Artikel 1:1
Begripsomschrijvingen
In deze verordening wordt verstaan dan wel mede verstaan onder:
- a.
weg: de weg, als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de
Wegenverkeerswet 1994;
- b.
openbaar water: alle wateren die - al dan niet met enige beperking -
voor het publiek bevaarbaar of anderszins toegankelijk zijn;
- c.
bebouwde kom: de bebouwde kom of kommen waarvan gedeputeerde staten
de grenzen hebben vastgesteld overeenkomstig artikel 27, tweede lid
van de Wegenwet;
- d.
rechthebbende: een ieder die over enige zaak enige zeggenschap heeft
krachtens een zakelijk of persoonlijk recht;
- e.
college: het college van burgemeester en wethouders;
- f.
bouwwerk: bouwwerk als bedoeld in artikel 1 van de Bouwverordening
gemeente Heerlen;
- g.
gebouw: gebouw als bedoeld in artikel 1 van de Woningwet;
- h.
handelsreclame: iedere openbare aanprijzing van goederen of
diensten, waarmee kennelijk beoogd wordt een commercieel belang te
dienen;
- i.
bevoegd gezag: bestuursorgaan als bedoeld in artikel 1.1, eerste
lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
Artikel 1:2
Beslistermijn
- 1.
Het bevoegd bestuursorgaan beslist op een aanvraag voor een
vergunning of ontheffing binnen acht weken na de datum van ontvangst
van de aanvraag.
- 2.
Het bestuursorgaan kan zijn beslissing voor ten hoogste acht weken
verdagen.
- 3.
In afwijking van het tweede lid is artikel 3.9 van de Wet algemene
bepalingen omgevingsrecht van toepassing indien beslist wordt op een
aanvraag om een vergunning als bedoeld in de artikelen 2:10 of 2:11
dan wel, voor zover het een omgevingsvergunning betreft, artikel
2:12.
Artikel 1:3
Indiening aanvraag
- 1.
Indien een aanvraag voor een vergunning of ontheffing wordt
ingediend minder dan drie weken vóór het tijdstip waarop de
aanvrager de vergunning of ontheffing nodig heeft, kan het
bestuursorgaan besluiten de aanvraag niet te behandelen.
- 2.
Voor bepaalde, door het bevoegde bestuursorgaan aan te wijzen,
vergunningen of ontheffingen kan een andere dan de in het eerste lid
genoemde uiterste indieningstermijn termijn worden vastgesteld.
Artikel 1:4
Voorschriften en beperkingen
- 1.
Aan een krachtens deze verordening verleende vergunning of
ontheffing kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden.
Deze voorschriften en beperkingen mogen slechts strekken tot
bescherming van het belang of de belangen in verband waarmee de
vergunning of ontheffing is vereist.
- 2.
Degene aan wie krachtens deze verordening een vergunning of
ontheffing is verleend, is verplicht de daaraan verbonden
voorschriften en beperkingen na te komen.
- 3.
Een vergunning of ontheffing dient aanwezig te zijn op de plaats
waar de handelingen worden verricht waarvoor de vergunning of
ontheffing verleend is.
Artikel 1:5
Persoonlijk karakter van vergunning of ontheffing
De vergunning of ontheffing is persoonsgebonden, tenzij bij of krachtens
deze verordening anders is bepaald.
Artikel 1:6
Intrekking of wijziging van vergunning of ontheffing
De vergunning of ontheffing kan worden ingetrokken of gewijzigd:
- a.
indien ter verkrijging daarvan onjuiste dan wel onvolledige gegevens
zijn verstrekt;
- b.
indien op grond van een verandering van de omstandigheden of
inzichten opgetreden na het verlenen van de vergunning of
ontheffing, moet worden aangenomen dat intrekking of wijziging wordt
gevorderd door het belang of de belangen ter bescherming waarvan de
vergunning of ontheffing is vereist;
- c.
indien de aan de vergunning of ontheffing verbonden voorschriften en
beperkingen niet zijn of worden nagekomen;
- d.
indien van de vergunning of ontheffing geen gebruik wordt gemaakt
binnen een daarin gestelde termijn dan wel, bij gebreke van een
dergelijke termijn, binnen een redelijke termijn;
- e.
indien de houder of zijn rechtverkrijgende dit verzoekt.
Artikel 1:7
Vergunning of ontheffing voor onbepaalde tijd
Een krachtens deze verordening verleende vergunning of ontheffing geldt voor
onbepaalde tijd, tenzij bij de vergunning of ontheffing anders is bepaald of
de aard van de vergunning of ontheffing zich daartegen verzet.
Artikel 1:8
Weigeringsgronden
De vergunning of ontheffing kan door het daartoe bevoegde bestuursorgaan
worden geweigerd in het belang van:
- a.
- b.
- c.
- d.
de bescherming van het milieu.
HOOFDSTUK 2
OPENBARE ORDE
AFDELING 1
BESTRIJDING VAN ONGEREGELDHEDEN
Artikel 2:1
Samenscholing en ongeregeldheden
- 1.
Het is verboden op de weg deel te nemen aan een samenscholing,
onnodig op te dringen of door uitdagend gedrag aanleiding te geven
tot wanordelijkheden.
- 2.
Een ieder, die op de weg aanwezig is bij enig voorval, waardoor er
wanordelijkheden ontstaan of dreigen te ontstaan of bij een tot
toeloop van publiek aanleiding gevende gebeurtenis, waardoor er
wanordelijkheden ontstaan of dreigen te ontstaan, dan wel zich
bevindt in of aanwezig is bij een samenscholing, is verplicht op een
daartoe strekkend bevel van een ambtenaar van politie zijn weg te
vervolgen of zich in de door hem aangewezen richting te
verwijderen.
- 3.
Het is verboden zich te begeven of te bevinden op terreinen, wegen
of weggedeelten, wanneer deze door of vanwege het bevoegde
bestuursorgaan in het belang van de openbare veiligheid of ter
voorkoming van wanordelijkheden zijn afgezet.
- 4.
De burgemeester kan ontheffing verlenen van het in het derde lid
gestelde verbod.
- 5.
Het bepaalde in de voorgaande leden geldt niet voor betogingen,
vergaderingen en godsdienstige en levensbeschouwelijke samenkomsten
als bedoeld in de Wet openbare manifestaties.
AFDELING 2
BETOGING
Artikel 2:2
Kennisgeving optocht
Gereserveerd
Artikel 2:3
Kennisgeving betogingen, samenkomsten en vergaderingen op openbare
plaatsen
- 1.
Degene die het voornemen heeft op een openbare plaats een betoging,
een samenkomst tot het belijden van godsdienst of levensovertuiging
of een vergadering te houden, moet daarvan voor de openbare
aankondiging ervan en ten minste 2 werkdagen voordat deze gehouden
zal worden, schriftelijk kennis geven aan de burgemeester, met
inachtneming van hetgeen in artikel 2:5, eerste lid, hierover is
bepaald.
- 2.
Indien het tijdstip van de schriftelijke kennisgeving door
terugrekening valt op een vrijdag na 12.00 uur, een zaterdag, een
zondag of een algemeen erkende feestdag, wordt dit tijdstip geacht
te vallen op 12.00 uur op de voorgelegen dag, die geen zaterdag,
zondag of algemeen erkende feestdag is.
- 3.
Degene die het voornemen heeft op een openbare plaats en op een
vooraf bepaalbaar tijdstip een regelmatig terugkerende samenkomst
tot het belijden van godsdienst of levensovertuiging te houden moet
daarvan, voor de openbare aankondiging en ten minste 2 werkdagen
voordat deze voor de eerste keer gehouden zal worden na
inwerkingtreding van dit artikel, eenmalig schriftelijk kennis geven
aan de burgemeester, met inachtneming van hetgeen hierna daaromtrent
is bepaald.
- 4.
Onder openbare plaats wordt verstaan een plaats als bedoeld in
artikel 1, eerste lid, juncto tweede lid, van de Wet openbare
manifestaties, te weten een plaats die krachtens bestemming of vast
gebruik open staat voor het publiek, met uitzondering van een gebouw
of besloten plaats als bedoeld in artikel 6, tweede lid, van de
Grondwet.
Artikel 2:4
Afwijking termijn
De burgemeester kan in bijzondere omstandigheden de in artikel 2:3, eerste
lid, genoemde termijn van twee werkdagen verkorten en een mondelinge
kennisgeving in behandeling nemen.
Artikel 2:5
Te verstrekken gegevens
- 1.
De kennisgeving bevat:
- a.
naam en adres van degene die de samenkomst, vergadering of
betoging houdt;
- b.
het doel van de samenkomst, vergadering of betoging;
- c.
de datum waarop de samenkomst, vergadering of betoging wordt
gehouden en het tijdstip van aanvang en van
beëindiging;
- d.
de plaats en, voor zover van toepassing, de route en de
plaats van beëindiging;
- e.
voor zover van toepassing, de wijze van samenstelling;
- f.
maatregelen die degene die de samenkomst, vergadering of
betoging houdt zal treffen om een regelmatig verloop te
bevorderen.
- 2.
Degene die de kennisgeving doet ontvangt daarvan een bewijs waarin
het tijdstip van de kennisgeving is vermeld.
AFDELING 3
VERSPREIDEN VAN GEDRUKTE STUKKEN
Artikel 2:6
Beperking aanbieden e.d. van geschreven of gedrukte stukken of
afbeeldingen
- 1.
Het is verboden gedrukte of geschreven stukken, afbeeldingen dan wel
goederen onder publiek te verspreiden dan wel openlijk aan te
bieden, aan te bevelen of bekend te maken op of aan door het college
aangewezen wegen of gedeelten daarvan.
- 2.
Het college kan de werking van het verbod beperken tot bepaalde
dagen en uren.
- 3.
Het verbod geldt niet voor het huis-aan-huis verspreiden of het aan
huis bezorgen van gedrukte of geschreven stukken, afbeeldingen dan
wel goederen, of voor stukken met een ideële of levensbeschouwelijke
inhoud.
- 4.
Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid
gestelde verbod.
Artikel 2:7
Bevel politie
- 1.
Hij, die op of aan de weg gedrukte of geschreven stukken aan publiek
al dan niet tegen betaling aanbiedt, de kennisneming daarvan
aanbeveelt of de inhoud ervan bekend maakt, is verplicht aan de
vordering van een politie-ambtenaar, gedaan ter voorkoming of
bestrijding van wanordelijkheden of verkeersbelemmeringen, terstond
te voldoen.
- 2.
Het bepaalde in lid 1 is van overeenkomstige toepassing op degene,
die op of aan de weg propaganda maakt met behulp van borden, doeken,
voertuigen of enig ander middel.
Artikel 2:8
Straatartiest
- 1.
Het is verboden ten behoeve van publiek als straatartiest,
straatmuzikant, straatfotograaf, tekenaar, filmoperateur of gids op
te treden op of aan door de burgemeester aangewezen wegen of
gedeelten daarvan.
- 2.
De burgemeester kan de werking van het verbod beperken tot in de
openbare kennisgeving aan te duiden dagen en uren.
- 3.
De burgemeester kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid
bedoelde verbod.
Artikel 2:9
Spelen om geld op of aan de weg
- 1.
Het is verboden op of aan de weg op een voor het publiek
toegankelijke plaats, anders dan in een kermisinrichting waarvoor
ingevolge deze verordening vergunning is verleend, gelegenheid te
geven tot of deel te nemen aan enig spel met of om geld tegen geld
inwisselbare voorwerpen.
- 2.
Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover in het daarin
geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet op de
Kansspelen.
Artikel 2:10
Het plaatsen van voorwerpen op of aan de weg in strijd met de publieke
functie van de weg
- 1.
Het is verboden zonder voorafgaande vergunning de weg of een
weggedeelte anders te gebruiken dan overeenkomstig de publieke
functie daarvan.
- 2.
Het is verboden op, aan, over of boven de weg een voorwerp of stof
waarop gedachten of gevoelens worden geopenbaard te plaatsen, aan te
brengen of te hebben, indien het voorwerp of de stof:
- a.
door de omvang of vormgeving, constructie of plaats van
bevestiging schade toebrengt aan de weg,
- b.
gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van de weg of voor het
doelmatig en veilig gebruik daarvan, of
- c.
een belemmering vormt voor het doelmatig beheer en onderhoud
van de weg.
- 3.
Op een aanvraag om een vergunning als bedoeld in het eerste lid
wordt beslist:
voor zover het een activiteit betreft als bedoeld in artikel 2.2, eerste
lid, onder j of onder k van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht: door
het bevoegd gezag als beslissing op een aanvraag om een
omgevingsvergunning;
in de overige gevallen: door het college.
- 4.
Een vergunning bedoeld in het eerste lid kan worden geweigerd:
- a.
indien het beoogde gebruik schade toebrengt aan de weg,
gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van de weg of voor het
doelmatig en veilig gebruik daarvan, dan wel een belemmering
kan vormen voor het doelmatig beheer en onderhoud van de
weg.
- b.
indien het beoogde gebruik hetzij op zichzelf, hetzij in
verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van
welstand.
- c.
in het belang van de voorkoming of beperking van overlast of
hinder.
- 5.
Het verbod in het eerste lid geldt niet voor:
- a.
evenementen als bedoeld in artikel 2:23;
- b.
terrassen als bedoeld in artikel 2:33;
- c.
standplaatsen als bedoeld in de
Standplaatsenverordening;
- d.
voorwerpen of stoffen waarop gedachten of gevoelens worden
geopenbaard.
- 6.
a. Het verbod in het eerste lid geldt niet voor zover in het daarin
geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet beheer
rijkswaterstaatswerken of het Provinciaal wegenreglement.
- b.
De weigeringsgrond van het derde lid, onder a, geldt niet
voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien
door artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.
- c.
De weigeringsgrond van het derde lid, onder b, geldt niet
voor bouwwerken.
- d.
De weigeringsgrond van het derde lid, onder c, geldt niet
voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien
door de Wet Milieubeheer.
- 7.
Indien het college bevoegd is om te beslissen op een aanvraag om een
vergunning als bedoeld in het eerste lid, is paragraaf 4.1.3.3 van
de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.
- 8.
Het college kan categorieën van voorwerpen aanwijzen waarvoor,
eventueel onder door hem te stellen voorschriften, het verbod in het
eerste lid niet geldt.
Artikel 2:11
Aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg
- 1.
Het is verboden zonder vergunning een weg aan te leggen, de
verharding daarvan op te breken, in een weg te graven of te spitten,
aard of breedte van de wegverharding te veranderen of anderszins
verandering te brengen in de wijze van aanleg van een weg.
- 2.
Voor de toepassing van het eerste lid wordt onder weg verstaan
hetgeen artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994 daaronder verstaat,
alsmede alle niet-openbare ontsluitingswegen van gebouwen.
- 3.
Op een aanvraag om een vergunning als bedoeld in het eerste lid
wordt beslist:
indien de activiteiten zijn verboden bij een bestemmingsplan,
beheersverordening of voorbereidingsbesluit: door het bevoegd gezag als
beslissing op een aanvraag om een omgevingsvergunning;
in de overige gevallen: door het college.
- 4.
Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing op het
rijk, de provincie, de gemeente of het waterschap bij het uitvoeren
van zijn/haar publiekrechtelijke taak.
- 5.
Het in het eerste lid gestelde verbod geldt voorts niet voor zover
in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Wetboek
van Strafrecht, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, de
Wegenverordening provincie Limburg, de Telecommunicatiewet of de
daarop gebaseerde Telecommunicatieverordening.
Artikel 2:12
Maken en veranderen van een uitweg
- 1.
Het is verboden zonder vergunning van het bevoegd gezag een uitweg
te maken, te hebben of te veranderen of het gebruik daarvan te
veranderen.
- 2.
Een vergunning bedoeld in het eerste lid kan worden geweigerd in het
belang van de bruikbaarheid van de weg of het doelmatig en veilig
gebruik daarvan, ter bescherming van het uiterlijk aanzien van de
omgeving of ter bescherming van groenvoorzieningen in de
gemeente.
- 3.
Het bepaalde in het eerste lid geldt niet voor zover in het daarin
geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet beheer
rijkswaterstaatswerken of de Wegenverordening provincie
Limburg.
AFDELING 6
VEILIGHEID OP DE WEG
Artikel 2:13
Veroorzaken en voorkomen van gladheid
- 1.
Het is verboden bij vorst of dreigende vorst water op de weg te
werpen, uit te storten of te laten lopen.
- 2.
Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover in het daarin
geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 427, aanhef en onder
4, van het Wetboek van Strafrecht of artikel 5 van de
Wegenverkeerswet 1994.
- 3.
De gebruiker, of indien er geen gebruiker is, de eigenaar van een
gebouw is verplicht het gedeelte van het feitelijk voor voetgangers
bestemde weggedeelte dat zich voor of langs het perceel, waarop dit
gebouw is gelegen, uitstrekt, zo spoedig mogelijk na sneeuwval ter
breedte van een meter sneeuwvrij te maken dan wel gladheid op dit
weggedeelte te bestrijden.
- 4.
Indien er meerdere rechthebbenden op het gebruik van enig bebouwd
perceel zijn, rust de in het derde lid vermelde verplichting op de
rechthebbende(n) van het op of nagenoeg op de begane grond en het
dichtst bij de weg gelegen perceelsgedeelte.
Artikel 2:14
Winkelwagentjes
- 1.
De rechthebbende op een bedrijf die winkelwagentjes ter beschikking
stelt, mede ten behoeve van het vervoer van winkelwaren over de weg,
is verplicht deze te voorzien van de naam van het bedrijf of van een
ander herkenningsteken en de in de omgeving van dat bedrijf door het
publiek op of langs de weg achtergelaten winkelwagentjes terstond te
verwijderen of te doen verwijderen.
- 2.
Het is verboden zich met een winkelwagentje op de weg te bevinden
buiten de onmiddellijke omgeving van het bedrijf als bedoeld in het
eerste lid of, indien het bedrijf is gelegen in een winkelcentrum,
buiten de onmiddellijke omgeving van dat winkelcentrum. Als
onmiddellijke omgeving van het bedrijf of winkelcentrum wordt
aangemerkt de weg of het weggedeelte, grenzende aan dat bedrijf of
dat winkelcomplex en tevens een aan die weg of dat weggedeelte
aansluitende parkeerplaats.
