Organisatie | Zwartewaterland |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Verordening sociaal domein |
Citeertitel | Verordening sociaal domein |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | algemeen |
Eigen onderwerp |
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
28-02-2023 | 01-01-2023 | hoofdstuk 1, 2, 3, 4, 5, 6, 7, 8, 9, 10, 11, 12, 13, paragraaf 2.1, 6.4, 6.5, 7.3, 7.5, artikel 2.2.1, 2.2.2, 2.2.3, 2.3.2, 2.3.4, 2.3.5, 2.4.1, 2.5.2, 3.4.6, 5.3.1, 6.3.1, 6.3.2, 7.4.1, 7.4.2, 7.5.1, 7.5.1a, 7.5.2 | 02-02-2023 | ||
01-01-2020 | 28-02-2023 | Nieuwe regeling | 12-12-2019 |
Besluit van de raad van de gemeente Zwartewaterland tot vaststelling van een nieuwe Verordening Sociaal Domein gemeente Zwartewaterland 2020
De raad van de gemeente Zwartewaterland;
gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 12 november 2019;
gelet op de artikelen gelet op de artikelen 2.9, 2.10, 2.12 [en 8.1.1, derde lid,] van de Jeugdwet, de artikelen 2.1.3, 2.1.4, [eerste, tweede,] derde en zevende lid, [2.1.5, eerste lid,] 2.1.6, [2.1.7, 2.3.6, vierde lid,] en 2.6.6, eerste lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015, [de] artikel[en 3.8, tweede lid, en]5.4 van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015, de artikelen 6, tweede lid, 8, eerste lid, aanhef en onderdeel a, b, c en d, en het tweede lid, 8a, eerste lid, aanhef en onder a, b, c, d en e, en tweede lid, 10b, vierde lid, en 47 van de Participatiewet, artikel 35 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers en artikel 35 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;
1. De volgende verordening intrekken per 1 januari 2020:
-Verordening Adviesraad Sociaal Domein gemeente Zwartewaterland 2019;
-Verordening individuele studietoeslag gemeente Zwartewaterland;
-Verordening individuele inkomenstoeslag gemeente Zwartewaterland;
-Maatregelenverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ gemeente Zwartewaterland 2015;
-Handhavingsverordening Participatiewet gemeente Zwartewaterland;
-Verordening verrekening bestuurlijke boete bij recidive Participatiewet gemeente Zwartewaterland;
-Re-integratieverordening Participatiewet gemeente Zwartewaterland;
-Verordening loonkostensubsidie Participatiewet gemeente Zwartewaterland;
-Verordening tegenprestatie Participatiewet gemeente Zwartewaterland;
-Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Zwartewaterland 2019;
-Verordening jeugdhulp gemeente Zwartewaterland 2018;
2. Kennisnemen van het advies van de Adviesraad Sociaal Domein en de reactie namens het college
3. Vast te stellen de navolgende Verordening Sociaal Domein gemeente Zwartewaterland 2020
Hoofdstuk 1 Inleiding verordening Sociaal Domein
Deze verordening geeft, sociaal domein breed, gemeentelijke regels over de leefgebieden van onze inwoners, zie figuur 1. We leggen de verbinding tussen de verschillende wetten; de Participatiewet (PW), de IOAW en de IOAZ, de Wet inburgering, de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening (Wgs), de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo), de Jeugdwet en de Gemeentewet. We stellen de inwoner centraal door uit te gaan van wat er nodig is om het algeheel welbevinden weer goed te krijgen. Op het moment dat inwoners een beroep op ons doen is dit uit balans en is er meer nodig dan wat er in het huidige eigen netwerk en op eigen kracht al is geprobeerd.
In 2015 heeft het rijk een aantal taken in het sociaal domein gedecentraliseerd naar gemeenten om op lokaal niveau invulling te geven aan de wet Maatschappelijke Ondersteuning, de Participatiewet en de Jeugdwet. Het idee was dat door de verantwoordelijkheid lokaler te beleggen, er een beweging op gang zou komen die bureaucratische complexiteit zou afstraffen, meer burgerparticipatie op gang zou brengen en de nadruk meer ging liggen op preventie. In 2016 is deze veranderopgave in gang gezet en hier zitten we nog middenin.
Een onderdeel van deze veranderopgave die in 2016 is ingezet is het werken volgens de gedachte van ‘de omgekeerde toets’. In gesprek met inwoners die een hulpvraag hebben werken we al met de omgekeerde toets, daarbij kijken we allereerst naar wat nodig is en vervolgens of dat past binnen de grondwaarden van de diverse wetten. Dit ondersteunt onze integrale benadering en maakt maatwerk mogelijk zonder dat het leidt tot willekeur.
Een andere verandering is het eenvoudiger maken van regels, waardoor hier nu één verordening Sociaal Domein ligt. Deze verordening vervangt maar liefst 11 verordeningen die (grotendeels) in 2015 zijn vastgesteld door de gemeenteraad. Het doel van één verordening Sociaal Domein is het eenvoudiger maken van regels voor onze inwoners en het uitdragen en het bevorderen van het integraal werken.
Bij het toepassen van de regels houdt de gemeente rekening met de doelen van de genoemde wetten. De gemeente zorgt ervoor dat het effect van een besluit past bij die doelen. De gemeente betrekt daarbij de volgende kernwaarden:
Per hoofdstuk wordt aangegeven welke van deze en andere kernwaarden de basis van de regels vormen en welke rol zij spelen. De begrippen die in deze verordening worden gebruikt, worden toegelicht in hoofdstuk 12.
Deze verordening is gebaseerd op de wetten die in de inleiding zijn genoemd. Die wetten vormen de wettelijke basis voor de artikelen in deze verordening. Maar niet voor alle artikelen geldt dat in iedere wet daarover iets is terug te vinden. Dat verschilt per artikel. Per artikel is aangegeven op welke wettelijke regeling(en) een artikel is terug te voeren. Soms is een paragraaf of hoofdstuk in zijn geheel gebaseerd op een of meerdere specifieke wettelijke regelingen. Dan is dat aangegeven bij het begin van die paragraaf of hoofdstuk. Waar in deze verordening ‘Gemeentewet’ als grondslag wordt genoemd, wordt daarmee de algemene aanvullingsbevoegdheid van de gemeenteraad bedoeld (art. 121 Gemeentewet) die het mogelijk maakt om aanvullende regels over bepaalde onderwerpen te maken. Bij een aantal artikelen wordt ook de ‘Awb’ genoemd. Bedoeld wordt de Algemene wet bestuursrecht. Deze wordt genoemd als er in de Awb specifieke bepalingen zijn die op het betreffende artikel van toepassing zijn. Dat is bijvoorbeeld zo bij artikel 3.4.11 en 3.4.12 (over subsidies), 6.2 (over geld) en 10.1 t/m 10.3 (over klachten). Daarover heeft de Awb iets bijzonders geregeld. Dit gaat dus verder dan de algemene toepasselijkheid van de Awb op besluiten die op grond van deze verordening worden genomen.
Dit hoofdstuk gaat over de manier waarop een inwoner aan de gemeente hulp kan vragen als het gaat om een of meer onderwerpen uit deze verordening. Hierin beschrijven wij hoe de inwoner een hulpvraag kan stellen, hoe de hulpverlening in zijn werk gaat en wat de gemeente van de inwoner verwacht. Uitgangspunt is dat alle hulpvragen die de inwoner stelt in één keer gesteld kunnen worden, we gaan uit van wat de inwoner nodig heeft om zich over het algeheel genomen weer goed te voelen (positieve gezondheid). We benaderen de hulpvraag vanuit het spinnenwebmodel, waarbij de inwoner centraal staat en er gekeken wordt naar de verschillende leefgebieden van de persoon. Er is een procedure om de hulpvraag in kaart te brengen en in sommige gevallen geldt een andere route, dit wordt dan ook benoemd. [Jeugdwet, Wmo, PW, IOAW, IOAZ, de Wet inburgering, Wgs, Gemeentewet]
[Jeugdwet, Wmo, PW, IOAW, IOAZ, de Wet inburgering, Wgs, Gemeentewet]
Inwoners die hulp nodig hebben kunnen zich melden bij de gemeente, bij de Centrale Toegang. De inwoner kan deze melding schriftelijk, digitaal, mondeling en telefonisch doen. Een melding voor bijstandsuitkering of een IOAW-uitkering kan alleen digitaal worden gedaan via www.werk.nl. Voor asielstatushouders geldt dat de koppeling door het Centraal Orgaan Asielzoekers (COA) met de gemeente Zwartewaterland (voor huisvesting) gezien wordt als de melding. De gemeente zorgt er voor, dat inwoners goed geïnformeerd worden over de mogelijkheden om een melding te doen.
