Organisatie | Amsterdam |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam houdende regels omtrent uitvoering huisvestingsverordening (Nadere regels Huisvestingsverordening Amsterdam 2020) |
Citeertitel | Nadere regels Huisvestingsverordening Amsterdam 2020 |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | volkshuisvesting en woningbouw |
Eigen onderwerp |
Geen
Onbekend
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2020 | 09-04-2020 | nieuwe regeling | 15-10-2019 |
Het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam,
gelet op artikelen 2.2.6, vijfde lid, 2.3.7, tweede en negende lid, 2.5.1, derde lid, 2.6.3, derde lid, 2.6.5, tweede en vierde lid, 2.7.3, derde lid, 2.7.6, 3.3.1, derde lid, 3.3.5, vijfde lid, 3.3.7, tweede lid, 3.3.11, zesde lid, 3.3.13, tweede lid, 3.3.15, derde lid, 3.6.1, vijfde lid en 3.6.2, zevende lid Huisvestingsverordening Amsterdam 2020,
gezien de inspraakreacties en de nota van beantwoording van 15 oktober 2019, de adviezen van de dagelijks besturen van de bestuurscommissies van stadsdelen Centrum, Nieuw-West, Noord, Oost, West, Zuid, Zuidoost van 12 juli 2019,
besluit de volgende regeling vast te stellen:
In deze nadere regels wordt beschreven hoe het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam uitvoering geeft aan de bevoegdheid tot het beslissen op een aanvraag om een urgentieverklaring op grond van artikel 2.6.1. van de Huisvestingsverordening (HVV). Paragraaf 6 van de HVV bevat de artikelen die op urgentie betrekking hebben.
Artikel 12 van de Huisvestingswet 2014 vormt de wettelijke grondslag voor de urgentiebepalingen in de HVV. Definities van gehanteerde termen in deze nadere regels zijn gelijk aan de definities daarvan in artikel 1 van de HVV.
Deze nadere regels is opgebouwd in de volgorde van de artikelen van de HVV. De paragrafen bevatten tussen haakjes het onderliggende artikel in de HVV.
1. Bevoegdheid en uitvoering (HVV artikel 2.6.1)
Aanvullend op artikel 2.6.1 HVV waarin is bepaald dat burgermeesters en wethouders bevoegd zijn om te beslissen op een aanvraag geldt dat;
2. Aanvraagprocedure en beoordeling (HVV artikel 2.6.2)
Voor urgentieverlening hanteert de gemeente vijf stappen:
De aanvrager moet alle gevraagde stukken leveren waaronder tenminste;
een ingevuld en ondertekend formulier waarmee de afdeling Wonen, team Indicaties gemachtigd wordt om benodigde gegevens op te vragen waarmee de geldigheid van de aanvraag onderzocht kan worden, bijvoorbeeld bij de behandeld arts, begeleidende instelling, verhuurder van de huidige woning, maatschappelijk werk, politie, of andere hulpinstellingen.
3. Algemene weigeringsgronden (HVV artikel 2.6.5)
Bij alle categorieën van urgentie gelden de weigeringsgronden van de Huisvestingsverordening artikel 2.6.5. Kort verwoord weigert de gemeente de aanvraag als de aanvrager:
De bovengenoemde weigeringsgronden worden hieronder uitgewerkt en worden beoordeeld aan de hand van de volgende voorwaarden en criteria:
Ad a) De aanvrager is geen 18 jaar of ouder, of heeft geen Nederlandse -nationaliteit of vreemdelingenstatus
Ad b) Géén urgent huisvestingsprobleem
Indien zich uitsluitend één of een combinatie van meerdere van de onderstaande problemen voordoet, is er géén urgent huisvestingsprobleem:
Indien de aanvrager een probleem aanvoert dat hierboven niet is genoemd, al dan niet in combinatie met één van de bovengenoemde problemen, kan er alsnog sprake zijn van een urgent huisvestingsprobleem. In dat geval zal worden onderzocht of de problematiek valt onder de criteria van de urgentiecategorieën genoemd in artikel 2.6.6 tot en met 2.6.8 van de HVV. Bijvoorbeeld bij aangevoerde medische problematiek in relatie tot het huisvestingsprobleem.
Ad c) Het huisvestingsprobleem was redelijkerwijs op te lossen of te voorkomen;
Van een dergelijk probleem is in ieder geval sprake als de aanvrager:
Ad d) Het huisvestingsprobleem kon worden voorkomen of kan worden opgelost door gebruik te maken van een voorliggende voorziening;
Met ‘voorliggende voorzieningen’ worden bedoeld:
de publieke voorzieningen op het gebied van zorg, hulp en ondersteuning zoals aanleg van een traplift of andere woningaanpassingen die de gemeente in het kader van de WMO mogelijk maakt, hulp bij het huishouden of vervoersvoorzieningen, wijkverpleging, thuiszorg, maatschappelijk werk, schuldhulpverlening, geestelijke gezondheidszorg of jeugdhulp, of;
Ad e) Het probleem is gevolg van verwijtbaar doen of nalaten van aanvrager of een lid van zijn huishouden, hiervan is in ieder geval sprake:
Ad f) Het probleem kan niet of onvoldoende opgelost worden met verhuizing naar een andere woonruimte, waarmee bedoeld wordt:
Ad g) Minder dan 2 jaar geleden een urgentieverklaring is vervallen of werd ingetrokken;
Waarmee bedoeld wordt dat een weigering volgt als korter dan 2 jaar voorafgaand aan het moment van indienen van de aanvraag een urgentie van de aanvrager of lid van diens huishouden
Ad h) De aanvrager is niet in staat om in zijn bestaan of in de kosten van bewoning van zelfstandige woonruimte te voorzien, waarvan sprake is als de aanvrager
Ad i) De aanvrager woont minder dan twee jaar onafgebroken in de gemeente waar urgentie wordt aangevraagd,
Voor aanvragers met één of meer schoolgaande kinderen die tijdelijk elders wonen wegens relatiebreuk of echtscheiding en voldoen aan de overige criteria geldt de volgende uitzondering: zij kunnen maximaal een half jaar na uitschrijving uit het BPR van Amsterdam alsnog urgentie aanvragen, bovenstaande bindingseis wordt hen in zoverre niet tegengeworpen;
Ad j) Het inkomen is hoger dan de inkomensgrens voor de primaire doelgroep van corporaties of de tijdelijk hogere inkomensgrens voor de 10% doelgroep als bedoeld in artikel 48 van de Woningwet en het Besluit toegelaten instellingen volkshuisvesting 2015, waarbij geldt dat;
Ad k) In de twee jaar voor het moment van aanvraag in een onderkomen woonde welke niet bestemd is voor permanente bewoning krachtens een besluit op grond van de Wet ruimtelijke ordening,
Hiervan is in elk geval sprake als de aanvrager
4. Schulden (HVV artikel 2.6.5 lid 1h)
Aanvragen van personen die niet aantonen dat ze met zekerheid kunnen voorzien in kosten van bewoning worden geweigerd op basis van HVV artikel 2.6.5 lid 1h). Dit betekent dat de aanvrager heeft gezorgd voor een situatie van langdurige financiële stabiliteit. Als er sprake is van schulden gelden de onderstaande voorwaarden:
5. Urgentiecategorie Blijf-groep (HVV artikel 2.6.6 lid 1a)
De aanvraag van urgentie voor mensen die verblijven in een instelling voor tijdelijke opvang van slachtoffers van huiselijk geweld oftewel de Blijf-groep, wordt beoordeeld op basis van de algemene weigeringsgronden, met uitzondering van lid 1i (lokale binding).
Daarnaast moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
6. Urgentiecategorie mantelzorg (HVV artikel 2.6.6 lid 1b)
De aanvraag voor urgentiecategorie mantelzorg wordt beoordeeld op basis van de algemene weigeringsgronden met uitzondering van lid 1i (lokale binding). Daarnaast gelden de volgende voorwaarden:
7. Urgentiecategorie vergunninghouders (HVV artikel 2.6.8 lid 1d)
Vergunninghouders oftewel statushouders komen in aanmerking voor urgentie als:
Vergunninghouders oftewel statushouders aan wie op grond van de voorgaande urgentiegrond een woning is toegewezen die verhuurd wordt met een tijdelijk huurcontract kunnen opnieuw in aanmerking komen voor urgentie als aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
Degenen die op basis van deze voorwaarden urgentie hebben gekregen, krijgen éénmalig een woning aangeboden.
8. Urgentiecategorie uitstroom en omslag maatschappelijke opvang en beschermd wonen (HVV Artikel 2.6.7)
Deze urgentiecategorie is bedoeld voor personen die een woning nodig hebben omdat zij uitstromen uit een instelling voor Maatschappelijke Opvang (MO), Beschermd Wonen (BW) of een psychiatrische instelling in Amsterdam.
