Organisatie | Tytsjerksteradiel |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Beleidsregels van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tytsjerksteradiel houdende regels omtrent bijzondere bijstand (Beleidsregels Bijzondere Bijstand Gemeente Tytsjerksteradiel) |
Citeertitel | Beleidsregels Bijzondere Bijstand Gemeente Tytsjerksteradiel |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Deze regeling vervangt de Beleidsregels Bijzondere Bijstand gemeente Tytsjerksteradiel.
Onbekend
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2020 | nieuwe regeling | 03-12-2019 | Z2019 - 11164 |
In artikel 5 van de Participatiewet wordt het onderscheid tussen algemene bijstand en bijzondere bijstand aangegeven. Algemene bijstand is de bijstand ter voorziening in de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan. De hoogte van de algemene bijstand wordt bepaald door de landelijke basisnorm uit paragraaf 3.2., eventueel verminderd met de gemeentelijke kortingen uit paragraaf 3.3.
Bijzondere bijstand is de bijstand die kan worden verstrekt, indien de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van Burgemeester en Wethouders niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de individuele inkomenstoeslag, de individuele studietoeslag, het vermogen en het inkomen (voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm, zoals die met toepassing van Hoofdstuk 3, paragrafen 3.2 en 3.3 van de Participatiewet is vastgesteld). Daarbij wordt de eventueel aanwezige draagkracht over een periode van een jaar in acht genomen.
Het recht op bijzondere bijstand wordt vastgesteld in artikel 35 van de Participatiewet. Hierin staat dat een alleenstaande of een gezin recht heeft op bijzondere bijstand voorzover deze de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan niet kan betalen uit het eigen inkomen en/of vermogen.
Uitgangspunt bij bijzondere bijstandsverlening is dat bijzondere bijstand verstrekt dient te worden wanneer op grond van individuele bijzondere omstandigheden iemand noodzakelijke kosten moet maken die niet uit een inkomen op bijstandsniveau kunnen worden voldaan. Onverlet dat de individuele omstandigheden bepalend zijn of de kosten als bijzonder aangemerkt kunnen worden of niet, zijn er in de uitvoeringspraktijk enkele kostensoorten die in zijn algemeenheid aangemerkt worden als bijzondere kosten. Verschillende van deze kostensoorten worden in het Grip op PW Handboek nader toegelicht.
De individuele inkomenstoeslag en de individuele studietoeslag zijn ook vormen van bijzondere bijstand, maar deze blijven in deze beleidsregels onbelicht, aangezien hiervoor afzonderlijke verordeningen moeten worden vastgesteld.
Maatschappelijke Participatie is geen bijzondere bijstand, doch eigen gemeentelijk minimabeleid en wordt om deze reden niet in deze beleidsregels behandeld. Er is voor gekozen ook ten aanzien hiervan een verordening vast te stellen.
Bijzondere bijstand kent een grote mate van eigen beleidsvrijheid. Om deze reden in bijzondere bijstand dan ook bij uitstek het middel om individueel maatwerk toe te passen. Het is daarbij aan het college om te bepalen hoe met deze bevoegdheid wordt omgegaan.
In deze beleidsregels bijzondere bijstand wordt verstaan onder:
bijzondere bijstand: de bijstand als bedoeld in artikel 35 van de wet die bestemd is voor de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten die niet kunnen worden voldaan uit het relevante inkomen, de individuele inkomenstoeslag, de individuele studietoeslag en het in aanmerking te nemen vermogen;
individuele inkomenstoeslag: de toeslag bedoeld in artikel 36 van de wet, die bestemd is voor personen van 21 jaar en ouder die langdurig een laag inkomen hebben, niet beschikken over in aanmerking te nemen vermogen en ondanks voldoende inspanningen geen uitzicht hebben op inkomensverbetering en naar vermogen vrijwilligerswerk verrichten of mantelzorg bieden;
individuele studietoeslag: de toeslag bedoeld in artikel 36b van de wet, die bestemd is voor personen van 18 jaar en ouder, die studeren en WSF of WTOS ontvangen, geen in aanmerking te nemen vermogen hebben en van wie is vastgesteld dat zij als gevolg van een arbeidshandicap niet het wettelijk minimumloon kunnen verdienen, doch wel arbeidscapaciteit hebben;
Artikel 4: beoordeling aanvraag
Onder noodzakelijke kosten als bedoeld in het voorgaande lid, onder b wordt in dit verband verstaan de goedkoopst mogelijke oplossing. Voorts wordt ten aanzien van de noodzakelijkheid in voorkomende gevallen aangesloten bij de voorliggende voorzieningen, die toereikend en passend worden geacht te zijn. Er worden in principe geen bovenwettelijke verstrekkingen gedaan.