Artikel 2.1.2 Doel en procedure
Het doel van de melding is om de hulpvraag met de inwoner te bespreken en te onderzoeken of er hulp nodig is. De gemeente bevestigt de melding per brief of e-mail aan de inwoner en nodigt de inwoner daarbij uit voor een gesprek met een medewerker, tenzij dit niet nodig is (zie 2.3.1 lid 3). In de uitnodiging maakt de gemeente duidelijk waar en wanneer het gesprek plaatsvindt en waarover het gesprek zal gaan. Het gesprek kan bij de inwoner thuis zijn (huisbezoek), als de inwoner dit wil of als dat van belang is voor de hulpvraag. De gemeente geeft informatie over de mogelijkheid om in bepaalde gevallen (bij de Wmo of Jeugdwet) binnen 7 dagen na de melding zelf een plan op te stellen waarin de inwoner uitlegt hoe zijn persoonlijke situatie is en wat hij wil bereiken met zijn vraag (dit noemen we een persoonlijk plan of familiegroepsplan).
De gemeente verzamelt alle gegevens over de situatie van de inwoner die nodig zijn voor het gesprek en het daaropvolgende onderzoek. Als het gaat om gegevens die de gemeente niet zelf kan inzien of verkrijgen, dan vraagt de gemeente aan de inwoner om die gegevens binnen een bepaalde termijn te leveren. Bij de uitnodiging voor het gesprek wordt duidelijk gemaakt welke gegevens dat zijn.
Artikel 2.2.1 Doel en procedure gesprek
Een medewerker van de gemeente maakt zo snel mogelijk nadat de inwoner zich heeft gemeld een afspraak voor een gesprek over de hulpvraag en informeert de inwoner over de gang van zaken bij dat gesprek. De medewerker zet zich ervoor in, dat dit gesprek binnen 10 werkdagen na de melding plaatsvindt. Het doel van dit gesprek is om een goed beeld te krijgen van het effect dat de inwoner met zijn hulpvraag wil bereiken en van zijn persoonlijke situatie.
De gemeente informeert de inwoner en eventueel zijn mantelzorger dat zij gebruik kunnen maken van kosteloze cliëntondersteuning en/of financiële hulpverlening. Daarbij staat het belang van de inwoner centraal. Het gesprek kan telefonisch plaatsvinden als dat voldoende is om een goed beeld te krijgen van het effect dat de inwoner met zijn hulpvraag wil bereiken en van de persoonlijke situatie van de inwoner. De medewerker kan afzien van een gesprek als een gesprek niet nodig is en de inwoner daarmee instemt.
Bij de start van het gesprek identificeert de inwoner zich met een geldig identiteitsbewijs, tenzij de identiteit al bij de medewerker bekend is. Echter is de medewerker altijd bevoegd om naar een geldig identiteitsbewijs te vragen. Als de inwoner een persoonlijk plan of familiegroepsplan heeft gemaakt, betrekt de medewerker dit bij het gesprek. De inwoner kan iemand (bijvoorbeeld een familielid) vragen om bij het gesprek aanwezig te zijn.
Gaat het om Wmo-hulp, dan betrekt de gemeente ook anderen bij het gesprek, als dat nodig is. Het kan dan gaan om deskundigen, iemand die de inwoner vertegenwoordigt, een mantelzorger(s) of familie. Als de inwoner mantelzorg krijgt, gaat de gemeente na of er maatregelen genomen moeten worden om die mantelzorger te ondersteunen.
Gaat het over een bijstandsuitkering, dan vertelt de gemeente ook over de rechten en plichten die van toepassing zijn bij een bijstandsuitkering. De informatiemap wordt overhandigd en de inwoner tekent voor ontvangst. Tevens kijkt de gemeente naar de afstand tot de arbeidsmarkt en welke opdrachten in dat kader alvast meegegeven kunnen worden.
Artikel 2.2.3 Verslag na gesprek
Als het gaat om Wmo-hulp, dan stuurt de medewerker het verslag naar de inwoner, tenzij de inwoner heeft aangegeven dat niet te wensen. De inwoner ondertekent het verslag en stuurt dit naar de gemeente. Als de inwoner het niet eens is met het verslag, kan hij dat daarop aangeven. Als de inwoner hulp-op-maat van de gemeente wil ontvangen, kan hij dit aangeven op het ondertekende verslag. De gemeente ziet het verslag dan als een aanvraag.
Als het om Wmo-hulp gaat, kan de medewerker ook tijdens het gesprek een verslag maken en daarin aangeven wat er nodig is voor de inwoner. Als de inwoner en de medewerker tijdens het gesprek samen vaststellen welke voorziening er nodig is, dan wordt het door de inwoner ondertekende verslag gezien als een aanvraag.
Als het gaat om de doelgroep onder de Wet inburgering, dan volgt na de dag waarop de inburgeringsplichtige in de basisregistratie in de gemeente is ingeschreven binnen de termijn als bedoeld in artikel 5.3, eerste lid, van het Besluit inburgering 2021 een Persoonlijk plan Inburgering en Participatie (PIP).
Na de melding en het onderzoek van de gemeente, kan de inwoner een aanvraag indienen. Het gespreksverslag en een eventueel persoonlijk plan vormen het uitgangspunt voor de beoordeling van een aanvraag. De aanvraag kan schriftelijk of digitaal worden ingediend, via de route die de gemeente daarvoor heeft vastgesteld. Het doel van de aanvraag is te bepalen of de gemeente hulp verleent en welke vorm die hulp dan heeft.
Artikel 2.3.2 Aanvraag voor hulp-op-maat
[Jeugdwet, Wmo, PW, Wgs, Wet inburgering, Gemeentewet]
Vraagt de inwoner hulp-op-maat, dan gelden in ieder geval de volgende voorwaarden:
De inwoner heeft geen mogelijkheden om het gewenste effect op eigen kracht te bereiken. Dat is bijvoorbeeld zo, als de inwoner geen gebruik kan maken van voorzieningen die algemeen gebruikelijk zijn. De inwoner kan het gewenste effect ook niet bereiken met gebruikelijke hulp van huisgenoten, met hulp vanuit het sociale netwerk of met behulp van andere voorzieningen of organisaties; en
De gemeente zorgt ervoor dat de medewerker die een melding of aanvraag behandelt de deskundigheid heeft die nodig is om deze melding of aanvraag goed te kunnen behandelen. Als de medewerker die deskundigheid niet heeft, zorgt de gemeente ervoor dat een deskundige een advies uitbrengt. Dit advies (deskundig oordeel) betrekt de gemeente bij de beoordeling van de aanvraag.
Artikel 2.3.4 Beoordelen aanvraag
[Jeugdwet, Wmo, PW, IOAW, IOAZ, Wet inburgering, Wgs, Gemeentewet, Awb]
Stap 1: De gemeente stelt eerst vast wat de hulpvraag van de inwoner is.
Stap 2: De gemeente stelt hierna vast welke problemen en beperkingen er precies zijn.
Stap 3: De gemeente bepaalt welke hulp nodig is en hoe veel.
Stap 4: De gemeente onderzoekt wat de inwoner zelf kan doen om het probleem op te lossen (eigen kracht), al dan niet met gebruikelijke hulp, hulp van anderen uit het sociale netwerk en van andere voorzieningen of organisaties.
Stap 5: De gemeente bepaalt welke aanvullende hulp nodig is om het probleem op te lossen en het gewenste effect te bereiken.
[Jeugdwet, Wmo, PW, IOAW, IOAZ, Wet inburgering, Wgs, Gemeentewet, Awb]
De gemeente stelt een besluit per brief vast en stuurt deze brief naar de inwoner. Het doel van dit besluit is dat de inwoner te weten komt of er wel of geen hulp wordt gegeven. Als de gemeente hulp geeft, staat in het besluit ook of de hulp in natura, in de vorm van een pgb, in geld of op een andere manier wordt gegeven. De gemeente kan de inwoner ook op een andere manier informeren, als de inwoner van de gemeente krijgt, wat hij heeft gevraagd en voor de inwoner duidelijk is wat de gemeente heeft besloten.