Wegens het extramuraliseren van de zorg en uitvoering van het ‘Housing First’ principe, wordt deze urgentie ook toegekend aan personen die op basis van een beschikking ‘zorg met verblijf’ toegang krijgen tot de Maatschappelijke Opvang of Beschermd Wonen maar nog niet voldoen aan de vereisten om uit te stromen naar een huurwoning op eigen naam. De urgentie wordt hierbij onder opschortende voorwaarden verleend, deze constructie heet de ‘Omslagroute’. De zorginstelling draagt de cliënten voor die geschikt worden geacht om zelfstandig in een woning hulpverlening te krijgen. De zorginstelling huurt aanvankelijk de woning zelf en verleent daar de zorg aan de cliënt. De zorginstelling en cliënt ondertekenen een Integraal Traject Plan (ITP) oftewel persoonlijk begeleidingsplan, met daarin op maat gesneden doelen. Zodra de cliënt voldoet aan de gestelde doelen van het hulpverleningstraject en psychisch, sociaal en financieel in staat is om zelfstandig te wonen, wordt deze voorgedragen voor de ‘omklap’ van het huurcontract naar een huurcontract op eigen naam.
Op deze urgentie zijn de algemene weigeringsgronden van artikel 2.6.5, eerste lid, onderdelen a, h en j, van toepassing, wat betekent dat de aanvrager: tenminste 18 jaar moet zijn, legaal in Nederland moet verblijven en geen inkomen mag hebben boven de normen gesteld in HVV, artikel 2.2.2, eerste lid.
De aanvrager dient verder naar verwachting voldoende zelfredzaam te zijn, geen overlast te veroorzaken, en te voldoen aan de eis van regiobinding of de alternatieve criteria.
In beginsel geldt voor een urgentie op grond van HVV, artikel 2.6.7, eerste lid, onderdeel a, de voorwaarde van regiobinding. Dit houdt in dat de aanvrager tenminste twee jaar van de drie jaar voorafgaand aan de opvang (zorg met verblijf) woonachtig moet zijn geweest in de zorgregio Amsterdam en dit dient te worden aangetoond door een inschrijving in de Basisregistratie Personen (BRP).
Bij het verlenen van toegang tot Maatschappelijke Opvang en Beschermd Wonen zijn gemeenten op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) verplicht om een ruimere uitleg van regiobinding te hanteren. Het kan daarom voorkomen dat personen die tot de MO/BW zijn toegelaten en na of tijdens het zorgtraject moeten doorstromen naar een zelfstandige huurwoning, niet voldoen aan de eis van regiobinding in de HVV.
Op grond van HVV artikel 2.6.7, derde lid, kunnen Burgemeester en wethouders in die gevallen de bovengenoemde voorwaarde van regiobinding in de HVV voor urgentie buiten toepassing verklaren.
In die gevallen dient de aanvrager aan te tonen dat hij of zij:
Voorwaarden bij start Omslagroute – toekenning urgentie onder opschortende voorwaarden
Een cliënt van de Maatschappelijke Opvang of Beschermd Wonen kan de urgentie onder opschortende voorwaarden krijgen als deze geschikt geacht wordt het hulpverleningstraject te doorlopen in een zelfstandige woning. Hierbij wordt er vanuit gegaan dat de cliënt geen overlast zal veroorzaken, actief zal meewerken aan de zorg en begeleiding van de zorginstelling en hiervoor de deur zal open doen. Bij toekenning van de urgentie onder opschortende voorwaarden wordt de zorginstelling huurder en de woning wordt in gebruik gegeven aan de cliënt.
Voor toekenning van de urgentie onder opschortende voorwaarden is vereist dat een Integraal Traject Plan (ITP) of persoonlijk begeleidingsplan is opgesteld en dat dit plan is ondertekend door de cliënt en de zorginstelling. Dat plan bevat gepersonaliseerde doelen om het zorgtraject goed te laten verlopen en om te zorgen dat de cliënt cumulatief gaat voldoen aan de algemene criteria voor de urgentie uitstroom. Deze voorwaarden zijn:
Als blijkt dat het ITP of persoonlijk begeleidingsplan niet kan worden volbracht en een herijking van perspectief nodig is kan de urgentie die onder opschortende voorwaarden is verleend worden ingetrokken.
Definitieve urgentieverlening (‘omklap’)
Bij de definitieve urgentieverlening kan het huurcontract op naam van de zorginstelling worden ‘omgeklapt’, oftewel op naam van de cliënt worden gezet. Een besluit tot definitieve urgentieverlening wordt genomen zodra de cliënt de gepersonaliseerde doelen van het Integraal Trajectplan of persoonlijk begeleidingsplan heeft behaald en met het behalen van deze doelen wordt voldaan aan bovengenoemde algemene criteria voor de urgentie uitstroom. Bij een positieve beoordeling eindigt (meestal) het hulpverleningstraject en wordt de voormalige cliënt een zelfstandig wonende huurder.
9. Urgentiecategorie acute noodsituatie (Bij HVV art. 2.6.8, lid 1a)
Deze urgentiecategorie wordt ook de ‘calamiteitenurgentie’ genoemd. Calamiteiten zijn plotselinge gebeurtenissen waar de aanvrager geen invloed op kon uitoefenen en die tot een acuut woonprobleem leiden zoals brand, explosie of verzakking. De aanvraag wordt beoordeeld op basis van de algemene weigeringsgronden uitgezonderd lid 1j (inkomenseis) en dient daarnaast te voldoen aan de volgende voorwaarden:
10. Urgentiecategorie medische of sociale redenen (sociaal/medische urgentie HVV 2.6.8 lid 1b)
De aanvraag van urgentieverklaring op basis van dit artikel wordt beoordeeld op basis van de algemene weigeringsgronden.
12. Aanvullende voorwaarden bij regel 10, lid a II (dreigende dakloosheid met minderjarige kinderen)
12a. Aanvullende voorwaarden bij regel 10, lid a III (inwonend met schoolgaande kinderen)
Artikel 2.6.5 eerste lid onderdeel e van de Huisvestingsverordening Amsterdam 2016, uitgewerkt in paragraaf 3 onder ad e) blijft onverkort van toepassing. Dat wil zeggen dat de urgentie wordt geweigerd als de aanvrager in de gemeente is komen wonen, zonder te zorgen voor adequate woonruimte voor zichzelf en andere leden van zijn of haar huishouden.
13. Aanvullende voorwaarden ernstige bedreiging of geweld
in geval van bedreiging en/of geweld door de ex-partner of huisgenoot moet de aanvrager een beroep gedaan hebben op de hierbij passende voorliggende voorzieningen, te weten inzet van een huisverbod, straatverbod of contactverbod voor de dader, of gebruik van een AWARE-veiligheidsvoorziening door de aanvrager van de urgentie;
In geval van geweld of bedreiging door een ander dan een ex-partner of huisgenoot, dient de aanvrager een verklaring van de politie te overhandigen waaruit blijkt dat de aanvrager uit veiligheidsredenen niet langer in de eigen woning kan verblijven, ook niet na een opgelegd of eventueel op te leggen straatverbod of contactverbod.
14. Aanvullende voorwaarden scheiding en verbroken partnerschap
Indien scheiding of verbroken partnerschap de achterliggende oorzaak is achter de aanvraag van urgentie, gelden de volgende aanvullende voorwaarden:
15. Stadsvernieuwing (HVV artikel 2.6.8 lid 1c)
Degene die woonruimte nodig heeft in verband met de sloop, onderhoud of herstel van de huidige woning kan onder voorwaarden urgentie krijgen. Dit heet een stadsvernieuwingsurgentie. De stadsvernieuwingsurgentie is voor bewoners van een woonruimte van een corporatie nader uitgewerkt in Hoofdstuk 3 en voor bewoners van huurwoningen in particulier eigendom in Hoofdstuk 4.
16. Zoekprofiel (HVV artikel 2.6.3 lid 2)
In het zoekprofiel van de urgentieverklaring wordt rekening gehouden met medische problematiek als dat noodzakelijk is volgens een advies van de GGD-arts. Het zoekprofiel van de urgentieverklaring geeft dan aan dat een laag gelegen woning of een woning bereikbaar met lift noodzakelijk is. Conform artikel 2.4.4 van de HVV sluit het zoekprofiel dan aan op woningen die geschikt zijn voor personen met medische problemen. In Woningnet hebben deze woningen de omschrijving ‘voorrang voor medische urgenten, WMO-verhuiskostenvergoeding, leeftijd 65+’.
17. Directe bemiddeling gezinnen met indicatie voor laag wonen (HVV artikel 2.4.8)
Gezinnen met 2 of meer minderjarige kinderen met een urgentieverklaring, waarbij het zoekprofiel wegens medische noodzaak een laag gelegen woning of woning bereikbaar met lift voorschrijft, kunnen via het aanbodinstrument moeilijk een woning vinden. Voor deze gezinnen wordt op basis van artikel 2.4.8 (directe bemiddeling) de mogelijkheid gegeven om een eenmalig aanbod van een passende woning aan te vragen, op een zelf te kiezen moment gedurende de urgentieperiode (26 weken).
De gezinnen die zelf met voorrang op Woningnet zoeken maar niet slagen in de urgentieperiode van 26 weken, krijgen zo snel als mogelijk doch uiterlijk binnen 3 maanden na afloop van de urgentieperiode een eenmalig aanbod van een passende woning. Na deze aanbieding vervalt de urgentie.
