Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Utrecht

Verordening rechtspositie raads- en commissieleden gemeente Utrecht 2019

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieUtrecht
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingVerordening rechtspositie raads- en commissieleden gemeente Utrecht 2019
CiteertitelVerordening rechtspositie raads- en commissieleden gemeente Utrecht 2019
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpbestuur en recht
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. artikel 95 van de Gemeentewet
  2. artikel 96 van de Gemeentewet
  3. artikel 97 van de Gemeentewet
  4. artikel 98 van de Gemeentewet
  5. artikel 99 van de Gemeentewet
  6. artikel 3.1.3 van het Rechtspositiebesluit decentrale politieke ambtsdragers
  7. artikel 3.1.9 van het Rechtspositiebesluit decentrale politieke ambtsdragers
  8. artikel 3.3.2 van het Rechtspositiebesluit decentrale politieke ambtsdragers
  9. artikel 3.3.3, tweede lid, van het Rechtspositiebesluit decentrale politieke ambtsdragers
  10. artikel 3.3.8 van het Rechtspositiebesluit decentrale politieke ambtsdragers
Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

28-12-2019Vervangende regeling

19-12-2019

gmb-2019-319139

Tekst van de regeling

Intitulé

Verordening rechtspositie raads- en commissieleden gemeente Utrecht 2019

De raad van de gemeente Utrecht,

 

gelet op de artikelen 95, eerste en tweede lid, 96, eerste en tweede lid, en 97 (reizen buiten gemeente), 98 en 99 Gemeentewet, en de artikelen 3.1.3 (toelage onderzoekscommissie), 3.1.9 eerste lid (verzekering), 3.3.2 (ICT). 3.3.3 tweede lid (scholing) en 3.3.8 (eindheffingsbestanddelen) van het Rechtspositiebesluit decentrale politieke ambtsdragers;

BESLUIT

 

vast te stellen de volgende

 

Verordening rechtspositie raads- en commissieleden gemeente Utrecht 2019.

 

 

Artikel 1 Definitiebepalingen

 

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    commissielid: lid van een commissie als bedoeld in de artikelen 82, 83 en 84 van de Gemeentewet, dat niet tevens raadslid is of ambtenaar en die als zodanig tot lid van een commissie is benoemd.

  • b.

    DB presidium: het dagelijks bestuur van het Presidium als bedoeld in het Reglement van orde voor vergaderingen en andere werkzaamheden van de Gemeenteraad van de gemeente Utrecht.

  • c.

    griffier: de griffier, bedoeld in artikel 107 van de Gemeentewet.

  • d.

    raadslid: lid van de gemeenteraad.

 

 

Artikel 2 Toelage raadslid onderzoekscommissie

 

Een raadslid dat lid is van een onderzoekscommissie als bedoeld in artikel 155a lid 3 van de Gemeentewet wordt voor de duur van de activiteiten van die commissie ten laste van de gemeente een toelage toegekend van € 1,00 per maand.

 

 

Artikel 3 Reis- en verblijfkosten raads- en commissieleden voor reizen buiten de gemeente

 

  • 1.

    Aan raadsleden worden de ten behoeve van de gemeente gemaakte reis- en verblijfkosten in verband met reizen buiten het grondgebied van de gemeente, ter uitvoering van een beslissing van het gemeentebestuur, een gemeentelijke commissie of het dagelijks bestuur daarvan, vergoed.

  • 2.

    Aan commissieleden worden de reis- en verblijfkosten voor het bijwonen van de vergaderingen van de commissie buiten het grondgebied van de gemeente vergoed.

  • 3.

    De vergoeding als bedoeld in het eerste en tweede lid is:

    • a.

      voor wat betreft de verblijfkosten gelijk aan de noodzakelijke en redelijkerwijs gemaakte werkelijke verblijfkosten;

    • b.

      voor wat het gebruik van een eigen auto het maximumbedrag dat door een werkgever aan een werknemer per afgelegde kilometer onbelast kan worden verstrekt;

    • c.

      voor wat betreft de kosten van openbaar vervoer en van een taxi: een volledige vergoeding van de in redelijkheid gemaakte noodzakelijke reiskosten.

