Organisatie | Maasgouw |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeente Maasgouw 2020 |
Citeertitel | Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeente Maasgouw 2020 |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | algemeen |
Eigen onderwerp |
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
23-12-2023 | artikel 2.1, 3.2, 3.4, bijlage 2, 3 | 12-12-2023 | BenW/2020/04736 Z/21/015548 D/22/056282 | ||
20-05-2022 | 23-12-2023 | artikel 2.1, 3.4 | 03-05-2022 | BenW/2020/04736 Z/21/015548 D/22/056282 | |
03-09-2020 | 20-05-2022 | bijlage 1 | 20-07-2020 | BenW/2020/04736 | |
10-06-2020 | 03-09-2020 | bijlage 1 | 02-06-2020 | ||
01-01-2020 | 10-06-2020 | nieuwe regeling | 17-12-2019 |
HOOFDSTUK 2. BEOORDELING MAATWERKVOORZIENINGEN
2.1 ALGEMEEN BEOORDELINGSKADER
Bij het beoordelen van aanspraken moet worden gekeken naar:
De doelgroep bestaat uit personen die in verband met een beperking, chronische psychische of psychosociale problemen op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit hun sociale netwerk niet voldoende zelfredzaam zijn of in staat zijn tot participatie. Kinderen die jonger zijn dan 18 jaar vallen, voor wat betreft maatwerkvoorzieningen, alleen onder de doelgroep als het gaat om hulpmiddelen, woningaanpassingen en vervoer (uitsluitend naar sociale activiteiten).
Inwoners met een Wlz-indicatie komen niet of niet langer voor Wmo voorzieningen in aanmerking. Vanaf 2020 worden nieuwe mobilteitshulpmiddelen (zowel rolstoelen als vervoersvoorzieningen) via de Wlz verstrekt. Mensen met een Wlz-indicatie die een hulpmiddel gebruiken dat is verstrekt vanuit de Wmo, houden hun hulpmiddel tot deze aan vervanging toe is.
De eigen verantwoordelijkheid van de inwoner is een belangrijk uitgangspunt van de wet. De wet is uitsluitend bedoeld om mogelijkheden te bieden door middel van voorzieningen als het niet in iemands eigen vermogen ligt het probleem zelf of met hulp van mantelzorgers, huisgenoten en personen uit het sociale netwerk op te lossen. Tot die eigen verantwoordelijkheid van de ingezetene behoort ook dat hij een beroep doet op familie en vrienden – zijn eigen sociale netwerk – alvorens hij bij de gemeente aanklopt voor hulp. Het is immers heel normaal dat mensen iets doen voor hun partner, familielid of goede vriend als die niet geheel op eigen kracht kan deelnemen aan de samenleving. Met de Wmo 2015 wil de regering het automatisme doorbreken dat ingezetenen zich bij elke hulpvraag tot de overheid wenden.
Onder de eigen verantwoordelijkheid wordt de eigen kracht, de hulp van mantelzorgers, de hulp van personen uit het sociale netwerk en gebruikelijke hulp verstaan.
Onder gebruikelijke hulp wordt verstaan de hulp en zorg die huisgenoten elkaar bieden en behoren te bieden bij het voeren van een huishouden, of het uitvoeren van noodzakelijke algemene dagelijkse levensverrichtingen. Hieronder wordt onder andere verstaan: aan- en uitkleden, zichzelf wassen, eten bereiden en opeten, begeleiding bij het uitvoeren of aansturen van dagdagelijkse taken.
Gebruikelijke hulp is niet van toepassing als:
Het college kan de (dreigende) overbelasting door een deskundige laten onderzoeken.
Algemeen gebruikelijke voorzieningen
Een algemeen gebruikelijke voorziening is een voorziening die voldoet aan de volgende criteria:
Er moet altijd in het individuele geval worden bekeken of de voorziening ook voor de cliënt in zijn specifieke situatie algemeen gebruikelijk is.
Een algemene voorziening is een aanbod van diensten of activiteiten dat voor iedereen toegankelijk is en dat een bijdrage kan leveren aan de gevraagde maatschappelijke ondersteuning.
primaat van collectieve voorzieningen
Als een hulpvraag kan worden opgelost door de inzet van een collectieve voorziening dan gaat dit voor op een individuele verstrekking.
Andere voorzieningen zijn voorzieningen op grond van een andere wet, (bijvoorbeeld Zorgverzekeringswet of Wet langdurige zorg), of in de omgeving aanwezige voorzieningen die voor de cliënt beschikbaar en bereikbaar zijn op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning of werk en inkomen.
Als de cliënt in aanmerking kan komen voor een andere voorziening, maar er voor kiest om daar geen gebruik van te maken, dan wordt er geen Wmo voorziening verstrekt.
Het streven is om de persoon op het niveau van participatie en zelfredzaamheid te brengen dat bij zijn situatie past. Daarbij zijn met name van belang de situatie van betrokkene voordat hij geconfronteerd werd met zijn beperkingen, alsmede de situatie van personen in vergelijkbare omstandigheden en in dezelfde leeftijdscategorie die geen beperkingen hebben. Maar ook de mogelijkheden die er zijn, mede gelet op de persoonlijke situatie van de cliënt.
Aanvaardbaar wil van de andere kant zeggen, dat de persoon zich er soms bij neer moet leggen dat er belemmeringen blijven, of dat hij enige beperkingen zal moeten accepteren. De door het college te bieden ondersteuning beperkt zich in die zin tot wat noodzakelijk is in het licht van de versterking of het behoud van zelfredzaamheid en participatie. De ondersteuning gaat niet zover dat het college rekening kan en moet houden met alle wensen van de cliënt, wat betreft bijvoorbeeld persoonlijke voorkeuren, smaak, comfort, levensovertuiging en gewoontes.
Er is sprake van langdurig noodzakelijk als de beperkingen die ervoor zorgen dat de voorziening noodzakelijk is, zich minimaal 6 maanden zullen voordoen, zonder uitzicht op herstel. Is de voorziening korter noodzakelijk, dan is een uitleenservice beschikbaar (voor een hulpmiddel) of ondersteuning vanuit het sociaal netwerk (voor hulp bij het huishouden of begeleiding) voorliggend. Als er geen sociaal netwerk is dat de gebruikelijke zorg of mantelzorg kan bieden, dan kan begeleiding of hulp bij het huishouden ook voor een kortere periode worden toegekend.
Bij een wisselend beeld, waarbij periodes van verbetering en terugval elkaar opvolgen, kan echter uitgegaan worden van een langdurige noodzaak.
Bij een cliënt die terminaal is, is er sprake van langdurig noodzakelijk.
Goedkoopst passende voorziening
Wanneer twee of meer maatwerkvoorzieningen passend zijn, dan wordt gekozen voor de goedkoopste maatwerkvoorziening. Indien de cliënt een duurdere voorziening wil (die eveneens passend is) komen de meerkosten van die duurdere voorziening voor rekening van de cliënt. In deze situaties zal de verstrekking plaatsvinden in de vorm van een persoonsgebonden budget gebaseerd op de goedkoopst passende voorziening.
2.3 ALGEMENE WEIGERINGSGRONDEN
Als een aanvraag betrekking heeft op een voorziening die cliënt in bezit of in bruikleen heeft en de normale afschrijvingstermijn is nog niet verstreken, dan wordt de aanvraag afgewezen.
Het college verstaat onder de normale afschrijvingstermijn de technische afschrijvingstermijn. Dit houdt in dat het college de voorziening niet hoeft te vervangen als deze economisch is afgeschreven, maar technisch nog in goede staat verkeert. Het college kan zich hierbij laten adviseren door een derde partij.
Als een aanvraag betrekking heeft op vervanging van een onherstelbaar beschadigde of verloren voorziening wordt de aanvraag afgewezen, als:
Niet voldoen aan verplichtingen
De cliënt heeft onder andere de volgende algemene verplichtingen:
Rekening houden met bestaande en bekende beperkingen
Op het moment dat gezondheidsklachten optreden, verwacht het college dat de cliënt rekening houdt met eventuele beperkingen in zelfredzaamheid of participatie die in de toekomst gaan optreden en hier zelf een oplossing voor zoekt. Bij de keuzes die hij of zij maakt, wordt de cliënt geacht hier rekening mee te houden.
Tijdens het onderzoek wordt er gekeken wat de cliënt wanneer had kunnen voorzien en welke keuzes er zijn gemaakt.
Wonen in een woning die niet geschikt is voor permanente bewoning
Aan een cliënt die woont in een woning die niet geschikt is voor permanente bewoning, wordt geen woonvoorziening toegekend. Een hulpmiddel of dienst kan echter wel worden toegekend, ook al is de gemeente van mening dat de cliënt niet op die plaats mag wonen.