- 3.
Het is verboden een winkelwagentje dat is gebruikt op de weg,
onbeheerd daarop achter te laten anders dan op een daartoe
aangewezen plaats.
- 4.
Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover in het daarin
geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer.
Artikel 2:15
Hinderlijke beplanting of voorwerp
Het is verboden beplanting of een voorwerp aan te brengen of te hebben op
zodanige wijze dat aan het wegverkeer het vrije uitzicht wordt belemmerd of
daaraan op andere wijze hinder of gevaar oplevert.
Artikel 2:16
Openen straatkolken e.d.
Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden een straatkolk,
rioolput, brandkraan of enigerlei andere afsluiting, die behoort tot een
openbare nutsvoorziening, te openen, onzichtbaar te maken of af te
dekken.
Artikel 2:17
Kelderingangen, koekoeken e.d.
- 1.
Kelderingangen, koekoeken, indiepingen en andere lager dan de
aangrenzende weg gelegen betreedbare delen van een bouwwerk mogen
geen gevaar voor de veiligheid van de weggebruikers opleveren.
- 2.
Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover in het daarin
geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 427, aanhef en onder
1 of 3, van het Wetboek van Strafrecht.
Artikel 2:18
Rookverbod in bossen en natuurgebieden
- 1.
Het is verboden te roken in bossen, op heide- of veengronden of
binnen een afstand van dertig meter daarvan gedurende de door het
college aangewezen periode.
- 2.
Het is verboden in bossen, op heide- of veengronden of binnen een
afstand van honderd meter daarvan, voor zover het de open lucht
betreft, brandende of smeulende voorwerpen te laten vallen, weg te
werpen of te laten liggen.
- 3.
Het in het eerste en in het tweede lid gestelde verbod geldt niet
voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het
bepaalde in artikel 429, aanhef en onder 3, van het Wetboek van
Strafrecht.
- 4.
Het in het eerste lid gestelde verbod geldt voorts niet voor zover
het roken plaatsvindt in gebouwen en aangrenzende, als tuin
ingerichte, erven.
Artikel 2:19
Gevaarlijk of hinderlijk voorwerp
- 1.
Het is verboden op, aan of boven het voor voetgangers of
(brom)fietsers bestemde deel van de weg op enigerlei wijze
prikkeldraad, schrikdraad, puntdraad of andere scherpe voorwerpen
aan te brengen of te hebben hangen lager dan 2,2 meter boven dat
gedeelte van de weg.
- 2.
Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet t.a.v.
prikkeldraad, schrikdraad, puntdraad of andere scherpe voorwerpen,
die op grotere afstand dan 0,25 m uit de uiterste boord van de weg,
op van de weg af gerichte delen van een afscheiding zijn
aangebracht.
- 3.
Voor de toepassing van dit artikel wordt onder weg verstaan hetgeen
artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994 daaronder verstaat.
- 4.
Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover in het daarin
geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 5 van de
Wegenverkeerswet 1994.
Artikel 2:20
Voorzieningen voor verkeer, verlichting en openbare dienst
- 1.
De rechthebbende op een bouwwerk is verplicht toe te laten dat op of
aan dat bouwwerk, vanwege en overeenkomstig de aanwijzingen van het
college, voorwerpen, borden of voorzieningen ten behoeve van het
openbaar verkeer, de openbare verlichting of anderszins ten behoeve
van de openbare dienst worden aangebracht, onderhouden, gewijzigd of
verwijderd.
- 2.
Het college maakt tevoren aan de rechthebbende als bedoeld in het
eerste lid hun besluit bekend over te gaan tot het doen aanbrengen
of wijzigen van een voorwerp, bord of voorziening als bedoeld in het
eerste lid.
- 3.
Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover in het daarin
geregelde onderwerp wordt voorzien door de Waterstaatswet 1900, de
Onteigeningswet, of de Belemmeringenwet Privaatrecht.
Artikel 2:21
Verwijdering e.d. voorzieningen voor verkeer, verlichting, openbare dienst
en nutsvoorzieningen
- 1.
Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden een bord of
een andere voorziening ten behoeve van het openbaar verkeer, de
openbare verlichting, nutsvoorzieningen of openbare dienst te
verwijderen, te wijzigen, te beschadigen, de werking ervan te
beletten of te belemmeren.
- 2.
Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover in het daarin
geregelde onderwerp wordt voorzien door het Wetboek van
Strafrecht.
Artikel 2:22
Veiligheid op het ijs
- 1.
Het is verboden:
- a.
voor het publiek toegankelijke ijsvlakten te beschadigen, te
verontreinigen, te versperren of het verkeer daarop op enige
andere wijze te belemmeren of in gevaar te brengen;
- b.
bakens of andere voorwerpen ten behoeve van de veiligheid
geplaatst op de onder a bedoelde ijsvlakten, te verplaatsen,
weg te nemen, te beschadigen of op enige andere wijze het
gebruik daarvan te verijdelen of te belemmeren.
- 2.
Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover in het daarin
geregelde onderwerp wordt voorzien door het Wetboek van
Strafrecht.
AFDELING 7
TOEZICHT OP EVENEMENTEN
Artikel 2:23
Begripsomschrijving
- 1.
In deze afdeling wordt onder evenement verstaan: elke voor publiek
toegankelijke verrichting van vermaak, met uitzondering van:
- a.
- b.
markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid, onder h, van
de Gemeentewet en artikel 5:21 van deze verordening;
- c.
kansspelen als bedoeld in de Wet op de kansspelen;
- d.
het in een inrichting in de zin van de Drank- en Horecawet
gelegenheid geven tot dansen;
- e.
betogingen, samenkomsten en vergaderingen als bedoeld in de
Wet openbare manifestaties;
- f.
activiteiten als bedoeld in artikel 2:9;
- g.
kermisinrichtingen als bedoeld in afdeling 11.
- 2.
Onder evenement wordt mede verstaan:
- a.
een herdenkingsplechtigheid;
- b.
- c.
een optocht, niet zijnde een betoging als bedoeld in artikel
2:3, op de weg;
- d.
een feest of wedstrijd aan de weg.
- 3.
Onder klein evenement wordt verstaan een straatfeest of
buurtbarbecue op een dag.
Artikel 2:24
Evenement
- 1.
Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een evenement
te organiseren, toe te laten, feitelijk te leiden of daaraan deel te
nemen.
- 2.
Het verbod in het eerste lid geldt niet voor een klein evenement,
indien:
- a.
het aantal aanwezigen niet meer bedraagt dan 200
personen;
- b.
het evenement tussen 09.00 en 24.00 uur plaats vindt;
- c.
geen muziek ten gehore wordt gebracht vóór 09.00 uur en na
22.00 uur;
- d.
het evenement niet plaatsvindt op de rijbaan, (brom)fietspad
of parkeerplaats of anderszins een belemmering vormt voor
het verkeer en de hulpdiensten;
- e.
slechts kleine objecten worden geplaatst met een oppervlakte
van minder dan 8 m2 per object;
- f.
- g.
wordt gehandeld in overeenstemming met de in het vierde lid
bedoelde voorschriften;
- h.
de organisator minimaal vier weken voorafgaande aan het
evenement daarvan melding heeft gedaan aan de
burgemeester.
- 3.
De burgemeester kan binnen twee weken na ontvangst van de melding
besluiten het organiseren van een evenement als bedoeld in het
tweede lid te verbieden, indien daardoor de openbare orde, de
openbare veiligheid, de volksgezondheid of het milieu in gevaar
komt.
- 4.
De burgemeester is bevoegd in het belang van de openbare orde, de
openbare veiligheid, de volksgezondheid of het milieu voorschriften
te verbinden aan het organiseren van een evenement, waarvoor op
grond van het tweede lid geen vergunning is vereist.
- 5.
Het verbod van het eerste lid geldt niet voor de in het tweede lid,
onder d van artikel 2:23 voorziene gevallen, voor zover in het
daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 10 juncto
artikel 148 Wegenverkeerswet 1994.
Artikel 2:25
Ordeverstoring
Het is verboden bij een evenement de orde te verstoren.
Artikel 2:26
Beëindiging evenement
- 1.
Degene die een evenement organiseert of bij dat evenement feitelijk
de leiding heeft, is verplicht:
- a.
dat evenement onverwijld te beëindigen indien de
burgemeester hiertoe een bevel geeft;
- b.
ervoor te zorgen dat, nadat het onder a bedoeld bevel door
de burgemeester is gegeven, geen publiek meer tot het
evenement toegelaten wordt;
- c.
ervoor te zorgen dat ambtenaren van politie te allen tijde
toegang hebben tot het evenement.
- 2.
Het is voor publiek verboden aanwezig te zijn bij een evenement ten
aanzien waarvan een bevel, als bedoeld in het eerste lid, onder a,
gegeven is.
AFDELING 8
INRICHTINGEN
Artikel 2:27
Begripsomschrijvingen
- 1.
In deze afdeling wordt verstaan onder:
- 1.
een inrichting waarin een horecabedrijf als bedoeld in artikel 1 van
de
Drank- en Horecawet wordt uitgeoefend, zomede de daarbij behorende open
aanhorigheden;
- 2.
elke voor het publiek toegankelijke lokaliteit, open plaats, tuin of
gedeelte daarvan, zomede
- 3.
de daarbij behorende terrassen en de daarmee gemeenschap hebbende
vertrekken die niet uitsluitend als woning of winkel als bedoeld in
de Winkeltijdenwet (met uitzondering van afhaalcentra) worden
gebruikt, voor zover daar bij wijze van hoofdfunctie of overwegende
nevenfunctie gelegenheid wordt gegeven om al dan niet tegen betaling
enigerlei eetwaren voor directe consumptie en/of alcoholvrije
dranken te verkrijgen en/of verbruiken;
- 4.
een afhaalcentrum, zijnde een winkel waar voor gebruik elders dan
ter plaatse uitsluitend eetwaren en/of alcoholvrije dranken plegen
te worden verstrekt.
- b.
Houder: degene die een inrichting exploiteert of daarin de
feitelijke leiding heeft.
- c.
Terras: een buiten de besloten ruimte van de inrichting
liggend deel van het horecabedrijf aan de openbare weg waar
sta- of zitgelegenheid kan worden geboden en waar tegen
vergoeding dranken kunnen worden geschonken of spijzen voor
directe consumptie kunnen worden bereidt of verstrekt.
- 2.
In deze afdeling wordt onder bezoekers niet verstaan:
- a.
de gezinsleden van de houder, alsmede diens elders wonende
bloed- en aanverwanten, in de rechte lijn onbeperkt, in de
zijlijn tot en met de derde graad;
- b.
de personen die voorkomen in het register als bedoeld in
artikel 438 van het Wetboek van Strafrecht;
- c.
de personen wier aanwezigheid in de inrichting wegens
dringende redenen noodzakelijk is;
- d.
het dienstdoend personeel.
Artikel 2:28
Sluitingsuur
- 1.
Het is de houder van een inrichting als bedoeld in artikel 2:27,
eerste lid onder a, sub 1, verboden dit voor bezoekers geopend te
hebben en/of aldaar bezoekers toe te laten of te laten verblijven
tussen:
- -
03.00 uur en 07.00 uur in de nacht van vrijdag op zaterdag
tot en met de nacht van zondag
op maandag en
- -
02.00 uur en 07.00 uur in de nacht van maandag op dinsdag
tot en met de nacht van
donderdag op vrijdag.
- 2.
Het is de houder van een inrichting als bedoeld in artikel 2:27,
eerste lid onder a, sub 2 en 3, verboden dit voor bezoekers geopend
te hebben en/of aldaar bezoekers toe te laten of te laten verblijven
tussen 03.00 uur en 07.00 uur.
- 3.
De burgemeester is bevoegd van de in lid 1 en 2 vervatte verboden
ontheffing te verlenen.
Artikel 2:29
Toegang ambtenaren van politie
De houder van een inrichting is verplicht ervoor te zorgen dat ambtenaren
van politie vanaf de weg onmiddellijk en onbelemmerd toegang hebben tot zijn
inrichting:
- a.
gedurende de tijd dat de inrichting voor bezoekers geopend is;
- b.
gedurende de tijd dat de inrichting gesloten dient te zijn en indien
die ambtenaren van politie hun vermoeden uiten dat daarin of aldaar
bezoekers aanwezig zijn.
Artikel 2:30
Afwijking sluitingsuur; tijdelijke sluiting
- 1.
De burgemeester kan in het belang van de openbare orde, veiligheid,
zedelijkheid of gezondheid, of in geval van bijzondere
omstandigheden, te zijner beoordeling, tijdelijk andere dan de
krachtens artikel 2.3.1.2 geldende sluitingsuren vaststellen of
tijdelijk sluiting van een of meer inrichtingen bevelen.
- 2.
Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover in het daarin
geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 13b Opiumwet.
Artikel 2:31
Aanwezigheid in gesloten inrichting
Het is bezoekers van een inrichting verboden gedurende de tijd die deze
inrichting krachtens artikel 2:28 of ingevolge een op grond van artikel 2:30
genomen besluit gesloten dient te zijn, zich daarin of aldaar te
bevinden.
Artikel 2:32
Ordeverstoring
Het is verboden in een horecabedrijf de orde te verstoren.
Artikel 2:33
Terrasvergunning horeca
- 1.
In afwijking van het bepaalde in artikel 2:10 beslist de
burgemeester in geval van een vergunningaanvraag die betrekking
heeft op een of meer bij het horecabedrijf behorende terrassen voor
zover deze zich op de weg bevinden over de ingebruikneming van die
weg ten behoeve van het terras.
- 2.
De burgemeester kan de in het eerste lid bedoelde ingebruikneming
van die weg ten behoeve van een of meer bij een horecabedrijf
horende terrassen weigeren:
- a.
indien het beoogde gebruik schade toebrengt aan de weg,
gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van de weg of voor het
doelmatig en veilig gebruik daarvan, dan wel een belemmering
kan vormen voor het doelmatig beheer en onderhoud van de
weg;
- b.
indien het beoogde gebruik hetzij op zich zelf, hetzij in
verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van
welstand;
- c.
in het belang van de voorkoming of beperking van overlast
voor gebruikers van de in de nabijheid gelegen onroerende
zaak.
- 3.
Het bepaalde in het eerste en tweede lid geldt niet voor zover in
het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet beheer
rijkswaterstaatwerken of de Wegenverordening provincie Limburg.
Artikel 2:34
Verbod drankverstrekking op terras
Het is verboden:
- a.
op het terras alcoholhoudende drank te verstrekken aan personen, die
geen gebruik maken van de op het terras aanwezige zitplaatsen;
- b.
op het terras alcoholhoudende drank te verstrekken gedurende de tijd
dat de inrichting ingevolge artikel 2:28 of krachtens de Wet
milieubeheer voor bezoekers gesloten dient te zijn.
AFDELING 9
MAATREGELEN TEGEN OVERLAST EN BALDADIGHEID
Artikel 2:35
Betreden gesloten woning of lokaal
- 1.
Het is verboden een krachtens artikel 174a van de Gemeentewet
gesloten woning, een niet voor publiek toegankelijk lokaal of een
bij die woning of dat lokaal behorend erf te betreden.
- 2.
Het is verboden een krachtens artikel 13b van de Opiumwet gesloten
woning, een voor publiek toegankelijk lokaal of een bij die woning
of dat lokaal behorend erf te betreden.
- 3.
Deze verboden gelden niet voor personen wier aanwezigheid in de
woning of het lokaal wegens dringende reden noodzakelijk is.
- 4.
De burgemeester is bevoegd van de in het eerste en tweede lid
bedoelde verboden ontheffing te verlenen.
Artikel 2:36
Plakken en kladden
- 1.
Het is verboden de weg of dat gedeelte van een onroerende zaak dat
vanaf de weg zichtbaar is te bekrassen of te bekladden.
- 2.
Het is verboden zonder schriftelijke toestemming van de
rechthebbende op de weg of op dat gedeelte van een onroerende zaak
dat vanaf de weg zichtbaar is:
- a.
een aanplakbiljet of ander geschrift, afbeelding of
aanduiding aan te plakken of te laten aanplakken, of op
andere wijze aan te brengen of te laten aanbrengen;
- b.
met kalk, krijt, teer of een kleur- of verfstof enige
afbeelding, letter, cijfer of teken aan te brengen of te
laten aanbrengen.
- 3.
Het in het tweede lid gestelde verbod is niet van toepassing indien
gehandeld wordt krachtens wettelijk voorschrift.
4 Het college kan aanplakborden aanwijzen voor het aanbrengen van
meningsuitingen en bekendmakingen.
- 5.
Het is verboden de in het vierde lid bedoelde aanplakborden te
gebruiken voor het aanbrengen van handelsreclame.
- 6.
Het college kan nadere regels stellen voor het aanbrengen van
meningsuitingen en bekendmakingen, die geen betrekking mogen hebben
op de inhoud van de meningsuitingen en bekendmakingen.
- 7.
De houder van de in het tweede lid bedoelde schriftelijke
toestemming is verplicht die aan een opsporingsambtenaar op diens
eerste vordering terstond ter inzage af te geven.
Artikel 2:37
Vervoer plakgereedschap e.d.
- 1.
Het is verboden tussen 22.00 en 6.00 uur op de weg te vervoeren of
bij zich te hebben enig aanplakbiljet, aanplakdoek, kalk, teer,
kleur- of verfstof of verfgereedschap.
- 2.
Dit verbod is niet van toepassing, indien de genoemde materialen of
gereedschappen niet zijn gebruikt of niet zijn bestemd voor
handelingen als verboden in artikel 2:36.
Artikel 2:38
Vervoer inbrekerswerktuigen
- 1.
Het is verboden tussen 22.00 en 06.00 uur op de weg te vervoeren of
bij zich te hebben: lopers, valse sleutels, touwladders, lantaarns
of enig ander gereedschap, voorwerp of middel, dat ertoe kan dienen
zich onrechtmatig de toegang tot een gebouw of erf te verschaffen,
onrechtmatig sluitingen te openen of te verbreken, diefstal door
middel van braak te vergemakkelijken of het maken van sporen te
voorkomen.
- 2.
Het verbod is niet van toepassing indien de genoemde gereedschappen,
voorwerpen of middelen niet zijn gebruikt of niet zijn bestemd voor
de in het eerste lid bedoelde handelingen.
