Organisatie | Vlaardingen |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Havenverordening Vlaardingen 2019 |
Citeertitel | Havenverordening Vlaardingen 2019 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | openbare orde en veiligheid |
Eigen onderwerp |
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
29-09-2023 | aanhef, paragraaf 8, artikel 1.1, 1.5, 1.6, 1.7, 1.9, 3.2, 3.3, 3.6, 3.7, 3.10, 3.11, 3.12, 3.13, 4.2, 4.3, 4.4, 4.5, 4.7, 4.8, 4.9, 4.10, 4.11, 4.12, 4.13, 5.2, 5.3, 5.4, 5.5, 5.6, 5.7, 6.2, 6.3, 6.4, 7.1, 8.1, 8.3, 8.4, 8.5, 8.6, 8.7, 8.8, 8.9, 11.1.2, 11.2.1, 11.2.2, 11.2.3, 11.2.4, 11.4.2, 11.4.3, bijlage 2, 3, toelichting | 14-09-2023 | 1950496 | ||
26-10-2021 | 29-09-2023 | artikel 1.1, 1.2, 3.2, 3.4, 3.7, 4.7, 5.2, 5.4, 5.5, 5.6, 8.1, 8.5, 11.4.1, 11.4.1a, 14.3, toelichting | 14-10-2021 | ||
06-01-2020 | 26-10-2021 | nieuwe regeling | 19-12-2019 | 1742342 |
Artikel 1.1 Begripsomschrijvingen
In het bepaalde bij of krachtens deze verordening wordt verstaan onder:
ladingresiduen: de restanten van lading die na het laden en lossen op het dek of in ruimen of tanks achterblijven, met inbegrip van overschotten of restanten die het gevolg zijn van morsen bij het laden en lossen, in natte of droge toestand of meegevoerd in waswater, en exclusief ladingstof dat na vegen op het dek achterblijft of stof op de buitenoppervlakken van het schip;
ontvangst van scheepsafval en ladingresiduen: de ontvangst van scheepsafvalstoffen door een vaste, drijvende of mobiele voorziening die is ingericht voor de ontvangst van scheepsafvalstoffen als omschreven in Richtlijn 2019/883/EG van het Europees Parlement en de Raad, of zoals nadien gewijzigd of herzien;
plaatsgebonden risico: risico op een plaats buiten een locatie, uitgedrukt als de kans per jaar dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die locatie waarbij een gevaarlijke stof of gevaarlijke afvalstof betrokken is;
scheepsafval: al het afval van het schip, met inbegrip van ladingresiduen, dat tijdens de exploitatie van een zeeschip of tijdens laad-, los- en schoonmaakactiviteiten ontstaat en binnen het toepassingsgebied van de bijlagen I, II, IV, V en VI bij het MARPOL-verdrag valt, evenals passief opgevist afval;
schip: elk vaartuig met inbegrip van een watervliegtuig, een draagvleugelboot, een luchtkussenvoertuig, een boorinstallatie, een werkeiland of soortgelijk object, een baggermolen, een drijvende kraan, een elevator, een ponton, een duwbak, een drijvend werktuig, een drijvend voorwerp of een drijvende inrichting;
Artikel 1.6 Weigeren, wijzigen of intrekken van toestemming
Het college kan de toestemming weigeren, wijzigen of intrekken als:
Artikel 1.10 Melding aan de havenmeester
Het doorgeven van een op grond van het bepaalde bij of krachtens deze verordening verplicht gestelde melding, vindt plaats op een door de havenmeester aangegeven wijze of tijdstip, waarbij de havenmeester tevens de door te geven gegevens kan bepalen.
Artikel 3.5 Omhoog brengen van schepen
Een schip mag alleen met hulpmiddelen omhoog worden gebracht, als het schip zich bevindt in een gebied dat door het college hiervoor is aangewezen.
Artikel 3.9 Melding bedrijfsstoring, gebrek, schade of aanvaring
Bedrijfsstoringen, gebreken of schades aan of aan boord van een schip die gevaar, schade of hinder kunnen veroorzaken voor het schip of de omgeving, dan wel een aanvaring worden direct aan de havenmeester gemeld.