Artikel 6: aflossingsperiode en -capaciteit
Indien de noodzaak tot verstrekking van de geldlening het gevolg is van ongenoegzaam besef van verantwoordelijkheid, als bedoeld in artikel 48, lid 2, sub b van de wet, of het gevolg is van het geheel of gedeeltelijk voorzien in een schuldenlast als bedoeld in artikel 48, lid 2, sub d van de wet, wordt de aflossingscapaciteit vastgesteld op het meerdere in het inkomen boven 90% van de toepasselijke bijstandsnorm.
Als er geen sprake is geweest van een ongestoorde aflossing dan wordt de aflossingsperiode eenmalig verlengd tot 48 maanden. Indien de belanghebbende dan nog niet ongestoord voldoet aan de aflossingsverplichtingen wordt met toepassing van artikel 58, lid 2, sub b van de wet het restant van de lening ineens teruggevorderd.
Artikel 7: vatbaarheid voor herziening, intrekking en terugvordering en boetes
Op de bijzondere bijstand zijn de bepalingen omtrent herziening, intrekking en terugvordering en boetes als bedoeld in de artikelen 54, 58, 59 en 18a van de wet, de aanvullende beleidsregels Herziening, Intrekking en Terugvordering en de aanvullende beleidsregels boetes van toepassing.
In afwijking van het eerste lid wordt voor:
personen die bijzondere bijstand voor woninginrichting hebben ontvangen de draagkracht vastgesteld voor een periode van drie jaar tot uiterlijk het moment dat belanghebbende uitstroomt. Na uitstroom wordt, met inachtneming van het derde lid jaarlijks de draagkracht alsnog van betrokkene teruggevorderd.
Artikel 13: bestedingsverplichting
Wanneer de bijzondere bijstand voor andere kosten is gebruikt dan waarvoor het is toegekend of de besteding kan niet worden aangetoond, dan wordt het recht op de verstrekte bijzondere bijstand met toepassing van artikel 54, lid 3 ingetrokken en wordt overgegaan tot terugvordering op grond van artikel 58, lid 1 van de wet en de aanvullende beleidsregels Herziening, Intrekking en Terugvordering.
Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen in de beleidsregels, indien strikte toepassing ervan tot onbillijkheden van overwegende aard zou leiden.
Artikel 18: onvoorziene situaties
In alle gevallen waarin deze beleidsregels niet voorzien beslist het college.
Aldus vastgesteld door burgemeester en wethouders van de gemeente Tytsjerksteradiel op 3 december 2019,
de loco secretaris,
(Dhr. M. Verbeek)
de burgemeester,
(Drs. L.J. Gebben)
TOELICHTING BELEIDSREGELS BIJZONDERE BIJSTAND
Dit artikel geeft aan wat onder de verschillende begrippen moet worden verstaan,
Dit artikel maakt duidelijk dat bijzondere bijstand door middel van een formulier moet worden aangevraagd. Dat betekent niet per definitie dat het initiatief van aanvragen in alle gevallen bij de klant moet liggen. In het licht van het onderzoek om te komen tot een individuele maatwerkoplossing is het voorstelbaar dat een belanghebbende op het kunnen aanvragen van bijzondere bijstand wordt gewezen en dat ook, conform de wettelijke bepalingen, op individuele gronden namens hem aangevraagd kan worden. Dit artikel geeft niet aan hoe een aanvraag procedureel tot stand komt.
