Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Weesp

Besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Weesp houdende regels over ambtshalve beleid belastingen (Ambtshalve beleid gemeentelijke belastingen Weesp 2020)

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieWeesp
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingBesluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Weesp houdende regels over ambtshalve beleid belastingen (Ambtshalve beleid gemeentelijke belastingen Weesp 2020)
CiteertitelAmbtshalve beleid gemeentelijke belastingen Weesp 2020
Vastgesteld doorcollege van burgemeester en wethouders
Onderwerpfinanciën en economie
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. artikel 231 van de Gemeentewet
  2. artikel 242 van de Gemeentewet
  3. artikel 244 van de Gemeentewet
  4. artikel 65 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen
  5. artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht
Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-01-2020Nieuwe regeling

17-12-2019

gmb-2019-319085

Tekst van de regeling

Intitulé

Besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Weesp houdende regels over ambtshalve beleid belastingen (Ambtshalve beleid gemeentelijke belastingen Weesp 2020)

Het college van burgemeester en wethouders van Weesp,

 

gelet op artikelen 231 Gemeentewet, 242 Gemeentewet, 244 Gemeentewet, artikel 65 AWR en artikel 4:81 Awb,

besluit de volgende regeling vast te stellen:

 

Ambtshalve beleid gemeentelijke belastingen Weesp 2020

Artikel 1 Reikwijdte en definities

  • 1.

    Deze beleidsregels gelden voor de volgende gemeentelijke belastingen en rechten.

    • a.

      afvalstoffenheffing;

    • b.

      precariobelasting;

    • c.

      reclamebelasting;

    • d.

      rioolheffing;

    • e.

      roerende ruimtenbelastingen;

    • f.

      scheepvaartrechten.

  • 2.

    Voor de toepassing van deze beleidsregels wordt verstaan onder:

    • a.

      belanghebbende:

      de belastingplichtige en de andere (rechts)personen voor wie uit de individuele heffing rechtstreeks rechten of verplichtingen voortvloeien.

Artikel 2 Ambtshalve vermindering, teruggaaf of vrijstelling

  • 1.

    De heffingsambtenaar verleent de ambtshalve vermindering in geval:

    • a.

      een aanslag onroerende-zaakbelasting of roerende-ruimtebelasting op een te hoog bedrag is vastgesteld gelet op de vastgesteld waarde met het belastingequivalent van het in art. 2 van het Uitvoeringsbesluit Wet waardering onroerende zaken bedoelde minimum (20% zijnde een absoluut verschil van minimaal € 5.000);

    • b.

      in andere gevallen dan die bedoeld onder 1a indien de belastingaanslag tenminste € 11 te hoog is vastgesteld.

  • 2.

    De vermindering, teruggaaf of vrijstelling waarvoor de belanghebbende redelijkerwijs in aanmerking komt, wordt ambtshalve verleend als na het ongebruikt verstrijken van de bezwaar-, beroeps- of andere termijn de belanghebbende een niet-ontvankelijk bezwaarschrift of verzoekschrift om vermindering, teruggaaf of vrijstelling van belasting indient.

Artikel 3 Uitzonderingen

  • 1.

    Artikel 2 wordt niet toegepast als:

    • a.

      het bedrag van de vermindering of teruggaaf, waarvoor de belanghebbende per aanslag in aanmerking komt, lager is dan het minimumbedrag dat blijkt uit artikel 2;

    • b.

      het bezwaar- of verzoekschrift meer dan vijf jaar na het ontstaan van de materiële belastingschuld bij de inspecteur wordt ingediend;

    • c.

      aannemelijk is dat de belanghebbende opzettelijk of door grove schuld de wettelijke termijn voor het indienen van een bezwaarschrift ongebruikt heeft laten verstrijken.

  • 2.

    In afwijking van het bepaalde in lid 1, onder b, eindigt voor de onroerende-zaakbelastingen de termijn conform het bepaalde in artikel 2 van het Uitvoeringsbesluit Wet waardering onroerende zaken vijf jaar na het nemen van de waardebeschikking. Voor de roerende-ruimtebelastingen wordt deze termijn tevens gehanteerd.

  • 3.

    Ambtshalve vermindering of teruggaaf blijft ook achterwege als in het laatste jaar van de vijfjaarstermijn een navorderings- of naheffingsaanslag aan de belanghebbende is opgelegd en een jaar of meer is verstreken na de dagtekening van die navorderings- of naheffingsaanslag.

Artikel 4 Jurisprudentie

Een uitspraak van de belastingrechter waarin een gunstiger toepassing voor de belanghebbende van de belastingwet besloten ligt dan bij de heffing van de belasting gehanteerd, leidt niet tot ambtshalve vermindering, teruggaaf of vrijstelling van belasting.

Artikel 5 Rente

Het percentage van de invorderingsrente volgt het percentage dat op grond van art. 29 van de Invorderingswet 1990 voor het betreffende kalenderkwartaal voor de rijksbelastingen is vastgesteld.

Artikel 6 Termijn van uitspraak

Uitspraak wordt zo veel mogelijk met inachtneming van de wettelijke termijnen gedaan.