Artikel 3.10 Meldplicht zeeschepen
De kapitein, de exploitant of de agent van een zeeschip dat behoort tot een door het college vast te stellen categorie van zeeschepen en dat op weg is van of naar een binnen de gemeentegrenzen gelegen ligplaats, meldt aan de havenmeester de door het college vast te stellen gegevens omtrent:
Artikel 3.12 Maatregelen onttrekking economisch verkeer
Het college kan maatregelen opleggen ter bescherming van veiligheids- of milieubelangen dan wel het belang van een efficiënt beheer van de haven, aan een schip, als:
Artikel 3.13 Voorzieningen in de haven
Het is een ieder verboden voorzieningen of voorwerpen in, op, onder of boven water te plaatsen of aan te brengen, tenzij:
Artikel 4.3 Gevaar, schade of hinder opleverende schepen
Het college kan als naar zijn oordeel een schip mogelijk gevaar, schade of hinder, of verstoring van het efficiënt gebruik van de haven in of in de omgeving van de haven veroorzaakt of kan veroorzaken dan wel de veiligheid in gevaar brengt of kan brengen:
Artikel 4.5 Verrichten van werkzaamheden
Het college kan ligplaatsen aanwijzen waar het is toegestaan met een schip ligplaats te nemen om het schip of de lading te ontsmetten.
Artikel 4.8 Vergunning ontvangst afval zeeschepen
De ontvangst van scheepsafvalstoffen van zeeschepen mag alleen als de ontvangstvoorziening beschikt over een vergunning van het college.
Artikel 4.12 Langszij liggen tijdens het open schoonmaken en ventileren van ladingtanks of sloptanks van zeetankschepen
Langs een zeetankschip waarvan ladingtanks vloeibare gevaarlijke stoffen bevatten of leeg daarvan zijn en open worden schoongemaakt of geventileerd, mogen aan elke zijde:
Artikel 5.5 Binnentankschepen met gevaarlijke stoffen
In afwijking van artikel 5.4, eerste lid, mag een binnentankschip zich buiten een petroleumhaven op een ligplaats bevinden:
Artikel 5.8 Bouw- en uitrustingsvoorschriften dienstverlenend- of werkschip
Een dienstverlenend schip of een werkschip dat in een petroleumhaven verblijft, heeft:
De directe overslag van vloeibare gevaarlijke of schadelijke stoffen tussen tankschepen onderling of de overslag tussen een zeetankschip en een locatie waar de activiteit is toegestaan mag alleen plaatsvinden als voor de betreffende activiteit de controlelijst als bedoeld in de ISGOTT, StSTGP of ISGINTT overeenkomstig het bepaalde in de hiervoor bedoelde controlelijst door de betrokken partijen is ingevuld en ondertekend.
Artikel 6.3 Overige regels voor overslag van vloeibare gevaarlijke stoffen in bulk
Tijdens de overslag tussen tankschepen onderling van een gevaarlijke of schadelijke stof die ingevolge de IBC Code vervoerd moet worden in een tank met een aansluitmogelijkheid voor een dampretourleiding, een gevaarlijke of schadelijke stof die ingevolge het ADN gesloten vervoerd moet worden, een vloeistof als bedoeld in bijlage 1 of een vluchtige organische stof wordt gebruik gemaakt van een:
Artikel 6.4 Overslag van gas als bedoeld in de IGC Code of het ADN
Overslag van een gas tussen twee tankschepen onderling is verboden.
Artikel 6.5 Langszij afmeren bij overslag van gas
Het is verboden af te meren langszij een schip dat betrokken is bij de overslag van een gas zoals bedoeld in de IGC Code of het ADN.
Artikel 7.1 Verbod ligplaatsinname schip met gevaarlijke stoffen
Een schip dat geladen is met een in bijlage 2 genoemde gevaarlijke stof in verpakking mag alleen ligplaats nemen binnen een in bijlage 2 genoemde afstand van de stuwpositie van de gevaarlijke stof tot een kwetsbare objecten als wordt gehandeld in overeenstemming met de in bijlage 2 opgenomen bepalingen.
Artikel 8.3 Invulling minimum eisen aan bunkervergunning
Het college kan bepalen dat voor bepaalde brandstoffen of energiebronnen voor de aanvraag voor de vergunning aanvullende gegevens worden overgelegd. Deze aanvullende gegevens staan in verband met de voorschriften en beperkingen als bedoeld in het derde lid en kunnen verband houden met een audit die het college kan houden voor de bunker- of debunkeractiviteiten die het bedrijf uitvoert.
Artikel 8.4 Regels schepen langszij bij bunkeren
Het college kan brandstoffen en energiebronnen aanwijzen waarbij beperkingen gelden aan het aantal, de locatie en het type schepen dat mag afmeren langszij een schip dat gebunkerd of gedebunkerd wordt met deze brandstoffen of energiebronnen.