Bijstand met terugwerkende kracht is in principe niet mogelijk op grond van artikel 44 van de wet. Voor bijzondere bijstand geldt echter een uitzondering. Er kan worden teruggegaan tot maximaal twee maanden, waarbij eerst wel wordt teruggegaan naar de eerste van de maand waarin de bijstand werd aangevraagd. Dit betekent dat de maximale terugwerkende kracht drie maanden minus één dag kan zijn.
Voorbeeld: Piet vraag op 15 maart bijzondere bijstand aan voor bepaalde periodieke bijzondere kosten. Hij heeft deze kosten al langere tijd, maar wist niet dat hij in aanmerking kon komen voor bijzondere bijstand. De bijzondere bijstand kan ingaan per 1 januari (15 maart à 1 maart – twee maanden = 1 januari).
In dit artikel wordt aangesloten bij de gebruikelijke gang van zaken inzake de beoordeling van een bijzondere bijstandsaanvraag. Vanzelfsprekend moeten kosten onontkoombaar zijn, met andere woorden, de klant moet er niet omheen kunnen en ze moeten niet het gevolg zijn van een vrijwillig gemaakte keuze. Het afsluiten van een aanvullende verzekering, een besnijdenis op religieuze gronden en een verhuizing naar een dorp waar men zich beter thuis voelt zijn voorbeelden van vrijwillige keuze.
In het tweede lid wordt vastgelegd dat bij het bepalen van de noodzakelijke kosten wordt uitgegaan van de goedkoopst mogelijke oplossing. In een eventuele adviesaanvraag (ook aan een medisch specialist) zal hier dan ook nadrukkelijk om moeten worden gevraagd. Een voorbeeld hiervan is de situatie, waarbij een klant een verwaarloosd gebit moet laten saneren en de tandarts oordeelt dat het plaatsen van kronen en implantaten het meest adequaat zou zijn en daarbij vergeet dat er goedkopere oplossingen zijn in de vorm van een gebitsprothese. Verder verwoordt dit lid het uitgangspunt dat voorliggende voorzieningen in principe passend en toereikend worden geacht te zijn en dat als gevolg daarvan in principe geen bovenwettelijk beleid wordt gehanteerd. Tevens geven de desbetreffende richtlijnen in Grip op WWB hierover nadere informatie.
De AV-Frieso wordt gezien als een passende en toereikende voorliggende voorziening. De gemeente biedt inwoners / cliënten de mogelijkheid zich tegen een redelijk tarief aanvullend te verzekeren. Wanneer de burger/cliënt ervoor kiest om zich niet aanvullend te verzekeren, terwijl de gemeente hier wel een passende mogelijkheid voor biedt, dan kan er geen sprake van zijn om bijzondere bijstand voor deze kosten te blijven verstrekken. Wanneer burgers in een lopend kalenderjaar (dus tot 1 januari van het volgende jaar) worden geconfronteerd worden met medische kosten, en hiervoor bijzondere bijstand aanvragen, dan wordt deze aanvraag gehonoreerd, maar wordt de aanvrager daarbij nog eens nadrukkelijk gewezen op de AV Frieso. Voor het daaropvolgende jaar geldt echter dat cliënt zich aanvullend had kunnen verzekeren bij AV Frieso, en dan zal een aanvraag niet worden toegekend. Wanneer binnen een lopend jaar vaker een aanvraag bijzondere bijstand wordt gedaan voor andere kosten die mogelijk onder de aanvullende verzekering vallen, geldt dat deze kosten in het lopende jaar, zolang men nog niet AV Frieso verzekerd kan zijn, vergoed zullen worden. Een voorbeeld: als een cliënt in het lopende jaar bijzondere bijstand aanvraagt voor de ene medische kosten(soort) en in een volgend jaar voor andere medische kosten(soort), dan vergoeden we alleen de kosten in het kader van bijzondere bijstand in het lopende jaar. Dat het in het lopende jaar bijvoorbeeld tandartskosten betrof, en in het andere jaar fysiotherapie, maakt dan niet uit.