Artikel 2.5.2 Spoedeisende gevallen
[Jeugdwet, Wmo, PW, Wgs, Wet inburgering]
In spoedeisende gevallen zorgt de gemeente ervoor dat de inwoner de hulp krijgt die nodig is. De gemeente kan dan afwijken van de normale procedure, als dat nodig is. Het kan gaan om de volgende (tijdelijke) hulp in afwachting van een onderzoek van de gemeente:
De gemeente vindt het belangrijk dat inwoners met een uitkering worden geholpen bij het vinden van passend werk, als zij kunnen werken. Welke hulp dat kan zijn wordt in dit hoofdstuk beschreven. De voorzieningen die worden ingezet heten hulp-op-maat. De hulp-op-maat is er voor verschillende doelgroepen. Hoe de hulp-op-maat wordt ingezet, wordt vooral bepaald door de kansen op betaald werk, op welke trede iemand staat en op basis van de persoonlijke situatie van de inwoners. Dit hoofdstuk gaat ook over de tegenprestatie die de gemeente van de inwoner kan vragen en over meedoen aan activiteiten in de samenleving voor inwoners met een beperking. Het is belangrijk dat deze inwoners ook volwaardig kunnen meedoen en dat hun positie in de samenleving sterker wordt.
Kernwaarden en uitgangspunten:
Paragraaf 3.3 Voorzieningen – werk
De gemeente kan hulp aanbieden in de vorm van voorzieningen (diensten, geld of goederen). Voorzieningen kunnen worden gegeven aan inwoners uit de doelgroep, maar ook aan werkgevers die deze inwoners aan werk helpen. Doel van de inzet van voorzieningen is om de inwoner te helpen aan het werk te komen of aan het werk te houden. De gemeente kan voorwaarden en verplichtingen verbinden aan de voorzieningen.
De gemeente beoordeelt per persoon of het zinvol is om een voorziening in te zetten. Als dit het geval is beoordeelt de gemeente welke voorziening zij inzet en voor hoe lang. Daarbij kijkt de gemeente naar een aantal factoren, zoals de omstandigheden van de inwoner, afstand tot de arbeidsmarkt, zijn eventuele beperkingen, de zorg voor kinderen, mantelzorg, wettelijke verplichtingen en de beschikbaarheid van voldoende budget.
De gemeente biedt een inwoner, die behoort tot de doelgroep, een beschutte werkplek aan, als UWV heeft vastgesteld dat deze inwoner alleen kan werken als het werk en de werkplek zijn aangepast aan de mogelijkheden van die inwoner. Daarbij gelden de voorwaarden die in de Participatiewet zijn genoemd.
Artikel 3.4.8 Hulp bij een leer-werktraject
De gemeente kan een jongere, die behoort tot de doelgroep, die een leer-werktraject nodig heeft om de stap richting werk te zetten, hulp aanbieden die nodig is voor het volgen van een leer-werktraject. Het moet gaan om jongeren:
Artikel 3.4.11 Wettelijke loonkostensubsidie
De gemeente kent de werkgever een wettelijke loonkostensubsidie toe als de werknemer wel kan werken, maar niet het wettelijk minimumloon kan verdienen. Het gaat dan om inwoners, die in het doelgroepenregister voor de banenafspraak staan, omdat UWV dat heeft bepaald, of omdat de gemeente heeft vastgesteld, dat ze dit minimumloon niet kunnen verdienen (via de zgn. ´praktijkroute´).
Artikel 3.5.2 Inhoud van de tegenprestatie
De werkzaamheden die als tegenprestatie kunnen worden opgedragen:
Artikel 3.5.3 Duur en omvang tegenprestatie
De tegenprestatie die de gemeente van de inwoner verwacht duurt minimaal 3 maanden per jaar en minimaal 16 uur per week, tenzij er naar het oordeel van de gemeente redenen zijn om een ander aantal uur vast te stellen.
Paragraaf 3.6 Meedoen aan de samenleving
Artikel 3.6.2 Hulp bij deelname aan de samenleving
De hulp-op-maat houdt in dat inwoners begeleid worden. De begeleiding kan een-op-een of in een groep plaatsvinden. Het betekent, dat de begeleider helpt bij de dagelijkse gang van zaken en de inwoner helpt om op een goede manier met zijn omgeving om te gaan. De begeleider kan ook helpen bij vaak terugkerende activiteiten, zoals het structureren van de dag, het ondersteunen bij het doen van de administratie en bewindvoering. De begeleider neemt deze activiteiten niet volledig over. Maar denk ook aan psychische/emotionele problematiek en coaching in het leren van keuzes maken en het bespreken van situaties.
Artikel 3.6.4 Verplaatsen dichtbij huis
De gemeente zorgt ervoor dat inwoners die vanwege een beperking in hun mobiliteit onvoldoende mogelijkheden hebben om binnen redelijke grenzen contact met anderen te hebben, hulp-op maat kunnen krijgen. Zij moeten wel voldoen aan de voorwaarden genoemd in de artikelen 2.3.2 en 5.1 van deze verordening.
Hoofdstuk 4 Gezonde & veilige leefomgeving met een kansrijke ontwikkeling
Kinderen en jongeren in Nederland kunnen zo gezond & veilig mogelijk opgroeien en een kansrijke ontwikkeling krijgen. De basisvoorzieningen en het onderwijs bieden deze mogelijkheid. In de eerste plaats doen we een beroep op de verantwoordelijkheid van jeugdigen, hun ouders en hun netwerk als gaat om gezondheid en een kansrijke ontwikkeling. Als zij daarbij hulp nodig hebben, dan kunnen zij een beroep doen op ondersteuning door de gemeente. Deze hulp wordt zo vroeg mogelijk aangeboden, om het beroep op dure, gespecialiseerde hulp te beperken. Daarbij staat het versterken van de eigen kracht van de jeugdigen en van het zorgend en probleemoplossend vermogen van het gezin en de sociale omgeving voorop. Met jeugdigen bedoelen we in deze verordening kinderen en tieners tot 18 jaar en jongvolwassenen van 18 tot 23 die al jeugdhulp ontvingen toen zij 18 waren en die deze hulp vanaf hun 18e nog nodig hebben. Dit zijn de jeugdigen zoals beschreven in artikel 1.1 van de Jeugdwet.
Kernwaarden en uitgangspunten:
Paragraaf 4.1 Uitgangspunten bij het bieden van hulp
Als het gewenste effect van de jeugdhulp niet op eigen kracht of met het sociale netwerk bereikt kan worden, maar wel met hulp die vrij toegankelijk is, dan wordt die hulp ingezet. Het gaat dan bijvoorbeeld om hulp door een medewerker van de Centrale Toegang/gemeente of door het algemeen maatschappelijk werk of een andere welzijnsorganisatie. Kan het gewenste effect niet bereikt worden met die hulp, dan wordt hulp-op-maat ingezet.
Paragraaf 4.2 Overige voorzieningen
Deze hulp is vrij toegankelijk. De jeugdige of zijn ouders heeft hiervoor geen verwijzing of een besluit van de gemeente nodig.
Hoofdstuk 5 Veilige en gezonde leefomgeving
Inwoners met een beperking en/of met psychische en/of psychosociale problemen hebben soms hulp nodig om zo lang en zelfstandig mogelijk in hun eigen leefomgeving te kunnen blijven wonen. De gemeente heeft de taak om deze inwoners te helpen als ze niet in staat zijn om zelf oplossingen te vinden voor problemen bij het normale gebruik van hun woning, bij hun normale dagelijkse activiteiten en bij het voeren van een huishouding. De gemeente moet ook maatregelen nemen om ervoor te zorgen dat inwoners met een beperking zo lang mogelijk voor zichzelf kunnen zorgen (zelfredzaamheid). De gemeente kijkt hierbij niet alleen naar de korte termijn, maar ook naar de te verwachten ontwikkelingen. In dit hoofdstuk zijn regels opgenomen over de hulp die de gemeente op grond van de Wmo aan deze inwoners kan geven, zoals hulp-op-maat (maatwerkvoorziening).
