloten lokaal of erf, bij een ander in gebruik, diens ondanks binnentreedt of, wederrechtelijk aldaar vertoevende, zich niet op de vordering van of vanwege de rechthebbende aanstonds verwijdert, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste een jaar of geldboete van de derde categorie.
Artikel 17 P wet – Inlichtingenplicht
De belanghebbende doet aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand. Deze verplichting geldt niet indien die feiten en omstandigheden door het college kunnen worden vastgesteld op grond van bij wettelijk voorschrift als authentiek aangemerkte gegevens of kunnen worden verkregen uit bij ministeriële regeling aan te wijzen administraties. Bij ministeriële regeling wordt bepaald voor welke gegevens de tweede zin van toepassing is.
Artikel 53a P wet - Verstrekking en onderzoek gegevens
Onverminderd 30c, tweede, vierde en vijfde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, bepaalt het college welke gegevens ten behoeve van de verlening van bijstand dan wel de voortzetting daarvan en de arbeidsinschakeling door de belanghebbende in ieder geval worden verstrekt en welke bewijsstukken worden overgelegd, alsmede de wijze en het tijdstip waarop de verstrekking van gegevens plaatsvindt. De gegevens en bewijsstukken worden door het college niet verkregen van de belanghebbende voor zover ze zijn verkregen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen dan wel voor zover zij verkregen kunnen worden uit de polisadministratie, bedoeld in artikel 33 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, de verzekerdenadministratie, bedoeld in artikel 35 van die wet, alsmede uit de basisregistratie personen, tenzij hierdoor een goede vervulling van de taak van het college op grond van dit artikel wordt belet of bij wettelijk voorschrift anders is bepaald. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen andere administraties worden aangewezen waarvoor de tweede zin van toepassing is, worden regels gesteld over de gegevens die het betreft en kunnen administraties worden aangewezen waarvoor de tweede zin tijdelijk niet van toepassing is. Indien het authentieke gegevens uit andere basisregistraties betreft, is dit lid van overeenkomstige toepassing.
In aanvulling op het eerste lid kan het college de belanghebbende verzoeken aan te tonen dat:
hij een belanghebbende is als bedoeld in artikel 20, eerste lid, aanhef en onderdeel a, of artikel 20, tweede lid, aanhef en onderdeel a, of artikel 21, aanhef en onderdeel a, of artikel 22, aanhef en onderdeel a of dat op hem artikel 22a niet van toepassing is, dan wel dat er niet meer dan het door hem gestelde aantal kostendelende medebewoners als bedoeld in artikel 19a in dezelfde woning zijn hoofdverblijf heeft;
de feitelijke woonsituatie van hemzelf, van zijn echtgenoot of van een kind in overeenstemming is met het door hem verstrekte adres van hemzelf, zijn echtgenoot of van een kind. Teneinde hem daartoe in de gelegenheid te stellen kan het college bij die verzoeken de belanghebbende aanbieden met diens toestemming zijn woning binnen te treden.
Indien de belanghebbende niet desgevraagd aantoont dat hij een belanghebbende is als bedoeld in artikel 20, eerste lid, aanhef en onderdeel a, of artikel 20, tweede lid, aanhef en onderdeel a, of artikel 21, aanhef en onderdeel a, of artikel 22, aanhef en onderdeel a, of dat artikel 22a niet op hem van toepassing is, dan wel dat hij niet aantoont dat er niet meer dan het door hem gestelde aantal kostendelende medebewoners als bedoeld in artikel 19a in dezelfde woning zijn hoofdverblijf heeft:
Indien de belanghebbende niet desgevraagd de woonsituatie, bedoeld in het tweede lid, onderdeel b, aantoont op de wijze bedoeld in de laatste zin van dat lid, schort het college de betaling van de bijstand op, niet dan nadat het college aan belanghebbende gelegenheid heeft gegeven op andere wijze aan te tonen dat het feitelijke woonadres overeenkomt met het verstrekte adres, indien daartoe niet eerder aan belanghebbende gelegenheid is geboden.