Artikel 8.6 Eisen aan hulpstoffenvergunning
Het college kan bepalen dat voor bepaalde hulpstoffen voor de aanvraag van de vergunning aanvullende gegevens moeten worden overgelegd. Deze aanvullende gegevens staan in verband met de voorschriften en beperkingen als bedoeld in het derde lid en kunnen verband houden met een audit die het college kan houden voor de activiteiten die het bedrijf uitvoert voor het van of aan boord brengen van hulpstoffen.
Het college kan brandstoffen, energiebronnen of hulpstoffen aanwijzen waarvoor meldingen moeten worden gedaan aan de havenmeester voorafgaand en bij beëindiging van het bunkeren, debunkeren of aan of van boord brengen van hulpstoffen:
Artikel 11.1.1 Begripsbepaling
In deze paragraaf wordt verstaan onder lengte: lengte, bedoeld in artikel 1, onderdeel o, van de Meetbrievenwet 1981.
Artikel 11.1.2 Keuring van schepen
Indien een schip voldoet aan het bepaalde in artikel 11.2.4, eerste lid, onder a, onderdeel 2, of paragraaf 12 wordt door een inspecteur die gekwalificeerd is om keuringen uit te voeren voor een door de Minister van Infrastructuur en Waterstaat erkende instelling of persoon voor het keuren van binnenschepen, een verklaring van deugdelijkheid verstrekt. De verklaring wordt, in afschrift, aan de havenmeester overgelegd.
Artikel 11.1.3 Eisen aan schepen en bemanning
Voor zover het het personenvervoer van 12 personen of minder buiten de bemanning betreft, kan het college van het in het eerste lid, onderdeel a, en onderdeel b, voor zover het betreft het in bezit zijn van een groot vaarbewijs als bedoeld in artikel 14 van het Binnenvaartbesluit, bepaalde ontheffing verlenen.
Artikel 11.2.1 Verbod vast- en losmaken schepen
Het eerste lid is niet van toepassing indien:
het een zeeschip betreft waarvan de kapitein of eerste stuurman in het bezit is van een tijdelijke PEC kleine zeeschepen als bedoeld in artikel 21 Loodsplichtbesluit 2021 voor het zeehavengebied Rotterdam-Rijnmond - Zuid-Holland-achterland en dat wordt vastgemaakt of wordt losgemaakt door de eigen bemanning van het zeeschip; of
het een zeeschip betreft met een lengte van minder dan of gelijk aan 160 meter dat wordt losgemaakt en wordt vastgemaakt door de eigen bemanning van dat zeeschip in verband met het verhalen van het zeeschip langs één en dezelfde kade en tijdens het verhalen er geen ander afgemeerd schip wordt gepasseerd.
Het vastmaken of het losmaken van een zeeschip als bedoeld in het eerste lid, mag naast de in het tweede lid, onder a, genoemde bootman, tevens worden verricht door een persoon die, in het kader van de opleiding, bedoeld in artikel 11.2.2, eerste lid, onder verantwoordelijkheid van een bootman werkzaam is.
Artikel 11.2.3 Erkenning bootliedenorganisatie
Het college verleent een erkenning voor een bootliedenorganisatie, indien deze:
aantoont dat, om de continuïteit van de adequate dienstverlening te waarborgen, wordt voldaan aan de mogelijkheid om in volcontinudienst, per uur, ten minste 3 zeeschepen afzonderlijk, in verschillende situaties voor wat betreft afmeting, scheepstype en locatie, te kunnen meren of ontmeren, met behulp van daartoe gekwalificeerd personeel;
Artikel 11.2.4 Eisen aan bemanning en schepen die worden gebruikt voor het vast- en losmaken van zeeschepen
Artikel 11.3.2 Communicatievaren
Het is verboden zonder een door het college verleende vergunning te communicatievaren tenzij het vervoer geschiedt met een sleepboot die bij aankomst of vertrek van het zeeschip assisteert.
De exploitant van personenvervoer over water, met uitzondering van een exploitant van communicatievaren, maakt bij de aanlegplaatsen en aan boord van het schip bekend:
Het is verboden om aan boord van een afgemeerd zeeschip containers te sjorren, tenzij wordt gehandeld:
Artikel 11.4.1a Verbod varend sjorren
Het is verboden om aan boord van een varend zeeschip containers te sjorren.