Artikel 2:39
Betreden van plantsoenen e.d.
- 1.
Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden zich te
bevinden in of op voor het publiek toegankelijke parken,
wandelplaatsen, plantsoenen, groenstroken of grasperken, buiten de
daarin gelegen wegen of paden.
- 2.
Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid
gestelde verbod.
Artikel 2:40
Rijden over bermen e.d.
- 1.
Het is verboden met voertuigen die niet voorzien zijn van
rubberbanden te rijden over de berm, de glooiing of de zijkant van
een weg.
- 2.
Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing indien
dat rijden door de omstandigheden redelijkerwijs gebillijkt
wordt.
- 3.
Het in het eerste lid gestelde verbod geldt voorts niet voor zover
in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet beheer
rijkswaterstaatswerken of de Wegenverordening provincie
Limburg.
- 4.
Voor de toepassing van het eerste lid wordt onder weg verstaan
hetgeen artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994 daaronder
verstaat.
Artikel 2:41
Hinderlijk gedrag op of aan de weg
- 1.
Het is verboden:
- a.
op of aan de weg te klimmen of zich te bevinden op een
beeld, monument, overkapping, constructie, openbare
toiletgelegenheid, voertuig, hekheining of andere
afsluiting, verkeersmeubilair en daarvoor niet bestemd
straatmeubilair;
- b.
zich op of aan de weg zodanig op te houden dat aan
weggebruikers of aan bewoners van nabij de weg gelegen
woningen onnodig overlast of hinder veroorzaakt wordt.
- 2.
Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor zover in het
daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 424, 426bis
of 431 van het Wetboek van Strafrecht dan wel artikel 5 van de
Wegenverkeerswet 1994.
Artikel 2:42
Hinderlijk drankgebruik
Het is verboden op de weg alcoholhoudende drank te nuttigen of aangebroken
flessen, blikjes en dergelijke met alcoholhoudende drank bij zich te hebben,
waarbij hinder wordt of kan worden veroorzaakt.
2 Het is verboden op de weg, die deel uitmaakt van een door het college
aangewezen gebied, alcoholhoudende drank te nuttigen of aangebroken flessen,
blikjes en dergelijke met alcoholhoudende drank bij zich te hebben.
- 3.
Het bepaalde in het eerste en tweede lid geldt niet voor:
- a.
een terras dat behoort bij een horecabedrijf, als bedoeld in
artikel 1 van de Drank- en Horecawet;
- b.
de plaats, niet zijnde een horecabedrijf, als bedoeld onder
a, waarvoor een ontheffing geldt krachtens artikel 35 van de
Drank- en Horecawet.
Artikel 2:43
Glazen drinkgerei
- 1.
De houder van een horeca-inrichting als bedoeld in artikel 3:4 is
verplicht zodanige maatregelen te nemen dat de bezoekers van zijn
inrichting geen drinkgerei van glas of flessen van glas buiten de
inrichting brengen.
- 2.
Het is verboden op de weg drinkgerei van glas of geopende flessen
van glas die kennelijk zijn bestemd voor het bewaren van drank bij
zich te hebben of met zich mee te voeren.
- 3.
Het bepaalde in het eerste en tweede lid geldt niet voor:
- a.
een terras waarvoor een vergunning geldt als bedoeld in
artikel 2:33;
- b.
de plaats waarvoor een ontheffing geldt krachtens artikel 35
van de Drank- en Horecawet.
Artikel 2:44
Hinderlijk gedrag bij of in gebouwen
- 1.
Het is verboden:
- a.
zich zonder redelijk doel in een portiek of poort op te
houden;
- b.
zonder redelijk doel in, op of tegen een raamkozijn of een
drempel van een gebouw te zitten of te liggen.
- 2.
Het is aan anderen dan bewoners of gebruikers van flatgebouwen,
appartementsgebouwen en soortgelijke meergezinshuizen en van
gebouwen, die voor publiek toegankelijk zijn, verboden zich zonder
redelijk doel te bevinden in een voor gemeenschappelijk gebruik
bestemde ruimte van een zodanig gebouw.
Artikel 2:45
Afdwingen van steun, hulp of bijstand
Het is verboden op of aan de weg, aan de huizen en bij of in openbare
gebouwen post te vatten, zich aldaar op te houden of aldaar kinderen neer te
zetten of te leggen, een en ander met het kennelijk doel onderdak, steun,
hulp of sociale bijstand af te dwingen.
Artikel 2:46
Hinderlijk gedrag in voor publiek toegankelijke ruimten
Het is verboden zich zonder redelijk doel op een voor anderen hinderlijke
wijze op te houden in of op een voor het publiek toegankelijk portaal,
telefooncel, wachtlokaal voor een openbaar vervoermiddel, parkeergarage,
rijwielstalling of een andere soortgelijke, voor het publiek toegankelijke
ruimte dan wel deze te verontreinigen dan wel te bezigen voor een ander doel
dan waarvoor de desbetreffende ruimte is bestemd.
Artikel 2:47
Neerzetten van fietsen e.d.
- 1.
Het is verboden op of aan de weg een fiets of een bromfiets te
plaatsen of te laten staan tegen een raam, een raamkozijn, een deur,
de gevel van een gebouw dan wel in de ingang van een portiek,
indien:
- a.
dit in strijd is met de uitdrukkelijk verklaarde wil van de
gebruiker van dat gebouw of dat portiek;
- b.
daardoor die ingang versperd wordt.
- 2.
Het is verboden een fiets of een bromfiets, indien daardoor overlast
veroorzaakt wordt, op of aan de weg te plaatsen of te laten
staan:
- a.
op een langs enige bebouwing gelegen voetpad- of trottoir
gedeelte;
- b.
tegen gevels, beelden, monumenten, lantaarnpalen en overige
straat- en verkeersmeubilair, afrasteringen, bomen of
hekken.
Artikel 2:48
Overlast van fiets of bromfiets op markt- en kermisterrein e.d.
Het is verboden op de door het college of de burgemeester aangewezen uren en
plaatsen zich met een fiets of bromfiets te bevinden op een door het college
of de burgemeester aangewezen terrein waar een markt, kermis, uitvoering,
bijeenkomst of plechtigheid gehouden wordt die publiek trekt, mits dit
verbod kenbaar is aan de bezoekers van het terrein.
Artikel 2:49
Bespieden van personen
- 1.
Het is verboden zich in de nabijheid van een persoon dan wel van een
gebouw of woonwagen op te houden met de kennelijke bedoeling deze
persoon dan wel een zich in dit gebouw of deze woonwagen bevindende
persoon, te bespieden.
- 2.
Het is verboden door middel van een verrekijker of enig ander
optisch instrument een zich in een gebouw of woonwagen bevindende
persoon te bespieden.
Artikel 2:50
Bewakingsapparatuur
Het is verboden om zonder toestemming bewakingsapparatuur te gebruiken
indien daarmee personen kunnen worden gadegeslagen in een ander gebouw,
vaartuig of besloten erf dan waar de bewakingsapparatuur staat
opgesteld.
Artikel 2:51
Loslopende honden
- 1.
Het is de eigenaar of houder van een hond verboden die hond te laten
verblijven of te laten lopen:
- a.
op de weg zonder dat die hond zowel in bedwang als
aangelijnd is;
- b.
op een voor het publiek toegankelijke en kennelijk als
zodanig ingerichte kinderspeelplaats, zandbak, sportcomplex,
groenvoorzieningen of speelweide of op een andere door het
college aangewezen plaats;
- c.
op de weg zonder voorzien te zijn van een halsband of een
ander identificatiemerk, dat de eigenaar of houder duidelijk
doet kennen;
- 2.
Het college wijst de gebieden aan waar het los laten lopen van
honden is toegestaan.
- 3.
Het college kan ontheffing verlenen van de onder lid 1, sub a en b,
opgenomen verboden.
- 4.
Het verbod geldt niet voor zover de eigenaar of houder van een hond
zich vanwege zijn handicap door een geleidehond laat begeleiden en
de hond als zodanig aantoonbaar gekwalificeerd is of indien een
eigenaar of houder van een hond deze aantoonbaar gekwalificeerd
opleidt tot geleidehond.
Artikel 2:52
Verontreiniging door honden
- 1.
De eigenaar of houder van een hond is verplicht ervoor te zorgen dat
die hond zich op openbaar terrein niet van uitwerpselen
ontdoet.
- 2.
De strafbaarheid wegens overtreding van het in het eerste lid
gestelde gebod wordt opgeheven indien de eigenaar of houder van de
hond er zorg voor draagt dat de uitwerpselen onmiddellijk worden
verwijderd.
- 3.
Het in het eerste lid gestelde gebod geldt niet voor de goot van de
rijweg naast een hoger gelegen trottoir en voor terreinen die door
het college zijn aangewezen als hondenuitlaatterrein. Het in het
eerste lid gestelde gebod geldt voorts niet voor zover de eigenaar
of houder van een hond zich vanwege zijn handicap laat begeleiden
door een blindengeleide- of hulphond, dan wel rolstoelgebonden
is.
Artikel 2:53
Gevaarlijke honden
- 1.
Het is de eigenaar of houder van een hond verboden die hond te laten
verblijven of te laten lopen op of aan de weg of op het terrein van
een ander:
- a.
anders dan kort aangelijnd, nadat het college aan de
eigenaar of de houder heeft bekendgemaakt dat het die hond
gevaarlijk of hinderlijk acht en een aanlijngebod in verband
met het gedrag van die hond noodzakelijk vindt;
- b.
anders dan kort aangelijnd en voorzien van een muilkorf,
nadat het college de eigenaar of de houder heeft
bekendgemaakt dat het die hond gevaarlijk of hinderlijk acht
en een aanlijn- en muilkorfgebod in verband met het gedrag
van die hond noodzakelijk vindt.
- 2.
In afwijking van artikel 2:51, eerste lid, aanhef en onder c, geldt
voor het bepaalde in het eerste lid bovendien dat de hond moet zijn
voorzien van een optisch leesbaar, niet verwijderbaar
identificatiekenmerk in het oor of in de buikwand, die enerzijds de
eigenaar of houder duidelijk doet kennen en anderzijds de hond
herkenbaar maakt als zijnde een gevaarlijk hond.
- 3.
In het eerste lid wordt verstaan onder:
- a.
muilkorf: muilkorf ingericht naar een model dat beantwoordt
aan de volgende beschrijving: een muilkorf vervaardigd van
stevige kunststof, of van stevig leer of van beide stoffen,
die door middel van een stevige leren riem rond de hals
zodanig is aangebracht dat verwijdering zonder toedoen van
de mens niet mogelijk is en die zodanig is ingericht dat de
drager geen mens of dier kan bijten, dat de afgesloten
ruimte binnen de korf een geringe opening van de bek toelaat
en dat geen scherpe delen binnen de korf aanwezig zijn.
- b.
kort aanlijnen: aanlijnen van een hond met een lijn met een
lengte, gemeten van hand tot halsband, die niet langer is
dan 1,50 meter.
Artikel 2:54
Houden van hinderlijke of schadelijke dieren
- 1.
Het is de eigenaar of houder van een dier verboden dit dier te
houden op een voor de omgeving hinderlijke of voor de openbare
gezondheid schadelijke wijze, dan wel waar deze bij ontsnapping
gevaar kan veroorzaken.
- 2.
Het college is bevoegd aanwijzingen te geven ten aanzien van het
houden van dieren ter voorkoming of opheffing van de hinder, de
schade of het gevaar, als bedoeld in het eerste lid.
- 3.
Het in dit artikel bepaalde geldt niet voor zover in het daarin
geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer.
Artikel 2:55
Loslopend vee
De rechthebbende op vee, dat zich bevindt in een aan een weg liggend weiland
of terrein dat niet van die weg is afgescheiden door een deugdelijke
veekering, is verplicht ervoor te zorgen dat zodanige maatregelen getroffen
worden dat dit vee of pluimvee die weg niet kan bereiken.
Artikel 2:56
Duiven
- 1.
De rechthebbende op duiven is verplicht ervoor te zorgen dat die
duiven niet kunnen uitvliegen tussen 08.00 uur en 18.00 uur in een
door het college te bepalen tijdvak dat ligt tussen 1 maart en 1
juni.
- 2.
Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid
gesteld gebod.
Artikel 2:57
Bijen
- 1.
Het is verboden bijen te houden:
- a.
binnen een afstand van 30 meter van woningen of andere
gebouwen waar overdag mensen verblijven;
- b.
binnen een afstand van 30 meter van de weg.
- 2.
Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet indien op een
afstand van ten hoogste zes meter vanaf de korven of kasten een
afscheiding is aangebracht van twee meter hoogte of zoveel hoger als
noodzakelijk is om het laag uit- en invliegen van de bijen te
voorkomen.
- 3.
Het in het eerste lid, aanhef en onder a, gestelde verbod geldt niet
voor zover de bijenhouder rechthebbende is op de woningen of
gebouwen als bedoeld in dat lid.
4 Het in het eerste lid, aanhef en onder b, gestelde verbod geldt niet voor
zover in het geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wegenverordening
provincie Limburg.
5.Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing
verlenen.
Artikel 2:58
Handhaving bij diverse vormen van overlast
- 1.
In het belang van de openbare orde, het voorkomen of beperken van
overlast, het voorkomen of beperken van aantasting van het woon- en
leefklimaat, de veiligheid van personen en goederen, de
verkeersvrijheid of veiligheid en de gezondheid of zedelijkheid kan
het college een gebied aanwijzen waar door politie-ambtenaren aan
een persoon, die zich bevindt op de weg of plaats, die deel uitmaakt
van dit gebied, gedurende de uren daarbij genoemd, het bevel kan
worden gegeven zich onmiddellijk in een bepaalde richting te
verwijderen.
- 2.
Met het oog op de in het eerste lid genoemde belangen kan
- a.
de burgemeester aan de persoon aan wie tenminste eenmaal een
bevel is gegeven als bedoeld in het eerste lid, een verbod
opleggen om zich gedurende een in dat verbod genoemd tijdvak
van ten hoogste veertien dagen, anders dan in een openbaar
middel van vervoer, te bevinden op de weg of plaats, die
deel uitmaakt van een door het college aangewezen gebied als
bedoeld in het eerste lid, gedurende de uren daarbij
genoemd;
- b.
de burgemeester aan de persoon, aan wie eerder een verbod
als bedoeld onder a is opgelegd, een verbod opleggen om zich
gedurende een in dat verbod genoemd tijdvak van ten hoogste
zes maanden, anders dan in een openbaar middel van vervoer,
te bevinden op de weg of plaats, die deel uitmaakt van een
door het college aangewezen gebied als bedoeld in het eerste
lid, gedurende de uren daarbij genoemd.
- 3.
De burgemeester beperkt het in het tweede lid, onder a en b genoemde
verbod of de daarin genoemde termijn indien dat in verband met de
persoonlijke omstandigheden van betrokkene noodzakelijk is.
- 4.
Het is verboden zich te gedragen in strijd met een door de
burgemeester opgelegd verbod als bedoeld in het tweede lid, onder a
en b.
Artikel 2:59
Bedelarij
Het is verboden in door het college aangewezen gebieden op of aan de weg of
in een voor het publiek toegankelijk gebouw te bedelen om geld of andere
zaken.
AFDELING 10
BEPALINGEN TER BESTRIJDING VAN HELING VAN GOEDEREN
Artikel 2:60
Begripsomschrijvingen
In deze afdeling wordt verstaan onder: handelaar: de handelaar als bedoeld
in artikel 1 van de algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 437,
eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.
Artikel 2:61
Voorschriften als bedoeld in artikel 437ter, eerste lid, van het Wetboek van
Strafrecht
De handelaar of een voor hem handelend persoon is verplicht:
- a.
wanneer hij overeenkomstig het bepaalde in artikel 437ter, tweede
lid, van het Wetboek van Strafrecht, de burgemeester of de door deze
aangewezen ambtenaar er schriftelijk van in kennis stelt dat hij van
het opkopen een beroep of gewoonte maakt, daarbij tevens
schriftelijk opgave te doen van zijn woonadres en van het volledig
adres van elke lokaliteit door hem ten behoeve van zijn onderneming
in gebruik genomen;
- b.
de onder a bedoelde functionaris onverwijld doch in ieder geval
binnen drie dagen, schriftelijk in kennis te stellen van een
verandering van zijn woonadres, zomede van het adres of de adressen
van een bij hem ten behoeve van zijn onderneming in gebruik zijnde
lokaliteit;
- c.
aan de hoofdingang van de lokaliteit waar de onderneming is
gevestigd een kenteken te hebben waarop zijn naam en de aard van de
onderneming duidelijk zichtbaar voorkomt;
- d.
indien hij in de gelegenheid is enig goed te verkrijgen waarvan
redelijkerwijs kan worden vermoed dat het van misdrijf afkomstig is
of voor de rechthebbende verloren is gegaan, hiervan onverwijld
kennis te geven aan de onder a bedoelde functionaris;
- e.
wanneer hij heeft opgehouden van het opkopen een beroep of gewoonte
te maken, onderscheidenlijk het beroep van handelaar niet langer
uitoefent, de onder a bedoelde functionaris hiervan onverwijld doch
in ieder geval binnen drie dagen schriftelijk in kennis te
stellen.
Artikel 2:62
Vervreemding van door opkoop verkregen goederen
Het is de handelaar of een voor hem handelend persoon verboden enig door
opkoop verkregen goed gedurende de eerste drie dagen dat het onder zijn
berusting is, over te dragen of daarin enige wijziging aan te brengen tenzij
deze wijziging van geen invloed is op de herkenbaarheid van het goed.
Artikel 2:63
Handel in horeca
- 1.
Het is de houder van een inrichting verboden toe te laten dat een
handelaar of een voor hem handelend persoon in die inrichting enig
voorwerp verwerft, verkoopt of op enige andere wijze
overdraagt.
- 2.
Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor openbare
verkopingen en veilingen.
- 3.
In dit artikel wordt verstaan onder:
- a.
inrichting: de inrichting als bedoeld in artikel 2:27, lid
1, onder a;
- b.
houder: de houder als bedoeld in artikel 2:27, lid 1, onder
b.
AFDELING 11
KERMISINRICHTINGEN
Artikel 2:64
Definitie
Onder kermisinrichtingen worden verstaan: draaimolens, schommels, kramen of
andere dergelijke inrichtingen voor vermaak, terwijl daaronder mede zijn
begrepen kisten, manden of kramen en dergelijke voor de verkoop van geringe
hoeveelheden eetwaren, rookartikelen, speelgoed of feestartikelen.