Kernwaarden en uitgangspunten:
De gemeente kan niet altijd hulp-op-maat geven. De gemeente geeft geen hulp, als
de inwoner de voorziening zelf al heeft gerealiseerd of aangeschaft nadat hij zich bij de gemeente heeft gemeld voor hulp, maar voordat een besluit is genomen. Dit is anders als de gemeente daarvoor toestemming heeft verleend of als achteraf nog kan worden vastgesteld dat de voorziening noodzakelijk was;
Paragraaf 5.2 Zelfstandig en veilig wonen
Artikel 5.2.3 Beschermd wonen en begeleid wonen
De gemeente zorgt ervoor dat de inwoner hulp-op-maat kan krijgen in de vorm van beschermd wonen (24/7 uur begeleiding aanwezig) en begeleid wonen (niet 24/7 begeleiding aanwezig) als hij deze woonvorm nodig heeft als gevolg van psychische of psychosociale problemen. De inwoner moet wel voldoen aan de voorwaarden genoemd in de artikelen 2.3.2, 5.1 en 6.3.3 van deze verordening. Beschermd wonen en begeleid wonen kan worden ingezet als dit de inwoner helpt om zichzelf weer te kunnen handhaven in de samenleving. Beschermd wonen kan hierbij nodig zijn om:
Artikel 5.2.4 Maatschappelijke opvang
De gemeente zorgt ervoor dat de inwoner hulp-op-maat kan krijgen in de vorm van tijdelijke (maatschappelijke) opvang, als de inwoner de thuissituatie heeft verlaten en deze opvang nodig is omdat de inwoner zich niet op eigen kracht kan handhaven in de samenleving als gevolg van psychische of psychosociale problemen. De inwoner moet wel voldoen aan de voorwaarden genoemd in de artikelen 2.3.2 en 5.1 van deze verordening.
Artikel 5.3.1 Ondersteuning mantelzorger
De gemeente zorgt ervoor dat inwoners die mantelzorg geven, Hulp-op-maat kunnen krijgen als het voor een korte periode niet meer lukt om de mantelzorg vol te houden en de mantelzorg niet overgenomen kan worden door andere vrijwilligers. De Hulp-op-maat houdt in dat de mantelzorg tijdelijk wordt overgenomen door een professional.
Hoofdstuk 6 De vorm van de hulp
De hulp die de gemeente geeft is in principe ‘in natura’: de gemeente zorgt ervoor dat er hulp wordt ingezet. Dat kan in de vorm van een dienst zijn (bijvoorbeeld hulp in de huishouding), maar het is ook mogelijk dat er een product wordt gegeven (bijvoorbeeld een rolstoel). In bepaalde gevallen kan de hulp in de vorm van geld worden gegeven (inkomenstoeslag) of als een persoonsgebonden budget. In dit hoofdstuk is geregeld op welke manier de gemeente de hulp geeft. Ook is geregeld wanneer de gemeente een financiële bijdrage van de inwoner kan vragen.
Kernwaarden en uitgangspunten:
[Jeugdwet, Wmo, PW, IOAW, IOAZ, Wgs, Gemeentewet, Awb]
De inwoner die hulp van de gemeente krijgt ontvangt hulp in de vorm van geld, als dat in de wet of in deze verordening zo is bepaald. Hulp in de vorm van geld hoeft meestal niet terugbetaald te worden. Alleen als in de wet of in deze verordening anders is bepaald en dit aansluit bij de persoonlijke situatie van de inwoner, dan moet het geld wel worden terugbetaald.
De betaling wordt gedaan op het bankrekeningnummer dat de inwoner heeft doorgegeven, tenzij het doel van de betaling alleen maar op een andere manier kan worden bereikt. Dan kan de gemeente het geld op een andere manier, in een andere vorm betalen of aan een andere persoon betalen. Het kan bijvoorbeeld gaan om een betaling aan een leverancier.
Paragraaf 6.3 Persoonsgebonden budget
In plaats van hulp in natura kan de inwoner een persoonsgebonden budget (pgb) krijgen als het om Wmo-hulp of jeugdhulp gaat en voldaan is aan de voorwaarden die de Wmo en de Jeugdwet stellen. De inwoner moet gemotiveerd aangeven waarom hij een pgb wil ontvangen in plaats van hulp-op-maat in natura. Hierbij moet de inwoner alle informatie aan de gemeente geven die nodig is. Hieronder valt bijvoorbeeld het doorgeven wie namens de inwoner zijn belangen behartigt of op welke wijze de kwaliteit van de voorziening is gewaarborgd. De inwoner doet dit in een pgb-budgetplan.
De inwoner levert bij de aanvraag voor hulp-op-maat meerdere offertes van leveranciers aan. In deze offerte(s) moet staan hoe hoog de kosten van de dienst of het product zijn. Het tarief dat in de offerte staat mag niet hoger zijn dan wat gebruikelijk is voor die dienst of product. De offerte bevat tenminste de volgende onderdelen: de activiteiten of het product, het tarief, de tijd en indien van toepassing de frequentie van de zorg, en tenslotte de effecten die de inwoner wil bereiken. De offerte maakt onderdeel uit van het pgb-budgetplan.
Artikel 6.3.2 Hoogte en tarief pgb
De hoogte van het pgb is gelijk aan de hoogte van de offerte of het pgb-budgetplan dat de inwoner aanlevert. Er geldt wel een maximumbedrag. Dat is het bedrag dat de gemeente zou betalen aan een gecontracteerde leverancier voor de hulp die nodig is (hulp in natura-tarief). Dit maximumbedrag is besproken met de inwoner en is vastgelegd in het gespreksverslag. Wanneer de offerte hoger is dan dit maximumbedrag, vergoedt de gemeente de meerprijs niet.
*) van gecontracteerde aanbieders
Artikel 6.3.3 Verantwoording en uitbetaling pgb
Het is de inwoner met een indicatie begeleid wonen niet toegestaan om met de aanbieder een vast maandloon overeen te komen dan wel een andersoortige afspraak te maken op basis waarvan uitbetaling door de SVB aan de aanbieder plaatsvindt zonder voorafgaande verplichting van de inwoner tot overlegging aan SVB van een door de inwoner geaccordeerde factuur of specificatie van ingezette zorg.
Paragraaf 6.4 Wat is de bijdrage in de kosten?
De bijdragen voor maatwerkvoorzieningen of pgb en voor bij verordening aangewezen algemene voorzieningen, zijn gelijk aan de kostprijs, tot aan de hoogte van € 19,00 per maand voor de ongehuwde cliënt of de gehuwde cliënten tezamen, tenzij overeenkomstig artikel 2.1.4a, vijfde lid, van de wet of hoofdstuk 3 van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 geen of een lagere bijdrage is verschuldigd.
De bijdrage voor hulp-op-maat of pgb ten behoeve van een woningaanpassing voor een minderjarige cliënt is verschuldigd door de onderhoudsplichtige ouders, daaronder begrepen degene tegen wie een op artikel 394 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek gegrond verzoek is toegewezen, en degene die anders dan als ouder samen met de ouder het gezag uitoefent over een cliënt.
Hoofdstuk 7 Ik kan mezelf goed redden
Inwoners met een laag inkomen en zonder goede financiële buffer vragen hulp om een financieel gezond huishouden te krijgen. Jezelf goed kunnen redden is een randvoorwaarde die bijdraagt aan het ervaren van een positieve gezondheid. De gemeente biedt ondersteuning waar nodig aan kwetsbare inwoners en betrekt hierbij ook de andere leefgebieden om de algehele gezondheid weer als positief te ervaren.
Kernwaarden en uitgangspunten:
In deze paragraaf wordt beschreven waar de gemeente rekening mee houdt bij het maken en uitvoeren van beleid om armoede en schulden in de gemeente te voorkomen en tegen te gaan.
Paragraaf 7.2 Bijzondere bijstand
Bijzondere bijstand (hulp-op-maat) is een belangrijk hulpmiddel voor de gemeente om inwoners financieel te helpen. Hier worden de uitgangspunten beschreven waarmee de gemeente rekening houdt bij het toepassen van de regels over bijzondere bijstand uit de Participatiewet.
Voor inwoners die al jaren moeten rondkomen van een laag inkomen en geen uitzicht hebben op verbetering van hun inkomen, is de inkomenstoeslag bedoeld. Dat is een extraatje dat jaarlijks kan worden aangevraagd en waarmee het inkomen wordt aangevuld. Hier is beschreven voor welke inwoners de inkomenstoeslag is bedoeld en welke aanvullende voorwaarden er gelden.
De inkomenstoeslag is bedoeld voor een inwoner die in een ononderbroken periode van 36 maanden onmiddellijk voorafgaand aan de maand waarin het verzoek om individuele inkomenstoeslag plaats vindt een inkomen heeft gehad van ten hoogste 110% van de toepasselijke bijstandsnorm en die geen uitzicht heeft op inkomensverbetering.
Artikel 7.4.2 Hoogte van de toeslag
Bij gehuwden en samenwonenden geldt dat:
Wanneer één van de partners niet behoort tot de kring van rechthebbenden als bedoeld in artikel 11 van de Participatiewet of is uitgesloten van het recht op bijstand op grond van artikel 13, eerste lid, van de Participatiewet, ontvangt de andere partner, bij voldoen van de voorwaarden, 50% van de toeslag voor gehuwden of samenwonenden.