  • 4.

    De reiskosten worden voor ten hoogste één vergadering per dag vergoed.

  • 5.

    Voor reizen buiten het grondgebied van de gemeente als bedoeld in lid 1 en lid 2 van onderhavige bepaling worden bij gebruik van eigen auto tevens de parkeer-, veer- en tolkosten vergoed.

  • 6.

    Boetes en naheffingsaanslagen voor parkeren worden niet vergoed.

  • 7.

    Als een raadslid of commissielid een tijdelijke functionele beperking heeft, kan voor reizen als bedoeld in het eerste en tweede lid, een voor de beperking geschikte vervoersvoorziening worden vergoed of ter beschikking gesteld.

  • 8.

    De reis- en verblijfkosten worden alleen vergoed als deze worden gedeclareerd overeenkomstig de bepalingen in deze verordening.

 

 

Artikel 4 Buitenlandse excursie of dienstreis

 

  • 1.

    Het DB presidium kan een delegatie uit de gemeenteraad of een raadscommissie toestemming verlenen voor een excursie of dienstreis naar het buitenland als deze door of vanwege de gemeente wordt georganiseerd. De gemeenteraad kan aan de toestemming voorwaarden verbinden.

  • 2.

    De in redelijkheid gemaakte werkelijke reis- en verblijfkosten komen voor rekening van de gemeente (rechtstreekse facturering dan wel declaratie).

  • 3.

    Excursies of dienstreizen tot 750 kilometer worden per (snelle) trein afgelegd, waarbij het DB presidium de bevoegdheid heeft (in incidentele gevallen) te besluiten hiervan af te wijken, bijvoorbeeld vanwege reisduur. Bij afstanden groter dan 750 kilometer wordt de CO2-uitstoot van vluchten standaard gecompenseerd.

 

 

Artikel 5 Nadere regels niet-partijpolitiek georiënteerde scholing raads- en commissieleden

 

  • 1.

    Een raads- of commissielid dat wil deelnemen aan een niet-partijpolitiek georiënteerd(e) cursus, congres, seminar of symposium in verband met de vervulling van zijn functie als bedoeld in artikel 3.3.3 Rechtsbesluit decentrale politieke ambtsdragers, dat niet door of namens de gemeente wordt aangeboden of verzorgd, dient daartoe vooraf een gemotiveerde aanvraag in bij de griffier.

  • 2.

    De aanvraag gaat vergezeld van stukken met inhoudelijke informatie en een kostenspecificatie.

  • 3.

    Het DB presidium beslist op de aanvraag op basis van de overlegde stukken.

  • 4.

    De kosten komen voor rekening van de gemeente als het DB presidium heeft geoordeeld dat deelname van algemeen belang is in verband met de vervulling van het raads- of commissielidmaatschap en het niet-partijpolitieke scholing betreft.

 

 

Artikel 6 Verzekering raadsleden voor arbeidsongeschiktheid, ouderdom en overlijden.

 

  • 1.

    Een raadslid wordt eenmaal per jaar een bedrag toegekend ter hoogte van het bedrag van de vergoeding voor de werkzaamheden voor één maand, bedoeld in artikel 3.1.1. eerste lid Rechtspositiebesluit decentrale politieke ambtsdragers, waarmee het raadslid voorzieningen kan treffen ter zake van arbeidsongeschiktheid, ouderdom en overlijden.

  • 2.

    Het eerste lid is niet van toepassing op een raadslid dat is benoemd in een plaats die is open gevallen als gevolg van tijdelijk ontslag van een raadslid wegens zwangerschap en bevalling of ziekte, op grond van artikel X12 van de Kieswet.

 

 

Artikel 7 Informatie- en communicatievoorzieningen raads- en commissieleden

 

  • 1.