Artikel 2:65
Verbod openstelling
- 1.
Het is de eigenaar of houder van een kermisinrichting of zijn
plaatsvervanger verboden deze zonder vergunning van de burgemeester
voor het publiek open te stellen of opengesteld te hebben of daarin
bezoekers toe te laten, te ontvangen of te hebben.
- 2.
Voor de toepassing van het eerste lid wordt geacht met vergunning
van de burgemeester te handelen, hij die bij gelegenheid van de
kermissen, bij verpachting door of vanwege het college, op de door
hen aan te wijzen kermisterreinen is toegelaten.
Artikel 2:66
Verbod inname van niet aangewezen plaats
Het is verboden op terreinen, voor het houden van kermissen bestemd, met een
kermisinrichting een plaats in te nemen, die niet door of vanwege het
college is aangewezen, dan wel een plaats te blijven innemen, nadat de
ontruiming daarvan door of vanwege het college is gelast.
Artikel 2:67
Sluiting
De eigenaar of houder van een voor het publiek opengestelde kermisinrichting
of zijn plaatsvervanger, is bij het ontstaan van ongeregeldheden of ter
voorkoming van gevaar voor bezoekers in zijn inrichting, verplicht op bevel
van de politie terstond te sluiten en gesloten te houden, zolang de
burgemeester zulks nodig acht.
Artikel 2:68
Bevelen politie
- 1.
Iedere bezoeker van een voor het publiek opengestelde
kermisinrichting is verplicht deze op bevel van de politie terstond
te verlaten, indien de kermisinrichting zonder vergunning van de
burgemeester is opengesteld of de vrije toegang tot de inrichting
door de politie, de brandweer of de door het college aan te wijzen
ambtenaren van bouw- en woningtoezicht of van het marktwezen is
geweigerd, of door de politie het bevel tot sluiting als bedoeld in
artikel 2:67 gegeven is.
- 2.
Degene, die in een voor het publiek opengestelde kermisinrichting de
orde verstoort of de eerbaarheid schendt, is verplicht de inrichting
op bevel van de politie terstond te verlaten.
AFDELING 12
VEILIGHEIDSRISICOGEBIED
Artikel 2:69
Veiligheidsrisicogebied
De burgemeester kan overeenkomstig artikel 151b Gemeentewet bij verstoring
van de openbare orde door de aanwezigheid van wapens, dan wel bij ernstige
vrees voor het ontstaan daarvan, een gebied, met inbegrip van de daarin
gelegen voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven,
aanwijzen als veiligheidsrisicogebied.
AFDELING 13
CAMERATOEZICHT OP OPENBARE PLAATSEN
Artikel 2:70
Aanwijzing plaatsen
De burgemeester kan overeenkomstig artikel 151c Gemeentewet besluiten tot
plaatsing van vaste camera’s voor een bepaalde duur ten behoeve van het
toezicht op een openbare plaats als bedoeld in artikel 1 van de Wet openbare
manifestaties, alsmede op andere voor eenieder toegankelijke plaatsen, voor
zover deze als weg zijn aan te merken.
HOOFDSTUK 3
DRUGSHANDEL, HORECA-INRICHTINGEN, STRAATPROSTITUTIE, SEKSINRICHTINGEN,
SEKSWINKELS, ESCORTBEDRIJVEN, SMART-, HEAD- EN GROWSHOPS
AFDELING 1
DRUGSHANDEL
Artikel 3:1
Overlast drugs
- 1.
Indien de eigenaar, beheerder, houder of gebruiker van een
inrichting, een perceel of perceelsgedeelte of enige andere ruimte
waarover hij de beschikking heeft, gedoogt dat anderen daarin
middelen als bedoeld in de artikelen 2 en 3 van de Opiumwet, zonder
dat daartoe op grond van die wet verloven zijn verstrekt, gebruiken,
bereiden, bewerken, verwerken of vervaardigen, kan de burgemeester
voor zover het een publiek openstaand gebouw betreft dan wel het
college voor zover het een voer- of vaartuig of een niet voor
publiek openstaand gebouw betreft, indien zulks naar zijn dan wel
hun oordeel in het belang van de openbare orde, de volksgezondheid,
of ter voorkoming of beperking van overlast of aantasting van het
woon- en leefklimaat in de naaste omgeving is vereist, de
inrichting, het perceel of perceelsgedeelte of die ruimte gesloten
verklaren.
- 2.
De burgemeester kan voor zover het een voor publiek openstaand
gebouw betreft, dan wel het college voor zover het een voer- of
vaartuig of een niet voor publiek openstaand gebouw betreft de
sluiting bevelen van een inrichting als bedoeld in het eerste lid in
het belang van de openbare orde, volksgezondheid, of ter voorkoming
of beperking van overlast of aantasting van het woon- en
leefklimaat. De sluiting wordt bekend gemaakt door het aanbrengen
van een afschrift van het bevel op of nabij de toegang of toegangen
van de inrichting, behoudens spoedeisende gevallen. De sluiting
treedt in werking op het moment dat bedoeld afschrift is
aangebracht, spoedeisende gevallen uitgezonderd.
- 3.
Een ieder is verplicht toe te laten dat het in het tweede lid
bedoelde afschrift wordt aangebracht en aangebracht blijft, zolang
de sluiting van kracht is.
- 4.
Het is de rechthebbende op en de beheerder van een inrichting, een
perceel of perceelsgedeelte of enige andere ruimte waarover hij de
beschikking heeft als bedoeld in het eerste lid, verboden daarin
bezoekers toe te laten, daarin te laten verblijven of te laten
betreden, zolang de sluiting van kracht is.
- 5.
Het is een ieder verboden een overeenkomstig het tweede lid gesloten
inrichting, perceel of perceelsgedeelte of enige andere ruimte
waarover hij de beschikking heeft te bezoeken, te betreden of als
bezoeker daarin te verblijven.
- 6.
Het in lid 5 gestelde verbod geldt niet voor personen wier
aanwezigheid in de inrichting, perceel of perceelsgedeelte of enige
ander ruimte als bedoeld in het eerste lid wegens dringende redenen
noodzakelijk is.
- 7.
De burgemeester dan wel het college is bevoegd van het in lid 5
genoemde verbod ontheffing te verlenen.
- 8.
De sluiting kan op aanvraag van de belanghebbende door de
burgemeester, dan wel het college, worden opgeheven wanneer later
bekend geworden feiten en omstandigheden hiertoe aanleiding geven en
naar hun oordeel voldoende garanties aanwezig zijn dat geen
herhaling van de feiten of gedragingen die tot sluiting hebben
geleid, zal plaatsvinden.
Artikel 3:2
Drugshandel op straat
Onverminderd het bepaalde in de Opiumwet is het verboden op of aan de weg
post te vatten of zich daar heen en weer te bewegen en zich op of aan wegen
in of op een voertuig te bevinden of daarmee heen en weer of rond te rijden,
met het kennelijke doel om middelen als bedoeld in de artikelen 2 en 3 van
de Opiumwet, of daarop gelijkende waar, al dan niet tegen betaling af te
leveren, aan te bieden of te verwerven, daarbij behulpzaam te zijn of daarin
te bemiddelen.
AFDELING 2
HORECA-INRICHTINGEN
PARAGRAAF 1
ALGEMENE BEPALINGEN
Artikel 3:3
Toepassingsbereik
Indien en voor zover de bepalingen van deze afdeling afwijken van de overige
bepalingen van de Algemene Plaatselijke Verordening, blijven de overige
bepalingen buiten toepassing.
Artikel 3:4
Begripsomschrijvingen
In deze afdeling wordt verstaan onder:
- a.
Horeca-inrichting:
- 1.
een inrichting waarin een horecabedrijf als bedoeld in
artikel 3 van de Drank- en Horecawet wordt uitgeoefend,
zomede de daarbij behorende open aanhorigheden;
- 2.
elke voor het publiek toegankelijke lokaliteit, open plaats,
tuin of gedeelte daarvan, zomede de daarbij behorende
terrassen en de daarmee gemeenschap hebbende vertrekken die
niet uitsluitend als woning of winkel als bedoeld in de
Winkeltijdenwet (met uitzondering van afhaalcentra) worden
gebruikt, voor zover daar bij wijze van hoofdfunctie of
overwegende nevenfunctie gelegenheid wordt gegeven om al dan
niet tegen betaling enigerlei eetwaren voor directe
consumptie en/of alcoholvrije dranken te verkrijgen en/of
verbruiken;
- 3.
een afhaalcentrum, zijnde een winkel waar voor gebruik
elders dan ter plaatse uitsluitend eetwaren en/of
alcoholvrije dranken plegen te worden verstrekt;
- b.
Ondernemer: de natuurlijke of rechtspersoon voor wiens rekening en
risico de horeca-inrichting wordt geëxploiteerd.
- c.
Leidinggevende: degene die de feitelijke leiding geeft aan de
exploitatie van een horeca-inrichting.
- d.
Bezoeker: een ieder die zich in de horeca-inrichting bevindt met
uitzondering van:
- 1.
de gezinsleden van de ondernemer(s) alsmede diens elders
wonende bloedverwanten, in de rechte lijn onbeperkt, in de
zijlijn tot en met de derde graad;
- 2.
de personen die voorkomen in het register als bedoeld in
artikel 438 van het Wetboek van Strafrecht;
- 3.
de personen wier aanwezigheid in de horeca-inrichting wegens
dringende omstandigheden noodzakelijk is;
- 4.
het dienstdoend personeel;
- e.
Bevoegd orgaan: de burgemeester dan wel het college, ieder voor
zover het zijn/hun bevoegdheid betreft.
Artikel 3:5
Vergunningplicht
- 1.
Het is verboden een horeca-inrichting te exploiteren zonder
vergunning van het bevoegd bestuursorgaan.
- 2.
Het verbod in het eerste lid geldt niet voor:
- a.
een horeca-inrichting in een zorginstelling;
- b.
een horeca-inrichting in een museum.
Artikel 3:6
Gelding en zichtbaarheid vergunning
- 1.
De in artikel 3:5 bedoelde vergunning geldt uitsluitend voor één of
meer in de vergunning vermelde ruimten.
- 2.
De in artikel 3:5 bedoelde vergunning dient te allen tijde in de
horeca-inrichting op een voor een ieder zichtbare plaats te zijn
opgehangen.
Artikel 3:7
Vrijstelling
Het bevoegd orgaan kan bij openbare kennisgeving:
- a.
bepalen dat het exploiteren van categorieën horeca-inrichtingen,
genoemd in artikel 3:4, onder a, al dan niet beperkt tot een bepaald
gebied, vrijgesteld is van de vergunningplicht;
- b.
nadere regels stellen aan de onder a genoemde vrijstelling.
Artikel 3:8
Inlichtingenplicht
Onverminderd het bepaalde in de Drank- en Horecawet is de ondernemer
verplicht om:
- a.
binnen vier weken nadat zich een wijziging in de aard van de
onderneming, de ondernemingsvorm, de persoon van de ondernemer of
leidinggevende of een wijziging van de inrichting voordoet het
bevoegd orgaan hiervan schriftelijk in kennis te stellen;
- b.
binnen een door het bevoegd orgaan te stellen termijn op haar
verzoek schriftelijk de gegevens en bescheiden te verstrekken die op
de in het vorige lid genoemde onderwerpen betrekking hebben.
PARAGRAAF 2
DE VERGUNNING
Artikel 3:9
Aanvraag vergunning
- 1.
Voor het verkrijgen van een vergunning moet een schriftelijke
aanvraag bij het bevoegd orgaan worden ingediend aan de hand van een
door het bevoegd orgaan vast te stellen aanvraagformulier.
- 2.
Bij de aanvraag, bedoeld in het vorige lid, wordt tenminste
- a.
opgaaf gedaan van de personalia en het adres van de
ondernemer(s) c.q. diegene(n) die de rechtspersoon
rechtsgeldig vertegenwoordigt(/en) en de
leidinggevende(n);
- b.
opgaaf gedaan van het adres en de aard van de
horeca-inrichting;
- c.
overgelegd een nauwkeurige beschrijving van de
horeca-inrichting, waarbij is opgenomen de oppervlakte
daarvan en een plattegrond van de horeca-inrichting;
- d.
aangetoond dat aanvrager rechthebbende is ten aanzien van de
horeca-inrichting.
- 3.
Per horeca-inrichting kan niet meer dan één aanvraag gelijktijdig in
behandeling worden genomen.
- 4.
De vergunning kan uitsluitend worden gesteld ten name van de
ondernemer(s) van de horeca-inrichting en is niet
overdraagbaar.
- 5.
Uitsluitend de op de vergunning vermelde leidinggevende(n) mag/mogen
zijn belast met het geven van de feitelijke leiding in de
horeca-inrichting.
Artikel 3:10
Beslissing op de aanvraag
- 1.
In afwijking van het bepaalde in artikel 1:2 beslist het bevoegd
orgaan op de aanvraag voor een vergunning binnen dertien weken na de
dag waarop de aanvraag ontvangen is.
- 2.
Het bevoegd orgaan kan zijn beslissing voor ten hoogste dertien
weken verdagen. Van het besluit tot verdaging wordt voor de afloop
van de in het eerste lid bedoelde termijn schriftelijk mededeling
gedaan aan de aanvrager.
Artikel 3:11
Weigeringsgronden
Het bevoegd orgaan weigert de vergunning indien:
a.naar zijn oordeel door de aanwezigheid van de horeca-inrichting het woon-
en leefklimaat in de naaste omgeving op ontoelaatbare wijze nadelig wordt
beïnvloed.
Bij de toepassing van dit criterium wordt door het bevoegd orgaan rekening
gehouden met het karakter van de straat en van de wijk waarin de
horeca-inrichting is gelegen of zal komen te liggen, alsmede met de aard van
de horeca-inrichting. Voorts betrekt het bevoegd orgaan in de beoordeling
van de aanvraag de spanning waaraan het woonmilieu ter plaatse reeds bloot
staat of bloot zal komen te staan;
- b.
de vestiging of exploitatie strijd oplevert met het geldende
bestemmingsplan dan wel met een geldende leefmilieuverordening;
- c.
de horeca-inrichting niet voldoet aan de inrichtingseisen, als
bedoeld in artikel 3:16 van deze afdeling, tenzij een ontheffing als
bedoeld in artikel 3:17 is verleend;
- d.
de ondernemer(s) c.q. diegene(n) die de rechtspersoon rechtsgeldig
vertegenwoordigt(/en) een horeca-inrichting heeft/hebben
geëxploiteerd die evenwel op grond van (ernstige vrees voor)
verstoring van de openbare orde binnen drie jaar voor de aanvraag
gesloten is geweest;
- e.
er naar zijn oordeel sprake is van een concentratie van
horeca-inrichtingen in een bepaald gebied, waardoor het gevaar voor
aantasting van de openbare orde of het woon- en leefklimaat
cumulatief toeneemt;
- f.
de horeca-inrichting gevestigd is in de onmiddellijke nabijheid van
bedrijven of winkels met een dusdanig andere bezoekersgroep, dat de
ontmoeting tussen de verschillende bezoekersgroepen openbare
orde-problemen tot gevolg heeft of tot gevolg kan hebben;
- g.
redelijkerwijze moet worden aangenomen, dat de feitelijke toestand
niet m et het in de aanvraag vermelde in overeenstemming zal
zijn;
- h.
leidinggevende(n) van de in artikel 3:4, onder A, sub 2 en 3
bedoelde horeca-inrichtingen de leeftijd van 18 jaar nog niet
heeft/hebben bereikt;
- i.
door de leidinggevende(n) en/of ondernemer(s) c.q. diegene(n) die de
rechtspersoon rechtsgeldig vertegenwoordigt(/en) niet wordt voldaan
aan de eisen die bij of krachtens artikel 8, tweede lid sub a en b,
en derde lid van de Drank- en Horecawet worden gesteld;
- j.
het gebruik van de horeca-inrichting in strijd is met artikel
2.11.1, eerste lid, dan wel artikel 2.12.1, eerste lid, van het
Besluit brandveilig gebruik bouwwerken;
- k.
voor de horeca-inrichting geen melding is gedaan als bedoeld in
artikel 1.10 van het Besluit algemene regels voor inrichtingen
milieubeheer.
Artikel 3:12
Voorschriften
- 1.
Het bevoegd orgaan kan aan een vergunning voorschriften
verbinden.
- 2.
De in het eerste lid bedoelde voorschriften kunnen onder meer
betrekking hebben op:
- a.
de openings- en sluitingstijden van de
horeca-inrichting;
- b.
de verkoop van dranken en eetwaren via een loket of automaat
vanuit of buiten de besloten ruimte van de
horeca-inrichting;
- c.
de wijze waarop handelsreclame mag worden gevoerd;
- d.
het aantal bezoekers dat gelijktijdig in de
horeca-inrichting aanwezig mag zijn;
- e.
de aanwezigheid van de leidinggevende(n).
- 3.
Het bevoegd orgaan kan de aan een vergunning verbonden voorschriften
wijzigen dan wel nieuwe voorschriften aan de vergunning
verbinden.
- 4.
Het is verboden te handelen in strijd met de aan de vergunning
verbonden voorschriften.
Artikel 3:13
Intrekkingsgronden
- 1.
Het bevoegd orgaan trekt de vergunning in, indien:
- a.
ter verkrijging van de vergunning gegevens zijn verstrekt
die zodanig onjuist of anders blijken te zijn, dat op de
aanvraag een andere beslissing zou zijn genomen, als bij de
beoordeling daarvan de juiste omstandigheden volledig bekend
waren geweest;
- b.
door de wijze van exploitatie het woon- en leefklimaat in de
naaste omgeving op ontoelaatbare wijze nadelig wordt
aangetast of dreigt te worden aangetast;
- c.
zich in de betrokken horeca-inrichting feiten of
omstandigheden hebben voorgedaan die de ernstige vrees
wettigen dat het van kracht blijven van de vergunning gevaar
oplevert voor de openbare orde;
- d.
niet langer wordt voldaan aan de eisen, bedoeld in artikel
3:11, sub i;
- e.
de horeca-inrichting niet meer voldoet aan de
inrichtingseisen, als bedoeld in artikel 3:16 van deze
afdeling, tenzij een ontheffing als bedoeld in artikel 3:17
is verleend;
- f.
binnen een termijn van zes maanden na de dagtekening van de
vergunning geen gebruik is gemaakt van de vergunning, anders
dan wegens overmacht;
- g.
de exploitatie van de horeca-inrichting voor een periode van
langer dan drie maanden is of wordt onderbroken, anders dan
wegens overmacht;
- h.
de vergunninghouder c.q. -houders hierom verzoekt c.q.
verzoeken.