HOOFDSTUK 3 MAATWERKVOORZIENINGEN
3.1 VOEREN VAN EEN GESTRUCTUREERD HUISHOUDEN
Onder het voeren van een gestructureerd huishouden kunnen een aantal (sub)resultaten worden benoemd, zoals:
Hiermee wordt bedoeld dat de ruimten met een elementaire woonfunctie worden schoongehouden. Dit betekent dat men gebruik moet kunnen maken van een schone woonkamer, een slaapkamer voor eigen gebruik, de keuken, sanitaire ruimtes en gang/trap die nodig zijn om deze ruimtes te bereiken. De genoemde ruimtes dienen met enige regelmaat schoongemaakt te worden. Een schoon huis wil niet zeggen dat alle vertrekken wekelijks schoongemaakt moeten worden. Het betekent dat het huis niet vervuilt en periodiek schoon wordt gemaakt om zo een algemeen aanvaard basisniveau van schoon te realiseren.
Als een cliënt en zijn sociale netwerk niet in staat zijn boodschappen te halen en er geen gebruik van een boodschappenservice kan worden gemaakt, dan kan de gemeente ondersteuning bieden bij bijvoorbeeld het eenmaal per week halen van boodschappen. Dit gaat om boodschappen voor het normale gebruik en niet voor bijzondere gelegenheden.
Het gaat hierbij uitsluitend over normale kleding voor alledag. Daarbij is het uitgangspunt dat zo min mogelijk kleding gestreken hoeft te worden. Met het kopen van kleding moet hiermee rekening worden gehouden. Bij het wassen en drogen van kleding is het normaal om gebruik te kunnen maken van de algemeen gebruikelijke apparaten, zoals een wasmachine en een droger. Kledinginkopen en stomerij-service horen niet bij dit resultaatgebied, want zijn geen Wmo voorzieningen.
De ouder(s) is/zijn primair verantwoordelijk voor de zorg voor de kinderen. Er wordt gekeken of kinderopvang mogelijk is. Kinderopvang is de verantwoordelijkheid van ouders, werkgever en overheid (kinderopvangtoeslag). De gemeente kan tijdelijk de opvang regelen als de ouder(s) niet in staat is/zijn de zorg van de kinderen op zich te nemen en opvang binnen het sociale netwerk en kinderopvang geen passende oplossing is.
Gebruikelijke hulp is van toepassing indien er huisgenoten aanwezig zijn die de cliënt kunnen helpen met de huishoudelijke taken of deze kunnen overnemen.
Als er bij de cliënt thuiswonende kinderen zijn, dan wordt van de kinderen verwacht dat zij, afhankelijk van hun leeftijd en psychosociaal functioneren, een bijdrage kunnen leveren aan de huishoudelijke taken.
Bij de beoordeling van gebruikelijke hulp bij kinderen, wordt rekening gehouden met het volgende:
Bij de beoordeling van gebruikelijke hulp bij volwassenen vanaf 18 jaar, wordt rekening gehouden met het volgende:
Dat huisgenoten niet gewend zijn, of niet geleerd hebben huishoudelijke taken uit te voeren, is geen reden om hulp bij het huishouden toe te kennen. Indien niemand binnen het huishouden het kan uitleggen aan de persoon die het nog nooit gedaan heeft, dan wordt eventueel tijdelijk hulp bij het huishouden of begeleiding toegekend om huishoudelijke taken aan te leren.
Omvang hulp bij het huishouden
Bij het bepalen van de omvang van de maatwerkvoorziening hulp bij het huishouden wordt een normering gehanteerd (zie bijlage 1).
Indien een cliënt niet in staat is om regie te voeren over het huishouden, waardoor de hulp zelf het werk moet organiseren en aansturen, dan kan hulp bij het huishouden plus (Hbh 2) worden geïndiceerd. De normering hiervoor is opgenomen in bijlage 1 onder 1.7.
3.2 HET VERMOGEN OM ZELFSTANDIG TE LEVEN, HET HEBBEN VAN EEN DAGSTRUCTUUR, DEELNAME AAN HET MAATSCHAPPELIJK VERKEER EN HET VOEREN VAN REGIE DAAROVER
Dit hoofdstuk richt zich op de maatwerkvoorzieningen Wmo begeleiding en kortdurend verblijf in het kader van de Wmo. Begeleiding onder de Wmo is altijd gericht op het ondersteunen en verbeteren van zelfredzaamheid en participatie. De inzet van professionele begeleiding, geleverd door professionele aanbieders, moet zich richten op ontwikkeling of behoud (stabiliteit) van de zelfredzaamheid en participatie van de cliënt, om op die manier het zelfstandig leven en het deelnemen aan maatschappelijke verkeer met zoveel mogelijk eigen regie mogelijk te maken. In bepaalde gevallen kan de ondersteuning zich ook richten op gecontroleerde achteruitgang. De inzet van de ondersteuning moet in alle gevallen leiden tot een op cliëntniveau meetbaar resultaat. Het beoogde resultaat van de begeleiding wordt tijdens het gesprek door de cliënt (en eventueel zijn netwerk) in samenspraak met het college beschreven. Om het beoogde resultaat te bepalen zijn vijf resultaatgebieden opgesteld, onderverdeeld in meerdere subdoelen:
De ondersteuning kan bestaan uit de volgende producten:
De producten worden nader gespecificeerd op basis van grondslagen (met uitzondering van het product vervoer). De grondslagen zijn afgeleid van de definities die het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) in 2022 hanteert. Er kunnen meerdere grondslagen van toepassing zijn op één cliënt, maar voor de toekenning van een product wordt de op dat moment meest dominante grondslag in relatie tot de benodigde ondersteuning gekozen. Er wordt gewerkt met de volgende grondslagen:
Wmo begeleiding en kortdurend verblijf zijn verdeeld in vijf percelen:
Eerdergenoemde producten (met uitzondering van kortdurend verblijf) kunnen voorkomen binnen elk perceel. Kortdurend verblijf is een apart perceel, waardoor het product kortdurend verblijf alleen in perceel 5 kan voorkomen. Eén cliënt kan niet tegelijkertijd ondersteuning vanuit meerdere percelen ontvangen, met uitzondering van perceel 5. Een cliënt kan wel bewegen van het ene naar het andere perceel.
De toegangsmedewerkers van de gemeenten stellen de indicatie vast. Het indiceren van begeleiding vraagt om een professionele afweging, op basis van veel elementen, met als doel ondersteuning op maat voor de cliënt. Het 'Normenkader Begeleiding’ dat is ontwikkeld door bureau HHM en Factum Advies helpt de toegangsmedewerker hierbij. De professionele afweging van de toegangsmedewerker wordt met behulp van het normenkader (nog meer) transparant afgewogen en eenduidig gemaakt. In de toewijzing wordt de aard, de omvang en de duur van de te bieden ondersteuning vastgelegd.
Het normenkader maakt onderdeel uit van deze beleidsregels en is te vinden in bijlage 2.
De product-, en perceelbeschrijvingen maken onderdeel uit van deze beleidsregels en zijn te vinden in bijlage 3.
Gebruikelijke hulp is van toepassing indien er volwassen huisgenoten aanwezig zijn die in staat zijn de cliënt begeleiding te bieden bij het uitvoeren of aansturen van dagelijks terugkerende taken. Als de begeleiding noodzakelijk is voor maximaal drie maanden, dan moeten de huisgenoten alle noodzakelijke begeleiding bieden.
Indien de begeleiding langdurig noodzakelijk is, dan moet een huisgenoot in ieder geval de cliënt begeleiden bij de maatschappelijke participatie (vervoer naar dagbesteding of huiskamer) en bij het bezoeken van sociale contacten en (medische) afspraken.
Taken die de huisgenoten zouden moeten doen als de cliënt überhaupt niet in het huis zou wonen, vallen zeker onder de gebruikelijke hulp, bijvoorbeeld administratie en organiseren van een dagstructuur.
Voor zover huisgenoten in staat zijn tot het leveren van meer dan gebruikelijke hulp (zeker als ze dat gewend zijn om te doen) dan is deze niet-gebruikelijke hulp afdwingbaar en hoeft daarvoor geen maatwerkvoorziening te worden ingezet.
Er wordt onderzocht welk deel van de niet-gebruikelijke hulp geleverd kan worden door de huisgenoot. Enkel voor het deel van de niet-gebruikelijke hulp waar de huisgenoot niet toe in staat is, kan professionele hulp ingezet worden door middel van een maatwerkvoorziening.
De huisgenoot die niet in staat is tot het leveren van niet-gebruikelijke hulp, kan niet de zorg alsnog verlenen, betaald vanuit een persoonsgebonden budget.
Begeleiding wordt geboden in groepsverband of individueel. Begeleiding groep is voorliggend op individuele begeleiding. Afhankelijk van de te behalen (sub)resultaten wordt bepaald of begeleiding groep passend is, of dat individuele begeleiding moet worden ingezet.