We vergoeden de kosten in die gevallen tot het bedrag van de theoretische vergoeding van de AV Frieso, eventueel vermeerderd met de eigen bijdrage (en uitdrukkelijk niet de voor cliënt overblijvende kosten). Kortom, de vergoedingensystematiek van de AV Frieso is voor de bepaling van de noodzakelijkheid leidend.
Het derde lid vult het uitgangspunt omtrent het al dan niet toereikend zijn van het inkomen, waaronder de bijstandsnorm en het vermogen aan met het moeten beoordelen in hoeverre de kosten voorzienbaar zijn geweest en in hoeverre de belanghebbende hiervoor heeft kunnen reserveren. Hiermee wordt voorkomen dat alleen naar het heden wordt gekeken. Wel is in deze gevallen ook een maximale periode van 36 maanden van toepassing.
Wanneer het nodig is kan extern advies worden ingewonnen.
Uitgangspunt volgens artikel 48 van de wet is dat bijzondere bijstand om niet wordt verstrekt. In artikel 48, lid 2 van de wet zijn een aantal situaties genoemd waarin bijstand (dus ook bijzondere bijstand) kan worden verstrekt in de vorm van borgtocht of een geldlening. In de beleidsregels wordt hierbij aangesloten. In de praktijk komt de vorm borgtocht in dit soort gevallen nagenoeg niet voor
Het voorzien in bijzondere bijstand voor de kosten van duurzame gebruiksgoederen en woninginrichting, zoals aangegeven in het derde lid, vergt een iets andere benadering. Hierbij is een lening bij de KBNL onder borgstelling leidend en kan hooguit in aanvullende zin nog bijzondere bijstand in de vorm van een geldlening worden verstrekt. Slechts in zeer uitzonderlijk gevallen is het bijstand om niet.
Ten behoeve van de terugbetaling is het verstandig zoveel mogelijk zekerheden in te bouwen. Hierbij kan naar behoefte gebruik worden gemaakt van de mogelijkheden van artikel 48, lid 3, artikel 55 en artikel 57 van de wet. Te denken valt hierbij aan het (verplicht) opnemen in het budgetbeheer. Daarnaast kan de klant op grond van art 57 WWB worden verplicht om mee te werken aan doorbetalingen vanuit de uitkering. Hierbij valt het eerst te denken aan vaste lasten, zoals huur, gas, water, licht, maar het pakket van maatregelen kan verder gaan, zoals het verplicht opnemen in schuldhulpverlening.
Voor wat betreft de aflossingscapaciteit wordt voor de periode aangesloten bij het algemene uitgangspunt dat dit maximaal 36 maanden kan zijn. Normaalgesproken wordt de aflossingscapaciteit vastgesteld op 6% van de toepasselijke bijstandsnorm + de eventuele draagkracht op grond van het inkomen. Deze ruimte is vastgesteld op 35% van het inkomen dat ligt boven 110% van het toepasselijke sociale minimum. Indien de lening is ontstaan als gevolg van onvoldoende besef van verantwoordelijkheid of als gevolg van het geheel of gedeeltelijk moeten voorzien in een schuldenlast ligt het voor de hand een groter deel van de ruimte in het inkomen aan te wenden voor aflossing. Ten aanzien van dit soort gevallen is bepaald dat het meerdere boven 90% van het toepasselijke sociale minimum moet worden aangewend. Bij een ongestoorde aflossing zal een correct toegekende lening volledig zijn afgelost. Als dit in een incidenteel geval na een ongestoorde aflossing niet zo mocht zijn wordt een eventueel restant kwijtgescholden. De aflossingstermijn wordt verlengd tot 48 maanden als er geen sprake is geweest van een ongestoorde aflossing. Van kwijtschelding van het eventuele restant kan pas sprake zijn als alle termijnen zijn betaald. Bij blijvende achterstanden, danwel onwil om te betalen wordt aan het eind van de periode van 48 maanden het restant van de lening ineens teruggevorderd en is er ook geen kwijtschelding op deze grond meer mogelijk.