- 2.
Het bevoegd orgaan kan de vergunning intrekken, indien:
- a.
naar zijn oordeel gehandeld wordt in strijd met de aan de
vergunning verbonden voorschriften;
- b.
er sprake is van een wijziging in de aard van de
horeca-inrichting;
- c.
naar zijn oordeel gehandeld wordt in strijd met de
bepalingen van deze afdeling;
- d.
op grond van een verandering van de omstandigheden of
inzichten opgetreden na het verlenen van de vergunning moet
worden aangenomen dat intrekking wordt gevorderd door het
belang of de belangen ter bescherming waarvan de vergunning
is vereist.
Artikel 3:14
Vervallen van de vergunning
- 1.
Een vergunning vervalt:
- a.
wanneer voor dezelfde horeca-inrichting een nieuwe
vergunning als bedoeld in artikel 3:5 van kracht wordt;
- b.
indien de enige vergunninghouder als zodanig niet meer aan
het rechtsverkeer kan deelnemen;
- c.
indien één der vergunninghouders als zodanig niet meer aan
het rechtsverkeer kan deelnemen, tenzij binnen één maand na
intreden van deze toestand een nieuwe vergunning is
aangevraagd.
PARAGRAAF 3
INRICHTINGSEISEN
Artikel 3:15
Toepassingsbereik
De bepalingen van de paragrafen 3 en 5 zijn niet van toepassing op de
horeca-inrichtingen als bedoeld in artikel 3:4, onder a, sub 1 en 3.
Artikel 3:16
Inrichtingseisen
De horeca-inrichting voldoet aan de eisen gesteld in artikel 1, lid 2 en de
artikelen 2 tot en met 7 van het Besluit eisen inrichtingen Drank- en
Horecawet.
Artikel 3:17
Ontheffing inrichtingseisen
- 1.
Het bevoegd orgaan kan op schriftelijk verzoek ontheffing verlenen
van de in artikel 3:16 bedoelde eisen.
- 2.
Het bevoegd orgaan beslist binnen dertien weken nadat het verzoek om
ontheffing is ingekomen. Deze beslissing kan vervat zijn in zijn
beschikking op de aanvraag om vergunning.
- 3.
Het bevoegd orgaan kan zijn beslissing voor ten hoogste dertien
weken verdagen. Van het besluit tot verdaging wordt voor de afloop
van de in het tweede lid bedoelde termijn schriftelijk mededeling
gedaan aan de aanvrager.
- 4.
Aan een ontheffing kunnen voorschriften worden verbonden. Een
ontheffing kan worden gewijzigd of ingetrokken.
Artikel 3:17a
Staat van toiletten/toiletgelegenheden
De leidinggevende(n) van een horeca-inrichting is/zijn verplicht er zorg
voor te dragen dat de in de horeca-inrichting aanwezige toiletten en
toiletgelegenheden bruikbaar zijn en in zindelijke staat verkeren.
PARAGRAAF 4
GEBRUIKSVOORSCHRIFTEN
Artikel 3:18
Verlichtingssterkte
Indien zich publiek in een lokaliteit bevindt, moet de gemiddelde
horizontale verlichtingssterkte, gemeten op 1,5 meter boven de vloer, over
de gehele oppervlakte van die lokaliteit ten minste 5 lux bedragen.
Artikel 3:19
Verlichtingssterkte in toiletten e.d.
Indien zich publiek in een horeca-inrichting bevindt dienen de ruimten
waarin zich de toiletten bevinden, de directe toegang tot deze ruimten,
alsmede de entreeruimten voorzien te zijn van een zodanige verlichting dat
de gemiddelde horizontale verlichtingssterkte, gemeten op ongeveer 2 meter
boven de vloer, over de gehele oppervlakte ten minste 10 lux bedraagt.
PARAGRAAF 5
DWANGBEPALINGEN
Artikel 3:20
Sluiting
- 1.
Onverminderd het bepaalde in artikel 3.1.1 van deze verordening kan
het bevoegde orgaan de sluiting al dan niet voor een bepaalde
termijn van de horeca-inrichting bevelen indien:
- a.
de ondernemer(s) in strijd handelt/handelen met het bepaalde
in 3:5 van deze verordening;
- b.
gehandeld wordt in strijd met de aan de vergunning verbonden
voorschriften;
- c.
de exploitatie van een horeca-inrichting op een zodanige
wijze plaatsvindt dat het woon- en leefklimaat in de naaste
omgeving op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed dan
wel de vrees bestaat voor een ernstige aantasting van het
woon- en leefklimaat. Tot dit bevel wordt, behoudens
spoedeisende gevallen, niet overgegaan alvorens de
ondernemer(s) schriftelijk is/zijn gewaarschuwd en in de
gelegenheid is/zijn gesteld te worden gehoord.
- 2.
Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover in het daarin
geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 13b Opiumwet.
- 3.
De sluiting wordt geacht openbaar bekend te zijn, zodra een
afschrift van het bevel tot sluiting op of nabij de toegang of de
toegangen van de horeca-inrichting is aangebracht.
- 4.
Zolang het bevel tot sluiting van kracht is, is het verboden
bezoekers tot de horeca-inrichting toe te laten of daarin te laten
verblijven.
- 5.
Zolang het bevel tot sluiting van kracht is, is het verboden deze
als bezoeker te betreden of daarin als bezoeker te verblijven.
- 6.
De sluiting kan op verzoek van belanghebbende(n) door het bevoegd
orgaan worden opgeheven wanneer later bekend geworden feiten en
omstandigheden hiertoe aanleiding geven en naar zijn oordeel
voldoende garanties aanwezig zijn dat geen herhaling van de feiten
of gedragingen die tot sluiting hebben geleid zal plaatsvinden.
AFDELING 3
STRAATPROSTITUTIE
PARAGRAAF 1
BEGRIPSOMSCHRIJVINGEN
Artikel 3:21
Begripsomschrijvingen
In deze afdeling en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan
onder:
- a.
Prostitué(e): degene die zich beschikbaar stelt tot het verrichten
van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.
- b.
Straatprostitutie-locatie: een als zodanig door het college
aangewezen, en bij openbare kennisgeving bekend gemaakte weg of
gedeelte van een weg, niet zijnde een openbare weg in de zin van de
Wegenwet, gedurende de uren in die kennisgeving vastgesteld.
- c.
Prostitutie: het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van
seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.
- d.
Verslaafde prostitué(e): een prostitué(e) die bij Mondriaan
Zorggroep, divisie Verslavingszorg, is ingeschreven en van of via
dit bureau zorg of behandeling ontvangt.
PARAGRAAF 2
AANWIJZING STRAATPROSTITUTIELOCATIE, PROSTITUTIEVERBOD EN
PROSTITUTIEVERGUNNING
Artikel 3:22
Aanwijzing straatprostitutielocatie en prostitutieverbod
- 1.
Het college wijst een straatprostitutielocatie aan als bedoeld in
artikel 3:21, sub b.
- 2.
Het is verboden op of aan een weg of een gedeelte van een weg anders
dan op een straatprostitutielocatie als bedoeld in artikel 3:21, sub
b, gedurende de uren daarbij vastgesteld, door houding, woord,
gebaar of op andere wijze, handelingen te verrichten waarvan
redelijkerwijs kan worden aangenomen dat deze worden verricht om
zich ter prostitutie aan te bieden.
- 3.
Het is verboden op of aan een weg of een gedeelte van een weg anders
dan op een straatprostitutie-locatie als bedoeld in artikel 3:21,
sub b, gedurende de uren daarbij vastgesteld, door houding, woord,
gebaar of op andere wijze, handelingen te verrichten waarvan
redelijkerwijs kan worden aangenomen dat deze worden verricht om een
ander tot prostitutie aan te lokken of daartoe uit te nodigen.
- 4.
Het is verboden personen, van wie redelijkerwijs kan worden
aangenomen dat zij zich ter prostitutie aanbieden op de ingevolge
het eerste lid, sub b verboden plaatsen en tijdstippen, en personen
die tot prostitutie uitnodigen of aanlokken in de zin van het tweede
lid, daarbij te ondersteunen.
Artikel 3:23
Prostitutievergunning
- 1.
Het is verboden zonder vergunning van het college, door handelingen,
houding, woord, gebaar of op andere wijze, te trachten als
prostitué(e) de aandacht van passanten op zich te vestigen op een
straatprostitutielocatie. Om voor een vergunning in aanmerking te
komen dient aanvrager meerderjarig te zijn en te beschikken over een
geldige verblijfstitel.
- 2.
Het maximale aantal door het college af te geven vergunningen als
bedoeld in het eerste lid bedraagt vijfentachtig.
- 3.
Het in het tweede lid bedoelde maximum wordt opgesplitst als
volgt:
- -
maximaal tachtig vergunningen voor verslaafde prostitué(e)s;
en
- -
maximaal vijf vergunningen voor niet-verslaafde
prostitué(e)s.
- 4.
Het college kan nadere regels vaststellen aan de hand waarvan zij
het maximale aantal aan verslaafde prostitué(e)s te verlenen
vergunningen op een lager aantal kunnen vaststellen.
- 5.
Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de vergunning als
bedoeld in het eerste lid worden geweigerd:
- a.
in het belang van het voorkomen of beperken van aantasting
van het woon- en leefklimaat;
- b.
in het belang van de arbeidsomstandigheden van de
prostitué(e)s.
- 6.
Het college kan aan een vergunning als bedoeld in het eerste lid
voorschriften verbinden.
- 7.
Het college verleent een vergunning als bedoeld in het eerste lid
telkenmale voor de periode van maximaal één jaar.
- 8.
Met het oog op de in het vijfde lid genoemde belangen of bij
overtreding van een aan de vergunning verbonden voorschrift als
bedoeld in het zesde lid kan het college een verleende vergunning
als bedoeld in het eerste lid intrekken.
PARAGRAAF 3
VERBOD VAN HINDERLIJK GEDRAG EN SAMENSCHOLINGSVERBOD
Artikel 3:24
Verbod van hinderlijk gedrag op een straatprostitutielocatie
Het is verboden zich zonder redelijk doel op een voor anderen hinderlijke
wijze op te houden op een straatprostitutielocatie dan wel deze te
verontreinigen dan wel te bezigen voor een ander doel dan waarvoor deze
locatie is bestemd.
Artikel 3:25
Verbod van hinderlijk gedrag op een straatprostitutielocatie en de
aangrenzende openbare weg
- 1.
Het is verboden op een weg of plaats, die deel uitmaakt van een door
het college aangewezen gebied als bedoeld in artikel 3:28, eerste
lid, gedurende de periode van 19.00 uur tot en met 02.00 uur,
handelingen te verrichten waarvan redelijkerwijs kan worden
aangenomen dat zulks geschiedt met het kennelijk doel het
functioneren van een straatprostitutielocatie te hinderen, zoals het
post vatten op deze weg of plaats, het heen en weer bewegen op deze
weg of plaats, het zich bevinden in of op een voertuig op deze weg
of plaats, daarmee heen en weer of rond te rijden, daarmee
opzettelijk langzaam te rijden of te simuleren dat er een defect is
aan dit voertuig.
- 2.
Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor zover in het
daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 424, 426bis
of 431 van het Wetboek van Strafrecht dan wel artikel 5 van de
Wegenverkeerswet 1994.
Artikel 3:26
Samenscholingsverbod
Het is verboden op een weg of plaats, die deel uitmaakt van een door het
college aangewezen gebied als bedoeld in artikel 3:28, eerste lid, gedurende
de periode van 19.00 uur tot en met 02.00 uur, deel te nemen aan een
samenscholing indien redelijkerwijs kan worden aangenomen dat de
samenscholing geschiedt met het kennelijk doel het functioneren van een
straatprostitutielocatie te hinderen.
PARAGRAAF 4
HANDHAVING EN NADERE REGELS
Artikel 3:27
Handhaving openbare weg
Met het oog op de naleving van de in artikel 3:22 gestelde verboden kan door
politieambtenaren het bevel worden gegeven zich onmiddellijk in een bepaalde
richting te verwijderen.
Artikel 3:28
Handhaving straatprostitutielocatie en de aangrenzende openbare weg
- 1.
Met het oog op de in artikel 3:23, vijfde lid, genoemde belangen of
bij overtreding van het bepaalde in de artikelen 3:23, eerste lid,
3:24, 3:25 en 3:26 kan het college een gebied aanwijzen waar door
politieambtenaren aan een persoon, die zich bevindt op de weg of
plaats, die deel uitmaakt van dit gebied, gedurende de uren daarbij
genoemd, het bevel kan worden gegeven zich onmiddellijk in een
bepaalde richting te verwijderen.
- 2.
Met het oog op de in artikel 3:23, vijfde lid, genoemde belangen of
bij overtreding van het bepaalde in de artikelen 3:23, eerste lid,
3:24, 3:25 en 3:26 kan:
- a.
de burgemeester aan de persoon aan wie tenminste eenmaal een
bevel is gegeven als bedoeld in het eerste lid, een verbod
opleggen om zich gedurende een in dat verbod genoemd tijdvak
van ten hoogste veertien dagen, anders dan in een openbaar
middel van vervoer, te bevinden op de weg of plaats, die
deel uitmaakt van een door het college aangewezen gebied als
bedoeld in het eerste lid, gedurende de uren daarbij
genoemd;
- b.
de burgemeester aan de persoon, aan wie eerder een verbod
als bedoeld onder a is opgelegd, een verbod opleggen om zich
gedurende een in dat verbod genoemd tijdvak van ten hoogste
zes maanden, anders dan in een openbaar middel van vervoer,
te bevinden op de weg of plaats, die deel uitmaakt van een
door het college aangewezen gebied als bedoeld in het eerste
lid, gedurende de uren daarbij genoemd.
- 3.
De burgemeester beperkt het in het tweede lid, onder a en b genoemde
verbod of de daarin genoemde termijn indien dat in verband met de
persoonlijke omstandigheden van betrokkene noodzakelijk is.
- 4.
Het is verboden zich te gedragen in strijd met een door de
burgemeester opgelegd verbod als bedoeld in het tweede lid, onder a
en b.
Artikel 3:29
Nadere regels
Met het oog op de in artikel 3:23, vijfde lid genoemde belangen kan het
college over de uitoefening van de bevoegdheden in deze afdeling nadere
regels vaststellen.
AFDELING 4
SEKSINRICHTING, SEKSWINKELS EN ESCORTBEDRIJVEN
PARAGRAAF 1
ALGEMENE BEPALINGEN; NADERE REGELS
Artikel 3:30
Begripsomschrijvingen
In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
- a.
prostitutie: het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van
seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;
- b.
prostitué(e): degene die zich beschikbaar stelt tot het verrichten
van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;
- c.
inrichting: een seksinrichting en een escortbedrijf;
- d.
seksinrichting: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte
waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was,
seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch
pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in
elk geval verstaan: een prostitutiebedrijf waaronder tevens begrepen
een erotische massagesalon en seksclub, een seksbioscoop,
seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in
combinatie met elkaar;
- e.
escortbedrijf: een bedrijf gevoerd door een natuurlijke persoon,
groep van personen of rechtspersoon die bedrijfsmatig, of in een
omvang alsof zij bedrijfsmatig was, prostitutie aanbiedt, die op een
andere plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend;
- f.
sekswinkel: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte
waarin hoofdzakelijk goederen van erotisch pornografische aard aan
particulieren plegen te worden verkocht dan wel verhuurd;
- g.
exploitant: de natuurlijke persoon of personen, of indien de
aanvraag is gedaan door een rechtspersoon, de in het
aanvraagformulier aangewezen tot vertegenwoordiging van die
rechtspersoon bevoegde natuurlijke persoon, die een seksinrichting
of escortbedrijf exploiteert;
- h.
beheerder: de natuurlijke persoon die de onmiddellijke feitelijke
leiding uitoefent in een seksinrichting of escortbedrijf;
- i.
bezoeker: degene die aanwezig is in een seksinrichting, met
uitzondering van:
- 1.
- 2.
- 3.
- 4.
het personeel dat in de inrichting werkzaam is;
- 5.
toezichthouders als bedoeld in artikel 6:2;
- 6.
andere personen wier aanwezigheid in de inrichting wegens
dringende redenen noodzakelijk is.
Artikel 3:31
Bevoegd bestuursorgaan
In dit hoofdstuk wordt verstaan onder bevoegd bestuursorgaan: het college
of, voor zover het betreft voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij
behorende erven als bedoeld in artikel 174 van de Gemeentewet, de
burgemeester.
Artikel 3:32
Nadere regels
Het college kan ter bescherming van de in artikel 3:43 genoemde belangen
nadere regels vaststellen.
PARAGRAAF 2
VERGUNNINGPLICHT SEKSINRICHTINGEN; SEKSWINKELS; VERBOD RAAMPROSTITUTIE E.D.
Artikel 3:33
Vergunningplicht
- 1.
Het is verboden een inrichting te exploiteren of te wijzigen zonder
vergunning van het bevoegd bestuursorgaan.
- 2.
De aanvraag daartoe dient te geschieden door middel van een door het
bevoegd bestuursorgaan vastgesteld formulier.
- 3.
In de aanvraag om een vergunning wordt in ieder geval vermeld en
bijgevoegd:
- a.
de persoonsgegevens van de exploitant;
- b.
de persoonsgegevens van de beheerder;
- c.
de aard van de inrichting;
- d.
de locatie van de inrichting;
- e.
het aantal werkzame prostituees;
- f.
een bewijs van inschrijving in het Handelsregister bij de
Kamer van Koophandel;
- g.
een nauwkeurige plattegrondtekening van de inrichting,
schaal tenminste 1:100, met vermelding van de oppervlakte
van de verschillende ruimten in m2;
- h.
een verklaring en het rapport van de GGD-OZL dat de
seksinrichting voldoet aan de vereisten zoals gesteld in het
Inspectie Hygiëne Protocol.