Gezinnen die meervoudige complexe problemen hebben kunnen worden geholpen door de inzet van een MPG-traject. De procesmanager MPG besluit of een gezin bij de Directie Wonen wordt voorgedragen voor urgentie. Daarbij gelden de volgende voorwaarden:
Veroorzakers van extreme (buren)overlast kunnen door een ontruimingsprocedure dakloos worden. Als onderdeel van het gemeentelijk Preventiebeleid kunnen zij onder strikte voorwaarden nog eenmaal (als laatste kans) een andere woning aangeboden krijgen. Het Laatste Kansbeleid wordt uitgevoerd door de GGD en de afdeling Wonen in samenwerking met de Meldpunten Zorg en Overlast, het Leger des Heils en de woningcorporaties. Het Laatste Kansbeleid wordt voornamelijk ingezet voor alleenstaanden en stellen zonder kinderen met psychiatrische en/of verslavingsproblematiek. Hierbij gelden de volgende voorwaarden:
De Amsterdamse treiteraanpak is bedoeld om ernstige woonoverlast aan te pakken. Namens de gemeente Amsterdam nemen de stadsdeelregisseurs het initiatief bij de aanpak van individuele treitersituaties. Er kan worden opgeschaald naar een multidisciplinair interventieteam. Aan daders en of slachtoffers kan een vervangende woning worden aangeboden, daarbij gelden de volgende voorwaarden:
21. Uitstapprogramma prostitutie
De gemeente Amsterdam heeft in 2012 het uitstapprogramma voor prostituees verbeterd, onder meer wat betreft huisvesting. De afdeling Wonen heeft in samenwerking met de GGD en HVO-Querido (P&G292) twee routes naar huisvesting ingesteld voor vrouwen die geen eigen woning hebben: één voor vrouwen met OGGZ-problematiek en één voor vrouwen zonder OGGZ-problematiek. Huisvesting is een voorwaarde voor het bieden van zorg en begeleiding om de zelfstandigheid van de betrokkene te ondersteunen.
De aanmelding van uittredende prostituees wordt gedaan door P&G292 bij de Instroomtafel Volwassenen voor plaatsing in de Maatschappelijke Opvang of in Begeleid Wonen. Verder gelden de volgende voorwaarden:
De aanmelding van uittredende prostituees wordt gedaan door P&G292 bij de Instroomtafel Volwassenen voor tijdelijke plaatsing in één van de drie woningen die HVO-Querido permanent huurt voor de opvang van prostituees die gebruik maken van het uitstapprogramma. Tevens gelden de volgende voorwaarden:
22. Slachtoffers van mensenhandel
Slachtoffers van mensenhandel kunnen een tijdelijke verblijfsvergunning op humanitaire gronden krijgen als ze aangifte doen tegen de mensenhandelaar en meewerken aan het strafrechtelijk onderzoek. Daarbij worden ze eerst in de Maatschappelijke Opvang geplaatst. Vervolgens kunnen ze met voorrang uitstromen naar een woning via het initiatief ‘Doorstroomwoningen’ van de Stadsregio Amsterdam, het Amsterdam Coördinatiepunt Mensenhandel (ACM), HVO-Querido en de gemeente Amsterdam. Daarbij gelden de volgende voorwaarden:
23. Huisvesting na revalidatie
Volwassenen kunnen voorrang krijgen voor een sociale huurwoning in het kader van de ‘verkeerde beddenproblematiek’ (op grond van medische of sociale redenen). Hierbij gaat het om tijdelijk verblijf in een intramurale instelling en de onmogelijkheid om na revalidatie terug te keren naar de eigen woning in Amsterdam. De snelle toewijzing van een andere woning is nodig om een dure intramurale plek vrij te maken.
De instelling geeft bij de afdeling Wonen aan dat er sprake is van de verkeerde beddenproblematiek. Bij deze urgentie gelden de volgende voorwaarden:
24. Ateliers en atelierwoningen via de CAWA
De Commissie Ateliers en (Woon)Werkpanden Amsterdam (CAWA) adviseert het college van Burgemeester en Wethouders over de toewijzing van atelierruimte en atelierwoningen. De commissie beoordeelt voordrachten van kunstenaars voor een atelier of een atelierwoning. Bij dit type woonruimte gelden de volgende voorwaarden:
Deze nadere regels hebben betrekking op paragraaf 5 ‘Experimenten woonruimteverdeling’ in de Huisvestingsverordening Amsterdam 2020. Experimenten hebben hoofdzakelijk betrekking op de woningtoewijzing door woningcorporaties, maar kunnen ook gehouden worden met woningen van andere verhuurders. De manier waarop de toewijzing is georganiseerd vormt de kern van ieder experiment. In een experiment is het, onder voorwaarden toegestaan om, buiten WoningNet om, woningzoekenden in eerste instantie te selecteren op grond van hun motivatie en in tweede instantie op grond van hun inschrijfduur bij WoningNet. De kandidaten moeten voor de toewijzing binnen het experiment voldoen aan de eisen van een huisvestingsvergunning: o.a. legale verblijfsstatus, ouder dan 18 jaar, passend naar inkomen en grootte van het huishouden.
I. Welke experimenten worden onderscheiden
In Amsterdam zijn drie typen experimenten met woningtoewijzing bekend:
Zelfstandige sociale huurwoningen in zorgvastgoed worden toegewezen door de zorginstelling die ook verantwoordelijk is voor het zorgaanbod; aan het huurcontract is de afname van zorg gekoppeld.
Een groep bewoners vormt een wooncoöperatie, wijst via coöptatie woningen van een woningcorporatie toe en beheert een wachtlijst waarvoor woningzoekenden zich kunnen aanmelden; de selectie van kandidaten gebeurt aan de hand van hun motivatie om lid te worden van de wooncoöperatie. De woningcorporatie (verhuurder) is verantwoordelijk voor het beheer van de woningen, verstrekt de huurcontracten en is verantwoordelijk voor het innen van de huur.
Een groep bewoners vormt een wooncoöperatie, wijst via coöptatie woningen van een woningcorporatie toe en beheert een wachtlijst waarvoor woningzoekenden zich kunnen aanmelden; de selectie van kandidaten gebeurt aan de hand van hun motivatie om lid te worden van de wooncoöperatie. Het verschil met het tweede type experiment is dat hier de wooncoöperatie verantwoordelijk is voor het beheer van de woningen, het verstrekken van huurcontracten en het innen van de huur.
1. Het verloop van de aanvraagprocedure
Aanvragen moeten worden opgesteld in samenspraak met de directie Wonen, opdat Wonen het experiment ter beoordeling aan burgemeester en wethouders kan voorleggen. Een goedgekeurd experiment heeft een looptijd van maximaal twee jaar. Na een jaar worden de doelen en de voortgang van het experiment geëvalueerd. De aanvraag van een experiment bevat:
2. Gemeentelijke basisvoorwaarden voor toewijzing via coöptatie door een wooncoöperatie
Experimenten hebben volgens artikel 2.5.1. betrekking op een andere methode van toewijzen dan in de verordening is geregeld, waarbij experimenten een rechtvaardige, doelmatige, evenwichtige en transparante verdeling van woonruimte moeten blijven borgen. Het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam schrijft daarom onderstaande voorwaarden voor:
De wooncoöperatie voldoet aan de regelgeving in de Woningwet en het BTIV 1 . In de statuten worden de doelen van de wooncoöperatie, het coöptatierecht en de voorwaarden waaronder dat recht kan worden toegepast, vastgelegd;
Alle kandidaten voor de toewijzing van een sociale huurwoning door de wooncoöperatie moeten voldoen aan de eisen van een huisvestingsvergunning, die zijn beschreven in de Huisvestingsverordening Amsterdam 2020, o.a. legale verblijfstitel, ouder dan 18 jaar, passend toewijzen naar inkomen en grootte van het huishouden;
Om leegstand te voorkomen is het volgende van toepassing:
als het bepaalde onder g niet van toepassing is, dan draagt de wooncoöperatie een nieuwe huurder voor: via directe bemiddeling (waarbij de kenmerken van de kandidaat aansluiten bij de leden van de wooncoöperatie) of via een advertentie op WoningNet. In de advertentie op WoningNet wordt informatie over de wooncoöperatie en het wooncomplex gegeven;
Een experiment heeft een looptijd van maximaal twee jaar. Na een jaar en na afloop worden de resultaten door de gemeente en de verhuurder getoetst aan de doelen van het experiment en aan de dan geldende Huisvestingsverordening.
Hoofdstuk 3 Stadsvernieuwingsurgentie bij sloop en renovatiecomplexen van woningcorporaties
Deze nadere regels zijn van toepassing bij sloop en renovatie (vernieuwing en verbetering) van woningen van woningcorporaties. Het vaststellen van de peildatum is een besluit van het college van burgemeester en wethouders, de directie Wonen voert uit (mandaat). De directie Wonen toetst de aanvraag van een woningcorporatie voor een peildatum en baseert haar oordeel op het advies van het stadsdeel. Het stadsdeel toetst op haalbaarheid van het plan, haalbaarheid van de planning en of de kaderafspraken zijn gevolgd.