Normaalgesproken wordt de bijzondere bijstand in de vorm van een geldlening afgestemd op de mogelijkheden van de persoon. Dit betekent ook dat de grenzen van de hoogte van de lening worden bepaald op de aflossingscapaciteit van de belanghebbende. De kosten van met name woninginrichting zijn echter zodanig dat betrokkene dit redelijkerwijs niet binnen 36 maanden kan aflossen. Het zesde lid van dit artikel bepaalt dan ook dat voor het meerdere aan (rente) en aflossingsverplichtingen aanvullende bijzondere bijstand in de vorm van suppletie kan worden verstrekt.
In deze beleidsregels is nog eens uitdrukkelijk bepaald dat ook bijzondere bijstand vatbaar is voor herziening, intrekking en terugvordering en boetes.
Periodieke bijzondere bijstand kan worden verstrekt vanaf de datum waarop de kosten zich voor het eerst voordeden. Als er voorafgaand aan de aanvraag reeds kosten waren kan tot maximaal twee maanden voor de aanvraag worden teruggegaan, waarbij dan wordt gerekend vanaf de eerste van die maand. Hierdoor ontstaat eenzelfde systeem als genoemd in artikel 3 van deze beleidsregels.
Bij het vaststellen van de draagkrachtperiode wordt aangesloten bij de toekenningsperiode. Dit is in de regel een periode van 12 maanden. Hierop bestaan drie uitzonderingen:
klanten met een bijstandsuitkering zijn op grond van artikel 17 van de wet al verplicht om wijzigingen in het inkomen en vermogen door te geven. De draagkracht wordt bij onafgebroken bijstandsafhankelijkheid dan ook eenmalig vastgesteld. Als de klant uitstroomt wordt de draagkracht opnieuw vastgesteld.
Om uitstroom niet te belemmeren is in het derde lid bepaald dat het voor het opnieuw vaststellen van de draagkracht in gevallen als aangegeven bij 1. en 3. is vereist dat de verhoging van het inkomen tenminste 30% van het toepasselijke sociaal minimum is. Hetzelfde percentage geldt overigens voor een verlaging van het inkomen. Indien het vermogen toeneemt tot boven de vrijlatingsgrens wordt het meerdere geacht draagkracht te zijn. Artikel 10 Voor het berekenen van de draagkracht en het in ogenschouw nemen van de componenten wordt aangesloten bij de vrijlatingsbepalingen uit hoofdstuk 3, paragraaf 4 van de wet. In aanvulling daarop worden alle inkomsten van inwonende minderjarige kinderen vrijgelaten en niet alleen de inkomsten uit arbeid. De pensioenvrijlating als bedoeld in artikel 33, lid 5 van de wet wordt daarentegen voor de bijzondere bijstand niet vrijgelaten.
Een Individuele inkomenstoeslag, de Individuele studietoeslag en de waarde van vervoermiddelen tot € 5000 wordt, in navolging van de gang van zaken bij algemene bijstand, uitdrukkelijk vrijgelaten.
Op de aldus berekende draagkracht worden de in lid 6 genoemde componenten in mindering gebracht, uiteraard alleen voor zover hier geen bijzondere bijstand voor is verstrekt.
Bij het berekenen van draagkracht op basis van inkomen wordt uitgegaan van het inkomen inclusief vakantietoeslag, waar de klant redelijkerwijs over kan beschikken. Aflossing van schulden wordt hierop niet in mindering gebracht.