- 4.
De vergunning wordt uitsluitend verleend aan de exploitant. Zij is
persoonsgebonden en kan niet worden overgedragen.
- 5.
Per inrichting wordt niet meer dan een aanvraag tegelijk in
behandeling genomen.
Artikel 3:34
Gedragseisen exploitant en beheerder
- 1.
De exploitant en de beheerder:
- a.
staan niet onder curatele en is niet ontzet uit de
ouderlijke macht of de voogdij;
- b.
zijn niet in enig opzicht van slecht levensgedrag;
- c.
en hebben de leeftijd van eenentwintig jaar bereikt.
- 2.
Naast de gestelde eisen in het eerste lid, is de exploitant en de
beheerder niet:
- a.
met toepassing van de artikel 37 van het Wetboek van
Strafrecht in een psychiatrisch ziekenhuis geplaatst of met
toepassing van artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht
ter beschikking gesteld;
- b.
binnen de laatste vijf jaar onherroepelijk veroordeeld tot
een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van zes maanden of meer
door de rechter in Nederland, de Nederlandse Antillen of
Aruba, dan wel door een andere rechter wegens een misdrijf
waarvoor naar Nederlands recht een bevel tot voorlopige
hechtenis ingevolge artikel 67, eerste lid van het Wetboek
van Strafvordering is toegelaten;
- c.
binnen de laatste vijf jaar bij tenminste twee rechterlijke
uitspraken onherroepelijk veroordeeld tot een
onvoorwaardelijke geldboete van duizend gulden of meer of
tot een andere hoofdstraf als bedoeld in artikel 9, eerste
lid, onder a van het Wetboek van Strafrecht, wegens dan wel
mede wegens overtreding van:
- 1.
bepalingen gesteld bij of krachtens de Drank- en Horecawet, de
Opiumwet, de Vreemdelingenwet 2000 en de Wet arbeid
vreemdelingen;
- 2.
de artikelen 137c tot en met 137g, 140, 197a tot en met 197c, 240b,
242 tot en met 249, 250a (oud), 250, 273f, 300 tot en met 303, 416,
417, 417bis, 426 of 429quater en 453 van het Wetboek van
strafrecht;
- 3.
de artikelen 8 en 162, derde lid, alsmede artikel 6 juncto artikel 8
of juncto artikel 163 van de Wegenverkeerswet 1994;
- 4.
de artikelen 1, onder a, b en d, 13, 14, 27 en 30b van de Wet op de
kansspelen;
- 5.
de artikelen 2 en 3 van de Wet op de weerkorpsen;
- 6.
de artikelen 54 en 55 van de Wet wapens en munitie.
- 3.
Met een veroordeling als bedoeld in het tweede lid wordt gelijk
gesteld:
- a.
vrijwillige betaling van een geldsom als bedoeld in artikel
74, tweede lid onder a van het Wetboek van Strafrecht of
artikel 76, derde lid onder a van de Algemene wet inzake
rijksbelastingen, tenzij de geldsom minder dan € 375
bedraagt;
- b.
een bevel tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke
straf.
- 4.
De periode van vijf jaar, genoemd in het tweede lid, wordt:
- a.
bij de weigering van een vergunning teruggerekend vanaf de
datum van beslissing op de aanvraag van de vergunning;
- b.
bij de intrekking van een vergunning teruggerekend vanaf de
datum van de intrekking van deze vergunning.
- 5.
De exploitant of de beheerder is binnen de laatste vijf jaar geen
exploitant of beheerder geweest van een inrichting die voor ten
minste één maand door het bevoegde bestuursorgaan is gesloten, of
waarvan de vergunning als bedoeld in artikel 3:33 is ingetrokken,
tenzij aannemelijk is dat hem ter zake geen verwijt treft.
Artikel 3:35
Sluitingsuur
- 1.
Het is verboden een seksinrichting, met uitzondering van
seksbioscopen en seksautomatenhallen, voor bezoekers geopend te
hebben en daarin bezoekers toe te laten of te laten verblijven:
- a.
op maandag tot en met vrijdag tussen 02.00 uur en 07.00
uur;
- b.
op zaterdag en zondag tussen 03.00 uur en 07.00 uur.
- 2.
Het is verboden een seksbioscoop of seksautomatenhal voor bezoekers
geopend te hebben en daarin bezoekers toe te laten of te laten
verblijven tussen 23.00 uur en 09.00 uur.
- 3.
In afwijking van het eerste lid kan het bevoegd bestuursorgaan door
middel van een vergunningvoorschrift als bedoeld in artikel 1:4 voor
een afzonderlijke seksinrichting andere sluitingsuren
vaststellen.
- 4.
Het is bezoekers van een seksinrichting verboden zich daarin te
bevinden gedurende de tijd dat die inrichting krachtens het eerste
lid of tweede lid, dan wel krachtens artikel 3:26, gesloten dient te
zijn.
- 5.
Het in het eerste, tweede en derde lid bepaalde geldt niet voor
zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de op de
Wet milieubeheer gebaseerde voorschriften.
Artikel 3:36
Afwijking sluitingsuur; sluiting
- 1.
Met het oog op de in artikel 3:43, tweede lid, genoemde belangen of
in geval van handelen of nalaten in strijd met de bepalingen in dit
hoofdstuk, de aan de vergunning verbonden voorschriften, of de
nadere regels als bedoeld in artikel 3:32, kan het bevoegd
bestuursorgaan:
- a.
tijdelijk andere dan de krachtens artikel 3:25, eerste of
tweede lid, geldende sluitingsuren vaststellen;
- b.
van een afzonderlijke seksinrichting al dan niet voor een
bepaalde termijn de gedeeltelijke of algehele sluiting
bevelen.
- 2.
Onverminderd het bepaalde in artikel 3:41 van de Algemene wet
bestuursrecht, doet het bevoegd bestuursorgaan mededeling van het in
het eerste lid bedoelde besluit in een van overheidswege uitgegeven
blad of een dag-, nieuws- of huis-aan-huisblad.
Artikel 3:37
Intrekking van de vergunning
Onverminderd het bepaalde in artikel 1:6 kan het bevoegde bestuursorgaan de
vergunning intrekken met het oog op de in artikel 1:8 of artikel 3:43,
tweede lid, genoemde belangen of in geval van handelen of nalaten in strijd
met de bepalingen in dit hoofdstuk, de aan de vergunning verbonden
voorschriften, of de nadere regels als bedoeld in artikel 3:32.
Artikel 3:38
Aanwezigheid van en toezicht door exploitant en beheerder
- 1.
Het is verboden een seksinrichting voor bezoekers geopend te hebben,
zonder dat de ingevolge artikel 3:33 op de vergunning vermelde
exploitant of beheerder in de seksinrichting aanwezig is.
- 2.
De exploitant en de beheerder zijn verplicht er voortdurend op toe
te zien dat in de inrichting:
- a.
geen strafbare feiten plaatsvinden, waaronder in ieder geval
de feiten als genoemd in de titels XIV (misdrijven tegen de
zeden), XVIII (misdrijven tegen de persoonlijke vrijheid),
XX (mishandeling), XXII (diefstal) en XXX (heling) van het
Tweede Boek van het Wetboek van Strafrecht, in de Opiumwet
en in de Wet wapens en munitie;
- b.
geen prostitutie wordt uitgeoefend door personen in strijd
met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of de
Vreemdelingenwet 2000 bepaalde.
Artikel 3:39
Verbod raamprostitutie
Het is aan personen van wie redelijkerwijs kan worden aangenomen dat zij
zich op dat moment ter prostitutie aanbieden verboden zich binnenshuis
bevindende, door handelingen, houding, woord, gebaar, kledij of op enige
andere wijze de aandacht te trekken van iemand die zich op of aan de weg
bevindt.
Artikel 3:40
Sekswinkels
Het is de rechthebbende op een onroerende zaak verboden daarin een
sekswinkel te exploiteren in door het college in het belang van de openbare
orde of de woon- en leefomgeving aangewezen gebieden of delen van de
gemeente.
Artikel 3:41
Tentoonstellen, aanbieden en aanbrengen van erotisch pornografische
goederen, afbeeldingen en dergelijke
- 1.
Het is de rechthebbende op een onroerende zaak verboden daarin of
daarop goederen, opschriften, aankondigingen, gedrukte of geschreven
stukken dan wel afbeeldingen van erotisch pornografische aard
openlijk ten toon te stellen, aan te bieden of aan te brengen:
- a.
indien het bevoegd bestuursorgaan aan de rechthebbende heeft
bekendgemaakt dat de wijze van tentoonstellen, aanbieden of
aanbrengen daarvan, de openbare orde of de woon- en
leefomgeving op ontoelaatbare wijze aantast;
- b.
anders dan overeenkomstig de door het bevoegd bestuursorgaan
in het belang van de openbare orde of de woon- en
leefomgeving gestelde regels.
- 2.
Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing op het
tentoonstellen, aanbieden of aanbrengen van goederen, opschriften,
aankondigingen, gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen,
die dienen tot het openbaren van gedachten en gevoelens als bedoeld
in artikel 7, eerste lid van de Grondwet.
PARAGRAAF 3
BESLISSINGSTERMIJNEN EN WEIGERINGSGRONDEN
Artikel 3:42
Beslissingstermijn
- 1.
Het bevoegd bestuursorgaan beslist op de aanvraag voor een
vergunning als bedoeld in artikel 3:33, eerste lid, binnen dertien
weken na de dag waarop de aanvraag ontvangen is.
- 2.
Het bevoegd bestuursorgaan kan zijn beslissing eenmaal voor ten
hoogste dertien weken verdagen.
Artikel 3:43
Weigeringsgronden
- 1.
De vergunning als bedoeld in artikel 3:33, eerste lid, wordt
geweigerd indien:
- a.
de exploitant of de beheerder niet voldoet aan de in artikel
3:34 gestelde eisen;
- b.
de vestiging of de exploitatie van de inrichting in strijd
is met een geldend bestemmingsplan, stadsvernieuwingsplan of
leefmilieuverordening in de zin van de Wet op de Stads- en
dorpsvernieuwing;
- c.
er aanwijzingen zijn dat in de inrichting personen werkzaam
(zullen) zijn in strijd met artikel 273f van het Wetboek van
Strafrecht, of met het bij of krachtens de Wet arbeid
vreemdelingen of de Vreemdelingenwet 2000 bepaalde.
- 2.
Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de vergunning als
bedoeld in artikel 3:33, eerste lid, worden geweigerd:
- a.
in het belang van het voorkomen of beperken van aantasting
van het woon- en leefklimaat;
- b.
in het belang van de arbeidsomstandigheden van de in de
inrichting werkzame prostitué(e);
- c.
indien niet voldaan is aan het gestelde in de nadere regels
als bedoeld in artikel 3:32.
PARAGRAAF 4
BEËINDIGING EXPLOITATIE; WIJZIGING BEHEER; VERVALLEN VERGUNNING
Artikel 3:44
Beëindiging exploitatie
Binnen een week na de feitelijke beëindiging van de exploitatie geeft de
exploitant daarvan schriftelijk kennis aan het bevoegd bestuursorgaan.
Artikel 3:45
Wijziging beheer
- 1.
Indien de beheerder het beheer in de inrichting feitelijk heeft
beëindigd geeft de exploitant daarvan binnen een week na de
feitelijke beëindiging van het beheer schriftelijk kennis aan het
bevoegd bestuursorgaan.
- 2.
Het beheer kan slechts worden uitgeoefend door een nieuwe beheerder
indien het bevoegd bestuursorgaan op aanvraag van de exploitant
heeft besloten de verleende vergunning overeenkomstig de wijziging
in het beheer te wijzigen. Het bepaalde in artikel 3:43, eerste lid,
aanhef en onder a, is van overeenkomstige toepassing.
Artikel 3:46
Vervallen vergunning
De vergunning vervalt:
- a.
zodra de ingevolge artikel 3:33 op de vergunning vermelde
exploitant, de exploitatie van de inrichting feitelijk heeft
beëindigd;
- b.
indien er een wijziging heeft plaatsgevonden in de persoon van de
exploitant;
- c.
indien er een wijziging van bouwkundige aard in de inrichting heeft
plaatsgevonden;
- d.
indien de inrichting naar een andere locatie wordt verplaatst.
AFDELING 5
SMART-, HEAD- EN GROWSHOPS
Artikel 3:47
Toepassingsbereik
Indien en voor zover de bepalingen van deze afdeling afwijken van de overige
bepalingen van de Algemene Plaatselijke Verordening, blijven de overige
bepalingen buiten toepassing.
Artikel 3:48
Begripsomschrijvingen
- 1.
In deze afdeling wordt verstaan onder:
- a.
inrichting: een voor het publiek toegankelijke ruimte waarin
bedrijfsmatig, in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was of
anders dan om niet, handelingen en werkzaamheden worden
verricht die verband houden met dan wel inherent zijn aan
het exploiteren van hetgeen in het maatschappelijk verkeer
wordt aangeduid als een smart-, head- of growshop;
- b.
ondernemer: de natuurlijke persoon voor wiens rekening en
risico een inrichting wordt geëxploiteerd;
- c.
leidinggevende: degene die de feitelijke leiding geeft aan
de exploitatie van een inrichting.
- 2.
In deze afdeling wordt onder bezoeker niet verstaan:
- a.
de gezinsleden van de ondernemer alsmede diens elders
wonende bloed- en aanverwanten, in de rechte lijn onbeperkt,
in de zijlijn tot en met de derde graad;
- b.
de personen die voorkomen in het register als bedoeld in
artikel 438 van het Wetboek van Strafrecht;
- c.
de personen wier aanwezigheid in de inrichting wegens
dringende redenen noodzakelijk is;
- d.
het dienstdoend personeel.
Artikel 3:49
Vergunningplicht
- 1.
Het is verboden een inrichting te exploiteren zonder vergunning van
de burgemeester.
- 2.
De ondernemer vraagt de vergunning aan met een door de burgemeester
vastgesteld formulier.
- 3.
De vergunning is niet overdraagbaar.
Artikel 3:50
Afnemend maximum
- 1.
De burgemeester stelt een maximum aantal vergunningen vast.
- 2.
Als de burgemeester een vergunning intrekt, neemt het in het eerste
lid bedoelde maximum met hetzelfde aantal af, tenzij de intrekking
verband houdt met verplaatsing van een inrichting.
Artikel 3:51
Beslistermijn
- 1.
In afwijking van het bepaalde in artikel 1:2 beslist de burgemeester
op de aanvraag voor een vergunning binnen dertien weken na de dag
waarop de aanvraag ontvangen is.
- 2.
De burgemeester kan zijn beslissing voor ten hoogste dertien weken
verdagen. Van het besluit tot verdaging wordt voor de afloop van de
in het eerste lid bedoelde termijn schriftelijk mededeling gedaan
aan de aanvrager.
Artikel 3:52
Weigeringsgronden
De burgemeester weigert de vergunning indien:
- a.
het in artikel 3:50 bedoelde maximum aantal vergunningen is
bereikt.
- b.
de vestiging of exploitatie strijd oplevert met het geldende
bestemmingsplan dan wel met een geldende leefmilieuverordening;
- c.
het gebruik van de inrichting in strijd is met artikel 2.11.1,
eerste lid, dan wel artikel 2.12.1, eerste lid, van het Besluit
brandveilig gebruik bouwwerken;
- d.
de inrichting gevestigd is in de nabijheid van een school of
jongerencentrum;
- e.
de inrichting gevestigd is in de nabijheid van bedrijven of winkels
met een dusdanig andere bezoekersgroep, dat de ontmoeting tussen de
verschillende bezoekersgroepen openbare orde-problemen tot gevolg
heeft of tot gevolg kan hebben;
- f.
er naar zijn oordeel sprake is van een concentratie van inrichtingen
in een bepaald gebied, waardoor het gevaar voor aantasting van de
openbare orde of het woon- en leefklimaat cumula-tief toeneemt;
- g.
naar zijn oordeel door de aanwezigheid van de inrichting het woon-
en leefklimaat in de naaste omgeving op ontoelaatbare wijze nadelig
wordt beïnvloed;
- h.
ondernemer(s) of leidinggevende(n) de leeftijd van 18 jaar nog niet
heeft/hebben bereikt;
- i.
ondernemer(s) of leidinggevende(n) niet voldoet/voldoen aan de eisen
die bij of krachtens artikel 8, tweede lid sub a en b, en derde lid
van de Drank- en Horecawet worden gesteld;
- j.
ondernemer(s) of leidinggevende(n) een inrichting als bedoeld in
artikel 3:4, 3:30 of 3:48 heeft/hebben geëxploiteerd die evenwel op
grond van (ernstige vrees voor) verstoring van de openbare orde
binnen drie jaar voor de aanvraag gesloten is geweest;
- k.
redelijkerwijze moet worden aangenomen, dat de feitelijke toestand
niet met het in de aanvraag vermelde in overeenstemming zal
zijn;
- l.
sprake is van een geval en onder de voorwaarden als bedoeld in
artikel 3 van de Wet Bevordering Integriteitsbeoordelingen door het
Openbaar Bestuur.
Artikel 3:53
Afwijking sluitingsuur; tijdelijke sluiting
- 1.
De burgemeester kan in het belang van de openbare orde, de openbare
veiligheid of de volksgezondheid, of in geval van bijzondere
omstandigheden, te zijner beoordeling, voor één of meer
inrichtingen, tijdelijk andere dan de krachtens de Winkeltijdenwet
geldende sluitingsuren vaststellen of tijdelijk sluiting
bevelen.
- 2.
Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover artikel 13b van
de Opiumwet van toepassing is.
Artikel 3:54
Verbod aanwezigheid in gesloten inrichting
Het is verboden gedurende de tijd dat een inrichting voor bezoekers gesloten
dient te zijn, deze inrichting voor bezoekers geopend te hebben, daarin of
aldaar een of meer bezoekers toe te laten of te laten verblijven, of zich
als bezoeker daarin of aldaar te bevinden.
Artikel 3:55
Toegang ambtenaren van politie
De exploitant is verplicht ervoor zorg te dragen dat ambtenaren van politie
vanaf de weg onmiddellijk en onbelemmerd toegang hebben tot zijn
inrichting:
- a.
gedurende de tijd dat de inrichting voor bezoekers geopend is dan
wel
- b.
gedurende de tijd dat de inrichting gesloten dient te zijn, indien
die ambtenaren van politie het vermoeden uiten dat daarin of aldaar
bezoekers aanwezig zijn.