Daarnaast wordt in de afweging meegenomen dat het aantal potentiele stadsvernieuwingsurgenten geen aanleiding geeft tot overschrijding van het maximale aantal stadsvernieuwingsurgenten zoals is afgesproken in de Samenwerkingsafspraken tussen de Amsterdamse Federatie van Woningcorporaties (AFWC), de Federatie van Amsterdamse Huurderskoepels (FAH) en de gemeente Amsterdam (directie Wonen). Door het Platform Herhuisvesting (waarin de corporaties, de FAH en de gemeente zitting hebben) wordt het aantal stadsvernieuwingsurgenten continue gemonitord.
Achtergrond vaststellen peildatum
Huishoudens in complexen die gesloopt of gerenoveerd gaan worden kunnen vooruitlopend op de uitvoering van deze plannen voorrang krijgen als stadsvernieuwingsurgent bij het vinden van een andere woning.
Op grond van artikel 12 van de Huisvestingswet en artikel 2.6.8 van de Huisvestingsverordening Amsterdam 2020 kan de gemeente stadsvernieuwingsurgentie verlenen aan bewoners in aangewezen complexen.
Het aanwijzen van wooncomplexen (het benoemen van alle adressen) die in aanmerking komen voor stadsvernieuwingsurgentie, gebeurt door middel van een gemeentelijk peildatumbesluit.
Met het vaststellen van een peildatum wordt bepaald dat bewoners van een specifiek adres die aan de urgentiecriteria voldoen vanaf een bepaalde datum met voorrang kunnen reageren op sociale huurwoningen in WoningNet.
Voordat deze peildatum wordt afgegeven vindt een zorgvuldige afweging plaats. Daarbij ligt de
focus op het voorkomen van leefbaarheidsproblemen en/of leegstand van huurwoningen vanwege te vroeg gestarte herhuisvesting.
De peildatum gaat over het aanwijzen van complexen die in aanmerking komen voor stadsvernieuwingsurgentie en is nadrukkelijk geen beslissing of beslismoment voor het wel of niet doorgaan van sloop of renovatie. Voorafgaand aan dit peildatumbesluit is er een traject geweest
waarbij de woningcorporatie de mogelijkheden en draagvlak voor haar plannen heeft verkend en afspraken heeft gemaakt met belanghebbenden (huurders, omwonenden, gemeente). Daarbij moet ook rekening gehouden worden met een mogelijke overschrijding van het aantal stadsvernieuwingsurgenten zoals beschreven in de Samenwerkingsafspraken tussen AFWC, FAH en gemeente Amsterdam.
Voor het overleg tussen huurders en corporatie worden de Overlegwet en de Amsterdamse Kaderafspraken gevolgd. Het te volgen proces staat kort samengevat in figuur 1. De peildatum en de daaruit volgende stadsvernieuwingsurgentie wordt afgegeven bij de afronding van de planontwikkelingsfase en voor de start van de uitvoering van de herhuisvesting (realisatiefase).
Figuur 1 Moment peildatum in proces kaderafspraken
In Amsterdam wordt de aanvraag van de peildatum gedaan door de eigenaar van het aangewezen complex. De daadwerkelijke verlening van stadsvernieuwingsurgentie wordt uit naam van Burgemeester en Wethouders uitgevoerd door de betreffende woningcorporatie (mandaat).
Hieronder staan de criteria voor het afgeven van stadsvernieuwingsurgentie aan bewoners en wordt informatie gegeven over de looptijd van de stadsvernieuwingsurgentie. Hoe de aanwijzing van wooncomplexen in zijn werk gaat, wordt in “2 Instructie vaststellen peildatum: stappen en criteria” toegelicht.
2. Toelatingscriteria stadsvernieuwingsurgentie
De algemene regel is dat hoofdhuurders met een huurovereenkomst voor onbepaalde tijd, die hun woning daadwerkelijk en rechtmatig bewonen in aanmerking komen voor stadsvernieuwingsurgentie. In sommige gevallen bestaat hierop als een woning zonder huisvestingsvergunning wordt bewoond een uitzondering, dit staat beschreven in paragraaf 4 hieronder.
Daarnaast gelden aparte regels voor kinderen in een huishouden dat in aanmerking komt voor stadsvernieuwingsurgentie, voor hoofdhuurders van een onzelfstandige woning (paragraaf 3) en voor jongeren met een jongerencontract (paragraaf 5).
Voor alle gevallen geldt dat de volgende bewoners niet voor stadsvernieuwingsurgentie in aanmerking komen:
3. Semi-stadsvernieuwingsurgentie
Kinderen in een huishouden dat in aanmerking komt voor stadsvernieuwingsurgentie en hoofdhuurders van een onzelfstandige woning (zoals pensionbewoners, bewoners van onzelfstandige wooneenheden, bewoners van bedrijfs- en andere gebouwen) kunnen onder voorwaarden alleen in aanmerking komen voor semi-stadsvernieuwingsurgentie. Semi-stadsvernieuwingsurgentie houdt in dat ook zij voorrang krijgen bij het zoeken naar een (zelfstandige) woning in WoningNet, maar geen of beperkt recht hebben op verhuiskostenvergoeding.
De voorwaarden om in aanmerking te komen voor semi-stadsvernieuwingsurgentie zijn voor:
Hoofdhuurders van een onzelfstandige woning: dat de bewoner op de peildatum 18 jaar of ouder is en de woonduur in de woning op de peildatum meer dan 2 jaar is. De hoofdhuurder van de onzelfstandige woning heeft recht op de helft van de wettelijke verhuiskostenvergoeding. In het geval van een friendscontract hebben de bewoners geen recht op een stadsvernieuwingsurgentie voor een sociale huurwoning, ook al geeft de hoogte van het inkomen van de huurders daar wel aanleiding toe. Deze huurders worden bemiddeld naar een andere vrije sectorwoning. Er worden maximaal drie passende woningen aangeboden. Bij renovatie met behoud van huurcontract blijft de huurovereenkomst in stand. In het geval van ingebruikneming van bedrijfs- en andere gebouwen, terwijl de gemeente of corporatie woningbouwplannen daarvoor ontwikkelt, komen de bewoners niet in aanmerking voor vervangende huisvesting.
4. Stadsvernieuwingsurgentie in het geval een woning zonder huisvestingsvergunning wordt bewoond
Bij herhuisvesting ten behoeve van sloop of verbetering kunnen bewoners van zelfstandige
woonruimte betrokken zijn, die niet in het bezit zijn van een huisvestingsvergunning. In die gevallen bewonen zij een woning:
Alleen de situaties onder 1) en 2) komen onder voorwaarden in aanmerking voor stadsvernieuwingsurgentie. Onder 1) gaat het om situaties waarin de bewoner volgens de bij het betrekken geldende Huisvestingsverordening in het bezit moest zijn van een huisvestingsvergunning, maar hier niet over beschikt. Onder 2) vallen bijvoorbeeld woningen in Amsterdam Zuidoost (toegewezen vóór 2009) en woningen die bij toewijzing een huurprijs boven de huurprijsgrens hadden. Dergelijke bewoners komen in aanmerking voor stadsvernieuwingsurgentie onder de voorwaarden dat zij de woning als hoofdverblijf houden en beschikken over een regulier huurcontract voor onbepaalde tijd.
5. Jongeren met een jongerencontract
Vanaf 1 juli 2016 mogen woningcorporaties volgens de wet een jongerencontract aanbieden. Jongeren met een leeftijd van 18 tot en met 27 jaar wordt een jongerencontract aangeboden, wat na vijf jaar kan worden opgezegd door de verhuurder.
Als het jongerencontract afloopt tussen de peildatum en de datum van de start van de werkzaamheden, zijn onderstaande afspraken niet van toepassing en krijgt de huurder geen renovatievoorstel en ook geen vergoeding.
Renovatie in onbewoonde staat zonder behoud van huurcontract (dringend eigen gebruik): bij renovatie zonder behoud van het huurcontract hangt het vervolgcontract af van de leeftijd van de huurder. Het gaat om de leeftijd op het moment van het tekenen van het nieuwe huurcontract:
Bij jongeren tot en met 27 jaar wordt een nieuw jongerencontract afgesloten. De corporatie bemiddelt de huurder naar een andere jongerenwoning, waarbij de termijn van vijf jaar opnieuw ingaat. Het bemiddelen gebeurt wel met behulp van de stadsvernieuwingsstatus, maar de huurder kan niet zelf op WoningNet zoeken naar een andere woning. Er worden maximaal drie passende woningen aangeboden. De huurder krijgt geen stadsvernieuwingsurgentie.
De peildatum wordt in het overleg met het stadsdeel (ambtelijk), na het afsluitende gesprek met de bewonerscommissie en de woningcorporatie over de reactie op het gekwalificeerd advies, door de woningcorporatie aangevraagd bij de directie Wonen door middel van een beargumenteerde aanvraag. De beoogde peildatum wordt zo gekozen dat bewoners minimaal één tot anderhalf jaar de tijd hebben voor het zoeken naar vervangende woonruimte. 2
Vervolgens vraagt de directie Wonen het betreffende stadsdeel om een advies voor het vaststellen van de peildatum.