Afbakening Zorgverzekeringswet
Wanneer de noodzaak voor persoonlijke verzorging voortvloeit uit de behoefte aan begeleiding, dan is ook de persoonlijke verzorging een Wmo voorziening. Veelal betreft dit de situatie dat een cliënt fysiek wel in staat is om zichzelf te verzorgen, maar hier aansturing bij nodig heeft.
Indien er een medische noodzaak is voor persoonlijke verzorging (waarnaast ook enige vorm van begeleiding geboden moet worden), dan valt deze begeleiding ook onder de zorgverzekeringswet.
Behandeling valt onder de Zorgverzekeringswet of de Wlz. Begeleiding omvat het oefenen en inslijpen van de in de behandeling aangeleerde vaardigheden en gedrag door het (herhaald) toepassen in de praktijk. Grofweg geldt dat aanleren bij behandeling (Wlz of Zorgverzekeringswet) hoort en toepassen bij begeleiding (Wmo).
Afbakening Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wia) en Participatiewet
Begeleiding bij het krijgen en behouden van werk valt onder de Participatiewet of de Wia. Als iemand met begeleiding in staat is om de werken of een opleiding te volgen, dan is dat voorliggend op begeleiding groep vanuit de Wmo.
De omvang van de indicatie wordt bepaald door de gemeente, aan de hand van het eigen onderzoek, de gestelde doelen en eventueel het door de zorgaanbieder opgestelde ondersteuningsplan. Bij een heronderzoek wordt onderzocht of de gestelde doelen behaald zijn. Indien het gewenste resultaat nog niet is bereikt wordt ook beoordeeld of de ingezette zorgverlener wel de juiste zorgverlener is om het resultaat te bereiken.
Een sportvoorziening kan onder de Wmo in een individuele situatie wellicht noodzakelijk zijn voor iemand om te kunnen participeren als er geen of onvoldoende andere participatiemogelijkheden zijn. Dit moet dus onderzocht worden in de individuele situatie.
3.3 ONTLASTEN VAN MANTELZORGERS
De gemeente is op grond van de Wmo 2015 verantwoordelijk voor het ondersteunen van mantelzorgers van cliënten zonder een Wlz indicatie. De gemeente waar de cliënt woont (aan wie de mantelzorger hulp biedt), is verantwoordelijk voor de ondersteuning van de mantelzorger.
Een belangrijke vorm van ondersteuning kan zijn het bieden van respijtzorg. Dat is zorg, waardoor de mantelzorger tijdelijk ontlast wordt van zijn taak, door de inzet van huishoudelijke hulp, begeleiding groep of kortdurend verblijf. Kortdurend verblijf betekent dat de cliënt voor korte tijd in een zorginstelling wordt verzorgd en verpleegd.
Het ontlasten van de mantelzorger heeft de volgende doelen:
Als inwoners om medische redenen (bijvoorbeeld na ontslag uit het ziekenhuis) kortdurend verblijf nodig hebben, dan valt dat onder de Zorgverzekeringswet.
De aanvullende zorgverzekering vergoedt in sommige gevallen een voorziening voor mantelzorgondersteuning. Indien de cliënt hiervoor verzekerd is, dan moet de cliënt hiervan gebruik maken, voorliggend op de Wmo voorziening. Indien dit niet voldoende ondersteuning biedt, of de verzekering de Wmo benoemt als voorliggend in de voorwaarden, is een toekenning vanuit de Wmo mogelijk.
Als blijkt bij de aanvraag voor kortdurend verblijf dat de cliënt 24 uurs toezicht nodig heeft tijdens het verblijf, dan is dat geen Wmo meer, maar moet hiervoor een Wlz indicatie worden aangevraagd.
De omvang van kortdurend verblijf wordt vastgesteld in etmalen. Kortdurend verblijf wordt voor maximaal 3 etmalen per week toegekend, waarbij opsparen tot maximaal 6 weken per kalenderjaar is toegestaan.
Gedurende kortdurend verblijf bestaat geen aanspraak op begeleiding en/of hulp bij het huishouden.
3.4 NORMALE GEBRUIK VAN DE WONING
Het normale gebruik van de woning omvat de activiteiten die een bewoner in zijn woning in elk geval verricht. Het gaat daarbij om slapen, wassen, toilet gebruiken, het bereiden en eten van voedsel, het zich verplaatsen in en om de woning. Voor kinderen komt daar bij het veilig kunnen spelen in de woonruimte. Studeren, hobby’s of therapeutische activiteiten uitvoeren horen daar niet bij.
Onder een woonvoorziening wordt verstaan: een voorziening die er voor zorgt dat de cliënt de woning normaal kan gebruiken.
Wonen in een geschikt huis heeft de volgende doelen:
Een verhuizing en de kosten daarvan zijn onderdeel van het normale leven. Dit geldt als een inwoner verhuist, omdat dit een wens is en hier geen directe medische noodzaak achter zit.
Als er door een medische oorzaak reden is om te verhuizen, dan kan een verhuiskostenvergoeding worden toegekend. Ook als de inwoner niet wil verhuizen, dan kan een verhuiskostenvergoeding worden toegekend onder de voorwaarde dat deze tegemoetkoming wordt gebruikt voor de noodzakelijke aanpassing in de huidige woning. Verhuizen naar een zelfstandige huisvesting is de voorwaarde om in aanmerking te kunnen komen voor een verhuiskostenvergoeding.
De woningaanpassing kan zo kostbaar zijn dat het college het primaat van verhuizing hanteert.
Dit houdt in dat de gemeente faciliteert in een verhuizing en een verhuiskostenvergoeding verstrekt. Hiervan is sprake wanneer een woningaanpassing heel duur is en aanzienlijk meer kost dan de geldende verhuiskostenvergoeding. Ook in het geval de woningaanpassing vanwege technische redenen of vergunningseisen niet mogelijk is, kan de verhuiskostenvergoeding worden verstrekt.
Een verhuizing is vaak de goedkoopst passende oplossing. Verhuizen heeft de voorkeur, tenzij dit vanuit zwaarwegende redenen niet mogelijk is. Factoren waarbij rekening moet worden gehouden zijn o.a. woonlasten, prognose, sociale factoren, mantelzorg, etc. Voordat het primaat van verhuizen wordt opgelegd, heeft er altijd een zeer zorgvuldige afweging plaatsgevonden.
Als een meer geschikte woning dan de huidige beschikbaar komt maar die niet helemaal passend is, bestaat de mogelijkheid dat die woning aangepast wordt via de Wmo. Dit is aan de orde als blijkt dat deze aanpassing aanzienlijk minder kost dan een woningaanpassing in de huidige woning. Voordat de cliënt deze andere woning accepteert waar nog een aanpassing aan nodig is, dient deze te overleggen met de gemeente of de benodigde aanpassing via de Wmo gerealiseerd kan worden.
Beschikbaarheid van passende woning
Als redelijke termijn om een andere woning te kunnen vinden, wordt een periode van 15 maanden aangehouden. Als uit medisch advies blijkt dat deze periode medisch gezien niet verantwoord is, wordt de periode uit het advies aangehouden.
Als er geen zwaarwegende redenen zijn waarom de cliënt in dezelfde buurt moet blijven wonen dan is verhuizing naar een andere wijk, dorp of buurtgemeente ook een passende oplossing.
Als de termijn verstreken is en geen passende woning beschikbaar was, wordt de actuele situatie bekeken en besloten of de woningaanpassing dan alsnog toegekend kan worden.
De cliënt dient er zelf voor te zorgen dat deze ingeschreven staat bij “Thuis in Limburg”. Hierin staat het grootste (huur)woningaanbod van Limburg. Als een cliënt aan wie het primaat van verhuizen is opgelegd, binnen de zoekperiode zoals in de beschikking genoemd, een geschikte woning kan huren (of een woning die tegen beperkte kosten passend te maken is) en daar niet op reageert en daar geen gegronde reden voor is, kan volstaan worden met het verstrekken van een financiële tegemoetkoming in de verhuiskosten. Dit geldt ook voor cliënten die in de gelegenheid waren een andere woning te kopen binnen de zoekperiode (eventueel na verkoop van huidige woning) die geen gegronde reden hebben waarom ze de beschikbare passende woning(en) niet hebben gekocht.
In uitzonderingssituaties is er sprake van twee hoofdverblijven. Daarbij moet worden gedacht aan kinderen met beperkingen van gescheiden ouders, die in co-ouderschap door beide ouders worden opgevoed en daadwerkelijk de ene helft van de tijd bij de ene ouder wonen en de andere helft van de tijd bij de andere ouder.
De eigenaar van een wooncomplex is primair verantwoordelijk voor het aanbrengen van voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten. Indien het wooncomplex niet bestemd is voor ouderen of mensen met een beperking, kan het college de voorzieningen, genoemd in de verordening (art. 7, lid 5 sub d.) toekennen, na overleg met de eigenaar.