Artikel 11.4.2 Vergunningvoorwaarden sjorbedrijf
Het college verleent een vergunning voor een sjorbedrijf, indien het sjorbedrijf:
In de nabijheid van de motorinstallatie is één draagbaar blustoestel met een vulgewicht van ten minste 4 kg of zijn twee draagbare blustoestellen van ten minste 2 kg vulgewicht elk aanwezig met een voor vloeistofbranden geschikt blusmiddel.
Artikel 12.15 Voldoende uitzicht
Vanaf de stuurstelling van het schip is er voldoende uitzicht in alle richtingen voor een veilige vaart.
Artikel 12.19 Vloeibaargasinstallatie
Vloeibaargasinstallaties zijn aan boord van het schip aangelegd door een erkend installatiebureau. Koppelingen, verdampers en aansluitslangen mogen de houdbaarheidsdatum niet overschrijden.
Artikel 14.1 Verplichting om regels na te leven
De bij of krachtens deze verordening opgenomen regels en de daarbij gegeven voorschriften en beperkingen moeten worden nageleefd. Het overtreden van deze regels en voorschriften levert een strafbaar feit op.
Overtreding van het bepaalde bij of krachtens deze verordening wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of een geldboete van de tweede categorie.
Artikel 14.3 Toezichthoudende ambtenaren
Onverminderd het bepaalde in het eerste lid zijn met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens artikel 1.8, artikel 1.9, paragraaf 6, paragraaf 8, artikel 11.1.3, artikel 11.2.2 en artikel 11.4.2 de opsporingsambtenaren, bedoeld in artikel 141 Wetboek Strafvordering, van de politie, regionale eenheid Rotterdam, district Zeehaven, belast.
Artikel 14.4 Binnentreden van woningen
Zij die belast zijn met het toezicht op de naleving of de opsporing van een overtreding van de bij of krachtens deze verordening gegeven voorschriften die strekken tot handhaving van de openbare orde of veiligheid of bescherming van het leven of de gezondheid van personen, zijn bevoegd tot het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner.
Toestemmingen, besluiten of erkenningen die zijn verleend bij of krachtens één van de in artikel 15.2 ingetrokken regelingen en die van kracht zijn op het moment van inwerkingtreding van deze verordening worden aangemerkt als toestemmingen , besluiten of erkenningen bij of krachtens deze verordening.
Aldus besloten in de openbare vergadering van de gemeenteraad van Vlaardingen, gehouden op
De griffier,
drs. J. Mimpen
De voorzitter,
drs. H.B. Eenhoorn
Bijlage 1 van de Havenverordening Vlaardingen 2019
De in artikel 4.11 en artikel 6.3 van de Havenverordening Vlaardingen 2019 bedoelde stoffen zijn:
Bijlage 2 als bedoeld in artikel 7.1 van de Havenverordening Vlaardingen 2019
Gewichten in deze bijlage gelden voor de stoffen en de verpakking, containergewicht wordt buiten beschouwing gelaten. De totale hoeveelheden van klasse 1 mogen de hoeveelheden zoals genoemd in de Regeling vervoer gevaarlijke stoffen met zeeschepen niet worden overschreden.
Bijlage 3 als bedoeld in artikel 5.4 van de Havenverordening Vlaardingen 2019
De in artikel 5.4 van de Havenverordening Vlaardingen 2019 bedoelde stoffen zijn:
Stoffen genoemd in de IBC-code met indicatie S/P en notatie ‘Toxic Vapour detection:
Toelichting op de Havenverordening Vlaardingen 2019
Verhouding tot andere regelgeving
Een van de doelstellingen van de Havenverordening is de ordening van/in de haven. Dat begrip is niet meteen op het eerste oog duidelijk. Bedoeld is niet de ruimtelijke ordening; daar gaan de raad (bestemmingsplannen) en het college (vergunningen, uitwerkings- en wijzigingsplannen) over. In de vorige Havenverordening werd het begrip ‘orde’ gebruikt. Van dat begrip is afgestapt omdat er verwarring kon ontstaan met de openbare orde en op dat gebied is de burgemeester bevoegd.
Verhouding tot andere regelgeving
Met het begrip ‘ordening’ wordt beoogd een efficiënt gebruik van de haven. De considerans van de verordening is niet aangepast. In de definitiebepalingen zijn de begrippen ordening en efficiënt gebruik van de haven gedefinieerd. In de verordening wordt verder het begrip efficiënt gebruik van de haven gehanteerd.