Het beargumenteerd advies van het stadsdeel wordt binnen 12 weken na de aanvraag schriftelijk verstrekt aan de directie Wonen, de betreffende woningcorporatie en de bewonerscommissie.
Afhankelijk van het oordeel in het advies van het stadsdeel over de peildatum heeft de directie Wonen drie opties.
Indien de directie Wonen het advies niet volledig acht, kan de directie Wonen het stadsdeel verzoeken het advies nader te motiveren. Na een volledig en positief advies van het stadsdeel wordt de peildatum door de directie Wonen vastgesteld door middel van een schriftelijk besluit namens het college van burgemeester en wethouders aan de woningcorporatie. Het stadsdeel, de bewonerscommissie en de woningcorporatie worden tegelijkertijd schriftelijk door de directie Wonen ingelicht.
Na afgifte van de peildatum kan de woningcorporatie overgaan tot het verlenen van stadsvernieuwingsurgenties voor de huurders van de betrokken woningen.
2. Geldigheid, monitoren en beëindigen van stadsvernieuwingsurgentie
De stadsvernieuwingsurgentie gaat in vanaf de peildatum in het peildatumbesluit, de urgentieduur is gekoppeld aan de looptijd van het stadsvernieuwingsproces en heeft een standaard looptijd van anderhalf jaar.
Er kunnen zich na de peildatum onvoorziene omstandigheden voordoen waardoor er redenen zijn om de duur van de stadsvernieuwingsurgentie te verlengen. Om een vinger aan de pols te houden wordt de voortgang van de herhuisvesting in projecten met peildatum continu gemonitord in het Platform Herhuisvesting door de AFWC, de FAH en de directie Wonen. Verlenging van de looptijd van het stadsvernieuwingsproject wordt door de corporatie gemeld bij de directie Wonen twee maanden voor de oorspronkelijk geplande einddatum (datum voor start van de sloop of de renovatie). Indien nodig kan de urgentietermijn, worden verlengd. Dit vindt plaats na overleg met de monitorende partijen en de betrokken woningcorporatie.
Vanwege de lokale kennis van zaken geeft het stadsdeel een advies aan de afdeling Wonen over het wel of niet vaststellen van een peildatum. Op basis van de kennis die het stadsdeel in huis heeft, eerder verkregen informatie uit de evaluatie aan het eind oriëntatiefase, het gesprek naar aanleiding van de reactie op het gekwalificeerd advies en de informatie die verstrekt is door de woningcorporatie 3 brengt het stadsdeel een advies uit.
Het stadsdeel kijkt bij het uitbrengen van het peildatumadvies naar drie criteria: 1) het realisme in de planning, 2) de haalbaarheid van het project en 3) bewonersparticipatie volgens de kaderafspraken. Met als doel te adviseren op de vraag die centraal staat: “Is het aannemelijk dat binnen één tot anderhalf jaar gesloopt of gerenoveerd gaat worden”.
Het woord “aannemelijk” is met opzet gebruikt in de centrale vraagstelling, omdat geadviseerd wordt op basis van de op dat moment beschikbare informatie. Het verleden leert dat ondanks een zorgvuldige voorbereiding gewijzigde omstandigheden voor onvoorziene vertraging in de uitvoering kunnen zorgen. Denk hierbij bijvoorbeeld aan: wijzigingen in het rijksbeleid ten aanzien van de activiteiten of het functioneren van woningcorporaties, economische laagconjunctuur of juridische procedures van belanghebbenden.
In het stadsdeeladvies worden de onderstaande deelvragen per criterium en gemotiveerd beantwoord. Het stadsdeeladvies sluit af met een positieve of negatieve conclusie met betrekking tot de centrale vraagstelling, bijvoorbeeld “ stadsdeel x acht het (niet) aannemelijk dat binnen één tot anderhalf jaar gesloopt/gerenoveerd gaat worden en adviseert voor complex x met de adressen x een/geen peildatum op datum x vast te stellen.”
Is de planning van het project zodanig ingericht dat binnen anderhalf jaar gestart kan worden met de sloop of renovatie? In eerdere stadia heeft de woningcorporatie de haalbaarheid van het project verkend en plannen ontwikkeld. Bij dit criterium wordt nagegaan of de woningcorporatie over kan gaan naar de realisatiefase en na de herhuisvesting kan starten met de daadwerkelijke ingreep. De volgende vragen zijn hierbij aan de orde:
Is de aanleiding voor herhuisvesting een ingrijpende renovatie of sloop van het complex of de woning?
Is er overeenstemming met het stadsdeel dat de plannen van de woningcorporatie aansluiten op het gemeentelijk beleid (woonagenda, gebiedsgerichte aanpak, bestemmingsplan, samenwerkingsafspraken) 4 of is het aannemelijk dat dit binnen anderhalf jaar zo zal zijn?
Is het aannemelijk dat de benodigde vergunningen met betrekking tot bouwen en of slopen binnen anderhalf jaar worden verleend?
Is de interne besluitvorming bij de woningcorporatie voor de uitvoering van de ingreep afgerond? Heeft het bestuur ingestemd met de ingreep door middel van bijvoorbeeld een opdrachtbesluit? Is er sprake van afronding van het projectplan (ontwerp en sociaal plan)?
5. Bewonersparticipatie volgens de kaderafspraken
Participatie door bewoners is belangrijk voor een succesvolle uitvoering van de plannen. Van belang daarbij is dat de woningcorporatie en de bewonerscommissie samenwerken volgens de kaderafspraken. Het participatietraject moet afgerond zijn. Hierbij staat niet de vraag centraal of bewoners en woningcorporatie het eens zijn over de aanpak, maar wel of beide partijen elkaar in de gelegenheid hebben gesteld om overeenstemming te vinden of een geschillentraject af te ronden. Bij dit criterium gaat het over de vraag of de procedure correct is gevolgd en niet over de inhoud of uitkomst.
Bij een complexgewijze aanpak geeft het stadsdeel bij de afgifte van haar advies over de peildatum in relatie tot bewonersparticipatie antwoord op de volgende vragen:
Heeft de bewonerscommissie van het complex gekwalificeerd advies kunnen geven op het sociaal plan (en het ontwerpplan bij renovatie met behoud van huurovereenkomst) zoals vastgelegd in de Overlegwet en volgens de in de kaderafspraken beschreven procedure?
Is de bewonerscommissie in staat gesteld om een (door een externe partij ondersteunde) achterbanraadpleging uit te voeren ter onderbouwing van dit gekwalificeerd advies?
Heeft de woningcorporatie inhoudelijk gereageerd op het gekwalificeerd advies? Indien de woningcorporatie afwijkt van het advies van de bewonerscommissie: heeft de woningcorporatie dit voldoende beargumenteerd en onderbouwd? Wordt deze beargumentering en onderbouwing ondersteund door de bewonerscommissie?
Heeft de bewonerscommissie ingestemd met de aanvraag peildatum of is er een uitspraak over het geschil? Loopt er een zaak bij de geschillencommissie en/of kantonrechter?
De Overlegwet kent formele belangenbehartigende plichten en rechten toe aan de bewonerscommissie. De Amsterdamse partijen hebben afgesproken dat de informatieplicht en het adviesrecht uit de Overlegwet ook geldt bij kleinere renovatieprojecten van 10-25 woningen. Voor complexen met minder dan tien woningen wordt een uitzondering gemaakt. In deze complexen worden de huurders bij de start van een project als groep benaderd.
III. Procedure stadsdeeladvies peildatum
Het stadsdeel (ambtelijk) informeert tijdens het afsluitende gesprek “over de reactie van de woningcorporatie op het gekwalificeerd advies” of de bewonerscommissie instemt met de aanvraag van de peildatum door de woningcorporatie bij de directie Wonen of dat zij een geschil wil voorleggen aan de Geschillencommissie (bijlage 5 kaderafspraken) of de Kantonrechter.
De woningcorporatie vraagt een peildatum aan bij de directie Wonen nadat er instemming is van de bewonerscommissie of er uitspraak is gedaan inzake het geschil, dat gezamenlijk door de Bewonerscommissie en de betreffende woningcorporatie wordt voorgelegd aan de Geschillencommissie ingevolge de kaderafspraken.
Het adviesverzoek door de directie Wonen is het formele startsein voor het opstellen van het stadsdeeladvies voor de aanvraag peildatum. Het stadsdeeladvies wordt ambtelijk voorbereid en gaat langs het Dagelijks Bestuur (DB) en Algemeen Bestuur (AB). Voor de route van de besluitvorming over het advies in het stadsdeel zijn twee varianten:
Bewonerscommissie en woningcorporatie bereiken overeenstemming over de aanvraag peildatum en het DB stemt in met het positieve ambtelijke peildatumadvies. Advies gaat tegelijkertijd naar de directie Wonen, ter kennisname naar het AB en ter informatie naar de Bewonerscommissie en de woningcorporatie.
Bewonerscommissie en woningcorporatie bereiken geen overeenstemming over de aanvraag peildatum (geschil) of het DB adviseert negatief. Peildatumadvies met uitspraak geschil gaat langs DB en AB ter bespreking en instemming. Advies gaat daarna naar de directie Wonen en ter informatie naar de Bewonerscommissie en woningcorporatie. Zie bijlage I voor een processchema van het stadsdeeladvies.