    Een raads-of commissielid tekent een gebruiksovereenkomst wanneer hem ten laste van de gemeente voor de duur van de uitoefening van zijn functie informatie- en communicatievoorzieningen ter beschikking worden gesteld bedoeld in artikel 3.3.2 rechtspositiebesluit decentrale politieke ambtsdragers.

  • 2.

    Een raads- of commissielid levert na beëindiging van zijn functie de ter beschikking gestelde informatie- en communicatievoorzieningen in bij de gemeente.

 

 

Artikel 8 Aanwijzing als eindheffingsbestanddeel (Werkkostenregeling)

 

  • 1.

    Als eindheffingsbestanddeel als bedoeld in artikel 31, eerste lid, onderdeel f van de Wet op de loonbelasting 1964 worden aangewezen de vergoedingen, tegemoetkomingen en verstrekkingen als bedoeld in artikel 3.3.8 van het Rechtspositiebesluit decentrale politieke ambtsdragers.

  • 2.

    Als eindheffingsbestanddeel als bedoeld in artikel 31, eerste lid, onderdeel f, van de Wet op de loonbelasting 1964 worden verder aangewezen vergoedingen, tegemoetkomingen en verstrekkingen genoemd in deze verordening, voor zover deze worden gerekend tot een vergoeding, tegemoetkoming of verstrekking als bedoeld in artikel 31a, tweede lid, onderdelen a tot en met h, van de Wet op de loonbelasting 1964.

 

 

Artikel 9 Betaling vaste vergoedingen, betaling en declaratie van onkosten

 

  • 1.

    Tenzij het Rechtspositiebesluit decentrale politieke ambtsdragers of de Rechtspositieregeling centrale politieke ambtsdragers anders bepalen, vindt de betaling van kosten die op grond van deze verordening voor vergoeding of tegemoetkoming in aanmerking komen plaats door:

    • a.

      betaling uit gemeentelijke middelen, op basis van een rechtstreekse aan de gemeente toegezonden factuur volgens de daarvoor vastgestelde administratieve procedure, of

    • b.

      betaling vooruit uit eigen middelen en digitale declaratie via de daarvoor vastgestelde administratieve procedure.

  • 2.

    De griffier legt een register aan van de gedeclareerde kosten als bedoeld in artikel 3 en artikel 4 van onderhavige verordening alsmede van de kosten als bedoeld in artikel 3.1.7. Rechtspositiebesluit decentrale politieke ambtsdragers jo. artikel 3.1 Regeling rechtspositie decentrale politieke ambtsdragers. Dit register is openbaar en via het internet beschikbaar.

 

 

Artikel 10 Intrekking oude regeling

 

De Verordening rechtspositie wethouders, raads- en commissieleden 2018 (Gemeenteblad 2018, nummer 165905) wordt ingetrokken.

 

 

Artikel 11 Inwerkingtreding

 

Deze verordening treedt in werking met ingang van de dag na de datum van bekendmaking.

 

 

Artikel 12 Citeertitel

 

Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening rechtspositie raads- en commissieleden gemeente Utrecht 2019

 

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad, gehouden op 19 november 2019.

De griffier, De burgemeester,

Mr M. van Hall Mr. J.H.C. van Zanen

TOELICHTING

 

bij Verordening rechtspositie raad- en commissieleden gemeente Utrecht 2019

 

 

ALGEMEEN DEEL

Wettelijke regelingen

In de wet en nadere regelgeving zijn alle van belang zijnde onderwerpen geregeld betreffende de rechtspositie van gemeentelijke politieke ambtsdragers. In de Gemeentewet is aangegeven dat de nadere invulling van de rechtspositie van raads- en commissieleden alsmede de financiële voorzieningen moet worden geregeld bij of krachtens de wet (AMvB en ministeriële regeling). Deze nader regeling is vastgelegd in het Rechtspositiebesluit decentrale politieke ambtsdragers. In de Rechtspositieregeling decentrale politieke ambtsdragers zijn de (onkosten)vergoedingen nader uitgewerkt.

