Organisatie | Kerkrade |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Regeling ambtelijke organisatie gemeente Kerkrade 2002 |
Citeertitel | Regeling ambtelijke organisatie gemeente Kerkrade 2002 |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | bestuur en recht |
Eigen onderwerp |
Deze regeling is vervangen door de Regeling ambtelijke organisatie gemeente Kerkrade van 29 juni 2010.
Gemeentewet, artikel 160 eerste lid onder c
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2011 | 01-01-2011 | Intrekking | 29-06-2010 n.v.t. | 10n00677 | |
08-10-2002 | 01-01-2011 | Nieuwe regeling | 08-10-2002 n.v.t. | 03n00408 |
Het college van de gemeente Kerkrade;
- dat met ingang van 7 maart 2002 de Wet dualisering gemeentebestuur in werking is getreden;
- dat met ingang van voormelde datum het formele kader van het Kerkraads bestuursbestel duaal van karakter is;
- dat de eerder door de raad vastgestelde "Organisatieverordening gemeente Kerkrade 2001" van rechtswege ophoudt te bestaan aangezien de daaraan ten grondslag liggende formele basis is vervallen;
- dat met ingang van voormelde datum het college bevoegd is regels te stellen ten aanzien van de organisatie van het onder het college ressorterend ambtelijk apparaat;
- dat het college in dat kader een regeling omtrent de ambtelijke organisatie noodzakelijk acht;
gelet op artikel 160, eerste lid, sub c, van de Gemeentewet;
in overeenstemming met het Georganiseerd Overleg en de Ondernemingsraad;
Hoofdstuk 1 De structuur van het ambtelijk apparaat
Het college kan besluiten tot het instellen van tijdelijke organisatorische verbanden tussen eenheden, ter voorbereiding en/of uitvoering van beleid dat meerdere organisatorische eenheden aangaat. Het beheer van een dergelijk verband wordt opgedragen aan een projectleider. Tot het instellen van een dergelijk verband wordt niet besloten dan nadat het Directieteam is gehoord.
Tot wijziging van de hoofdstructuur van iedere organisatorisch eenheid wordt niet besloten dan nadat het personeel danwel een representatief te achten vertegenwoordiging daarvan, op basis van door het college te geven richtlijnen bij de voorbereiding van de wijziging van de hoofdstructuur is betrokken.
Hoofdstuk 2 Het ambtelijk apparaat in relatie tot de bestuursorganen
Paragraaf 2 Uitvoerende bevoegdheden en verantwoordelijkheden van het ambtelijk apparaat
Ter uitvoering van het bepaalde in het vorige artikel en onverlet het bepaalde in hoofdstuk XIII van de Gemeentewet, treedt het college in overleg met de gemeentesecretaris in zijn hoedanigheid als algemeen directeur en met de directeuren van de onderscheidene organisatorische eenheden als bedoeld in artikel 2, eerste lid. Voor een begrotingsjaar komt het college daartoe met ieder van hen overeen het budget van elke organisatorische eenheid, tenminste verdeeld naar het toegestane personeelsbudget en het toegestane activiteitenbudget.
De Bestuursdienst is belast met de coördinatie, toetsing en de evaluatie van het gemeentelijk middelenbeleid. Het college stelt nadere regels omtrent de voorbereiding en evaluatie van dit beleid voor zover dit aan de organisatorische eenheden is opgedragen en de rapportage door de directeuren en de gemeentesecretaris als algemeen directeur, inzake de uitvoering ervan. De directeur Bestuursdienst is bevoegd tot het rechtstreeks rapporteren aan het college inzake rekening en verantwoording.
Hoofdstuk 3 Werkwijze van het ambtelijk apparaat
Ter bewaking van de eenheid in de uitoefening van de aan het ambtelijk apparaat opgedragen taken voeren de gemeentesecretaris in zijn hoedanigheid als algemeen directeur, respectievelijk de directeuren van de organisatorische eenheden zoals bedoeld in artikel 2, tweede lid, regelmatig gezamenlijk overleg. Dit overleg wordt aangeduid met de benaming "Directieteam".
Als secretaris van het directieteam treedt op een op voordracht van het directieteam, door het college aan te wijzen ambtenaar. De secretaris van het directieteam vervult een ondersteunende en bewakende rol naar zowel de voorzitter van het directieteam als het directieteam en draagt, mede in overleg met de algemeen directeur, tevens zorg voor:
De voorzitter van het directieteam stelt, op voorstel van de secretaris van het directieteam, de vergaderdata en de agenda voor de vergaderingen van het directieteam vast. De directeuren kunnen zaken voor agendering indienen bij de voorzitter of de secretaris.
De secretaris zorgt ervoor dat de agenda en bijbehorende stukken worden gereedgemaakt en zo mogelijk ten minste twee dagen voor de vergadering in het bezit zijn van de leden van het directieteam.
Het directieteam draagt, binnen daartoe door het college gegeven richtlijnen en het door dezen gevoerde beleid, met inachtneming van de wettelijke bepalingen inzake de positie van de gemeente-secretaris en diens taak, zorg voor:
a. organisatorische eenheid-overschrijdende beleidscöordinatie en integrale advisering op hoofdlijnen en
b. organisatorische eenheid-overschrijdende vormgeving van het middelenbeleid.