Indien een stadsdeel niet positief of niet binnen de gestelde termijn van 12 weken adviseert over het vaststellen van een peildatum dan kan de woningcorporatie vragen om een ambtelijk overleg tussen de woningcorporatie, het stadsdeel en de directie Wonen. Doel van dit overleg is om tot een toelichting van het stadsdeel en een oplossing te komen. De bewonerscommissie wordt over dit overleg geïnformeerd en kan hierbij op verzoek worden gehoord.
Als dit ambtelijk overleg geen uitkomst biedt dan kan een beslissing over de peildatum niet op uitvoeringsniveau worden genomen. De situatie zal dan worden voorgelegd aan de wethouder Wonen en er zal bestuurlijk overleg met het stadsdeel plaatsvinden over het definitieve besluit voor de peildatum.
Hoofdstuk 4 Stadsvernieuwingsurgentie bij noodzakelijk bouwkundig onderhoud of herstel particulier bezit
Als voorgenomen onderhoud of herstel van woonruimten niet in bewoonde staat kan plaatsvinden, dan is de eigenaar van die woonruimten zelf verantwoordelijk voor het aanbieden van vervangende woonruimte aan de bewoners. In het geval een eigenaar daar niet aan kan voldoen. Dan kan, onder strenge voorwaarden, een beroep worden gedaan op bemiddeling door de gemeente bij de uitplaatsing van de bewoners via het woningaanbod van woningcorporaties. Dit gebeurt door het afgeven van een “stadsvernieuwingsurgentie” aan de bewoners. De gemeente bemiddelt alleen als er een noodzaak is tot verhuizen in verband met dringend noodzakelijk bouwkundig onderhoud of herstel van woonruimten. Daarnaast is vereist dat de bouwkundige ingreep niet in bewoonde staat uitgevoerd kan worden en dat bewoners na uitvoer van de ingreep de keuze hebben om terug te keren. Of de bouwkundige ingreep noodzakelijk is en niet in bewoonde staat kan worden uitgevoerd wordt beoordeeld door de gemeente aan de hand van het landelijke wettelijke minimale niveau voor bestaande bouw uit het Bouwbesluit 5 . Hiervan kan bijvoorbeeld sprake zijn bij een voornemen tot aanschrijven van de gemeente om de fundering te herstellen. Om het beslag op het woningaanbod van woningcorporaties te beperken, komen in principe alleen gebouwen met maximaal 4 woonruimten in aanmerking voor bemiddeling door de gemeente.
Samengevat is dit hoofdstuk van toepassing als er aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
Peildatum: de datum die door het college van burgemeester en wethouders wordt aangemerkt als aanvangsdatum van de herhuisvesting van de bewoners. Het vaststellen van de peildatum is een besluit van het college van burgemeester en wethouders.
1. Verzoek eigenaar aan stadsdeel
De eigenaar (of gemachtigde door de eigenaar) van de woning vraagt de gemeente om te bemiddelen bij de uitplaatsing van de bewoners. De eigenaar dient hiervoor een schriftelijk verzoek in bij het stadsdeel waarin de woning ligt.
4. Voorbereiding bemiddeling en uitplaatsing
De algemene regel is dat hoofdhuurders met een huurovereenkomst voor onbepaalde tijd, die hun woning daadwerkelijk (hoofdverblijf en ingeschreven op het adres in de basisregistratie personen) en rechtmatig bewonen in aanmerking komen voor stadsvernieuwingsurgentie.
Bewoners komen niet in aanmerking voor vervangende huisvesting, als zij:
De directe Wonen stelt een bemiddelingsovereenkomst op tussen de gemeente en de eigenaar. In deze bemiddelingsovereenkomst staan de voorwaarden, verplichtingen en kosten voor rekening van de eigenaar genoemd:
De eigenaar verklaart dat de wettelijke verhuiskostenvergoeding wordt betaald aan de bewoner (€5.993 voor een zelfstandige woning, prijspeil 16 februari 2018). Omdat een bewoner de keuze heeft om terug te keren hoeft de eigenaar alleen 1 keer de verhuiskostenvergoeding te betalen, mits in het huurcontact van de vervangende woonruimte duidelijk vermeld wordt dat het om een tijdelijke of wisselwoning gaat voor de duur van de bouwkundige ingreep.
5. Bemiddeling en uitplaatsing bewoners
Bewoners krijgen maximaal een jaar “stadsvernieuwingsurgentie” met begeleiding van de directie Wonen om in het woningaanbod van woningcorporaties te zoeken naar vervangende woonruimte (via WoningNet of directe bemiddeling). Daarna stopt de bemiddeling en wordt van de eigenaar verwacht dat deze een juridisch procedure opstart.
Hoofdstuk 5 Toewijzing standplaatsen voor woonwagens
De rangorde bedoeld in het eerste lid, is van overeenkomstige toepassing op woonwerklocaties, met dien verstande dat de onder a tot en met g genoemde woningzoekende een bedrijf of beroep moet uitoefenen dat verband houdt met de exploitatie van het circus- of kermisbedrijf en minimaal 70 % van zijn/haar gemiddeld jaarinkomen over de afgelopen drie kalenderjaren binnen het voornoemde bedrijf of beroep heeft vergaard.
Hoofdstuk 6 Voorraadvergunningen
De geluidsoverdracht tussen de woning waar de aanvraag betrekking op heeft en de omliggende woningen heeft een volgens NEN 5077 bepaalde karakteristieke lucht-geluidniveauverschil niet kleiner dan 47 dB en een volgens NEN 5077 bepaalde gewogen contact-geluidniveau niet groter 59 dB. Daarnaast mag de vloerbedekking de geluidsisolatie niet verslechteren.
Voor de omzettingsvergunning voor kamerverhuur en de onttrekkingsvergunning voor B&B gelden de in de hieronder opgenomen tabel vastgelegde quota per wijk.
Hoofdstuk 7 splitsen in appartementsrechten
Burgemeester en wethouders kunnen het vermelde maximum aantal te splitsen huurwoningen in een verdeelbesluit verdelen in vier categorieën. Voor een verdeelbesluit gelden de volgende bepalingen:
Burgemeester en Wethouders kunnen bij een verdeelbesluit bepalen dat zij bepaalde gebieden aanwijzen waar quotum ingezet kan worden, mits dit beleidsmatig onderbouwd wordt. Daarnaast kunnen voor de bestaande quota dan wel voor een deel van dat quotum uitsluitend splitsingsvergunningen worden verleend voor gebouwen in de volgende categorieën:
In verband met de woonruimtevoorraad en de waarborgen dat huurwoningen na de voorgenomen splitsing bestemd blijven voor verhuur ter bewoning (artikel 3.6.1 eerste lid onder d. Huisvestingsverordening) nemen burgemeester en wethouders mee in haar beoordeling mee of:
Burgemeester en wethouders beoordelen bovenstaande vier elementen aan de hand van de volgende aspecten. Is er een Werkovereenkomst, gesloten tussen verhuurder en huurder, is er een klacht is ingediend bij de geschillencommissie gedragscode splitsen en zo ja, wat is de uitspraak van de geschillencommissie en voorts andere relevante aspecten zoals bejegening van de huurders en uitvoering van de werkzaamheden ter verbetering van het gebouw. Al deze aspecten worden meegenomen in de beoordeling van de aanvraag en de daarvoor vereiste belangenafweging voor het al dan niet verlenen van de splitsingsvergunning.
In termen van het Bouwbesluit 2012 (hierna Bouwbesluit) betekent ingrijpende vernieuwbouw het geheel of gedeeltelijk vernieuwen of veranderen van een gebouw met woningen waarop de ontheffingsbevoegdheid van toepassing is, zoals opgenomen in het Bouwbesluit.
Er is sprake van ingrijpende vernieuwbouw, als het gebouw met woningen in overeenstemming is met de voorschriften in de nieuwbouwparagrafen van het Bouwbesluit, met dien verstande dat:
gemotiveerd vrijstelling mag zijn verleend van de voorschriften als gebouwen met woningen naar het oordeel van burgemeester en wethouders door ingrijpende vernieuwbouw afdoende voldoen aan nieuwbouweisen, zoals bedoeld in artikel 3.4.2 vierde lid onder a van de Huisvestingsverordening, indien het gebouw voldoet aan de paragrafen voor nieuwbouw in het Bouwbesluit, met dien verstande dat in de volgende hoofdstukken, afdelingen, paragrafen of artikelen, een specifiek omschreven niveau, dat niet lager mag zijn dan het rechtens verkregen niveau en niet lager mag zijn dan niveau bestaande bouw, voldoende is.
De voorschriften uit hoofdstuk 4, paragrafen nieuwbouw (technische voorschriften uit het oogpunt van bruikbaarheid) gelden niet, als de stedenbouwkundige randvoorwaarden het voldoen aan deze voorschriften in de weg staan en geen gelijkwaardige alternatieve oplossing beschikbaar is. Dit geldt onder andere voor de voorgeschreven buitenruimte en in mindere mate voor de buitenberging;
Aan de nieuwbouweisen van het Bouwbesluit behoeft niet te worden voldaan als de monumentale waarde het niet mogelijk maakt dat een monument aan deze nieuwbouweisen voldoet. De aanvrager dient bij een splitsingsaanvraag specifiek aan te geven, voor welke artikelen van het Bouwbesluit, het gebouw niet aan nieuwbouweisen kan gaan voldoen.