Algemeen gebruikelijk onderhoud van badkamer, keuken, toilet
Voor de afschrijftermijnen wordt aansluiting gezocht bij de termijnen die gelden volgens het beleid huurverhoging na woningverbetering van De Huurcommissie. In beginsel is een renovatie van de ruimtes algemeen gebruikelijk als de afschrijftermijn bereikt is. Als na onderzoek duidelijk is dat een aanpassing (medisch) noodzakelijk is, wordt er rekening mee gehouden of de benodigde goedkoopst passende aanpassing in de betreffende situatie, betaalbaar is voor iemand met een inkomen op minimum niveau. Als dat niet zo is, wordt het niet als algemeen gebruikelijk beschouwd. Als dat wel zo is, wordt de aanpassing als algemeen gebruikelijk beschouwd. Het college kan voor de inhoudelijke beoordeling (medisch) advies opvragen.
Voor een onroerende woonvoorziening wordt in principe een bouwkundig advies gevraagd door het college, waarin een programma van eisen en kostenberekening is opgenomen. Voor kleine aanpassingen is geen bouwkundig advies noodzakelijk.
Woningsanering betekent dat vloerbedekking of gordijnen wegens medische reden (longaandoening of allergie) vervangen moet worden. De vervanging van de artikelen is niet uit te stellen.
Het vervangen van vloerbedekking of gordijnen ouder dan 10 jaar is algemeen gebruikelijk. Alleen eventuele meerkosten die specifiek betrekking hebben op de beperking komen dan voor vergoeding in aanmerking.
3.5 VERPLAATSEN IN EN OM DE WONING
Indien een cliënt zich niet meer zelfstandig (of met gebruik van een stok, rollator of ander hulpmiddel) in en om het huis kan verplaatsen, kan een rolstoel worden verstrekt.
3.6 LOKAAL VERPLAATSEN PER VERVOERMIDDEL
De directe woon- en leefomgeving betreft 15-20 km rond de woning.
Openbaar vervoer bereikbaar en bruikbaar.
De cliënt komt in aanmerking voor een vervoersvoorziening indien hij, op basis van zijn beperkingen, het openbaar vervoer niet kan bereiken of gebruiken. Kan de cliënt 800 meter zelfstandig, al dan niet met hulpmiddelen en in een redelijk tempo, lopen dan wordt de cliënt in staat geacht het openbaar vervoer te kunnen bereiken.
Zelfstandig gebruik kunnen maken van het openbaar vervoer kan ook beperkt worden door:
Bij het bepalen van de goedkoopst passende vervoersvoorziening wordt rekening gehouden met vervoersbehoefte, frequentie, sociale en medische omstandigheden.
De vervoersbehoefte van de cliënt (tot een maximum van 2000 km per jaar) dient als uitgangspunt om te bepalen welke vervoersvoorzieningen noodzakelijk zijn.
De volgende bestemmingen worden hierin meegenomen:
Voor het vervoer naar het ziekenhuis (zittend ziekenvervoer), werk of onderwijs geldt dat er voorliggende voorzieningen zijn.
Collectief vervoer is een vorm van gedeeld vervoer specifiek gericht op mensen met een beperking. Bij vervoersvoorzieningen geldt het primaat van het collectief vervoer. Er moet een afweging worden gemaakt tussen de vervoersmogelijkheden van het collectief vervoer en de kenmerken van de cliënt, zijn beperkingen en vervoersbehoeften. Pas indien de cliënt geen gebruik daarvan kan maken of wanneer collectief vervoer geen passende voorziening is, wordt een andere maatwerkvoorziening verstrekt.
Dit is binnen het collectief vervoer vertaald in een toekenning van maximaal 590 zones per jaar. Een uitzondering op het aantal zones kan worden gemaakt vanwege de persoonlijke situatie of vervoersbehoefte van de cliënt. Zo kan een uitzondering worden gemaakt indien:
Als er tijdens de rit medisch noodzakelijke begeleiding (verzorging, toediening van medicatie, noodzaak van voortdurende begeleiding) nodig is, kan één begeleider kosteloos mee reizen (niet persoonsgebonden), via de OV-begeleiderskaart.
Maatwerkvoorziening voor vervoer
Indien het collectief vervoer niet, of niet geheel, kan voorzien in de vervoersbehoefte, kan er een (aanvullende) maatwerkvoorziening worden toegekend.
Bij een maatwerkvoorziening, zoals een driewielfiets of scootmobiel, moet er voldoende verkeersinzicht zijn om veilig aan het verkeer te kunnen deelnemen. Het college kan een rijvaardigheidsproef laten afnemen door een deskundige.
Scootmobiel of elektrische buitenrolstoel
De verstrekking van een scootmobiel gaat voor op de verstrekking van een elektrische buitenrolstoel. Er wordt slechts één van beide verstrekt.
Een scootmobiel wordt geïndiceerd indien de cliënt:
Er wordt gekozen voor een autoaanpassing als de kosten ervan goedkoper zijn dan een andere vervoersvoorziening. Ook kan een autoaanpassing worden toegekend als er geen andere geschikte vervoersoptie is.
Hierbij wordt rekening gehouden met het aantal jaren dat de autoaanpassing gebruikt kan worden.
In het algemeen geldt dat de aan te passen auto niet ouder mag zijn dan 3 jaar. De aanpassingen moeten nog minimaal 5 jaar meegaan. Is een auto ouder dan 3 jaar, dan dient een onderzoek ingesteld te worden naar de technische staat en de te verwachten levensduur van de auto.
Als de cliënt een tweedehands aangepaste auto aanschaft, kunnen de extra kosten van de aanpassing worden vergoed.
Het college kan zich ten aanzien van autoaanpassingen laten adviseren door een derde partij.
Onder een autoaanpassing vallen de kosten van de aanpassing zelf, inclusief een eventuele keuring achteraf.
Bijlage 1: Normeringskader hulp bij het huishouden
Verzorging en/of tijdelijke opvang van kinderen
Indien er sprake is van uitval van de ouder in een éénoudergezin, of beide ouders ondervinden beperkingen in de opvang en verzorging van de kinderen, wordt eerst gecontroleerd welke opvang mantelzorg (of vrijwilligers als vervangende mantelzorg) op zich neemt, of welke algemeen gebruikelijke voorzieningen en voorliggende voorzieningen voor opvang kunnen zorgen.
Gebruik van kinderopvang/ crèche als voorliggende voorziening voor oppas van gezonde kinderen tot en met 5 dagen per week is redelijk. Indien de consulent na onderzoek weet dat de voorliggende en algemeen gebruikelijke voorzieningen niet aanwezig of niet toepasbaar zijn of zijn uitgeput, is bij uitval van de ouder in een éénoudergezin afhankelijk van de leeftijd en ontwikkeling van het kind, een indicatie voor hulp bij het huishouden mogelijk. Deze indicatie kan tot 40 uur per week afgegeven worden voor oppas en opvang van gezonde kinderen. Een dergelijke indicatie is in principe van korte duur (maximaal 3 maanden). In deze periode moet een eigen oplossing worden gevonden.
De toekenning van de extra uren geldt niet in alle gevallen. Onderstaand overzicht laat zien hoe er zal worden omgegaan met de toekenning van de extra uren.
Bijlage 2 Normenkader begeleiding
Dit normenkader is ontwikkeld om gemeenten te helpen bij het bepalen van de ondersteuningsbehoefte van de cliënt en het onderbouwen van de aard en omvang van indicaties voor Wmo-begeleiding (individuele begeleiding en dagbesteding).
Dit Normenkader Begeleiding is het resultaat van eerdere ontwikkel- en implementatietrajecten van Factum Advies (FAQT-V) en Bureau HHM (Normenkader Begeleiding) met en voor meerdere gemeenten. Dit normenkader is door beide bureaus in samenwerking doorontwikkeld tot het nu voorliggende Normenkader Begeleiding (versie 1.0).
In geschillen rondom de hulp bij het huishouden heeft de Centrale Raad voor Beroep (CRvB) aangegeven dat gemeenten voor de onderbouwing van indicaties gebruik mogen maken van een normenkader, mits dit normenkader tot stand is gekomen op basis van onafhankelijk en objectief uitgevoerd onderzoek.
Een goed onderzocht normenkader leunt daarbij op drie pijlers (triangulatie):
Deze versie van het normenkader is met name tot stand gekomen op basis van één pijler: expert opinies van deskundigen van gemeenten en zorgaanbieders. In het najaar van 2022 werken we aan de invulling van de andere twee pijlers. Om zo in de eerste helft van 2023 tot een ‘volledig onderzocht’ normenkader voor het indiceren van Wmo-begeleiding te komen.