Van het inkomen boven 110% van het toepasselijke sociaal minimum wordt 35% tot de draagkracht gerekend. Door het vrijlaten van een deel van het inkomen wordt tegemoet gekomen aan de kosten die de klant extra heeft als gevolg van het niet in aanmerking kunnen komen voor huurtoeslag, kwijtschelding en andere inkomensondersteunende voorzieningen. Met buitengewone uitgaven in verband met chronische ziekte of handicap wordt geen rekening gehouden, omdat hier op een andere wijze in wordt voorzien. Als een belanghebbende bijzondere bijstand aanvraagt voor algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan (zie voor een uitleg van dit begrip artikel 1, sub l. van deze beleidsregels) dan wordt 100% van het inkomen boven de toepasselijke bijstandsnorm aangemerkt als draagkracht. Ook hier wordt ten aanzien van inkomen uitgegaan van het inkomen inclusief vakantietoeslag, waar de klant redelijkerwijs over kan beschikken, waarbij aflossingen van schulden hierop niet in mindering wordt gebracht. Vermogen dat meer bedraagt dan het vrij te laten bescheiden vermogen wordt voor 100% als draagkracht aangemerkt.
Een overwaarde in een eigen woning (WOZ waarde - hypotheekschuld – extra vrijlating artikel 34, lid 2, sub d van de wet) wordt voor 100% als draagkracht aangemerkt.
Voor overige minima tot de pensioengerechtigde leeftijd wordt de overwaarde in de eigen woning één keer per vijf jaar opnieuw vastgesteld en wordt de draagkracht aan de hand daarvan opnieuw vastgesteld. Altijd, zowel bij aanvraag als bij een nieuwe beoordeling, geldt dat individueel bekeken moet worden of tegeldemaking of verder verzwaring redelijkerwijs tot de mogelijkheden behoort. Op zich is dit geen zogenaamde schrijnende situatie.
Er wordt geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om een drempelbedrag te hanteren.
Het is vanzelfsprekend dat de belanghebbende de bijstand moet gebruiken, waarvoor deze is verstrekt. In veel gevallen wordt al aan deze voorwaarde voldaan, doordat de kosten al zijn gemaakt en de klant dit aantoont bij aanvraag. Als de klant bijstand aanvraagt voordat de kosten zijn gemaakt, dan wordt de besteding van de bijstand achteraf gecontroleerd. Dan wordt de voorwaarde opgelegd om achteraf de nota’s in te leveren. Uit het opleggen van een bestedingsverplichting volgt ook dat wanneer de bijstand voor andere doeleinden wordt gebruikt, de toekenning wordt ingetrokken en er terugvordering plaatsvindt.
Als iemand verwijtbaar door eigen toedoen in bijstandsbehoevende omstandigheden terecht komt dan zijn de bepalingen van de Afstemmings- en fraudeverordening van toepassing. Deze verordening voorziet ook in het in voorkomende gevallen als lening verstrekken van de bijstand als gevolg van verwijtbaar handelen. Tenslotte wordt ten aanzien van dit laatste nog gewezen op het zwaardere aflossingsregiem dat in dat soort situaties geldt.
Een beslissing op een bijzondere bijstandsaanvraag wordt per beschikking medegedeeld. In het geval van een toekenning wordt gemotiveerd opgenomen voor welke kosten de bijstand is toegekend, met daaraan gekoppeld de bestedingsverplichting, welke vorm de bijstand heeft, wat de hoogte van het toegekende bedrag is (hierbij wordt een berekening gevoegd), hoe het besluit tot stand is gekomen, waarbij eventueel wordt verwezen naar het ingewonnen advies en wat de verplichtingen zijn, waaronder de bijstand is toegekend. Door het opnemen van alle elementen waaruit een beschikking moet bestaan, wordt bereikt dat altijd een gemotiveerde beschikking aan de klant wordt toegestuurd. Dit motiveringsvereiste is met name van belang als het gaat om een negatieve beschikking.
De hoofdregel is dat de bijstand wordt uitbetaald aan de hand van een betalingsbewijs. Als het nodig is (bijvoorbeeld omdat de klant het bedrag niet kan voorschieten) kan het bedrag van de bijstand op basis van een offerte of proforma nota rechtstreeks aan de leverancier worden betaald. Artikel 17 en 18 Deze artikelen behoeven geen nadere toelichting.Artikel 19 en 20 Deze artikelen behoeven geen nadere toelichting.