Zolderruimten, bergruimten en dergelijke, welke in een splitsing worden betrokken moeten het hetzelfde indexnummer hebben als de woning, waartoe de bijbehorende ruimte behoort. Deze eis wordt gesteld om te voorkomen dat de geschiktheid van de woning zou kunnen worden verminderd door afzonderlijke vervreemding van de zolderruimte of andere ruimte.
Ook anderszins mag het gebruik van de zolder- of bergruimte ten behoeve van de bijbehorende woning niet in de akte van splitsing (of een aanvullende akte) worden ingeperkt. Slechts in uitzonderlijke gevallen, ter beoordeling van burgemeester en wethouders, kan van het hiervoor bedoelde voorschrift van hetzelfde indexnummer worden afgeweken.
Het minimale kwaliteitsniveau waaraan woningen en gebouwen met woningen van vóór 1940 na splitsing in appartementsrechten moeten voldoen, komt overeen met hetgeen is bepaald in het Bouwbesluit 2012 voor bestaande bouw. Op enkele onderdelen zijn kwaliteitseisen overeengekomen, die boven het niveau Bouwbesluit bestaande bouw 2012 uitgaan. Dit betreft hierna genoemde leden 1 tot en met 7. In lid 8 is verwezen naar bepaalde kwaliteitseisen voor geluidswering die al vanuit het Bouwbesluit op nieuwbouwniveau zijn vereist.
De aanwezige voorziening voor elektriciteit dient veilig in gebruik te zijn. De elektrische installatie dient door middel van een keuringsrapport te zijn goedgekeurd door een erkend installatiebedrijf, dat is aangesloten bij een vakorganisatie. In het keuringsrapport dient te staan dat de installatie voldoet aan de eisen van NEN 1010. De adressen die zijn gekeurd, moeten duidelijk staan vermeld met de huisnummers en keuringsdatum. Het keuringsrapport moet gewaarmerkt en ondertekend zijn.
De aanwezige voorziening voor gas dient veilig in gebruik te zijn. De installatie dient door middel van een keuringsrapport te zijn goedgekeurd door een erkend installatiebedrijf, dat is aangesloten bij een vakorganisatie. In het keuringsrapport dient te staan dat de installatie voldoet aan de eisen van NEN 1078. De adressen die zijn gekeurd, moeten duidelijk staan vermeld met de huisnummers en keuringsdatum. Het keuringsrapport moet gewaarmerkt en ondertekend zijn.
Voor de fundering is kwaliteitsklasse II vereist, dat wil zeggen dat aannemelijk is dat de fundering binnen 25 jaar geen voorzieningen behoeft.
Loden waterleidingen in de woning worden buiten gebruik gesteld.
Een bestaand bouwwerk is zodanig dat het binnendringen van ratten en muizen wordt tegengegaan.
Bouwbesluit paragraaf 2.2.2 (bestaande bouw) is van toepassing met dien verstande dat de brandwerendheid met betrekking tot bezwijken van de bouwconstructie, indien een vloer van een verblijfsgebied hoger ligt dan 7 meter en niet hoger dan 13 meter boven meetniveau, ook 60 minuten moet zijn.
Burgemeester en wethouders kunnen aanvullende eisen stellen, op de in eerste tot en met het achtste lid genoemde eisen, indien de aanvraag betrekking heeft op een gebouw met woningen in de categorie ‘complexgewijze aanpak’.
Hoofdstuk 8 Tijdelijke verhuur
De Leegstandwet weegt het verhuurderbelang af tegen het privaatrechtelijke belang van huurbescherming. Gedurende de looptijd van de vergunning zijn op de overeenkomsten van huur en verhuur de bepalingen van de Huisvestingsverordening en de artikelen 206 lid 3, 232, 242, 269 lid 1 en 2, 270, 271 leden 4 tot en met 8, 272 tot en met 277, 278 leden 1 en 2 en 281 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek niet van toepassing.
In deze nadere regels worden aangegeven in welke gevallen een vergunning zal worden verleend en op welke gronden een aanvraag zal worden afgewezen. Tevens worden de gronden waarop een vergunning kan worden ingetrokken nader omschreven.
eigenaar-bewoner: eigenaar die gedurende een tijdvak van tenminste twaalf maanden voorafgaand aan het tijdstip waarop de woning laatstelijk geheel is komen leeg te staan of, indien die woning in haar geheel binnen een tijdvak van twaalf maanden voorafgaand aan dat tijdstip voor bewoning gereed is gekomen, gedurende het overblijvende gedeelte van het Laatstgenoemd tijdvak, onafgebroken geheel of grotendeels door de eigenaar bewoond is geweest, hetzij gedurende een tijdvak van tien jaren voorafgaand aan het tijdstip waarop de vergunning is aangevraagd, niet langer dan gedurende een al dan niet aaneengesloten tijdvak van drie jaren geheel of grotendeels als woonruimte verhuurd is geweest;
Een vergunning voor tijdelijke verhuur wordt slechts verstrekt indien:
de woning of voor bewoning in aanmerking komende ruimte in een gebouw op de ingangsdatum van de vergunning leeg zal staan. Hiervan is in de regel sprake ingeval van een huuropzegging. Indien op de woning na het vertrek van de rechtmatige bewoners inwoners achterblijven of sprake is van clandestiene bewoning wordt de woning of voor bewoning in aanmerking komende ruimte in een gebouw eveneens geacht leeg te staan.
De vergunning wordt verstrekt aan de eigenaar en is gebonden aan de woning of de woonruimte in het gebouw. Voor een woning of woonruimte in een gebouw wordt slechts eenmaal een vergunning verstrekt, tenzij tussen de aanvraag en de laatste geldigheidsdag van een voorgaande vergunning een termijn van tenminste vijf jaar ligt. De woning moet in die periode wel regulier verhuurd zijn geweest. Van de vergunningverlening of de weigering ervan wordt geen mededeling gedaan aan (eventuele) bewoners van de woning, waarvoor de vergunning is afgegeven, noch aan overige bewoners van het pand waarin de woning gelegen is.
Gedurende de looptijd van de vergunning kan de eigenaar de woning of voor bewoning in aanmerking komende ruimte in een gebouw tijdelijk verhuren aan één of meer tijdelijke huurders.
De vergunning wordt alleen verleend als van de eigenaar in redelijkheid niet kan worden gevergd dat hij het gebouw of de woning op een andere wijze dan door het aangaan van een of meer huurovereenkomsten als bedoeld in de Leegstandwet, dienstbaar maakt aan de volkshuisvesting. Burgemeester en Wethouders kunnen aan een vergunning geen andere dan de wettelijke eisen verbinden.
Voor leegstaande woonruimte in een gebouw met een bestemming groepsgewijze huisvesting wordt een vergunning verleend voor een periode van twee jaar. Deze kan daarna worden verlengd met één jaar tot de maximale periode van tien jaar is bereikt. Wanneer voor het gebruik als woonruimte een tijdelijke ontheffing van het bestemmingsplan is verleend, dan wordt de vergunning voor tijdelijke verhuur voor dezelfde duur ineens verleend (met een maximum van tien jaar). Deze vergunning kan niet worden verlengd. Indien al vóór 1 juli 2013 een vergunning is verstrekt kan deze worden verlengd met een periode van één jaar totdat de maximale termijn van tien jaar is bereikt.
De eigenaar dient een verkoopopdracht hebben verstrekt aan een makelaar en deze te overleggen óf, indien hij de woning zelf verkoopt, een recent (<3 maanden) taxatierapport te overleggen waaruit de vrije verkoopwaarde blijkt.
Er worden door Burgemeester en Wethouders geen beperkingen op de vergunning vermeld over de maximale prijs waarvoor de woning tijdelijk mag worden verhuurd als het gaat om de verkoop van een woning door de eigenaar-bewoner of om een woning die nimmer bewoond is geweest.
Vergunningverlening vindt plaats voor de maximale periode van vijf jaar en kan niet worden verlengd. Indien al voor 1 juli 2013 een vergunning is verstrekt wordt deze geacht te zijn verstrekt voor een periode van vijf jaar. In de nog lopende vergunningen voor koopwoningen die vóór 1 juli 2013 zijn verleend, blijft de (eventuele) maximale huurprijs staan tijdens de rest van de vergunning. Dit is geregeld in het overgangsrecht. Een verhuurder (= eigenaar-bewoner) met een vergunning voor een koopwoning van vóór 1 juli 2013 kan dus niet het huurcontract opzeggen en vervolgens een nieuw huurcontract afsluiten waarin een (veel) hogere huur is afgesproken.
Vooraf dient aannemelijk te zijn of aannemelijk gemaakt te worden dat de woonruimte binnen afzienbare tijd (binnen twee jaar) leeg moet worden opgeleverd ten behoeve van de uitvoering van sloop of vernieuwbouw. Van vernieuwbouw is sprake als woningverbetering redelijkerwijs niet in bewoonde staat kan worden uitgevoerd. De eigenaar dient een haalbaarheidsonderzoek te overleggen, waaruit blijkt wat de inhoud van het plan is en een planning, waaruit blijkt wanneer de uitvoering kan starten.