HOOFDSTUK 4
BESCHERMING VAN HET MILIEU EN HET NATUURSCHOON EN ZORG VOOR HET UITERLIJK
AANZIEN VAN DE GEMEENTE
AFDELING 1
GELUID- EN LICHTHINDER
Artikel 4:1
Begripsomschrijvingen
In deze afdeling wordt verstaan onder:
- a.
Besluit: het Besluit algemene regels voor inrichtingen
milieubeheer;
- b.
inrichting: een inrichting als bedoeld in het Besluit;
- c.
houder van een inrichting: degene die als eigenaar, ondernemer,
leidinggevende of anderszins een inrichting drijft;
- d.
collectieve festiviteit: festiviteit die niet specifiek aan één of
een klein aantal inrichtingen is verbonden;
- e.
incidentele festiviteit: festiviteit of activiteit die gebonden is
aan één of een klein aantal inrichtingen;
- f.
overmatige hinder: er is sprake van overmatige hinder indien meer
dan 20 dB(A) (muziek)geluid wordt geproduceerd boven de vigerende
geluidsnorm van de betreffende inrichting c.q. festiviteit.
Artikel 4:2
Aanwijzing collectieve festiviteiten
- 1.
De artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Besluit gelden niet voor
door het college per kalenderjaar aan te wijzen collectieve
festiviteiten gedurende de daarbij aan te wijzen dagen of dagdelen.
Wel dient de houder van de inrichting voor een dergelijke
festiviteiten maatregelen te treffen ter voorkoming van overmatige
hinder.
- 2.
Artikel 4.113 van het Besluit geldt niet voor door het college per
kalenderjaar aan te wijzen collectieve festiviteiten gedurende de
daarbij aan te wijzen dagen of dagdelen.
- 3.
In een aanwijzing als bedoeld in het eerste lid en het tweede lid,
kan het college bepalen dat de aanwijzing geldt in één of meerdere
delen van de gemeente.
- 4.
Het college maakt de aanwijzing tenminste vier weken voor het begin
van een nieuw kalenderjaar bekend.
- 5.
Het college kan wanneer een collectieve festiviteit redelijkerwijs
niet te voorzien was een festiviteit terstond als collectieve
festiviteit als bedoeld in het eerste lid aanwijzen.
Artikel 4:3
Kennisgeving incidentele festiviteiten
- 1.
Het is een inrichting toegestaan maximaal 12 incidentele
festiviteiten per kalenderjaar te houden waarbij de artikelen 2.17,
2.19 en 2.20 van het Besluit niet van toepassing zijn mits de houder
van een inrichting ten minste vijf werkdagen voor de aanvang van de
festiviteit het college daarvan in kennis heeft gesteld.
- 2.
Het is een inrichting toegestaan maximaal 12 incidentele
festiviteiten per kalenderjaar te houden waarbij artikel 4.113 van
het Besluit niet van toepassing zijn mits de houder van een
inrichting ten minste vijf werkdagen voor de aanvang van de
festiviteit het college daarvan in kennis heeft gesteld.
- 3.
Het college stelt een formulier vast voor het doen van de
kennisgeving als bedoeld in het eerste en tweede lid. Op dit
kennisgevingsformulier dient door of namens de houder van de
inrichting te worden aangegeven welke maatregelen ter voorkoming van
overmatige hinder worden getroffen.
- 4.
De kennisgeving wordt geacht eerst te zijn gedaan wanneer het in het
derde lid bedoelde formulier, volledig en naar waarheid ingevuld,
tijdig is ingeleverd op de plaats op dat formulier vermeld.
- 5.
De kennisgeving wordt tevens geacht te zijn gedaan wanneer het
college op verzoek van de houder van een inrichting een incidentele
festiviteit, die redelijkerwijs niet te voorzien was, terstond
toestaat.
Artikel 4:4
Verboden incidentele festiviteiten
Het is verboden een incidentele festiviteit te organiseren, toe te laten,
feitelijk te leiden of daaraan deel te nemen, indien:
- a.
de kennisgeving daarvan niet overeenkomstig het bepaalde in artikel
4:3 is gedaan;
- b.
gehandeld wordt in afwijking van de gegevens die in de kennisgeving
als bedoeld in artikel 4:3 zijn verstrekt;
- c.
de houder van de inrichting verzuimt te doen of na te laten hetgeen
redelijkerwijs gevergd kan worden om overmatige hinder te
voorkomen;
- d.
de burgemeester het organiseren van een incidentele festiviteit
verboden heeft, hetzij op grond van het overschrijden van het
maximum van twaalf incidentele festiviteiten, hetzij wanneer naar
zijn oordeel de woon- en leefsituatie in de omgeving van de
inrichting en/of de openbare orde op ontoelaatbare wijze worden
beïnvloed.
Artikel 4:5
Overige geluidhinder
- 1.
Het is verboden toestellen of geluidsapparaten in werking te hebben
of handelingen te verrichten op een zodanige wijze dat voor een
omwonende of overigens voor de omgeving geluidhinder wordt
veroorzaakt.
- 2.
Het college kan van het verbod ontheffing verlenen.
- 3.
Het verbod geldt niet voor zover in het geregelde onderwerp wordt
voorzien door de op de Wet milieubeheer gebaseerde voorschriften, de
Wet geluidhinder, de Wegenverkeerswet 1994, de Zondagswet, het
Wetboek van Strafrecht, de Luchtvaartwet,
het Reglement Verkeerstekens en verkeersregels 1990 of het
Vuurwerkbesluit.
Artikel 4:6
(Geluid)hinder in de open lucht
- 1.
Het is verboden in de open lucht een geluidsapparaat, een
(recreatie)toestel of een (bouw)machine in werking te hebben op en
zodanige wijze dat voor een omwonende of overigens voor de omgeving
(geluid)hinder wordt veroorzaakt.
- 2.
Het college kan van het bepaalde in het eerste lid ontheffing
verlenen.
- 3.
Het college kan terreinen of wateren aanwijzen, waar het verbod,
vervat in het eerste lid, niet van toepassing is op het in werking
hebben van bepaalde bij dat besluit aangewezen categorieën van
geluidsapparaten, (recreatie)toestellen of (bouw)machines, voor
zover wordt voldaan aan de door het college vast te stellen
voorschriften ter voorkoming of beperking van (geluid)hinder.
- 4.
De in het derde lid bedoelde voorschriften kunnen onder meer
betreffen:
- -
het maximale geluidsniveau;
- -
de situering van de geluidsbronnen;
- -
de frequentie en tijden van gebruik.
Artikel 4:7
(Geluid)hinder door dieren
Degene die zorg heeft over een dier, moet voorkomen dat dit voor de
omwonenden of overigens voor de omgeving geluidhinder veroorzaakt.
Artikel 4:8
(Geluid)hinder door bromfietsen e.d.
Het is verboden zich met een motorvoertuig of een bromfiets zodanig te
gedragen, dat daardoor voor een omwonende of overigens voor de omgeving
(geluid)hinder ontstaat.
AFDELING 2
BODEM-, WEG- EN MILIEUVERONTREINIGING
Artikel 4:9
Straatvegen
Het is verboden op een door het college ten behoeve van de werkzaamheden van
de gemeentelijke of een door de gemeente ingeschakelde reinigingsdienst
aangewezen weggedeelte, een voertuig te parkeren of enig ander voorwerp te
laten staan op een daarbij aangeduide tijdsperiode.
Artikel 4:10
Natuurlijke behoefte doen
Het is verboden binnen de bebouwde kom op of aan de weg zijn natuurlijke
behoefte te doen buiten een daarvoor bestemde inrichting of plaats.
Artikel 4:11
Toestand van sloten en andere wateren en niet-openbare riolen en putten
buiten gebouwen
Sloten en andere wateren en niet-openbare riolen en putten buiten gebouwen
mogen zich niet bevinden in een toestand die gevaar oplevert voor de
veiligheid, nadeel voor de gezondheid of hinder voor de gebruikers van de
gebouwen of voor anderen.
AFDELING 3
BESCHERMING VAN FLORA EN FAUNA
Artikel 4:12
Bescherming groenvoorzieningen
Het is in een voor publiek toegankelijk park of plantsoen of in bij de
gemeente in onderhoud zijnde groenstroken, grasperken of bloembakken
verboden enige schade toe te brengen aan een boom of een bloem- of
heesterperk, dan wel aldaar bloemen te plukken.
Artikel 4:13
Beschermde planten; hout sprokkelen
- 1.
Het college is bevoegd:
- a.
plaatsen aan te wijzen waar het ter bescherming van het
natuur-, landschaps- of dorps-/ stadsschoon verboden is
daarbij aangeduide bloemen of planten te plukken of bij zich
te hebben;
- b.
bosgebieden of gedeelten daarvan aan te wijzen, waar het om
redenen van milieubeheer verboden is hout te sprokkelen of
gesprokkeld hout bij zich te hebben.
- 2.
Het is verboden op een, door het college, krachtens het eerste lid,
aangewezen plaats:
- a.
de daarbij aangeduide bloemen of planten te plukken, bij
zich te hebben; dan wel
- b.
hout te sprokkelen of gesprokkeld hout bij zich te
hebben.
- 3.
Het in dit artikel bepaalde geldt niet:
- a.
ten aanzien van door of met toestemming van de rechthebbende
ter plaatse verkregen dan wel elders afkomstige bloemen of
planten of hout;
- b.
indien de in dit artikel bedoelde handelingen worden
verricht in het kader van normale
onderhoudswerkzaamheden;
- c.
voor zover in het geregelde onderwerp wordt voorzien door de
Natuurbeschermingswet.
- 4.
Het in het tweede lid, aanhef en onder b, bepaalde geldt voorts
niet:
- a.
ten aanzien van hout afkomstig van houtopstanden waarop de
Kapverordening niet van toepassing is;
- b.
ten aanzien van hout dat moet worden verwijderd krachtens
een verordening van het Bosschap.
- 5.
Het college kan ontheffing verlenen van het in het tweede lid
gestelde verbod.
- 6.
Onder sprokkelen van hout wordt in dit artikel verstaan: het
verzamelen en verwijderen van staand of losliggend, vermolmd dan wel
uitdrogend, dood hout.
AFDELING 4
MAATREGELEN TEGEN ONTSIERING EN STANKOVERLAST
Artikel 4:14
Opslag voertuigen, vaartuigen, mest, afvalstoffen enz.
- 1.
Het college kan buiten een inrichting in de zin van de Wet
milieubeheer in de openlucht, buiten de weg gelegen plaatsen
aanwijzen waar het in het belang van het uiterlijk aanzien van de
gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast dan wel
voorkoming van schade aan de openbare gezondheid, verboden is een of
meer van de volgende daarbij nader aangeduide, voorwerpen of stoffen
op te slaan, te plaatsen of aanwezig te hebben, anders dan met
inachtneming van de door hem gestelde regels:
- a.
onbruikbare of aan hun oorspronkelijke bestemming onttrokken
voer- of vaartuigen of onderdelen daarvan;
- b.
bromfietsen en motorvoertuigen of onderdelen daarvan;
- c.
caravans, kampeerwagens, boten, tenten en andere dergelijke,
gewoonlijk voor recreatieve doeleinden gebezigde voorwerpen,
indien het plaatsen of aanwezig hebben daarvan geschiedt
voor verkoop of verhuur of anderszins voor een commercieel
doel;
- d.
mestopslag, gierkelder of andere verzamelplaatsen van vuil,
een verzameling ingekuild gras, loof of pulp of ingekuilde
landbouwproducten, afbraakmaterialen en oude metalen.
- 2.
In het eerste lid wordt onder weg verstaan, hetgeen daaronder
verstaan wordt in artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994.
- 3.
Het is verboden op een door het college krachtens het eerste lid
aangewezen plaats een door hem aangeduid voorwerp of stof:
- a.
op te slaan, te plaatsen of aanwezig te hebben; dan wel
- b.
op te slaan, te plaatsen of aanwezig te hebben anders dan
met inachtneming van de door het college gestelde
regels.
- 4.
Het in dit artikel bepaalde geldt niet voor zover in het geregelde
onderwerp wordt voorzien door de Wet op de Ruimtelijke Ordening of
de Provinciale milieuverordening Limburg.
Artikel 4:15
Stankoverlast door gebruik van dierlijke meststoffen
- 1.
Dit artikel verstaat onder:
- a.
dierlijke meststoffen: dierlijke meststoffen als bedoeld in
artikel 1 van de Meststoffenwet;
- b.
emissiearm aanwenden: gebruiken van dierlijke meststoffen op
de wijze die is aangegeven in de bij het Besluit gebruik
meststoffen behorende bijlage II, met dien verstande echter
dat onder 3, punt a onder 2e gelezen moet worden: 'tijdens
het uitrijden van de dierlijke mest deze gelijktijdig wordt
ondergewerkt';
- c.
grond: bouwland, maïsland en grasland.
- 2.
Onverminderd het bepaalde in het Besluit gebruik meststoffen is het
verboden op gronden dierlijke meststoffen uit te rijden, op te
brengen, te doen uitrijden of te doen opbrengen op zaterdag, zondag
en op algemeen erkende feest- en gedenkdagen.
- 3.
Het in het tweede lid gestelde verbod is niet van toepassing voor
zover de dierlijke mest emissiearm, als bedoeld in dit artikel,
wordt aangewend.
- 4.
Het college kan ontheffing verlenen van de in het tweede lid
gestelde verboden.
- 5.
Vervoer van dierlijke meststof als dunne mest dient te geschieden in
volledig gesloten transportmiddelen die in een zindelijke staat
verkeren.
Artikel 4:16
Eisen aan lichtreclame voor handelsdoeleinden
Het is verboden op of aan een onroerende zaak door middel van lichtreclame
goederen of diensten aan te prijzen aan de hand van een opschrift,
aankondiging of afbeelding in welke vorm dan ook, indien daardoor de
veiligheid van het verkeer in gevaar wordt gebracht of overlast wordt
veroorzaakt.
Artikel 4:17
Verkoopautomaten
Het is de rechthebbende op enig terrein verboden, zonder vergunning van het
college, op een op dit terrein gelegen plaats, welke vanaf de weg of een
voor het publiek toegankelijke plaats zichtbaar is, een verkoopautomaat te
plaatsen of te hebben.
HOOFDSTUK 5
ANDERE ONDERWERPEN BETREFFENDE DE HUISHOUDING DER GEMEENTE
AFDELING 1
PARKEEREXCESSEN
Artikel 5:1
Begripsomschrijvingen
In deze afdeling wordt verstaan onder:
- a.
voertuigen: alle voertuigen met uitzondering van:
- 1.
- 2.
fietsen, bromfietsen;
3 invalidenvoertuigen in de zin van het Reglement
verkeersregels en verkeerstekens 1990;
- 4.
kruiwagens, kinderwagens en dergelijke kleine voertuigen,
rolstoelen;
- b.
parkeren: het laten stilstaan van een voertuig, anders dan gedurende
de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in-
of uitstappen van passagiers of voor het onmiddellijk laden of
lossen van goederen.
Artikel 5:2
Parkeren van voertuigen van autobedrijf e.d.
- 1.
Het is degene die er zijn bedrijf, nevenbedrijf dan wel een gewoonte
van maakt voertuigen te stallen, te herstellen, te slopen, te
verhuren of te verhandelen, verboden:
- a.
drie of meer voertuigen die hem toebehoren of zijn
toevertrouwd, op de weg te parkeren binnen een cirkel met
een straal van 25 meter met als middelpunt een dezer
voertuigen;
- b.
de weg als werkplaats voor voertuigen te gebruiken.
- 2.
Onder verhuren als bedoeld in het eerste lid wordt mede
verstaan:
- a.
het gebruiken van een voertuig voor het geven van
lessen;
- b.
het gebruiken van een voertuig voor het vervoeren van
personen tegen betaling.
- 3.
Tot de voertuigen bedoeld in het eerste lid worden niet
gerekend:
- a.
voertuigen waaraan herstel- of onderhoudswerkzaamheden
worden verricht die in totaal niet meer dan een uur vergen,
zulks gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt
voor deze werkzaamheden;
- b.
voertuigen gebezigd voor persoonlijk gebruik van de in het
eerste lid genoemde persoon.
- 4.
Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing
verlenen.
Artikel 5:3
Te koop aanbieden van voertuigen
- 1.
Het is verboden op door het college aangewezen wegen of weggedeelten
een voertuig te parkeren met het kennelijke doel het te koop aan te
bieden of te verhandelen.
- 2.
Het college kan ontheffing van dit verbod verlenen.
Artikel 5:4
Defecte voertuigen
Het is verboden een voertuig waarmede als gevolg van andere dan eenvoudig te
verhelpen gebreken niet kan of mag worden gereden, langer dan op drie
achtereenvolgende dagen op de weg te parkeren.
Artikel 5:5
Voertuigwrakken
- 1.
Het is verboden een voertuigwrak op de weg te plaatsen of te
hebben.
- 2.
Onder voertuigwrak wordt verstaan: een voertuig dat rijtechnisch in
onvoldoende staat van onderhoud en tevens in een kennelijk
verwaarloosde toestand verkeert.
- 3.
Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor zover in het
daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet
milieubeheer.
Artikel 5:6
Caravans e.d.
- 1.
Het is verboden een woonwagen, kampeerwagen, caravan, camper,
magazijnwagen, aanhangwagen, keetwagen of ander dergelijk voertuig
dat voor de recreatie dan wel anderszins uitsluitend of mede voor
andere dan verkeersdoeleinden wordt gebezigd:
- a.
langer dan op vijf achtereenvolgende dagen op de weg te
plaatsen of te hebben;
- b.
op een door het college aangewezen plaats te parkeren, waar
dit naar zijn oordeel schadelijk is voor het uiterlijk
aanzien van de gemeente.
- 2.
Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid,
aanhef en onder a, gestelde verbod.
- 3.
Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor zover in het
daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wegenverordening
provincie Limburg.
Artikel 5:7
Parkeren van reclamevoertuigen
- 1.
Het is verboden een voertuig dat is voorzien van een aanduiding van
handelsreclame, op de weg te parkeren met het kennelijk doel om
daarmee handelsreclame te maken.