Artikel 7 Mededeling van afwijzing

Als geen termen aanwezig zijn om ambtshalve een vermindering, teruggaaf of vrijstelling te verlenen wordt dit gemotiveerd meegedeeld als een:

  • a.

    niet-ontvankelijk bezwaarschrift is ingediend: in dezelfde uitspraak als waarin de niet-ontvankelijkheid wordt uitgesproken;

  • b.

    verzoekschrift is ingediend: in een schriftelijke beslissing op het verzoekschrift.

Artikel 8

Dit besluit treedt in werking op 1 januari 2020.

Artikel 9

Dit besluit wordt aangehaald als Ambtshalve beleid gemeentelijke belastingen Weesp 2020.

 

Aldus vastgesteld in de vergadering van 17 december 2019.

B.J. vanBochove

burgemeester, wnd.

A.M.Roos

gemeentesecretaris

Toelichting

Algemeen

Aanleiding voor het vaststellen van het ambtshalve beleid is de ambtelijke -en op termijn bestuurlijke- fusie van de gemeente Weesp met de gemeente Amsterdam. Door dit ambtshalve beleid ook voor de gemeente Weesp vast te stellen wordt eraan bijgedragen het uitvoeringsbeleid in beide gemeenten te harmoniseren.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1

Belanghebbende is niet alleen de belastingplichtige zelf maar ook degene, die een rechtstreeks belang bij de aanslag heeft, waarbij onder andere te denken valt aan mede-eigenaren, echtgenoten met eigen inkomsten en nieuwe eigenaren en gebruikers van een object bij de OZB en de RRB.

Artikel 2

Lid 1

  • a.

    Het minimumbedrag is door het in het Uitvoeringsbesluit Wet waardering onroerende zaken vastgelegde criterium voor de OZB een gegeven (art.2). Voor de RRB is zoveel mogelijk aansluiting met de OZB gezocht.

  • b.

    Een correctie van de aanslag OZB en RRB kan echter ook om andere redenen plaatsvinden; het object is ten onrechte als niet-woning gekwalificeerd, waardoor het hogere tarief is toegepast. Of de plaats van een roerende woonruimte blijkt bijvoorbeeld minder duurzaam te zijn dan aanvankelijk gedacht of niet voor permanent gebruik te dienen. Deze gevallen vallen onder het € 11-criterium. Dit vaste minimumbedrag geldt verder voor alle in artikel 1 opgenomen heffingen.

Lid 2

In grote lijnen komen de beleidsregels erop neer dat iemand redelijkerwijs voor belastingvermindering in aanmerking komt, als hij weliswaar niet op tijd maar wel binnen vijf jaar actie onderneemt, een financieel belang van € 11 heeft (of bij de OZB/RRB als het om de waarde gaat: een variabel bedrag), en uiteraard het gelijk aan zijn kant heeft.

Artikel 3

In artikel 3 zijn een aantal uitzonderingen geformuleerd voor gevallen dat geen ambtshalve vermindering wordt verleend ondanks dat voldaan is aan artikel 2, lid 1 of lid 2.

 

In artikel 3 is tevens bepaald dat de ambtshalve vermindering aan een termijn en een minimumbedrag wordt gebonden. Voor WOZ-gerelateerde aspecten bij de OZB/RRB geldt de in het Uitvoeringsbesluit (art. 2) genoemde vijfjaarstermijn, die aan de dagtekening van de WOZ-beschikking is gekoppeld. De Wet WOZ voorziet in nieuwe beschikkingen, niet alleen bij het begin van een nieuw heffingstijdvak, maar ook bij tussentijdse waardeverandering, nieuwe of medebelanghebbenden of herziening anderszins.

In andere gevallen verloopt de wettelijke termijn vijf jaar na het ontstaan van de materiële belastingschuld. Dat is zodra het belastbare feit zich voordoet. Voor deze vijfjaarstermijn is aansluiting gezocht bij de termijn voor navordering of naheffing. Volledigheidshalve wordt hier opgemerkt dat tussen het moment van het ontstaan van de materiële belastingschuld en de formalisering daarvan via een aanslag of een andersoortige vordering nog wel enige tijd kan liggen.

 

Uitzondering op de vijfjaarstermijn is de overigens relatief weinig voorkomende situatie, waarin tegen het einde van de navorderings- of naheffingstermijn een aanslag wordt opgelegd. In dat geval is de ambtshalve verminderingstermijn één jaar.

Artikel 4

Volgens de leer van de formele rechtskracht vormt nieuwe jurisprudentie geen reden voor honorering van naderhand ingediende verzoeken om ambtshalve vermindering van aanslagen uit het verleden. Lopende, tijdig ingediende bezwaarschriften worden met inachtneming van nieuwe jurisprudentie afgewikkeld. Bij nog over oude jaren op te leggen aanslagen wordt uiteraard met nieuwe jurisprudentie rekening gehouden.

Artikel 5 en artikel 6

Om voor ambtshalve verminderingen zoveel mogelijk een vergelijkbare situatie te creëren als bij tijdig ingediende bezwaarschriften zijn in de artikelen 5 en 6 daarmee corresponderende bepalingen / verwijzingen opgenomen omtrent de afhandelingstermijn en de motivering van de beslissing.

Artikel 7

Een afwijzing wordt bij de uitspraak of beslissing meegedeeld.

Artikel 8

Dit besluit treedt in werking op de datum bepaald in dit artikel.

Artikel 9

In dit artikel staat de citeertitel van dit beleid.