Indien onvoldoende aannemelijk kan worden gemaakt dat een plan binnen twee jaar kan worden uitgevoerd, zal de aanvraag worden afgewezen. In geval van twijfel zal steeds het stadsdeel, waarin de woning of het gebouw gelegen is, om advies worden gevraagd. Indien het stadsdeel negatief adviseert zal de aanvraag eveneens worden afgewezen.
Een vergunning wordt verleend voor een periode van maximaal twee jaar en kan verlengd worden met een periode van maximaal een jaar zolang de maximale periode van zeven jaar niet wordt overschreden. De huurprijs voor woningen die tijdelijk verhuurd wordt door Burgemeester en Wethouders vastgesteld op een bedrag van 80% van de maximaal toegestane huur op basis van de Uitvoeringswet Huurprijzen Woonruimte.
Per 1 juli 2016 mag ook een huurwoning bijvoorbeeld van een woningcorporatie die bestemd is om verkocht te worden, tijdelijk worden verhuurd. De vergunning wordt verleend voor ten hoogste twee jaren. Op verzoek van de eigenaar kunnen burgemeester en wethouders deze duur telkens met ten hoogste een jaar verlengen, met dien verstande dat de gehele duur van de vergunning vijf jaren kan bedragen. Verder geldt hier de huurprijsbescherming zoals die ook voor de categorieën woonruimte in een gebouw en woonruimte in een voor sloop of renovatie bestemde huurwoningen geldt. Dat wil zeggen dat in al deze gevallen in de vergunning een maximale huurprijs wordt opgenomen, gebaseerd op het woningwaarderingsstelsel. Voor de huurwoningen in afwachting van verkoop wordt daarnaast een kortere minimum verhuurduur geregeld: drie maanden in plaats van zes maanden en een kortere opzeggingstermijn: twee maanden in plaats van drie maanden.
In een overspannen koopwoningenmarkt zal het niet zo vaak voorkomen dat een te koop staande huurwoning langdurig leegstaat. Soms moeten echter (hoge) kosten gemaakt worden om een huurwoning «verkoopklaar» te maken, bijvoorbeeld door het kadastraal splitsen van panden. Het ligt dan niet voor de hand om de woning, wanneer deze niet meteen verkocht wordt, weer regulier te gaan verhuren.
De vergunning kan gedurende de looptijd van de vergunning worden ingetrokken nadat is komen vast te staan dat de vergunning verleend is op oneigenlijke gronden, onder verstrekking van op het moment van de aanvraag feitelijk onjuiste informatie of als is komen vast te staan dat het oorspronkelijke doel waarvoor de vergunning werd verstrekt niet meer aanwezig is of niet meer binnen de aanvankelijk vastgestelde termijn kan worden gehaald.
Bij het intrekken van een vergunning op basis van gewijzigde omstandigheden houden Burgemeester en Wethouders een termijn van 3 maanden aan, ingaande op de eerste dag van de maand, volgend op de datum van de beschikking waarmee de vergunning wordt ingetrokken.
Gedurende de looptijd van de vergunning kan de eigenaar de woonruimte tijdelijk verhuren door het aangaan van tijdelijke overeenkomsten van huur en verhuur. Er gelden geen normen voor woningbezetting of inkomensnormen voor de tijdelijke huurders. De Afdeling Wonen hoeft niet in kennis gesteld te worden van de gegevens van de tijdelijke huurders. In de betreffende tijdelijke huurcontracten dient steeds het nummer van de vergunning, de periode waarvoor deze is afgegeven en de door Burgemeester en wethouders vastgestelde huur te worden vermeld.
Indien Burgemeester en Wethouders een maximale huur vaststellen wordt deze vermeld in de vergunning. Aan de bepaling van een dergelijke maximale huur liggen de in de Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte gegeven regels ten grondslag (het puntenstelsel).
De beoordeling van de maximaal redelijke huur vindt plaats op basis van gegevens die reeds bekend zijn bij de Afdeling Wonen of aan de hand van beschikbare gegevens kan worden herberekend. Indien de door de eigenaar gevraagde huur afwijkt van de bekende of herberekende huur kan deze worden vastgesteld door een onderzoek van de Buitendienst van de Afdeling Wonen. De eigenaar kan ook voorstellen voor een lager bedrag verhuren. Dan komt dat lagere bedrag in de vergunning te staan.
Aanvragen en aanvragen voor verlenging dienen per afzonderlijk te verhuren woning of gebouw te worden aangevraagd. De aanvrager kan daar het formulier, dat verkrijgbaar is bij de Afdeling Wonen voor gebruiken. De aanvraag dient volledig ingevuld en ondertekend te zijn en vergezeld te zijn van de gevraagde bijlagen. Aanvragen dienen vóór aanvang van de ingangsdatum van de periode van tijdelijke verhuur te worden ingediend. Aanvragen van verlenging van een vergunning dienen aangevraagd te worden voor de datum waarop de geldigheidsduur van de vergunning verloopt.
Het in gebruik geven en nemen van vergunningplichtige woonruimte zonder in bezit te zijn van een huisvestingsvergunning is verboden. Toch kunnen zich situaties voordoen waarbij een hoofdbewoner tijdelijk geen gebruik kan maken van de woonruimte en het uit doelmatigheidsoverwegingen niet zinvol is te eisen dat de woonruimte gedurende de afwezigheid niet in gebruik gegeven wordt.
Onder huisbewaring wordt verstaan het in gebruik geven en nemen van een woning bij tijdelijke afwezigheid van de hoofdbewoner, niet zijnde een vorm van toeristische verhuur. Indien een hoofdbewoner om hieronder vermelde redenen gedurende 2 jaar of korter geen gebruik maakt van de woning, kan de hoofdbewoner bij de verhuurder een verzoek indienen tot huisbewaring. Voor het tijdelijk in gebruik geven van woonruimte aan derden tijdens normale vakantieperiodes (korter dan 2 maanden) is wat betreft de afdeling Wonen geen toestemming nodig.
Door toe te staan dat woonruimte bij tijdelijke maar betrekkelijk langdurige afwezigheid van de hoofdbewoner door een huisbewaarder wordt bewoond, wordt onnodige leegstand voorkomen.
Huisbewaring hoeft niet te worden aangevraagd voor niet-vergunningplichtige woonruimte.
Huisbewaring wordt alleen toegestaan indien de hoofdbewoner aantoonbaar of aannemelijk:
Huisbewaring wordt door middel van een formulier bij de directie Wonen of bij de woningcorporaties aangevraagd. Het formulier moet door de aanvrager en de verhuurder worden ondertekend, waaruit tevens blijkt dat de verhuurder geen bezwaar heeft. Bijgevoegd moet zijn (een kopie van):
Een aanvraag voor huisbewaring wordt niet in behandeling genomen als:
Aanvragen voor huisbewaring voor woningen van de woningcorporaties worden door de corporatie zelf afgehandeld. Een aanvraag voor een woning van een particuliere eigenaar waarvoor een huisvestingsvergunning is vereist wordt afgehandeld door de directie Wonen. De directie Wonen verwerkt de aanvraag en geeft binnen veertien dagen nadat de aanvraag is ontvangen uitsluitsel over het verlenen van toestemming aan de eigenaar/verhuurder en aan de in bewaring gever.
Met huisbewaring wordt niet ingestemd als:
Huisbewaring eindigt op het moment dat de periode van huisbewaring is verlopen, dan wel eerder als gebleken is dat de inbewaringgever definitief niet meer terugkeert op de woning door definitieve vestiging elders in Nederland, definitieve vestiging in het buitenland, definitieve beëindiging van de mantelzorg of door overlijden.
Huisbewaring eindigt in geval van (proef-)samenwonen ook door in het huwelijk treden of het aangaan van een geregistreerd partnerschap.
Voor de huisbewaarder zijn geen normen voor woningbezetting of inkomenseisen van toepassing. Gedurende de periode van huisbewaring blijft de eventuele inschrijfduur bij WoningNet van de inbewaringgever en van de huisbewaarder gehandhaafd.
De eigenaar/verhuurder kan bij het toestaan van huisbewaring, van de hoofdbewoner een gedateerde schriftelijke huuropzegging verlangen. Hierdoor is het voor de verhuurder mogelijk tot ontruiming over te gaan indien de oorspronkelijke hoofdbewoner niet terugkeert. Zolang de totale periode van 2 jaar niet wordt overschreden, kan verlenging van huisbewaring worden aangevraagd, maar in geval samenwoning en remigratie wordt huisbewaring slechts toegestaan voor een periode van maximaal één jaar.
Als een woningcorporatie een peildatum wil laten vaststellen die korter dan één jaar, of langer dan anderhalf jaar voor de sloop- of renovatiedatum ligt, dan dient zij dit te motiveren bij de afdeling Wonen. De reden voor korter dan één jaar is dat er voldoende tijd resteert voor de herhuisvesting van bewoners.