- 2.
Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing
verlenen.
Artikel 5:8
Parkeren van grote voertuigen
- 1.
Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een
lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,4
meter op de weg te parkeren.
- 2.
Het college wijst plaatsen aan waarvoor het in het eerste lid
genoemde verbod niet geldt.
- 3.
Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet gedurende de tijd
die nodig is voor en gebruikt wordt voor het uitvoeren van
werkzaamheden, waarvoor de aanwezigheid van het voertuig ter plaatse
noodzakelijk is.
Artikel 5:9
Parkeren van voertuigen met stankverspreidende stoffen
- 1.
Het is verboden een voertuig met stankverspreidende stoffen daar te
parkeren waar bewoners of gebruikers van nabijgelegen gebouwen of
terreinen daarvan hinder of overlast kunnen ondervinden.
- 2.
Dit verbod geldt niet voor zover in het geregelde onderwerp wordt
voorzien door de Wet milieubeheer.
Artikel 5:10
Aantasting groenvoorzieningen door voertuigen
- 1.
Het is verboden een voertuig, fiets of bromfiets te rijden door dan
wel deze te doen of te laten staan in een park of plantsoen of een
van gemeentewege aangelegde beplanting of groenstrook.
- 2.
Dit verbod is niet van toepassing:
- a.
- b.
op voertuigen die nodig zijn en gebruikt worden ter
uitvoering van werkzaamheden door of vanwege de
overheid;
- c.
op voertuigen, waarmee standplaats wordt of is ingenomen op
terreinen die mede of uitsluitend voor dit doel zijn
bestemd.
- 3.
Het college kan van het verbod ontheffing verlenen.
Artikel 5:11
Overlast van fiets of bromfiets
- 1.
Het college kan op de weg gelegen plaatsen aanwijzen waar het in het
belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of
opheffing van overlast, dan wel ter voorkoming van schade aan de
openbare gezondheid verboden is:
- a.
fietsen of bromfietsen onbeheerd buiten de daarvoor bestemde
ruimten of plaatsen te laten staan;
- b.
fietsen of bromfietsen langer dan een door het college te
bepalen periode onafgebroken binnen de voor het plaatsen van
fietsen of bromfietsen bestemde ruimten of plaatsen te
stallen.
- 2.
Het is verboden fietsen of bromfietsen die rijtechnisch in
onvoldoende staat van onderhoud en in een verwaarloosde toestand
verkeren, op de weg te laten staan.
AFDELING 2
COLLECTEREN, VENTEN, STANDPLAATSEN EN SNUFFELMARKTEN
Artikel 5:12
Inzameling van geld of goed
- 1.
Het is verboden een openbare inzameling van geld of goederen te
houden of daartoe een intekenlijst aan te bieden, indien:
- a.
degene die het voornemen heeft de openbare inzameling van
geld of goederen te houden of daartoe een intekenlijst aan
te bieden, daarvan niet minimaal zes weken van tevoren een
melding heeft gedaan aan het college, of
- b.
het college de openbare inzameling van geld of goederen te
houden of het daartoe aanbieden van een intekenlijst met
inachtneming van het bepaalde in het vijfde lid tijdig heeft
verboden.
- 2.
Onder een inzameling van geld of goederen wordt mede verstaan het
bij het aanbieden van goederen, waartoe ook geschreven of gedrukte
stukken worden gerekend, dan wel bij het aanbieden van diensten,
aanvaarden van geld of goederen, indien daarbij te kennen wordt
gegeven of de indruk wordt gewekt dat de opbrengst geheel of ten
dele voor een liefdadig of ideëel doel is bestemd.
- 3.
Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor een inzameling
die in besloten kring gehouden wordt.
- 4.
Het college kan besluiten de openbare inzameling van geld of
goederen te houden of het daartoe aanbieden van een intekenlijst te
verbieden indien daardoor de openbare orde, de openbare veiligheid
of de volksgezondheid in gevaar komt.
- 5.
Het college dient een besluit als bedoeld in het vierde lid te nemen
binnen vier weken na ontvangst van de melding.
Artikel 5:13
Begripsomschrijving
- 1.
In deze afdeling wordt onder venten verstaan: het in de uitoefening
van de ambulante handel te koop aanbieden, verkopen of afleveren van
goederen op of aan de weg, aan huis dan wel op een andere voor het
publiek toegankelijke en in de open lucht gelegen plaats, dan wel
diensten aan te bieden.
- 2.
Onder venten wordt niet verstaan:
- a.
het aan huis afleveren van goederen door of vanwege degene
die dit doet ter exploitatie van zijn winkel als bedoeld in
artikel 1 van de Winkeltijdenwet;
- b.
het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen
als bedoeld in het eerste lid op jaarmarkten en markten als
bedoeld in artikel 160, eerste lid, onder h, van de
Gemeentewet of op snuffelmarkten als bedoeld in artikel 5:21
van deze verordening.
- c.
het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen
als bedoeld in het eerste lid op een standplaats als bedoeld
in artikel 5:16 van deze verordening.
Artikel 5:14
Ventverbod
- 1.
Het is verboden te venten indien daardoor de openbare orde, de
openbare veiligheid of de volksgezondheid in gevaar komt.
- 2.
Het is verboden te venten op zondag en op maandag tot en met
zaterdag tussen 22.00 en 06.00 uur.
- 3.
Het verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp
wordt voorzien door artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.
- 4.
Het verbod geldt tevens niet aanzien van het op de zondag en de
feestdagen te koop aanbieden en verkopen van voor directe consumptie
geschikte eetwaren en alcoholvrije dranken.
Artikel 5:15
Vrijheid van meningsuiting
- 1.
Het verbod van artikel 5:14 geldt niet voor venten met gedrukte of
geschreven stukken waarin gedachten en gevoelens worden geopenbaard
als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Grondwet.
- 2.
Het college kan de vrijheid van meningsuiting als bedoeld in het
eerste lid beperken door een verbod in te stellen:
- a.
op of aan door het college aangewezen openbare plaatsen,
of
- b.
voor bepaalde dagen en uren.
- 3.
Het college kan ontheffing verlenen van het verbod van het tweede
lid.
Artikel 5:16
Begripsomschrijving standplaats
- 1.
In deze afdeling wordt verstaan onder standplaats: het vanaf een
vaste plaats op of aan de weg of op een andere voor het publiek
toegankelijke en in de openlucht gelegen plaats te koop aanbieden,
verkopen of afleveren van goederen of het anderszins aanbieden van
goederen of diensten, al dan niet gebruikmakend van fysieke
middelen, zoals een kraam, een wagen of een tafel.
- 2.
Onder standplaats wordt niet verstaan:
- a.
vaste plaatsen op jaarmarkten of markten als bedoeld in
artikel 160, eerste lid onder h, van de Gemeentewet;
- b.
vaste plaatsen op evenementen als bedoeld in artikel
2:23;
- c.
vaste plaatsen op snuffelmarkten als bedoeld in artikel
5:21.
Artikel 5:17
Standplaatsvergunning en weigeringsgronden
- 1.
Het is verboden zonder vergunning van het college een standplaats in
te nemen of te hebben.
- 2.
Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de vergunning worden
geweigerd
- a.
indien de standplaats hetzij op zichzelf hetzij in verband
met de omgeving niet voldoet aan eisen van redelijke
welstand;
- b.
vanwege strijd met een geldend bestemmingsplan.
Artikel 5:18
Toestemming rechthebbende
Het is de rechthebbende op een perceel verboden toe te staan dat daarop
zonder vergunning van het college standplaats wordt of is ingenomen
Artikel 5:19
Afbakeningsbepalingen
- 1.
Het verbod van artikel 5:17, eerste lid geldt niet voor zover in het
daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de
Standplaatsenverordening, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of
het Provinciaal wegenreglement.
- 2.
De weigeringsgrond van artikel 1:8, onder d, geldt niet voor zover
in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet
milieubeheer;
- 3.
De weigeringsgrond van artikel 5:17, tweede lid, onder a, geldt niet
voor bouwwerken.
Artikel 5:20
Aanhoudingsplicht
- 1.
In afwijking van artikel 1:2, houdt het college de beslissing op een
aanvraag om vergunning als bedoeld in artikel 5:17 aan indien er
geen grond is de vergunning te weigeren, en de aanvraag een
activiteit betreft waarvoor tevens een vergunning is vereist als
bedoeld in artikel 8.1 van de Wet milieubeheer dan wel, na
inwerkingtreding van artikel 2.2 van de Wet algemene bepalingen
omgevingsrecht, een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1
van die wet.
- 2.
De aanhouding duurt tot de dag waarop is beslist op de aanvraag om
een vergunning als bedoeld in artikel 8.1 van de Wet milieubeheer
dan wel, na inwerkingtreding van artikel 2.2 van de Wet algemene
bepalingen omgevingsrecht, een omgevingsvergunning.
Artikel 5:21
Snuffelmarkten e.d.
- 1.
Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester:
- a.
in of op een - al dan niet met enige beperking - voor het
publiek toegankelijk gebouw of plaats een markt te
organiseren of toe te laten, waar ter plaatse aanwezige
goederen worden verhandeld;
- b.
toe te laten, te bevorderen of er gelegenheid toe te geven,
dat in of op een - al dan niet met enige beperking - voor
publiek toegankelijk gebouw of plaats met een kraam, een
tafel of enig ander dergelijk middel standplaats wordt of is
ingenomen om goederen aan publiek aan te bieden, te verkopen
of te verstrekken.
- 2.
Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor ruimten die
uitsluitend geheel en voortdurend dan wel nagenoeg geheel en
voortdurend in gebruik zijn als winkel in de zin van de
Winkeltijdenwet
- 3.
Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8, kan een vergunning als
bedoeld in het eerste lid worden geweigerd in het belang van een
krachtens de Gemeentewet ingestelde markt.
AFDELING 3
OPENBAAR WATER
Artikel 5:22
Reddingsmiddelen
Het is verboden een voor het redden van drenkelingen bestemd en daartoe bij
het water aangebracht voorwerp te gebruiken voor een ander doel, dan wel
voor dadelijk gebruik ongeschikt te maken.
AFDELING 4
CROSSTERREINEN EN GEMOTORISEERD EN RUITERVERKEER IN NATUURGEBIEDEN
Artikel 5:23
Crossterreinen
- 1.
Het is verboden op enig terrein, geen weg zijnde, met een
motorvoertuig als bedoeld in artikel 1, onderdeel z, en een
(brom)fiets als bedoeld in artikel 1, onderdeel i van het Reglement
verkeersregels en verkeerstekens 1990 een wedstrijd dan wel, ter
voorbereiding van een wedstrijd, een trainings- of proefrit te
houden of te doen houden dan wel daaraan deel te nemen, dan wel een
motorvoertuig of een (brom)fiets met het kennelijke doel daartoe
aanwezig te hebben.
- 2.
Het college kan terreinen aanwijzen waarvoor het in het eerste lid
gestelde verbod niet van toepassing is. Het kan daarbij regels
stellen ten aanzien van het gebruik van deze terreinen:
- a.
in het belang van het voorkomen of beperken van
overlast;
- b.
in het belang van de bescherming van het uiterlijk aanzien
van de omgeving en ter bescherming van andere
milieuwaarden;
- c.
in het belang van de veiligheid van de deelnemers van de in
het eerste lid bedoelde wedstrijden en ritten en/of van het
publiek.
- 3.
Voor de toepassing van het eerste lid wordt onder weg verstaan
hetgeen artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994 daaronder
verstaat.
- 4.
Het in dit artikel bepaalde geldt niet voor zover in het geregelde
onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer of het Besluit
geluidproduktie sportmotoren.
Artikel 5:24
Beperking verkeer in natuurgebieden
- 1.
Het is verboden binnen voor publiek toegankelijke natuurgebieden,
parken, plantsoenen of voor recreatief gebruik beschikbare terreinen
te rijden of zich te bevinden met een motorvoertuig als bedoeld in
artikel 1, onder z, Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990,
een bromfiets als bedoeld in artikel 1, onder i, Reglement
verkeersregels en verkeerstekens 1990 of met een fiets of een
paard.
- 2.
Het college kan terreinen aanwijzen waarvoor het in het eerste lid
gestelde verbod niet van toepassing is. Het kan daarbij regels
stellen ten aanzien van het gebruik van deze terreinen:
- a.
in het belang van het voorkomen van overlast;
- b.
in het belang van de bescherming van natuur- of
milieuwaarden;
c in het belang van de veiligheid van het publiek.
- 3.
Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor bestuurders
van motorvoertuigen en bromfietsen en voor fietsers of berijders van
paarden:
- a.
ten dienste van politie, brandweer en geneeskundige
hulpverlening en van andere krachtens artikel 29, eerste
lid, Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 door de
minister van Verkeer en Waterstaat aangewezen
hulpverleningsdiensten;
- b.
die worden gebruikt in verband met beheer, onderhoud of
exploitatie van de terreinen als in het eerste lid
bedoeld;
- c.
die worden gebruikt in verband met werken die krachtens
wettelijk voorschrift moeten worden uitgevoerd;
- d.
van de zakelijk gerechtigden en huurders en pachters van
percelen gelegen binnen de terreinen als in het eerste lid
bedoeld;
- e.
voor het verkeer ten behoeve van bezoek en van de verzorging
van de onder d bedoelde personen.
- 4.
Het in het eerste lid gestelde verbod geldt voorts niet:
- a.
op wegen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van
de Wegenverkeerswet 1994;
- b.
binnen de bij of krachtens de Provinciale milieuverordening
Limburg aangewezen stiltegebieden, ten aanzien van
motorrijtuigen die bij of krachtens die verordening zijn
aangewezen als ‘toestel’.
5 Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde
verbod.
AFDELING 5
VERBOD VUUR TE STOKEN
Artikel 5:25
Verbod afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen of anderszins vuur te
stoken
- 1.
Het is verboden in de openlucht afvalstoffen te verbranden buiten
inrichtingen of anderszins vuur aan te leggen, te stoken of te
hebben.
- 2.
Het college kan ontheffing verlenen van dit verbod.
- 3.
Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de ontheffing worden
geweigerd ter bescherming van de flora en de fauna.
- 4.
Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor zover in het
geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder
1 of 3, van het Wetboek van Strafrecht of de Provinciale
milieuverordening.
AFDELING 6
VERSTROOIING VAN AS
Artikel 5:26
Begripsomschrijving
In deze afdeling wordt verstaan onder incidentele asverstrooiing: het
verstrooien van as als bedoeld in de Wet op de Lijkbezorging op een door de
overledene of nabestaande(n) gewenste plek buiten een permanent daartoe
bestemd terrein.
Artikel 5:27
Verboden plaatsen
- 1.
Incidentele asverstrooiing is verboden op:
- a.
verharde delen van de weg;
- b.
gemeentelijke begraafplaatsen en crematoriumterreinen.
- 2.
Het college kan een besluit nemen waarin voor een bepaalde termijn
wordt verboden dat op andere plaatsen dan genoemd in het eerste lid
asverstrooiing plaatsvindt.
- 3.
Het college kan op verzoek van de nabestaande die zorg draagt voor
de asbus op grond van bijzondere omstandigheden ontheffing verlenen
van het verbod uit het eerste lid, behoudens de gemeentelijke
begraafplaatsen en crematoriumterreinen.
Artikel 5:28
Hinder of overlast
Incidentele asverstrooiing is verboden indien daardoor hinder of overlast
wordt veroorzaakt voor derden.
AFDELING 8
OVERIGE BEPALINGEN
Artikel 5:29
Liggen of slapen op of aan de weg
- 1.
Het is verboden op of aan de weg:
- a.
tussen zonsondergang en zonsopgang te liggen of te
slapen;
- b.
tussen zonsopgang en zonsondergang te liggen of te slapen,
nadat een ambtenaar van politie, of een door/namens het
college aangewezen toezichthouder in het belang van de
openbare orde, veiligheid of zedelijkheid is aangezegd dat
dit moet worden beëindigd;
- 2.
In bijzondere gevallen kan het college plaatsen aanwijzen, waarop
gedurende bepaalde uren het verbod, bedoeld in het eerste lid, onder
a, niet van toepassing is.
Artikel 5:30
Sproei- en wasverbod
- 1.
Het is verboden water uit de waterleiding te gebruiken voor het
sproeien van tuinen en voor het wassen van auto's gedurende door het
college te bepalen tijdvakken.
- 2.
Bekendmaking van het besluit waarbij de in het eerste lid bedoelde
tijdvakken worden vastgesteld, zal ten minste een dag voor de
aanvang daarvan op de gebruikelijke wijze plaatsvinden.
HOOFDSTUK 6
STRAF-, OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN
Artikel 6:1
Strafbepaling
Overtreding van het bij of krachtens deze verordening bepaalde wordt
gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van de
tweede categorie en kan bovendien worden gestraft met openbaarmaking van de
rechterlijke uitspraak.
Artikel 6:2
Toezichthouders
Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze
verordening zijn belast de bij besluit van het college of de burgemeester
aangewezen personen.
Artikel 6:3
Binnentreden woningen
Zij die belast zijn met het toezicht op de naleving of de opsporing van een
overtreding van de bij of krachtens deze verordening gegeven voorschriften
welke strekken tot handhaving van de openbare orde of veiligheid of
bescherming van het leven of de gezondheid van personen, zijn bevoegd tot
het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner.
Artikel 6:4
Inwerkingtreding
- 1.
De Algemene Plaatselijke Verordening voor de gemeente Heerlen,
vastgesteld op 29 april 2008, wordt ingetrokken.
- 2.
Deze verordening treedt in werking op 1 oktober 2010.
Artikel 6:5
Overgangsbepaling
Besluiten, genomen krachtens de verordening bedoeld in artikel 6:4, eerste
lid, die golden op het moment van de inwerkingtreding van deze verordening,
alsook besluiten die op grond van het overgangsrecht van de in artikel 6:4,
eerste lid, bedoelde verordening hun gelding hebben behouden, en waarvoor
deze verordening overeenkomstige besluiten kent, gelden als besluiten
genomen krachtens deze verordening.
Artikel 6:6
Citeertitel
Deze verordening wordt aangehaald als: Algemene Plaatselijke Verordening
Heerlen 2010.
Aldus besloten tijdens de vergadering van de raad der gemeente Heerlen van 6
juli 2010.