Hoofdlijnen gemeentelijke verordening

In deze verordening zijn alleen bepalingen opgenomen inzake de rechtspositie van raadsleden en leden van gemeentelijke commissies voor zover die niet dwingend geregeld zijn in hogere wet- en regelgeving. De grondslag hiervoor is te vinden in de Gemeentewet en het Rechtspositiebesluit decentrale politieke ambtsdragers en de Rechtspositieregeling decentrale politieke ambtsdragers. Bij de laatste moderniserings- en harmoniseringsoperatie (Staatsblad 15 oktober 2018), betreffende de rechtspositiebesluiten voor decentrale politieke ambtsdragers zijn de meeste vergoedingen, tegemoetkomingen en andere rechtspositionele aanspraken dwingendrechtelijk vastgelegd in hogere wet- en regelgeving. Dit betekent dat er voor gemeenten minder ruimte is om lokaal bij verordening van wettelijke regelingen af te wijken. Wel kunnen er nadere regels worden gesteld.

In artikel 99 Gemeentewet is bepaald dat ’buiten hetgeen hun bij of krachtens de wet is toegekend’, de leden van de raad en/of door de raad ingestelde commissie (in de zin van artikel 82, 83 of 84 Gemeentewet) als zodanig geen andere vergoedingen en tegemoetkomingen ten laste van de gemeente ontvangen. Deze verordening vormt een (nadere) uitwerking van de bij of krachtens de wet toegekende vergoedingen en tegemoetkomingen.

De arbeidsverhoudingen en fiscale positie

Raadsleden en commissieleden hebben geen dienstbetrekking bij de gemeente. De gemeente is dus niet de werkgever. Dat betekent bijvoorbeeld dat zij voor zover het betreft het raadslidmaatschap niet vallen onder de werknemersverzekeringen zoals de Werkloosheidswet (WW), Ziektewet (ZW) en de Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen (WIA). Omdat er geen sprake is van een dienstbetrekking vallen raads- en commissieleden niet onder de Wet op de loonbelasting 1964 maar worden hun inkomsten belast in de Wet inkomstenbelasting 2001. Wel kunnen raads- en commissieleden opteren voor de loonbelasting als voorheffing door samen met de gemeente te kiezen voor het fictief werknemerschap, het zogenaamde opting-in. Het fictief werknemerschap kan worden aangevraagd met behulp van een opting-in verklaring bij de Belastingdienst.

Als de raads- en commissieleden en gemeente niet kiezen voor het fictief werknemerschap, dan geldt dat de onkostenvergoedingen en raadsvergoeding als inkomsten moeten worden verantwoord en mogen de (beroeps)kosten die worden gemaakt worden afgetrokken. Het resultaat zal het raads- of commissielid moeten verantwoorden in de aangifte inkomstenbelasting, onder de post inkomsten uit overige werkzaamheden. De gemeente dient jaarlijks alle betalingen en verstrekkingen voor de raads- en commissieleden die niet als fictief werknemerschap te kwalificeren zijn op grond van deze verordening aan de Belastingdienst doorgeven middels een formulier IB-47. Omdat raads- en commissieleden op persoonlijke titel worden gekozen, zijn zij niet aan te merken als (fiscaal) ondernemer. Er hoeft dan ook geen VAR-verklaring / Modelovereenkomst ZZP overgelegd te worden aan de gemeente.

De Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers (Appa) is niet van toepassing op raads- en commissieleden.

 

 

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Artikel 1. Definitiebepalingen