Paragraaf 7.5 Participatieregeling voor culturele, maatschappelijke en sportieve activiteiten
Artikel 7.5.1a. Participatieregeling voor culturele, maatschappelijke en sportieve activiteiten gericht op het bevorderen van volwaardige maatschappelijke participatie
De participatieregeling heeft als doel inwoners van jong tot oud die behoren tot de categorie minima te bevorderen deel te nemen aan culturele, maatschappelijke en sportieve activiteiten gericht op het bevorderen van volwaardige maatschappelijke participatie door het verstrekken van een tegemoetkoming in de kosten van voornoemde activiteiten.
Tot de categorie minima als bedoeld in het eerste lid behoort de persoon met al dan niet een ten laste komend kind waarvan het aannemelijk is dat ten aanzien van hem en het kind de kosten van deelname aan culturele, maatschappelijke en sportieve activiteiten in verband met maatschappelijke participatie de aanwezige draagkracht te boven gaan.
Een inwoner als bedoeld in het eerste lid is een persoon die is ingeschreven in de Basisregistratie Personen (BRP) gemeente Zwartewaterland en zijn feitelijke woonplaats in de gemeente Zwartewaterland heeft in de zin van artikel 10 Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek en behoort tot de kring van rechthebbenden als bedoeld in paragraaf 2.2 van de Participatiewet.
Dit artikel treedt in werking met ingang van 1 januari 2023 onder gelijktijdige wijziging van het opschrift van paragraaf 7.4 “Kindpakket” in “Participatieregeling voor culturele, maatschappelijke en sportieve activiteiten” en het vervallen van de drie inleidende volzinnen van paragraaf 7.5, artikel 7.5.1 en artikel 7.5.2, alsmede vervalt in hoofdstuk 12 het begrip “Kindpakket” met bijbehorende omschrijving en dit lid.
Artikel 7.6.3 Tegemoetkoming meerkosten personen met een beperking of chronische problemen
De gemeente kan aan inwoners met een beperking of chronische psychische of psychosociale problemen die daarmee verband houdende aannemelijke meerkosten hebben, en die een inkomen hebben lager dan 120% van het wettelijk minimumloon, een tegemoetkoming vertrekken ter ondersteuning van zelfredzaamheid en participatie.
Paragraaf 7.7 Schulddienstverlening
De gemeente heeft de taak om inwoners met schuldproblemen te helpen. Inwoners kunnen daarom de gemeente om hulp vragen bij het vinden van een oplossing voor hun schulden. Hieronder zijn de belangrijkste uitgangspunten genoemd die de gemeente toepast als inwoners om hulp vragen.
Artikel 7.7.2 Schuldhulpverlening en budgetbeheer
De hulp die de gemeente geeft, past bij het financiële probleem van de inwoner. Eén van de mogelijkheden die de gemeente kan aanbieden is hulp bij het regelen van de inkomsten en uitgaven (budgetbeheer). Budgetbeheer is erop gericht dat de inwoner orde krijgt in de financiële huishouding en daardoor zijn uitgaven kan betalen.
Hoofdstuk 8 Afspraken tussen inwoner en gemeente
Dit hoofdstuk gaat over de manier waarop de gemeente en de inwoner met elkaar omgaan. Het gaat over de manier waarop de gemeente zich moet gedragen en wat er van de inwoner wordt verwacht. Als de inwoner rechten heeft, dan staan daar vaak plichten tegenover. Houdt de inwoner daar onvoldoende rekening mee, dan kan de gemeente de uitkering of voorziening beëindigen, terugvorderen of verlagen.
Kernwaarden en uitgangspunten:
Paragraaf 8.1 Hoe gaan we met elkaar om?
Artikel 8.1.1 De rol van de gemeente
De gemeente reageert op een professionele manier op gedrag van de inwoner dat niet geaccepteerd wordt. De gemeente zorgt voor het volgende:
De gemeente stuurt de inwoner een brief met daarin duidelijk vermeld wat de gemeente gaat doen als reactie op het gedrag, wat dit precies betekent voor de inwoner en wat de inwoner daartegen kan doen. De gemeente maakt de inwoner ook duidelijk op welke manier hij het gedrag kan aanpassen, zodat de relatie hersteld wordt en de gemeente de dienstverlening zal voortzetten (als die is stopgezet).
Artikel 8.1.2 De rol van de inwoner
Paragraaf 8.2 Afspraken en verplichtingen
Artikel 8.2.2 Geen schuld en verjaring
De gemeente verlaagt de uitkering niet als het gedrag van de inwoner meer dan een jaar geleden heeft plaatsgevonden of als het gedrag hem niet te verwijten is.
Artikel 8.2.3 Ingangsdatum en periode verlaging
De gemeente verlaagt de uitkering vanaf de kalendermaand na de maand waarin de gemeente het besluit tot verlaging aan de inwoner per brief bekend heeft gemaakt. Het is zeer goed mogelijk dat de verlaging al in dezelfde maand of over eerdere maanden wordt toegepast. Dat kan als de uitkering voor die maand(en) nog niet is uitbetaald.
Artikel 8.2.4 Berekening verlaging
Als de inwoner maandelijks bijzondere bijstand ontvangt, kan de gemeente de bijzondere bijstand verlagen met een percentage van de bijzondere bijstand. Gaat het om eenmalige bijzondere bijstand, dan kan de gemeente die bijstand weigeren als de bijstand nodig is vanwege verwijtbaar gedrag van de inwoner.
Artikel 8.2.5 Niet nakomen wettelijke arbeidsverplichtingen
Als een inwoner zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarmee een verlaging is toegepast vanwege een gedraging als bedoeld in artikel 18, vierde lid van de wet, opnieuw schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging als bedoeld in artikel 18, vierde lid van de wet, bedraagt de verlaging honderd procent van de bijstandsnorm gedurende twee maanden.
Artikel 8.2.6.1 Gedrag Participatiewet
Gedrag van een inwoner waardoor een verplichting op grond van de artikelen 9, 9a en 55 en 56a van de wet niet of onvoldoende wordt nagekomen, worden onderscheiden in de volgende categorieën:
het zich niet tijdig laten registreren als werkzoekende bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen of het niet tijdig laten verlengen van de registratie;
1e. het niet of onvoldoende meewerken aan het opstellen, uitvoeren en evalueren van een plan van aanpak als bedoeld in artikel 44a van de wet;
2e. het onvoldoende nakomen van verplichtingen als bedoeld in de artikelen 9, eerste lid 55 en 56a van de wet, voor zover het gaat om een belanghebbende jonger dan 27 jaar, gedurende vier weken na een melding als bedoeld in artikel 43, vierde en vijfde lid van de wet, voor zover deze verplichtingen niet worden genoemd in artikel 18, vierde lid van de wet;
3e. het niet of niet tijdig voldoen aan een oproep om op een aangegeven plaats en tijd te verschijnen, in verband met arbeidsinschakeling;
4e. het uit houding en gedrag ondubbelzinnig laten blijken verplichtingen als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel b, van de wet niet te willen nakomen, wat heeft geleid tot het intrekken van de ontheffing van de arbeidsplicht voor een alleenstaande ouder, bedoeld in artikel 9a, eerste lid, van de wet;
5e. het niet of onvoldoende verrichten van een door de gemeente opgedragen tegenprestatie naar vermogen als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel c van de wet;
6e. geen uitvoering geven aan de door de gemeente opgelegde verplichting om ingeschreven te staan bij drie uitzendbureaus;
het niet naar vermogen proberen algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen in de gemeente van inwoning voor zover dit niet voortvloeit uit een gedraging als bedoeld in artikel 18, vierde lid van de wet.
Artikel 8.2.6.2 Gedragingen IOAW en IOAZ
Gedrag van een inwoner waardoor een verplichting op grond van de artikelen 37 en 38 IOAW of de artikelen 37 en 38 IOAZ niet of onvoldoende wordt nagekomen, worden onderscheiden in de volgende categorieën:
het zich niet tijdig laten registreren als werkzoekende bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen of het niet tijdig laten verlengen van de registratie;
1e. het niet of in onvoldoende mate meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling;
2e. het niet of onvoldoende gebruik maken van een door de gemeente aangeboden voorziening als bedoeld in de artikelen 36, eerste lid, en 37, eerste lid, onderdeel e IOAW of de artikelen 36, eerste lid, en artikel 37, eerste lid, onderdeel e IOAZ, voor zover dit niet heeft geleid tot het geen doorgang vinden of tot voortijdige beëindiging van die voorziening;
3e. het uit houding en gedrag ondubbelzinnig laten blijken verplichtingen als bedoeld in artikel 37, eerste lid, onderdeel e IOAW of artikel 37, eerste lid, onderdeel e IOAZ niet te willen nakomen, wat heeft geleid tot het intrekken van de ontheffing van de arbeidsplicht voor een alleenstaande ouder, bedoeld in artikel 38, eerste lid IOAW of artikel 38, eerste lid IOAZ;
4e. het niet of onvoldoende verrichten van een door de gemeente opgedragen tegenprestatie naar vermogen als bedoeld in artikel 37, eerste lid, onderdeel f IOAW of artikel 37, eerste lid, onderdeel f IOAZ;
5e. geen uitvoering geven aan de door de gemeente opgelegde verplichting om ingeschreven te staan bij drie uitzendbureaus.