Deze versie van het Normenkader Begeleiding biedt een bruikbare basis voor het indiceren van Wmo-begeleiding. Zo is gebleken uit de eerste toepassing van dit concept bij meerdere gemeenten door Factum Advies en bureau HHM. Het helpt om te komen tot afgewogen en onderbouwde indicaties voor individuele begeleiding en dagbesteding.
1.2Doel normenkader begeleiding
Veel cliënten van de gemeente regelen alleen of samen met anderen de vraagstukken die zij tegenkomen in hun leven. Een deel van de cliënten heeft hierbij tijdelijk of langdurend ondersteuning nodig. Bijvoorbeeld in de vorm van Wmo-begeleiding.
Als een cliënt om ondersteuning vraagt, doet de gemeente hier onderzoek naar. De gemeente stelt op basis van de Wmo de benodigde ondersteuning vast.
De Wmo 2015 kent als hoofddoel: Inwoners van de gemeente zo nodig ondersteuning bieden ten aanzien van zelfredzaamheid en participatie. |
Voordat een eventueel benodigde maatwerkvoorziening wordt ingezet, worden eerst de mogelijkheden van eigen kracht, vanuit het netwerk en vanuit voorliggende voorzieningen onderzocht. De ondersteuning die de gemeente biedt, is aanvullend op de voorliggende oplossingen. Deze ondersteuning wordt vastgelegd in een beschikking ofwel indicatie. De cliënt ‘verzilvert’ de indicatie vervolgens ‘in natura’ en/of met een persoonsgebonden budget.
De cliënt wil daarbij weten “wat ga ik nu krijgen en waarom krijg ik dit?”. Daar heeft deze ook recht op.
De toegangsmedewerker van de gemeente heeft behoefte aan een kader om transparant en zo objectief mogelijk te kunnen bepalen welke ondersteuning de cliënt nodig heeft.
De aanbieder wil weten welke inzet van haar wordt verwacht.
In dit normenkader geven we het proces weer dat wordt doorlopen bij het stellen van een indicatie en bieden kaders en richtlijnen. Dit helpt de professionele afweging van de toegangsmedewerker -nog meer- transparant, afgewogen en eenduidig te maken. In de indicatie wordt de aard, omvang en duur van de te bieden ondersteuning vastgelegd, in overeenstemming met het juridisch kader zoals bepaald door de CRvB. Het is aan de gemeente om te bepalen hoe zij dit normenkader willen implementeren in hun eigen werkprocessen. Dit vraagt om maatwerk. Dit normenkader is algemeen van karakter en is daarmee voor alle gemeenten bedoeld.
N.B.: het indiceren van Wmo-begeleiding is geen ‘harde wetenschap’ met vaste uitkomsten op basis van harde ‘rekenregels’. Het indiceren van begeleiding vraagt om een professionele afweging, op basis van veel elementen, met als doel ondersteuning op maat voor de cliënt. Dit normenkader helpt dit transparant en afgewogen te doen.
Factum Advies en Bureau HHM spannen zich in om dit Normenkader Begeleiding juridisch houdbaar te laten zijn in geval van bezwaar en beroep. Wij kunnen succes bij juridische toetsing echter niet garanderen en aanvaarden geen aansprakelijkheid voor eventuele schade die hierdoor kan ontstaan.
Na de algemene inleiding in hoofdstuk 1, schetsen we in hoofdstuk 2 het proces van indicatiestelling voor begeleiding.
In hoofdstuk 3 beschrijven we de eerste fase van het proces van indicatiestelling: het integrale onderzoek en het beschrijven van de ondersteuningsbehoefte van de cliënt.
In hoofdstuk 4 beschrijven we de tweede fase van het proces, het onderzoeken van de eigen mogelijkheden van cliënt en netwerk en de voorliggende oplossingen.
In hoofdstuk 5 beschrijven we fase drie van het proces: het vertalen van de nog in te vullen ondersteuningsbehoefte van de cliënt naar een Wmo-maatwerkvoorziening.
Het proces om te komen tot een indicatie voor begeleiding hebben wij uitgewerkt in negen stappen, onderverdeeld in drie fasen:
Fase 2: Onderzoek voorliggende oplossingen
Onderzoek voorliggende oplossingen1.
Deze stappen lichten we hierna verder toe.
De Centrale Raad van Beroep heeft in een uitspraak2 vastgelegd welke stappen een gemeente moet doorlopen om op een zorgvuldige wijze tot een besluit te komen. Dit betreft vijf stappen, die wij omvatten in de negen stappen in dit normenkader.
Fase 1: Integraal onderzoek en doelen bepalen
In deze fase worden de stappen één tot en met vier van het indicatieproces uitgevoerd:
Stap 1: Cliënt meldt zich, start onderzoek
Wanneer de cliënt zich meldt, bespreekt de toegangsmedewerker de hulpvraag van de cliënt. De toegangsmedewerker onderzoekt ook de leefsituatie van de cliënt (gezinssituatie etc.). Cliënten hebben de mogelijkheid een persoonlijk plan aan te dragen. De toegangsmedewerker neemt dit mee in het proces.
Stap 2: In kaart brengen van de problematiek (aandoeningen, stoornissen en beperkingen).
In deze stap brengt de toegangsmedewerker het functioneren van de cliënt in kaart aan de hand van de aandoeningen, stoornissen en beperkingen. De onderzoeksmethodiek ICD/ICF kan hierbij helpend zijn.
Stap 3A: Onderzoek aandachtspunten leefgebieden
Bij stap 3A brengt de toegangsmedewerker de ondersteuningsvraag of -vragen van de cliënt in kaart aan de hand van de leefgebieden. Per leefgebied wordt bekeken op welke manier de aandoeningen, stoornissen en beperkingen invloed hebben en leiden tot zelfredzaamheids- of participatieproblemen. Een probleem ten aanzien van zelfredzaamheid of participatie is daarbij pas aanleiding voor het bieden van ondersteuning als de cliënt deze ook daadwerkelijk ervaart als een belemmering.
Per leefgebied wordt aangegeven of sprake is van:
Het aandachtspunt levert weinig problemen op. De cliënt kan de activiteit zelf uitvoeren, maar een ander moet toezien, stimuleren en controleren.
Het aandachtspunt levert meer problemen op, waardoor de cliënt deze activiteit slechts met moeite kan. Een ander moet helpen, stimuleren, instrueren en controleren.
Het aandachtspunt levert grote problemen op. De cliënt kan de activiteit niet zelf uitvoeren, een ander moet overnemen, aansturen, instrueren en controleren.
De uit te vragen leefgebieden staan hierna beschreven in tabel 1. De cliënt wordt op elk leefgebied gescoord. In de tabel zijn indicatieve beschrijvingen opgenomen die helpen om de zwaarte van de problematiek te bepalen.
Zie bijlage 3 voor een aanvullende lijst met aandachtspunten per leefgebied. Deze kunnen helpen bij het concreet in kaart brengen van de specifieke problemen van de cliënt.
Tabel 1. Beschrijving problematiek per leefgebied
Stap 3B: Overige cliëntkenmerken
Tijdens stap 3B inventariseert de toegangsmedewerker overige kenmerken van de cliënt (zie tabel 2). Deze worden in stap 9 gebruikt bij de definitieve bepaling van de aard, omvang en duur van de in te zetten ondersteuning.
Tabel 2. Overige kenmerken van de cliënt
Toelichting score kenmerken 1, 2, 3, 4 en 7:
De toegangsmedewerker scoort de mate van invloed van de kenmerken op de omvang en duur van de in te zetten begeleiding:
Als gevolg van dit kenmerk moet voor deze cliënt minder intensieve begeleiding (minder tijd, gericht op minder doelen tegelijk) worden ingezet dan dat cliënten voor begeleiding gemiddeld aankunnen.
Dit kenmerk heeft bij deze cliënt geen specifiek beperkend en ook geen specifiek bevorderend effect ten aanzien van de intensiteit van de in te zetten begeleiding, dit komt overeen met wat cliënten voor begeleiding gemiddeld aankunnen.
Als gevolg van dit kenmerk kan voor deze cliënt meer intensieve begeleiding worden ingezet (meer omvang, gericht op meer doelen tegelijk) met een kortere duur (vanwege sneller resultaat) dan dat cliënten voor begeleiding gemiddeld aankunnen.
Stap 4: Vaststellen aard en omvang ondersteuningsbehoefte
De toegangsmedewerker bepaalt, zo veel als mogelijk in samenspraak met de cliënt, de te behalen doelen per leefgebied. Zodat duidelijk wordt wat de aard en omvang van de ondersteuningsbehoefte van de cliënt is en waar ook eventuele prioriteiten en keuzes van de cliënt liggen. Hierbij kan onder andere gebruik worden gemaakt van een zorginventarisatie, het persoonlijk plan of het ondersteuningsplan van de cliënt.
Fase 2: Onderzoek voorliggende oplossingen
In fase twee onderzoekt de toegangsmedewerker welke oplossingen voorliggend aan een Wmo maatwerkvoorziening beschikbaar zijn om tegemoet te komen aan de ondersteuningsbehoeften van de cliënt.