Op grond van artikel 82, 83 of 84 van de Gemeentewet kan een raads-, bestuurs- of andere commissie worden ingesteld. Een raadscommissie (artikel 82) kan door de gemeenteraad worden ingesteld. Een commissie op grond van artikel 83 of 84 Gemeentewet kan zowel door de gemeenteraad als door het college of de burgemeester worden ingesteld. De verordening is dus van toepassing op zowel door de raad als door het college en de burgemeester ingestelde commissies. De term commissielid ziet alleen op een lid van een commissie van een (raads-, bestuurs- of andere) commissie, dat niet tevens lid is van de gemeenteraad of een ambtenaar, en dat als zodanig tot lid van een commissie is benoemd. Er moet sprake zijn van een raadsbesluit tot benoeming als lid van door de raad ingestelde commissie om als commissielid te kunnen worden aangemerkt. Fractiemedewerkers die lid zijn van een raadscommissie worden niet aangemerkt als commissielid in de zin van in de zin van het Rechtspositiebesluit decentrale politieke ambtsdragers, de Rechtspositieregeling decentrale politieke ambtsdragers of deze verordening. Zij zijn niet door de raad als zodanig benoemd.

De term commissielid heeft geen betrekking op leden van de vertrouwenscommissie, de rekenkamercommissie, een onderzoekscommissie of een bijzondere commissie, bedoeld in de artikelen 3.1.2 tot en met 3.1.4 Rechtspositiebesluit decentrale politieke ambtsdragers. De leden van deze commissies zijn namelijk raadsleden. Leden van bijvoorbeeld de Referendumcommissie zijn wel aan te merken als commissielid in de zin van verordening.

 

Artikel 2. Toelage lid onderzoekscommissie van raadsleden

Dit artikel betreft de toelage voor de raadsleden die lid zijn van een onderzoekscommissie zoals deze in artikel 155a lid 3 Gemeentewet specifiek is omschreven. Op grond van artikel 3.1.3 wordt aan een raadslid dat lid is van een onderzoekscommissie voor de duur van de activiteiten van die commissie een toelage toegekend, waarvan de hoogte bij verordening wordt bepaald, maar die per jaar ten hoogste driemaal de maandelijkse vergoeding voor de werkzaamheden, bedoeld in artikel 3.1.1 eerste lid rechtspositiebesluit decentrale politieke ambtsdragers bedraagt. De hoogte van de toelage bedraagt € 1,-. Formeel wordt hiermee invulling gegeven aan de wettelijke bepaling. Materieel wordt hiermee invulling gegeven aan het uitgangspunt van de gemeenteraad om geen toelagen/vergoedingen vast te leggen die niet dwingendrechtelijk zijn geregeld in het Rechtspositiebesluit decentrale politieke ambtsdragers.

Artikel 3. Reis- en verblijfkosten raads- en commissieleden voor reizen buiten de gemeente en Artikel 4. Buitenlandse excursie of dienstreis

Ingevolge artikel 96, in samenhang met artikel 97, van de Gemeentewet kunnen kosten voor (dienst)reizen buiten het grondgebied van de gemeente alleen op basis van een verordening van de gemeenteraad worden vergoed. In deze bepaling is bij verordening geregeld dat raads- en commissieleden een vergoeding van de reis- en verblijfkosten voor reizen buiten het grondgebied van de gemeente kunnen krijgen ter uitvoering van een beslissing van het gemeentebestuur. Onder reizen “buiten de gemeentegrenzen” kunnen ook de buitenlandse excursies of dienstreizen worden geschaard . Hiervoor moet het DB Presidium expliciet toestemming verlenen. De naar redelijkheid gemaakte werkelijk reis- en verblijfkosten voor excursies en dienstreizen in het buitenland, die door of vanwege de gemeente zijn georganiseerd komen ook voor vergoeding in aanmerking.

Artikel 5. Nadere regels niet-partijpolitiek georiënteerde scholing raads- en commissieleden

Voor raads- en commissieleden is expliciet bepaald dat de kosten voor niet-partijpolitiek georiënteerde functionele scholing, zoals deelname aan congressen en opleidingen, ten laste kunnen worden gebracht van de gemeente. Partijpolitieke scholing komt niet voor vergoeding door de gemeente in aanmerking. De inhoud van de scholing is bepalend of deze al dan niet partijpolitiek georiënteerd is. Wanneer scholing verzorgd wordt door een politieke partij betekent dat niet automatisch dat die scholing partijpolitiek georiënteerd is.