1e. het niet naar vermogen proberen algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen;
2e. het niet of onvoldoende gebruik maken van een door de gemeente aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling als bedoeld in de artikelen 36, eerste lid, en 37, eerste lid, onderdeel e IOAW en de artikelen 36, eerste lid, en 37, eerste lid, onderdeel e IOAZ, voor zover dit heeft geleid tot het geen doorgang vinden of tot voortijdige beëindiging van die voorziening;
3e. gedragingen die de inschakeling in de arbeid belemmeren als bedoeld in
Artikel 20, eerste lid, onder a of b, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers of artikel 20, tweede lid, onder a of b, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen.
Artikel 8.2.7 Hoogte en duur van de maatregel
De duur van de maatregel als bedoeld in het eerste lid wordt verdubbeld, indien de inwoner zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een maatregel is opgelegd opnieuw schuldig maakt aan een eenzelfde verwijtbare gedraging uit dezelfde of een hogere categorie. Met een besluit waarmee een maatregel is opgelegd, wordt gelijk gesteld het besluit om daarvan af te zien op grond van dringende redenen, als bedoeld in artikel 6, tweede lid.
Indien binnen twaalf maanden na de bekendmaking van het besluit waarbij een maatregel is opgelegd als genoemd in het eerste lid, inwoner zich nog tweemaal schuldig maakt aan een eenzelfde verwijtbare gedraging uit dezelfde of een hogere categorie, dan wordt door de gemeente aan de inwoner een maatregel opgelegd van honderd procent van de bijstandsnorm gedurende maximaal drie maanden. Met een besluit waarmee een maatregel is opgelegd wordt gelijkgesteld het besluit om daarvan af te zien op grond van dringende redenen, bedoeld in artikel 8.2.2.
Artikel 8.2.8 Stoppen verlaging (inkeerregeling)
De gemeente kan de verlaging stoppen (niet uitvoeren) als uit houding en gedrag van de inwoner overduidelijk blijkt dat hij alsnog de arbeidsverplichtingen nakomt. De inwoner moet de gemeente zelf verzoeken om de verlaging te stoppen. Hij kan het verzoek per brief of e-mail indienen nadat het besluit om de uitkering te verlagen is genomen.
Artikel 8.2.9 Te weinig besef van verantwoordelijkheid
De duur van de maatregel als bedoeld in het tweede lid en derde lid wordt met één maand verlengd, indien de belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een maatregel is opgelegd opnieuw een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan betoont. Met een besluit waarmee een maatregel is opgelegd, wordt gelijk gesteld het besluit om daarvan af te zien op grond van dringende redenen, als bedoeld in artikel 6, tweede lid.
Artikel 8.2.10 Onacceptabel gedrag
Artikel 8.2.11 Niet nakomen van andere verplichtingen
De duur van de maatregel als bedoeld in het eerste lid wordt verdubbeld, indien de inwoner zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een maatregel is opgelegd opnieuw schuldig maakt aan een eenzelfde verwijtbare gedraging. Met een besluit waarmee een maatregel is opgelegd, wordt gelijk gesteld het besluit om daarvan af te zien op grond van dringende redenen, als bedoeld in artikel 6, tweede lid.
Indien binnen twaalf maanden na de bekendmaking van het besluit waarbij een maatregel is opgelegd als genoemd in het eerste lid, de inwoner zich nog tweemaal schuldig maakt aan een eenzelfde verwijtbare gedraging, dan wordt door de gemeente aan de inwoner een maatregel opgelegd van honderd procent van de bijstandsnorm gedurende maximaal drie maanden. Met een besluit waarmee een maatregel is opgelegd wordt gelijkgesteld het besluit om daarvan af te zien op grond van dringende redenen, bedoeld in artikel 8.2.2.
Artikel 8.2.13 Herhaling (recidive)
De duur van de verlaging wordt verdubbeld als de uitkering binnen twaalf maanden na de datum van het besluit waarmee de verlaging is opgelegd opnieuw wordt verlaagd. De duur wordt ook verdubbeld als de gemeente de eerdere verlaging vanwege dringende redenen van de inwoner heeft gewijzigd in € 0,- (nihil). Een verlaging op grond van artikel 8.2.5 kan maximaal 3 maanden worden verlaagd.
Paragraaf 8.4 Beëindigen en terugvorderen voorziening
Artikel 8.4.1 Beëindiging voorziening
[Jeugdwet, Wmo, PW, IOAW, IOAZ, Wgs, Gemeentewet]
Paragraaf 8.5 Hoe controleert de gemeente of de afspraken worden nagekomen?
[Jeugdwet, Wmo, PW, IOAW, IOAZ, Wgs, Gemeentewet]
Om de doelen van de wetten te bereiken, is het belangrijk, dat inwoners hun verplichtingen nakomen en dat de gemeente inwoners daarbij helpt. De gemeente doet dat door:
[Jeugdwet, Wmo, PW, IOAW, IOAZ]
Artikel 8.5.3. Voorkomen van fraude
[Jeugdwet, Wmo, PW, IOAW, IOAZ]
De gemeente streeft ernaar om fraude te voorkomen (preventie). Daarom informeert de gemeente inwoners op een gepaste manier over rechten en plichten en over de gevolgen van misbruik en oneigenlijk gebruik van uitkeringen en voorzieningen.
Hoofdstuk 9 Inwonersparticipatie
Het beleid dat de gemeente maakt en uitvoert is bedoeld voor de inwoners. Met de ervaringen van de inwoners kan de gemeente haar beleid als het nodig is aanpassen en verbeteren. In dit hoofdstuk is vastgelegd hoe inwoners hun invloed kunnen uitoefenen. Dat wordt inspraak genoemd. Ook is geregeld dat er een adviesraad Sociaal Domein is en is de taak van deze raad beschreven. Ten slotte is hier ook geregeld op welke manier inwoners met leveranciers, zoals zorgaanbieders, kunnen overleggen over diensten en producten die bedoeld zijn voor de inwoners die hulp nodig hebben.
Kernwaarden en uitgangspunten:
Paragraaf 9.2 Adviesraad Sociaal Domein
[Jeugdwet, Wmo, PW, IOAW, IOAZ, Gemeentewet]
De adviesraad zet zich ervoor in dat er een Adviesraad Sociaal Domein is die een afspiegeling vormt van de verschillende groepen inwoners van de gemeente Zwartewaterland voor wie deze verordening iets regelt. De Adviesraad Sociaal Domein bestaat uit personen die een doelgroep vormen of een voorziening ontvangen op grond van één van de wetten die in artikel 9.1 zijn genoemd, of uit personen die hen vertegenwoordigen.
Artikel 9.2.1 Taken en bevoegdheden Adviesraad Sociaal Domein
[Jeugdwet, Wmo, PW, IOAW, IOAZ, Gemeentewet]
De gemeente neemt adviezen van de Adviesraad Sociaal Domein over of wijst de adviezen gemotiveerd af. Gaat het om besluiten van de gemeenteraad, dan worden het advies van de Adviesraad Sociaal Domein en de reactie van de gemeente (burgemeester en wethouders) aan de gemeenteraad gestuurd, zodat deze informatie bij de besluitvorming kan worden betrokken.
Paragraaf 9.3 Inspraak bij leveranciers
Leveranciers die jeugdhulp of Wmo-hulp geven, zijn verplicht om inwoners die gebruik maken van hun diensten, inspraak te geven en daarover regels te maken. Voor Wmo-hulp bepaalt de gemeente over welke onderwerpen de inspraak gaat en welke vorm de inspraak heeft. Voor jeugdhulp is dit geregeld in de Jeugdwet.
Hoofdstuk 10 Kritiek op de uitvoering
De gemeente probeert het beleid en de regels zo goed mogelijk uit te voeren. Toch is het mogelijk dat inwoners het niet eens zijn met de aanpak van de gemeente. In dit hoofdstuk staan enkele regels over de mogelijkheid om een klacht in te dienen, een vertrouwenspersoon te spreken of bezwaar te maken. Daarbij is aangesloten bij de visie op klachtbehandeling van de Nationale ombudsman.