Stap 5: Onderzoek mogelijkheden eigen kracht en netwerk
Door de toegangsmedewerker wordt met de cliënt besproken en onderzocht wat de mogelijkheden zijn van de cliënt zelf en van het cliëntsysteem om oplossingen te vinden voor de door de cliënt ervaren zelfredzaamheids- en/of participatie¬problemen. Verder wordt door de toegangsmedewerker met de cliënt besproken en onderzocht welke mogelijkheden er zijn om vanuit het netwerk van de cliënt oplossingen te realiseren voor de door de cliënt ervaren beperkingen en participatie¬problemen.
Stap 6: Onderzoek overige voorliggende oplossingen
In deze stap onderzoekt de toegangsmedewerker de mogelijkheden vanuit voorliggende voorzieningen (alle mogelijkheden die ‘voor’ een Wmo-maatwerkvoorziening komen) om oplossingen te vinden voor de door de cliënt ervaren zelfredzaamheids- en participatieproblemen. Deze voorliggende oplossingen kunnen onder andere zijn: algemeen gebruikelijke voorzieningen, algemene voorzieningen, de Zorgverzekeringswet, de Wet langdurige zorg en/of de Participatiewet.
Alle oplossingen die voorliggend zijn op een Wmo-maatwerkvoorziening worden als eerste benut. Hierover wordt de cliënt geadviseerd in het gespreksverslag. Daarbij is het van belang nadrukkelijk te onderzoeken of de voorliggende oplossing daadwerkelijk een oplossing biedt voor het probleem en ook voor de cliënt beschikbaar is (conform uitspraak CRvB).
In de laatste fase van het indicatieproces volgen de stappen 7, 8 en 9:
Stap 7: Concreet maken benodigde Wmo-maatwerkvoorzieningen
Na de stappen 5 en 6 is duidelijk voor welke aandachtspunten op welke leefgebieden een Wmo-maatwerkvoorziening nodig is om de cliënt te helpen de ervaren zelfredzaamheids- en/of participatieproblemen op te lossen.
De toegangsmedewerker maakt in deze stap ook keuzes over:
Primair doel van de begeleiding is het realiseren van een duidelijke ontwikkeling (leren, groeien, versterken) van de mogelijk-heden van de cliënt om zich (meer) zelfstandig te redden in het leven. Hiervoor wordt een overzichtelijke periode bepaald, bijvoorbeeld een aantal maanden tot een jaar (eventueel twee jaar). Hierbij kan dus ook een secundair element van behouden aan de orde zijn.
Primair doel van de begeleiding is het behouden of zo veel als mogelijk behouden van de mogelijkheden van de cliënt om zich zelfstandig te redden in het leven. Er kan ook sprake zijn van begeleiding bij achteruitgang. Hierbij kan dus ook een bijkomend element van ontwikkeling aan de orde zijn.
De keuze voor ontwikkelgericht dan wel behoudgericht heeft niet direct gevolgen voor de omvang van de te indiceren ondersteuning. Maar wel voor de opdracht die wordt meegegeven aan de aanbieder.
Stap 8: Indicatieprofiel kiezen
Op basis van onderzoek in de uitvoeringspraktijk hebben we ‘indicatieprofielen’ uitgewerkt. Aan deze indicatieprofielen is, richtinggevend, een omvang van de te indiceren ondersteuning gekoppeld. Dit is richtinggevend, niet dwingend bepalend.
Want: het kiezen van een indicatieprofiel gebeurt op basis van de inhoudelijke beschrijving van de ondersteuningsvraag van de cliënt. Maar: er zijn ook altijd cliënten waarbij zodanige bijzonderheden aan de orde zijn dat het nodig is buiten de bandbreedte van het indicatieprofiel te indiceren. Dat gebeurt in de laatste stap (9) van het indicatieproces.
In stap 8 kiest de toegangsmedewerker op basis van alle over de cliënt verzamelde informatie (scoring op leefgebieden en cliëntkenmerken) het voor deze cliënt best passende indicatieprofiel. Dit kunnen ook twee profielen zijn: één voor individuele begeleiding en één voor dagbesteding.
Indicatieprofielen individuele begeleiding
We onderscheiden vier indicatieprofielen voor individuele begeleiding met een ontwikkelingsgericht of behoudgericht karakter:
De ontwikkelgerichte individuele begeleiding wordt in het algemeen voor relatief kortere duur geïndiceerd.
De behoudgerichte individuele begeleiding wordt in het algemeen voor lange duur geïndiceerd.
Zie tabel 3 voor een samenvatting hiervan. In bijlage 1 zijn deze indicatieprofielen uitgeschreven.
Tabel 3. Indicatieprofielen individuele begeleiding
Indicatieprofielen dagbesteding
Bij de ondersteuningsvragen voor dagbesteding binnen de Wmo zien we twee belangrijke hoofdvragen bij de cliënten.
Primaire vraag = zinvolle daginvulling
Voor een deel van de cliënten is de primaire vraag het bieden van een zinvolle daginvulling, ter vervanging van werk of studie. Waarbij de cliënt ook wordt gesteund en gestimuleerd ten aanzien van het persoonlijk functioneren. Bijkomend kan sprake zijn van ontlasting van mantelzorg/netwerk.
Primaire vraag = ontlasting van mantelzorg/netwerk
Voor een deel van de cliënten is de primaire vraag gericht op ontlasting van mantelzorgers of het netwerk. Zodat de cliënt samen of alleen zo lang mogelijk in een zelfstandige huisvestingssituatie kan verblijven.
Aan de cliënt zelf wordt een zinvolle daginvulling geboden en deze wordt gesteund en gestimuleerd ten aanzien van het persoonlijk functioneren. Dit betreft veelal, maar niet uitsluitend, ouderen.
We onderscheiden twee indicatieprofielen voor dagbesteding met een ontwikkelingsgericht karakter en we onderscheiden twee indicatieprofielen voor dagbesteding met een behoudgericht karakter:
De ontwikkelgerichte dagbesteding wordt in het algemeen voor relatief kortere duur geïndiceerd.
De behoudgerichte dagbesteding wordt in het algemeen voor lange duur geïndiceerd.
Zie tabel 4 voor een samenvatting hiervan. In bijlage 2 zijn deze indicatieprofielen uitgeschreven.
Tabel 4. Indicatieprofielen dagbesteding
Stap 9: Laatste afweging, vaststellen definitieve indicatie
Het in stap 8 gekozen indicatieprofiel geeft richting aan de te stellen indicatie: ‘dit is de aard en omvang van de indicatie die bij deze cliënt, gezien de ondersteuningsbehoefte en kenmerken van de cliënt, verwacht mag worden nodig te zijn’.
In stap 9 maakt de toegangsmedewerker de definitieve afweging over de omvang en de duur van de te stellen indicatie.
Zo wordt gekomen tot een indicatie op maat voor deze cliënt.
Omvang ondersteuningstijd bepalen
In het gekozen indicatieprofiel (individuele begeleiding en/of dagbesteding) is de mogelijke omvang van de benodigde ondersteuning indicatief in een bandbreedte aangegeven.
Op basis van de specifieke situatie van de cliënt weegt de toegangsmedewerker af of er meer of minder omvang van de ondersteuning nodig is dan gemiddeld in het profiel staat. In eerste instantie gebeurt dit binnen de aangegeven bandbreedte. Maar dit kan daar ook buiten zijn, als dit de daadwerkelijk benodigde ondersteuning voor de cliënt is.
Cliënten kunnen zo nodig voor individuele begeleiding en dagbesteding tegelijk een indicatie krijgen.
Bij het definitief afwegen, het finetunen, van de omvang van de indicatie wordt vooral gebruikgemaakt van de tijdens het integrale onderzoek vastgestelde kenmerken van de cliënt (stap 3B):
De toegangsmedewerker maakt op basis van alle beschikbare informatie over de cliënt een gemotiveerde inschatting of de cliënt, afgezet tegen de ‘gemiddelde cliënt in het indicatieprofiel’, op dit gemiddelde of hoger of lager moet worden geïndiceerd.
Voor alle profielen kan het risico-aspect een doorslaggevende factor zijn voor de aard, omvang en duur van de ondersteuning. Als sprake is van een groot risico voor de cliënt of de omgeving, dan kan deze factor belangrijker zijn dan leerbaarheid, motivatie of de draagkracht van het netwerk. Dan is afdoende ingrijpen belangrijker.
Bij individuele begeleiding gericht op het ontwikkelen van vaardigheden zijn vooral de leerbaarheid en motivatie van de cliënt leidend bij de beslissing of meer ondersteuning wordt geboden tijdens een kortere termijn. Of dat juist minder ondersteuning tegelijk wordt geboden, maar gedurende een langere termijn.