Het college doet schriftelijke mededeling van de opschorting aan de belanghebbende en stelt hem daarbij in de gelegenheid om aan te tonen dat het feitelijke woonadres overeenstemt met het verstrekte adres. Artikel 40, derde lid, aanhef en onderdeel c, en vijfde lid, tweede zin, zijn van overeenkomstige toepassing.
Het college is bevoegd onderzoek in te stellen naar de juistheid en volledigheid van de verstrekte gegevens en zonodig naar andere gegevens die noodzakelijk zijn voor de verlening dan wel de voortzetting van bijstand. Indien het onderzoek daartoe aanleiding geeft kan het college besluiten tot herziening of intrekking van de bijstand.
De belanghebbende doet aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling en het recht op uitkering, de hoogte of de duur van de uitkering, of op het bedrag van de uitkering dat aan hem wordt betaald. De verplichting geldt niet indien die feiten en omstandigheden door burgemeester en wethouders kunnen worden vastgesteld op grond van bij wettelijk voorschrift als authentiek aangemerkte gegevens of kunnen worden verkregen uit bij ministeriële regeling aan te wijzen administraties. Bij ministeriële regeling wordt bepaald voor welke gegevens de tweede zin van toepassing is.
Onverminderd artikel 30c, tweede, vierde en vijfde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, bepaalt het college welke gegevens ten behoeve van de verlening van de uitkering dan wel de voortzetting daarvan door de belanghebbende in ieder geval worden verstrekt en welke bewijsstukken worden overgelegd, alsmede de wijze en het tijdstip waarop de verstrekking van gegevens plaatsvindt. De gegevens en bewijsstukken worden door het college niet verkregen van de belanghebbende voor zover ze zijn verkregen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen dan wel voor zover zij verkregen kunnen worden uit de polisadministratie, bedoeld in artikel 33 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, de verzekerdenadministratie, bedoeld in artikel 35 van die wet, alsmede uit de basisregistratie personen, tenzij hierdoor een goede vervulling van de taak van het college op grond van dit artikel wordt belet of bij wettelijk voorschrift anders is bepaald. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen andere administraties worden aangewezen waarvoor de tweede zin van toepassing is, worden regels gesteld over de gegevens die het betreft en kunnen administraties worden aangewezen waarvoor de tweede zin tijdelijk niet van toepassing is. Indien het authentieke gegevens uit andere basisregistraties betreft, is dit lid van overeenkomstige toepassing.
In aanvulling op het eerste lid kan het college de belanghebbende verzoeken aan te tonen dat:
de feitelijke woonsituatie van hemzelf, van zijn echtgenoot of van een kind in overeenstemming is met het door hem verstrekte adres van hemzelf, zijn echtgenoot of van een kind. Teneinde hem daartoe in de gelegenheid te stellen kan het college bij die verzoeken de belanghebbende aanbieden met diens toestemming zijn woning binnen te treden.
Indien de belanghebbende niet desgevraagd de woonsituatie, bedoeld in het tweede lid, onderdeel b, aantoont op de wijze bedoeld in de laatste zin van dat lid, schort het college de betaling van de uitkering op, niet dan nadat het college aan belanghebbende gelegenheid heeft gegeven op andere wijze aan te tonen dat het feitelijke woonadres overeenkomt met het verstrekte adres, indien daartoe niet eerder aan belanghebbende gelegenheid is geboden.
Het college is bevoegd onderzoek in te stellen naar de juistheid en volledigheid van de verstrekte gegevens en zonodig naar andere gegevens die noodzakelijk zijn voor de vaststelling van het recht op uitkering. Indien het onderzoek daartoe aanleiding geeft kan het college besluiten tot herziening van de uitkering.