Het in het tweede lid, sub b, vermelde taakgebied bevat o.a. als deeltaken:
- het op voorstel van de directeur Bestuursdienst adviseren aan het college over de uitgangspunten van het te voeren middelenbeleid zoals het personeels-, organisatie- en huisvestingsbeleid, het financieel beleid en het informatiserings- en automatiseringsbeleid;
- stimulering van een cultuur die bevorderlijk is voor de verwezenlijking van de doelstellingen van de organisatie;
- advisering aan het college over het instellen van tijdelijke, organisatorische verbanden tussen de eenheden zoals bedoeld in artikel 1, tweede lid;
- sturing en beheersing van al dan niet tijdelijke, horizontale, interdisciplinaire samenwerkingsverbanden
Paragraaf 2 De voorzitter van het directieteam
Met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 7, 8, eerste en tweede lid, en 9 bevordert de voorzitter van het directieteam een goede samenwerking en samenhang tussen de organisatorische eenheden. Hij doet, indien noodzakelijk en met inachtneming van het bepaalde in artikel 14, voorstellen aan het college tot het geven van richtlijnen aan de directeuren om de samenwerking en samenhang te verzekeren.
De voorzitter van het directieteam ziet toe op een vlot verloop van de informatiestromen. Hij doet, in overleg met de directeuren, voorstellen aan burgemeester en wethouders ter zake.
De organisatorische eenheid die aanvullend advies uitbrengt, treedt zoveel als mogelijk in overleg met de, met de voorbereiding of uitvoering van het beleid belaste organisatorische eenheid, teneinde te trachten tot geïntegreerde advisering te komen, waarin de argumenten ten aanzien van mogelijke beleidskeuzes worden opgenomen.
Bij blijvend verschil van inzicht voegt de organisatorische eenheid die primair met de voorbereiding of uitvoering van het advies belast is, tijdig, de aanvullende adviezen onverkort aan het eigen advies toe.
Bij blijvend verschil van inzicht tussen de organisatorische eenheden voegt de voorzitter van het directieteam zijn standpunt uitdrukkelijk toe aan de adviezen, welke vervolgens ter besluitvorming aan het college worden voorgelegd.
Ten aanzien van aangelegenheden waarin zulks gewenst wordt geacht, geeft het college een kader aan voor de inbreng van het ambtelijk apparaat bij het ontwikkelen van beleid. Dit kader wordt aangeduid met de benaming "Bestuursopdracht".
Indien een zaak zich over het taakgebied van meer dan een organisatorische eenheid uitstrekt én ten aanzien van die zaak geen toepassing is gegeven aan het gestelde in artikel 1, tweede lid, wijst het college op voorstel van het directieteam een organisatorische eenheid aan die primair verantwoordelijk is voor de voorbereiding of de uitvoering alsmede de tijdsplanning en de bewaking van de voortgang.
Hoofdstuk 4 Financieel management en de administratieve organisatie van de gemeente
Op grond van de artikelen 212, 213 en 213a van de Gemeentewet worden door de raad in één of meerdere verordening(en) in elk geval de navolgende aangelegenheden geregeld:
a. de uitgangspunten voor het gemeentelijk financieel beleid en regels voor het financieel beheer en voor de inrichting van de financiële organisatie, zoals nader aangegeven in artikel 212, tweede lid, van de Gemeentewet;
b. regels ten aanzien van de controle op het financiële beheer en op de inrichting van de financiële organisatie, o.m. ter waarborging van een rechtmatigheidstoets van het financiële beheer en van de inrichting van de financiële organisatie, het een en ander zoals bedoeld in artikel 213, van de Gemeentewet;
c. het door het college periodiek te verrichten onderzoek naar de doelmatigheid en doeltreffendheid van het door het college gevoerde bestuur.
De gemeentesecretaris in zijn hoedanigheid als algemeen directeur respectievelijk de directeuren van de organisatorische eenheden zoals bedoeld in artikel 2, eerste lid, zijn ervoor verantwoordelijk dat de door hen bij het college ingediende beleidsvoorstellen en adviezen tot besluitvorming zijn getoetst op:
a. de rechtmatigheid en doelmatigheid;
b. de juistheid en de volledigheid van de gegeven informatie, onder andere met het oog op hand-having van de vastgestelde begrotingsdiscipline;
c. de doelmatigheid en de juistheid van de gevolgde en de te volgen procedure;
d. toedeling van verantwoordelijkheid voor de uitvoering van de besluiten waartoe het voorstel leidt.
Hoofdstuk 5 Slot- en overgangsbepalingen
Voor uiterlijk 1 januari 2004, brengt de voorzitter van het directieteam aan het college een rapport uit inzake het functioneren van het bij of krachtens deze verordening bepaalde. Vervolgens brengt hij zodanig rapport om de twee jaar uit en voorts op ieder tijdstip, wanneer hij zulks nodig acht. In zijn rapport besteedt hij bijzondere aandacht aan de vraag of de organisatie aanpassing behoeft bij voorbeeld ten gevolge van de maatschappelijke ontwikkelingen en het door de raad vastgestelde beleid.
Voor zover dit nodig is, kan door het college voor bepaalde aangewezen organisatorische eenheden of delen daarvan afwijkende en/of aanvullende regels worden gesteld.
Voor zover uit hoofdstuk 4 van deze verordening taken en verantwoordelijkheden voortvloeien die betrekking hebben op dienstjaren vóór het tijdstip van inwerkingtreding van deze regeling, berusten deze bij de functionarissen die voor dat tijdstip met overeenkomstige taken en verantwoordelijkheden waren belast, tenzij hiervoor in onderling overleg een andere regeling wordt getroffen.
Tot het tijdstip van inwerkingtreding van op grond van deze regeling te nemen nadere besluiten, blijven op de daarin nader te regelen aangelegenheden betrekking hebbende richtlijnen en instructies, die voor de inwerkingtreding van deze regeling zijn vastgesteld, zoveel als mogelijk van overeenkomstige toepassing.