Bij individuele begeleiding gericht op het behouden van vaardigheden is vooral leidend wat er minimaal nodig is om de situatie van de cliënt stabiel te houden.
Als de ondersteuningsvraag van de cliënt dagbesteding betreft die is gericht op het behoud van vaardigheden, speelt meestal de belastbaarheid van het netwerk een grote rol in het toekennen van het aantal dagdelen. Naast de belastbaarheid van de cliënt zelf. Soms moet een gebalanceerd evenwicht worden bereikt tussen deze twee.
Wanneer het gaat om ontwikkelingsgerichte dagbesteding dan is met name de belastbaarheid en het lerend vermogen van de cliënt zelf doorslaggevend. Is sprake van een positieve verwachting van het kunnen leren door of ontwikkelen van de cliënt, dan kan worden overwogen een groter aantal dagdelen in te zetten voor een kortere termijn. Als de leerbaarheid en belastbaarheid beperkter is, dan is een lagere omvang van de inzet gedurende een langere periode meer aangewezen.
Verder spelen bij alle profielen de ondersteuningsmogelijkheden van het netwerk van de cliënt een rol. Zowel positief als negatief.
Duur van de ondersteuning bepalen
We zien indicatief de volgende mogelijke ‘duren’ van indicaties.
De toegangsmedewerker bepaalt op cliëntniveau de best passende duur van de indicatie.
Bij de duur van een indicatie is vooral de verwachting van de snelheid van ontwikkeling of situatie van de cliënt bepalend.
Als snelle ontwikkeling wordt verwacht, is sprake van ontwikkelingsgerichte ondersteuning en is een indicatie voor korte duur passend. Zodat controle of herijking van het indicatiebesluit kan plaatsvinden.
Als geen snelle ontwikkeling of situatie van de cliënt wordt verwacht of sprake is van langdurig behoudgerichte ondersteuning, is een indicatie voor lange duur passend.
Op landelijk niveau wordt gewerkt aan nadere normering ten aanzien van de ‘passende beschikkingsduur’. Controle of herijking is vaak belastend voor cliënten omdat zij zich steeds opnieuw zorgen maken over het voortzetten van hun begeleiding.
Bijlage 1.Indicatieprofielen individuele begeleiding
Bijlage 2.Indicatieprofielen dagbesteding
Bijlage 3 Perceel- en productomschrijvingen Begeleiding
Algemene productbeschrijvingen
Begeleiding individueel voor volwassenen kan voor elke grondslag worden ingezet. De begeleiding wordt geïndiceerd in uren per week. Begeleiding individueel is gericht op het ondersteunen en verbeteren van zelfredzaamheid en participatie met betrekking tot een of meer van de volgende levensgebieden:
De inzet begeleiding individueel moet in alle gevallen leiden tot een op cliëntniveau meetbaar resultaat, dat door de gemeentelijke toegang is geformuleerd (zie paragraaf 5 van de Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning Leudal 2024).
Bij het afgeven van de toewijzing zullen gemeenten per resultaat op cliëntniveau het type activiteiten inschatten. De 3 groepen van activiteiten zijn:
1. Toezien: cliënt kan activiteiten zelf uitvoeren maar heeft instructies/aansturing nodig.
2. Helpen: cliënt kan deze activiteit slechts met moeite zelf uitvoeren, hij heeft hulp en een steuntje in de rug nodig.
3. Overnemen: cliënt kan ook met ondersteuning de activiteit niet uitvoeren. Iemand anders neemt het over.
Algemene richtinggevende uitgangspunten zijn dat:
Persoonlijke verzorging kan alleen worden geboden indien de Wet langdurige zorg (Wlz) en Zorgverzekeringswet (Zvw) hierin niet voorliggend zijn. Dit betreft begeleiding van de persoonlijke verzorging. Het gaat bij persoonlijke verzorging niet om het daadwerkelijk wassen en aankleden van de cliënt, maar om de begeleiding hierbij. Het gaat dus om cliënten die zichzelf wel kunnen wassen en aankleden en dergelijke, maar daartoe aangespoord moeten worden door de begeleider omdat ze een regieprobleem hebben. Dit betekent dat de aanspraak op persoonlijke verzorging verband houdt met de zelfredzaamheid en in het verlengde ligt van begeleiding.
Begeleiding groep kan voor elke grondslag binnen een perceel worden ingezet. De begeleiding groep wordt geïndiceerd in dagdelen per week. Dit product kan in een perceel worden ingezet, of kan worden ingezet naast een toewijzing voor beschermd wonen. Tevens kan begeleiding groep ter overbrugging van een wachtlijst voor begeleiding in de GGZ of in de Wlz worden toegepast.
Begeleiding groep moet altijd gericht zijn het bevorderen en behoud van de zelfredzaamheid en/of participatie. Begeleiding kan zich ook richten op ontlasting van de mantelzorg als dit ten goede komt aan de betreffende cliënt en leidt tot versterking en/of in stand houding van de mantelzorg. In dat geval is sprake van respijtzorg.
Er is een grote diversiteit aan begeleiding groep mogelijk vanuit een drietal subdoelstellingen:
Per perceel zijn specifieke doelen van toepassing. Bij het afgeven van de toewijzing zal de gemeente per resultaat op cliëntniveau het type activiteiten inschatten. De drie groepen van activiteiten zijn:
1. Toezien: cliënt kan activiteiten zelf uitvoeren maar heeft instructies/aansturing nodig.
2. Helpen: cliënt kan deze activiteit slechts met moeite zelf uitvoeren, hij heeft hulp en een steuntje in de rug nodig.
3. Overnemen: cliënt kan ook met ondersteuning de activiteit niet uitvoeren. Iemand anders neemt het over.
Algemene richtinggevende uitgangspunten zijn dat:
Wanneer er sprake is van contra-indicaties (medische, psychische, psychosociale) voor begeleiding groep, kunnen de activiteiten in de vorm van begeleiding individueel worden geboden. Eén dagdeel begeleiding groep staat in die situatie niet gelijk aan vier uur begeleiding individueel, maar is afhankelijk van het ondersteuningsdoel.
Tijdens de begeleiding groep kan er soms ook behoefte zijn aan ondersteuning op ADL-gebied/persoonlijke verzorging. Het gaat dan bijvoorbeeld om mensen helpen met naar de wc gaan. Dit maakt integraal deel uit van het product begeleiding groep en kan niet als apart product BGI worden gedeclareerd. ADL-activiteiten gedurende de groepsbegeleiding dienen door de aanbieder te worden geborgd.
Bij een toewijzing die bestaat uit meerdere dagdelen, worden deze indien voor de cliënt noodzakelijk verdeeld over de week (bijvoorbeeld twee dagdelen worden verdeeld over maandag en woensdag en dus niet op één dag ingezet). Alleen als dit echt noodzakelijk is voor cliënt kan er sprake zijn van één dagdeel inzet per dag.
Uitgaande van eigen regie, kracht en verantwoordelijkheid van de cliënt, dient de cliënt in beginsel zelf te zorgen voor maaltijden. Ook het netwerk van de cliënt of de mantelzorger kan daarbij ingeschakeld worden. Immers, alle cliënten die overdag buitenshuis werken of erop uitgaan, hebben die verantwoordelijkheid. De aanbieder mag een maaltijd aanbieden en hiervoor een bijdrage vragen aan de cliënt. Deze bijdrage mag niet hoger zijn dan de kostprijs van de maaltijd.
Het product vervoer kan worden ingezet voor het vervoer vanuit huis naar de locatie van de begeleiding groep. Dit vervoer is alleen bestemd voor cliënten die niet op eigen kracht en/of met behulp van het eigen netwerk van en naar de locatie van de begeleiding groep kan komen. Het betreft zittend vervoer en rolstoelvervoer. Er geldt hiervoor één tarief per dag (heen- én terugrit naar en van de locatie van begeleiding groep). Het is nadrukkelijk niet de bedoeling dat het collectief vervoer van Omnibuzz hiervoor wordt ingezet.
Volwassenen met een toewijzing voor begeleiding groep met een grondslag somatische aandoening of beperking, psychogeriatrische aandoening of beperking, lichamelijke handicap of verstandelijke handicap. De aanbieders die begeleiding groep voor deze doelgroep leveren, zijn ook verantwoordelijk voor het leveren van het vervoer als de cliënt niet op eigen kracht of anderszins van en naar de begeleidingslocatie kan komen.
Cliënten met de grondslag psychische stoornis zijn over het algemeen in staat om zelfstandig naar de begeleidingslocatie te reizen. Aanbieders van BGG voor cliënten met de grondslag psychische stoornis zijn daarom niet verplicht om het vervoer te organiseren. Hen wordt wel de mogelijkheid geboden zich in te schrijven voor het leveren van vervoer.
Wanneer er (in uitzonderingsgevallen) voor een cliënt één dagdeel per dag is geïndiceerd, moet de aanbieder voor deze cliënt het vervoer organiseren.