De belanghebbende doet aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling en het recht op uitkering, de hoogte of de duur van de uitkering, of op het bedrag van de uitkering dat aan hem wordt betaald. De verplichting geldt niet indien die feiten en omstandigheden door burgemeester en wethouders kunnen worden vastgesteld op grond van bij wettelijk voorschrift als authentiek aangemerkte gegevens of kunnen worden verkregen uit bij ministeriële regeling aan te wijzen administraties. Bij ministeriële regeling wordt bepaald voor welke gegevens de tweede zin van toepassing is.
Onverminderd artikel 30c, tweede, vierde en vijfde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, bepaalt het college welke gegevens ten behoeve van de verlening van de uitkering dan wel de voortzetting daarvan door de belanghebbende in ieder geval worden verstrekt en welke bewijsstukken worden overgelegd, alsmede de wijze en het tijdstip waarop de verstrekking van gegevens plaatsvindt. De gegevens en bewijsstukken worden door het college niet verkregen van de belanghebbende voor zover zij verkregen kunnen worden uit de polisadministratie, bedoeld in artikel 33 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, de verzekerdenadministratie, bedoeld in artikel 35 van die wet, alsmede uit de basisregistratie personen, tenzij hierdoor een goede vervulling van de taak van het college op grond van dit artikel wordt belet of bij wettelijk voorschrift anders is bepaald. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen andere administraties worden aangewezen waarvoor de tweede zin van toepassing is, worden regels gesteld over de gegevens die het betreft en kunnen administraties worden aangewezen waarvoor de tweede zin tijdelijk niet van toepassing is. Indien het authentieke gegevens uit andere basisregistraties betreft, is dit lid van overeenkomstige toepassing.
In aanvulling op het eerste lid kan het college de belanghebbende verzoeken aan te tonen dat:
de feitelijke woonsituatie van hemzelf, van zijn echtgenoot of van een kind in overeenstemming is met het door hem verstrekte adres van hemzelf, zijn echtgenoot of van een kind. Teneinde hem daartoe in de gelegenheid te stellen kan het college bij die verzoeken de belanghebbende aanbieden met diens toestemming zijn woning binnen te treden.
Indien de belanghebbende niet desgevraagd de woonsituatie, bedoeld in het tweede lid, onderdeel b, aantoont op de wijze bedoeld in de laatste zin van dat lid, schort het college de betaling van de uitkering op, niet dan nadat het college aan belanghebbende gelegenheid heeft gegeven op andere wijze aan te tonen dat het feitelijke woonadres overeenkomt met het verstrekte adres, indien daartoe niet eerder aan belanghebbende gelegenheid is geboden.
Het college is bevoegd onderzoek in te stellen naar de juistheid en volledigheid van de verstrekte gegevens en zonodig naar andere gegevens die noodzakelijk zijn voor de vaststelling van het recht op uitkering. Indien het onderzoek daartoe aanleiding geeft kan het college besluiten tot herziening van de uitkering.
De verplichting, bedoeld in het eerste lid, geldt niet indien die feiten en omstandigheden door het college kunnen worden vastgesteld op grond van bij wettelijk voorschrift als authentiek aangemerkte gegevens of kunnen worden verkregen uit bij regeling van Onze Minister aan te wijzen administraties.
Voor zover de toezichthoudende ambtenaar door inzage in bescheiden bij de vervulling van zijn taak dan wel door verstrekking van gegevens in het kader een melding als bedoeld in artikel 3.4, gegevens, daaronder begrepen bijzondere persoonsgegevens, heeft verkregen, ter zake waarvan de beroepskracht uit hoofde van zijn beroep tot geheimhouding verplicht is, geldt gelijke verplichting voor de toezichthoudende ambtenaar, onverminderd het bepaalde in artikel 5.2.4.
De in het eerste lid bedoelde ambtenaren rapporteren jaarlijks aan Onze Minister omtrent de uitvoering van het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze wet door de toezichthoudende ambtenaren, bedoeld in artikel 6.1, en de effecten daarvan op het niveau van de maatschappelijke ondersteuning.