Om in aanmerking te komen voor vergoeding van de scholingskosten, moet gemotiveerd worden dat het gaat om functiegerichte scholing. Scholing is functiegericht als zij beoogt de voor de functie benodigde vakkennis en vaardigheden te verwerven dan wel actueel te houden. Scholing is partijpolitiek georiënteerd als zij geheel of gedeeltelijk tot doel heeft betrokkene op te leiden in het gedachtegoed van de desbetreffende partij.

De aanvraag dient voorzien van motivatie, inhoudelijke informatie en een kostenspecificatie, ingediend te worden bij de griffier. Het DB presidium beslist over de aanvraag.

 

Overigens kan de gemeente ook zelf dit soort scholing (laten) verzorgen. Ook die kosten komen voor rekening van de gemeente.

Artikel 6. Verzekering raadsleden voor arbeidsongeschiktheid, ouderdom en overlijden

Raadsleden zijn vaak een significant deel van de werkweek voor de gemeenteraad bezig en kunnen daardoor vaak in hun hoofdfunctie minder pensioen opbouwen. Raadsleden hebben bovendien niet allemaal een hoofdfunctie in loondienst. In artikelen 3.1.9 is daarom de grondslag gecreëerd om bij verordening te bepalen dat de raadsleden een bedrag per jaar ontvangen ter hoogte van één maandbedrag van hun vergoeding voor de werkzaamheden, waarmee zij voorzieningen kunnen treffen ter zake van arbeidsongeschiktheid, ouderdom en overlijden.

 

Artikel 7 Informatie- en communicatievoorzieningen raads- en commissieleden

Het college van burgemeester en wethouders stelt ten laste van de gemeente aan een raadslid, commissielid, wethouder of de burgemeester voor de duur van de uitoefening van zijn functie de noodzakelijke informatie- en communicatievoorzieningen ter beschikking op grond van een gebruiksovereenkomst. Zowel een telefoon als een computer (desktop, laptop, tablet of minicomputer) worden noodzakelijk geacht voor de uitvoering van het raadswerk.

 

Artikel 8 Aanwijzing als eindheffingsbestanddeel (Werkkostenregeling)

In het kader van de werkkostenregeling op grond van artikel 31 Wet op de Loonbelasting 1964 zijn een aantal vergoedingen in het Rechtspositiebesluit decentrale politieke ambtsdragers en de verordening aangewezen als eindheffingsbestanddeel. De gemeente draagt in dat geval de loonbelasting, waardoor de vergoeding belastingvrij (netto) aan de politieke ambtsdrager kan worden overgemaakt. Anders worden deze door de Belastingdienst als loon gezien en moet hierover bij de politieke ambtsdragers loonbelasting worden ingehouden. In het kader van de werkkostenregeling kan in de financiële administratie worden aangegeven of een verstrekking of vergoeding onder de gerichte vrijstellingen, intermediaire kosten of onder de nihil-waarderingen valt.

Gemeenten mogen daarnaast een verstrekking of vergoeding in de vrije ruimte - tot 1,2% fiscale loonsom - onderbrengen zonder fiscale consequenties. Indien de grens van 1,2% wordt overschreden, zal de gemeente 80% eindheffing moeten betalen.

Artikel 9 Betaling vaste vergoedingen, betaling en declaratie van onkosten

Het Rechtspositiebesluit decentrale politieke ambtsdragers en de Rechtspositieregeling decentrale politieke ambtsdragers regelen wanneer de vergoedingen en onkosten betaald moeten worden aan raads- en commissieleden. Daar waar geen expliciete termijn is genoemd, kunnen deze artikelen uitkomst bieden. De betaling van onkosten kan worden voorgeschoten uit eigen middelen, later gedeclareerd worden of de factuur wordt rechtstreeks naar de gemeente verstuurd.

Declaraties lopen via Mijn Personeelszaken binnen de ICT omgeving van de gemeente Utrecht. Kopieën van de onderliggende facturen dienen te worden aangeleverd bij de Griffier vanwege de openbare publicatie van declaraties.