Begeleiding groep vindt bij voorkeur plaats in de nabijheid van de woon- of verblijfsplaats van de cliënt.
Kortdurend verblijf is het verblijf bij een aanbieder voor een afgebakende periode, bedoeld als logeeropvang. Dit kan bijvoorbeeld ingezet worden om (dreigende) overbelasting van de mantelzorger te voorkomen. Kortdurend verblijf wordt geïndiceerd in etmalen per week. Maximaal 3 etmalen per week of een aaneengesloten periode van maximaal zes weken. Er geldt een maximum van 42 etmalen per jaar. Een toewijzing wordt voor maximaal 1 jaar afgegeven.
In het kortdurend verblijf zijn de volgende zaken inbegrepen:
Wmo kortdurend verblijf onderscheidt zich van eerstelijns verblijf in die zin dat er geen sprake is van een medische noodzaak of herstel na een medische ingreep. De reden voor het verblijf ligt in het gebrek aan zelfverzorgend en zelfregelend vermogen van de cliënt. Dit is vaak aan de orde als bijvoorbeeld de mantelzorger tijdelijk wegvalt. Er kunnen echter ook andere redenen zijn om een cliënt tijdelijk elders te laten verblijven, bijvoorbeeld wanneer de mantelzorg overbelast is of dreigt te raken.
Cliënt kan zelf adequaat hulp inroepen en moet 24 uur per dag een beroep kunnen doen op zorg en ondersteuning. Het primaire doel is het tijdelijk overnemen van de zorg ter ontlasting van de gebruikelijke zorg of de mantelzorger. Het verblijf is aanvullend op het wonen in de thuissituatie.
Kortdurend verblijf betreft de mogelijkheid om ergens te logeren waar ondersteuning in de nabijheid aanwezig is en waarbij ondersteuning geboden wordt.
Persoonlijke verzorging kan alleen worden geboden indien de Wet langdurige zorg (Wlz) en Zorgverzekeringswet (Zvw) hierin niet voorliggend zijn.
In de percelen kunnen alle producten (met uitzondering van kortdurend verblijf) en alle grondslagen (met uitzondering van zintuigelijke grondslagen) voorkomen.
Perceel 1 Volwassenen met lichte/matige problematiek gericht op ontwikkeling
Binnen dit perceel is de begeleiding voor volwassenen met lichte/matige problematiek primair gericht op het realiseren van een duidelijke ontwikkeling (leren, groeien, versterken) van de mogelijkheden van de cliënt om zich (meer) zelfstandig te redden in het leven.
Volwassene met lichte/matige problematiek, die door de aard van hun beperking kortdurende ondersteuning nodig hebben. Bij deze volwassenen is er sprake van een perspectief op zelfstandigheid en zelfredzaamheid.
De problematiek is licht/matig complex.
Volwassenen hebben (door een gebeurtenis) tijdelijke/kortdurende ondersteuning nodig. Ondersteuningsvragen liggen op verschillende levensgebieden. Hierbij kan gedacht worden aan:
De begeleiding is gericht op ontwikkeling en herstel en er wordt gestuurd op uitstroom van ondersteuning. Het traject heeft als doel:
De toewijzing is altijd kortdurend, enkele maanden tot in principe maximaal 2 jaar. Professionals richten zich aantoonbaar op het afbouwen van ondersteuning en het normaliseren van de situatie. Zij richten zich op het samenwerken met basis- en algemene voorzieningen en andere partners c.q. aanbieders om te komen tot effectiviteit in dienstverlening en resultaten.
Perceel 2 Volwassenen met matige/zware problematiek gericht op ontwikkeling
Volwassenen met matig tot zware problematiek gericht op ontwikkeling. Het primaire doel van de begeleiding is het realiseren van een duidelijke ontwikkeling (leren, groeien, versterken) van de mogelijkheden/vaardigheden van de cliënt om zich (meer) zelfstandig te redden in het leven, in een overzichtelijke periode.
Volwassenen die vanwege matig tot zware problematiek niet in staat zijn op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg, met hulp van zijn sociale netwerk of gebruikmakend van basis- en algemene voorzieningen zich staande weten te houden in de samenleving. Er is bij deze doelgroep sprake van perspectief op vergroten van de zelfstandigheid en zelfredzaamheid.
Cliënten hebben matige tot zware problematiek, mogelijk op meerdere leefgebieden. Hierbij kan gedacht worden aan een ondersteuningsbehoefte op het gebied van:
De begeleiding biedt ondersteuningsactiviteiten gericht op ontwikkeling ten behoeve van het bevorderen, behouden of compenseren van de zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie.
De intensiteit van de geboden ondersteuning is bij de start van de begeleiding intensief. De verwachting is dat de intensiteit van de begeleiding afneemt naarmate de cliënt vooruitgang boekt in zijn/haar zelfredzaamheid en/of participatie. Zodra de resultaten behaald zijn en er blijkt nog behoefte te zijn aan bepaalde ondersteuning, dan kan de cliënt een overstap maken naar perceel 3, of naar beschermd wonen.
De begeleiding is gericht op ontwikkeling en herstel en er wordt gestuurd op uitstroom van ondersteuning. Het traject heeft als doel:
Tevens kan vanuit dit perceel ook dagbesteding (begeleiding groep) worden ingezet voor cliënten met een toewijzing voor beschermd wonen.
De toewijzing is altijd kortdurend, enkele maanden tot in principe maximaal 2 jaar. Ondersteuning is erop gericht de inwoner zo zelfstandig mogelijk te maken, normaliseren zodra het kan: er wordt gebruik gemaakt van activiteiten in de wijk, basis- en algemene voorzieningen in de leefomgeving van de inwoners.
Perceel 3 Volwassenen gericht op behoud
Volwassenen gericht op behoud met lichte, matige tot zware problematiek. De doelgroep van dit perceel betreft volwassenen die door de aard van hun beperking langdurig ondersteuning nodig hebben. Ondersteuning is gericht op het stabiel krijgen en houden van de situatie in de eigen woonomgeving. In de praktijk kan tijdelijk geen ondersteuningsbehoefte zijn, een intensievere ondersteuningsbehoefte of juist een beperktere ondersteuningsbehoefte. Inzet van ondersteuning is sterk onderhevig aan de behoefte van de cliënt. Echter voor deze cliënten is geen noodzaak voor 24-uurs ondersteuning in de nabijheid (afbakening met de Wlz).
Het kan gaan om lichte, matige tot zware problematiek. Het kan hierbij ook gaan om beperkingen die voortvloeien uit een aandoening met een progressief karakter. De begeleiding moet leiden tot bevordering en/of behoud van zelfredzaamheid en participatie van de cliënt, om op die manier het zelfstandig leven en het deelnemen aan maatschappelijke verkeer met zoveel mogelijk eigen regie mogelijk te maken waar nodig en mogelijk met behulp van voorliggende voorzieningen en het eigen netwerk.
Er kan een bijkomend element van ontwikkeling aan de orde zijn. Ook gecontroleerde achteruitgang kan in bepaalde gevallen een resultaat zijn binnen dit perceel.
De toewijzing is langdurig (1 tot 5 jaar).
In sommige gevallen is het nodig dat de cliënt kan terugvallen op de aanbieder als het wat minder gaat. In deze situatie kan gebruik worden gemaakt van een laag-intensieve toewijzing qua uren en ondersteuningsmomenten. Waar nodig kan snel worden opgeschaald naar intensievere ondersteuning.
Ondersteuning is erop gericht de inwoner zo zelfstandig mogelijk te maken, normaliseren zodra het kan: er wordt gebruik gemaakt van activiteiten in de wijk, basis- en algemene voorzieningen in de leefomgeving van de inwoners.
Perceel 4 Ouderen gericht op gecontroleerde achteruitgang
Volwassenen die door ouderdom gerelateerde beperkingen lichte tot zware problematiek ervaren op het gebied van participatie en zelfredzaamheid. Hiernaast kunnen ondersteuningsbehoeften ontstaan vanuit (overbelaste of ter voorkoming van overbelaste) mantelzorgers.
De doelgroep van dit perceel betreft volwassenen die door de aard van hun beperking langdurig ondersteuning van de Wmo nodig hebben. Ondersteuning is gericht op behoud en gecontroleerde achteruitgang in de eigen woonomgeving. Inzet van ondersteuning is sterk onderhevig aan de behoefte van de cliënt (en diens mantelzorger). Echter voor deze cliënten is geen noodzaak voor 24-uurs ondersteuning in de nabijheid (afbakening met de Wlz).
De toewijzing is langdurig (1 tot 5 jaar).
Perceel 5 Kortdurend verblijf (KDV)
Kortdurend verblijf is het tijdelijk overnemen van de totale ondersteuning ter ontlasting van de mantelzorger. Zie het product kortdurend verblijf.