Kernwaarden en uitgangspunten:
Paragraaf 10.4 Ombudsfunctie en vertrouwenspersoon
De ombudsman/vrouw vormt een aanvulling op andere mogelijkheden voor inwoners waarop zij informatie, advies en ondersteuning kunnen krijgen. Een inwoner die beroep doet op de ombudsman/vrouw kan ook gebruik blijven maken van andere voorzieningen die er zijn voor het oplossen van knelpunten, zoals de gemeentelijke klachten- of bezwaarregeling.
Naast de Ombudsman/vrouw kan de inwoner ook beroep doen op een vertrouwenspersoon als het gaat om jeugdhulp. De vertrouwenspersoon kan de inwoner (jeugdige, ouder of pleegouder) op verzoek ondersteunen bij problemen, klachten en vragen in verband met de hulpverlening door de gemeente, de jeugdhulpaanbieder, de gecertificeerde instelling jeugdbescherming en jeugdreclassering en het advies- en meldpunt huiselijk geweld en kindermishandeling (Veilig Thuis).
De inwoner die het niet eens is met een besluit dat is genomen op grond van de genoemde wetten en van deze verordening, kan binnen zes weken bezwaar maken volgens de regels die zijn beschreven in de Verordening behandeling bezwaarschriften gemeente Zwartewaterland. De inwoner kan zijn bezwaar ook voorleggen aan de ombudsman/vrouw, voordat de inwoner officieel bezwaar maakt bij de gemeente.
Nadat de gemeente een bezwaarschrift heeft ontvangen, neemt een medewerker contact op met de inwoner om het bezwaar te bespreken. De medewerker geeft uitleg over het besluit van de gemeente en informeert bij de inwoner naar argumenten, feiten en omstandigheden die van belang zijn voor de beoordeling van het bezwaar. Dit gesprek is gericht op verbetering van de besluitvorming door de gemeente.
Hoofdstuk 11 Kwaliteit, Inkoop en aanbesteding
De diensten en producten die de gemeente levert, moeten van goede kwaliteit zijn. Diensten moeten aansluiten bij de behoefte van de inwoner. Producten moeten degelijk zijn en goed bruikbaar voor de inwoner. De gemeente moet zich bij de inkoop van diensten en producten aan bepaalde regels houden. Dit hoofdstuk gaat over de kwaliteit, de inkoop en de aanbesteding van diensten en producten.
Kernwaarden en uitgangspunten:
Paragraaf 11.2 Inkoop en aanbesteding
De gemeente zorgt ervoor dat met de tarieven diensten kunnen worden ingekocht die voldoen aan de kwaliteitseisen die gelden voor die diensten, waaronder de eisen aan de deskundigheid die aan hulpverleners worden gesteld. De gemeente zorgt er ook voor, dat de tarieven niet zo laag zijn, dat de hulpverlening tijdens de looptijd van het contract gevaar loopt.
In deze verordening worden allerlei begrippen gebruikt. Deze begrippen hebben dezelfde betekenis als in de wetten waarop deze verordening is gebaseerd. Waarom deze begrippenlijst?
Algemeen gebruikelijke voorziening:
een voorziening die niet speciaal bedoeld is voor mensen met een beperking én die gewoon verkrijgbaar is én niet veel duurder is dan vergelijkbare producten én waarover een ‘gezonde’ persoon in dezelfde omstandigheden ook zou kunnen beschikken en het financieel gedragen kan worden met een inkomen op minimum niveau.
een voorziening waarop de inwoner een beroep kan doen voor de hulp die hij nodig heeft, anders dan hulp-op-maat. Het gaat om voorzieningen die buiten de regeling liggen van de aangevraagde voorziening of om voorzieningen die binnen het bereik van die regeling liggen, maar vrij toegankelijk zijn voor de inwoner. Dat kan een andere uitkering zijn, een algemeen gebruikelijke, algemene of collectieve voorziening, of voorzieningen als alimentatie en toeslagen.
Een algemene voorziening of andere voorziening waarmee aan de hulpvraag wordt tegemoetgekomen.
De gemeente beoordeelt individueel of ondersteuning langdurig noodzakelijk is. Hulp-op-maat is in ieder geval noodzakelijk wanneer de ondersteuning langer dan zes maanden nodig is.
de verplichting om mee te werken aan de arbeidsinschakeling of het leveren van een tegenprestatie, als bedoeld in artikel 9 van de Participatiewet.
achteruitgang in inkomen als een uitkeringsgerechtigde een baan aanneemt op of rond het minimumloon. Dit komt door het wegvallen van tegemoetkomingen van de gemeente of van toeslagen zoals huurtoeslag en zorgtoeslag.
de vermindering van mogelijkheden waardoor een belemmering ontstaat in het sociaal-maatschappelijk functioneren
Bijstandsnorm: de maximale hoogte van de bijstandsuitkering bedoeld in artikel 5, onderdeel c van de Participatiewet. De hoogte hangt af van de woon- en leefsituatie en de leeftijd van de inwoner.
Bijstandsuitkering: de algemene bijstand voor levensonderhoud, bedoeld in artikel 5, onderdeel b van de Participatiewet. Gaat het om een jongere van 18 tot 21 jaar, dan wordt met bijstandsuitkering bedoeld: de algemene bijstand plus de aanvullende bijzondere bijstand op grond van artikel 12 van de Participatiewet.
Centraal Administratie Kantoor
hulp aan een inwoner door een onafhankelijke professional in de vorm van informatie, advies en algemene ondersteuning. De hulp aan de inwoner is gericht op het benutten van diensten die door gemeenten en andere organisaties worden geleverd op het gebied van maatschappelijke ondersteuning, preventieve zorg, zorg, jeugdhulp, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen (artikel 1.1.1 van de Wmo).
vervoer van deur tot deur, op afroep en met een deeltaxi (ook wel collectief vraagafhankelijk vervoer genoemd).
een elektronisch apparaat voor gegevensverwerking, zoals een desktop, laptop of een tablet (geen smartphone).
een HAVO-, VWO-, of MBO2-diploma.
vermogen. Een goede financiële buffer is een vermogen op of boven de vermogensgrens bedoeld in artikel 34, lid 3 van de Participatiewet.
het verstrekken van onjuiste en/of onvolledige gegevens, of het verzwijgen of niet (op tijd) verstrekken van gegevens. Het gaat om gegevens die nodig zijn om te bepalen of er recht op een uitkering of een voorziening is, en om de duur en hoogte van die uitkering of voorziening vast te stellen. Als gevolg hiervan wordt een uitkering of voorziening helemaal of gedeeltelijk ten onrechte verstrekt.
de hulp die over het algemeen mag worden verwacht van de echtgenoot, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten. Voor de Jeugdwet wordt met ouders ook andere opvoeders en verzorgers bedoeld. De gemeente heeft in beleidsregels uitgelegd wat er precies bedoeld wordt met gebruikelijke hulp.
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zwartewaterland.
een document waarmee de inwoner zich kan identificeren. Dit kan per voorziening verschillen.
gesprek waarin de inwoner zijn hulpvraag, zijn persoonlijke situatie en het effect dat hij wil bereiken bespreekt.
ondersteuning bij de arbeidsinschakeling of inkomensondersteuning als bedoeld in artikel 7 van de Participatiewet, maatschappelijke ondersteuning als bedoeld in artikel 1.1.1 van de Wmo, jeugdhulp als bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, of schuldhulpverlening als bedoeld in artikel 1 van de Wgs.
een op de inwoner afgestemde voorziening.
de behoefte aan ondersteuning die de inwoner bij de melding heeft.
het inkomen, bedoeld in artikel 32, eerste lid, van de Participatiewet.
inspraak als bedoeld in artikel 150 van de Gemeentewet. Met inspraak wordt in hoofdstuk 9 van deze verordening ook bedoeld het recht om invloed uit te oefenen en over iets mee te beslissen.
de persoon die zijn woonplaats heeft binnen de gemeente Zwartewaterland volgens de regels van het Burgerlijk Wetboek (titel 3, Boek 1 BW) en die daar rechtmatig verblijft. Gaat het om Wmo-hulp, dan wordt onder inwoner verstaan: de ingezetene als bedoeld in artikel 1.2.1 Wmo. Gaat het om schuldhulpverlening, dan wordt onder inwoner verstaan: degene die in de basisregistratie personen van de gemeente Zwartewaterland is ingeschreven. Voor de toepassing van de hoofdstukken 8 en 10 wordt onder inwoner ook verstaan: de persoon die hulp van de gemeente Zwartewaterland heeft gehad maar zijn woonplaats niet meer in de gemeente Zwartewaterland heeft. Onder rechtmatig verblijf wordt verstaan: verblijf dat geen wettelijke belemmering oplevert voor hulp door de gemeente.
IOAW: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers.
Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen.
hulp als bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet.
de inwoner in de leeftijd tot 27 jaar.
basisaanbod van sociaal-culturele voorzieningen voor jongeren, zoals kinderwerk, tiener- en jongerenwerk, sportbuurtwerk en jongereninformatie. Het basisaanbod bevat ook activiteiten die stimulering van de ontwikkeling of het voorkomen van problemen bij jongeren tot doel heeft.
een pakket van voorzieningen, meestal in natura, dat de gemeente voor gezinnen met een laag inkomen beschikbaar stelt. Het doel van het pakket is te voorkomen dat kinderen die opgroeien in armoede niet mee kunnen doen aan bijvoorbeeld sport, culturele activiteiten of activiteiten van school.
norm voor de hoogte van een uitkering volgens artikel 22a van de Participatiewet. Naarmate meer mensen in een huis wonen, ontvangt iedere afzonderlijke uitkeringsgerechtigde een lagere uitkering omdat meer mensen de kosten kunnen delen.
de dagelijkse bestaanskosten, zoals kosten voor voeding, kleding, huur, energie, water en (zorg)verzekeringen.
de natuurlijke persoon of rechtspersoon die goederen of diensten levert tegen betaling.
de hulp ten behoeve van zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen, opvang, jeugdhulp, het opvoeden en opgroeien van jeugdigen en zorg en overige diensten als bedoeld in de Zorgverzekeringswet, die rechtstreeks voortvloeit uit een tussen personen bestaande sociale relatie en die niet wordt verleend in het kader van een hulpverlenend beroep (artikel 1.1.1 Wmo). Doorgaans zijn mantelzorgers personen met wie de inwoner regelmatig contact houdt. De mantelzorger en de cliënt hoeven niet per se in één huis te wonen.
de persoon die namens het college van burgemeester en wethouders optreedt.
een handboek dat wordt uitgegeven door het NIBUD. In deze gids staan gangbare, actuele prijzen van producten en diensten.
alle omstandigheden, mogelijkheden en persoonskenmerken van de inwoner die van belang zijn, inclusief de behoefte van de inwoner en de godsdienstige en levensbeschouwelijke overtuiging.
Ondersteuningsplan: een plan van aanpak dat de gemeente opstelt, waarin de knelpunten staan die de inwoner in het maatschappelijk leven ervaart, waarin de gewenste hulp wordt geïnventariseerd en de gemeente mogelijke oplossingen aandraagt.
een plan van aanpak dat de inwoner opstelt, waarin de knelpunten staan die de inwoner ervaart en de gewenste hulp wordt aangegeven. Gaat het om jeugdhulp, dan wordt hieronder verstaan: een familiegroepsplan.
persoonsgebonden budget, een geldbedrag waarmee iemand zelf hulp(middelen) in kan kopen.
een plan van aanpak dat de inwoner opstelt over de hulp die hij nodig heeft en die hij met het pgb wil inkopen. In het plan geeft de inwoner onder andere aan welke hulpverlener op welke manier en op welke momenten de noodzakelijke hulp gaat geven en hoe de kwaliteit en de continuïteit van die hulp gewaarborgd worden.
iemand die beroepsmatig hulp verleent.
een gemeenschappelijke huishouding voeren als bedoeld in artikel 3 van de Participatiewet.
huisgenoten of andere personen met wie de inwoner een sociale relatie onderhoudt (inclusief mantelzorgers).
Tegemoetkoming voor arbeidsongeschikten:
de tegemoetkoming die UWV verstrekt aan inwoners met een WIA-, WAO-, Wajong- of WAZ-uitkering die 35% of meer arbeidsongeschikt zijn, recht hebben op hulp om werk te vinden of te behouden, of recht op hulp om te studeren (artikel 63a van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, artikel 65l van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, artikel 67i van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen, artikel 3:75 van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten).
de bijstandsuitkering, de IOAW- of de IOAZ-uitkering.
de maximale hoogte van een uitkering in de persoonlijke situatie van de inwoner; dit is de toepasselijke bijstandsnorm uit de Participatiewet of de grondslag bedoeld in de IOAW of IOAZ. Gaat het om een jongere van 18 tot 21 jaar, dan wordt met uitkeringsnorm bedoeld: de bijstandsnorm plus de aanvullende bijzondere bijstand op grond van artikel 12 van de Participatiewet.
totaal aan bezit in geld en goederen; het vermogen als bedoeld in artikel 34 van de Participatiewet.
werk niet behouden of accepteren, zoals omschreven in artikel 20 lid 1 van de IOAW of van de IOAZ.
hulp in de vorm van een dienst, activiteit, product, pgb of geldbedrag.
hulp die beschikbaar is zonder verwijzing van een huisarts, medisch specialist, jeugdarts of besluit van de gemeente.
de Participatiewet, de IOAW, de IOAZ, de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening, de Wet maatschappelijke ondersteuning, de Wet inburgering, de Jeugdwet, de Algemene wet bestuursrecht of de Gemeentewet.
het minimumloon per maand, zoals dit is omschreven in artikel 8, eerste lid, onderdeel a, van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag. Als het om een werknemer jonger dan 21 jaar gaat, het voor zijn leeftijd geldende minimumloon per maand, zoals het is omschreven in artikel 7, derde lid, en artikel 8, derde lid, van die wet.
Wet gemeentelijke schuldhulpverlening.
een zorginstelling die op grond van de Wet langdurige zorg gefinancierd wordt, zoals een verpleeg- of verzorgingshuis.
Wet maatschappelijke ondersteuning 2015.
de maatschappelijke ondersteuning, bedoeld in artikel 1.1.1 van de Wmo
In dit hoofdstuk zijn de laatste bepalingen opgenomen. Hier wordt geregeld welke verordeningen vervangen worden door deze verordening en wanneer deze verordening gaat gelden. Hier is ook opgenomen dat de gemeente bepalingen uit deze verordening kan uitwerken of verder invullen, dat met regelmaat beoordeeld wordt of de verordening nog goed werkt, wat de officiële naam is van deze verordening en dat de gemeente van deze verordening kan afwijken als dit echt nodig is.
Kernwaarden en uitgangspunten:
Paragraaf 13.1 Onderzoek naar de werking van de verordening
De gemeente onderzoekt met een zekere regelmaat of de verordening voldoende bijdraagt aan de doelen die de gemeente wil bereiken. Om dat te kunnen nagaan verzamelt de gemeente systematisch informatie over alles wat van belang is om tot een goede evaluatie te komen. De gemeente houdt zich daarbij aan de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG).
Paragraaf 13.2 Uitvoeringsregels
De gemeente kan uitvoeringsregels maken over de onderwerpen die in deze verordening zijn geregeld. Deze uitvoeringsregels kunnen de vorm hebben van beleidsregels of van een (nadere) regeling. Beleidsregels geven aan hoe de gemeente met een bepaalde bevoegdheid omgaat. Met een (nadere) regeling worden bepaalde regels van de verordening verder uitgewerkt. De mogelijkheid om deze uitvoeringsregels te maken wordt begrensd door de wet.
Paragraaf 13.3 Afwijken van de verordening (hardheidsclausule)
De gemeente kan afwijken van een bepaling uit deze verordening als toepassing van die bepaling een onredelijke uitkomst heeft voor de inwoner of voor een ander die direct bij het besluit betrokken is. Een uitkomst is in ieder geval onredelijk als de doelen van de in 1.1 genoemde wetten of de doelen van deze verordening door het toepassen van de regels juist niet worden gehaald.
Een maandelijkse voorziening of uitkering die op grond van een ingetrokken verordening wordt verstrekt, blijft ook na de ingangsdatum van deze verordening doorlopen. Deze voorziening of uitkering loopt door totdat de gemeente een nieuw besluit over die voorziening of uitkering heeft genomen waarbij het toekenningsbesluit wordt ingetrokken.
Een aanvraag die de inwoner heeft ingediend vóór de ingangsdatum van deze verordening en waarover de gemeente pas later een besluit neemt, handelt de gemeente af volgens deze verordening. Voor een aanvraag op grond van de Participatiewet, de IOAW en de IOAZ die is ingediend vóór de ingangsdatum geldt juist dat de gemeente deze afhandelt volgens de ingetrokken verordening.