De bepalingen in de Havenverordening zijn aanvullend ten opzichte van hogere (inter) nationale regelgeving. Voor wat betreft de nationale regelgeving valt in het bijzonder te denken aan het Binnenvaartpolitiereglement, de Regeling meldingen en communicatie scheepvaart, de Regeling vervoer gevaarlijke stoffen met zeeschepen, de Wet voorkoming verontreiniging door schepen, de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (na invoering van de Omgevingswet in het Besluit activiteiten leefomgeving). Bij internationale regelgeving valt te denken aan Marpol, SOLAS en ADN.
De artikelen in de Havenverordening staan niet op zichzelf. De artikelen kunnen een relatie of afhankelijkheid hebben met andere paragrafen en artikelen in de verordening. De Havenverordening dient dan ook als geheel gezien en gelezen te worden om te kunnen bepalen of een bepaalde handeling of gedraging al dan niet is toegestaan.
Hieronder is de artikelsgewijze toelichting opgenomen. Niet alle artikelen hebben een toelichting, alleen de artikelen die een toelichting behoeven zijn toegelicht.
Paragraaf 1 Algemene bepalingen
Artikel 1.1 Begripsomschrijvingen
De begrippen die in de Havenverordening worden gebruikt en uitleg behoeven, zijn ondergebracht in artikel 1.1. Daarbij is gekozen om aan te sluiten bij definities in nationale en internationale regelgeving.
Hieronder volgt een toelichting op een aantal begrippen.
De definitie van gevaarlijke stoffen is gebaseerd op de indeling vanuit de internationale vervoerswetgeving, waarbij het criterium veiligheid tijdens het vervoer en behandeling wordt gehanteerd. Gevaarlijke stoffen zijn alle stoffen zoals genoemd in de in deze definitie opgesomde vervoerswetgeving.
Het onderscheid tussen gevaarlijke en schadelijke stoffen (zie hieronder) is voor de toepassing van diverse artikelen in de verordening van belang. Een als lading vervoerde stof kan louter gevaarlijk zijn, louter schadelijk, in de zin van verontreinigend voor het mariene milieu, of zowel gevaarlijk als schadelijk. Vervoerde eetbare olie in bulk in een tanker is bijvoorbeeld een schadelijke, maar géén gevaarlijke stof. Vervoerde benzine in bulk in een tanker is zowel een schadelijke als gevaarlijke stof, terwijl benzine vervoerd in een tankcontainer alleen een gevaarlijke stof is.
Hier wordt gedefinieerd wat onder het begrip “haven” valt. Dit begrip moet in samenhang met artikel 1.2 van de Havenverordening worden gelezen.
Onder het begrip "havenmeester" wordt de publiekrechtelijke, door het college aangewezen havenmeester verstaan, dat wil zeggen de autoriteit die in de haven toeziet op de ordening, het milieu en veiligheid, voor zover deze gemandateerde taken heeft of op basis van de Havenverordening de bevoegdheid zelf heeft.
Een zodanige atmosfeer dat bij vermenging met lucht geen explosief mengsel kan ontstaan, waarbij het volumepercentage zuurstof en koolwaterstofgas voldoet aan de relevante IMO verplichtingen.
Het begrip infrastructuur komt in de verordening voor, bijvoorbeeld in artikel 3.7. Het opnemen van een definitie voorkomt onduidelijkheid over de strekking van het artikel waar het begrip in voorkomt;
De kapitein of de schipper is degene die de feitelijke leiding heeft over een schip. Dit is in principe de (papieren) kapitein, maar kan ook zijn vervanger zijn, of iemand anders van de bemanning die op dat moment de feitelijke leiding heeft. De begripsbepalingen "kapitein" en "schipper" zijn van belang voor artikel 1.3 waarin is opgenomen dat de bepalingen van deze verordening (in principe) van toepassing zijn op de schipper of kapitein, tenzij een ander is aangewezen op wie de bepalingen in deze verordening van toepassing zijn.
Met deze begripsomschrijving wordt voor het vaststellen van veiligheidscontouren rondom kwetsbare gebouwen en locaties aangesloten bij de begrippen uit de (komende) Omgevingswet;
Op bovenlokaal niveau worden regels gesteld die het ontgassen van ladingtanks met gevaarlijke dampen naar de atmosfeer beperken. Schepen dienen hun ladingtanks dan op een andere wijze van hun gevaarlijke dampen te ontdoen. Dit zal via een ontgasvoorziening moeten plaatsvinden.
Deze ontgasvoorziening kan zowel op een vaste locatie als op een mobiele locatie (bijvoorbeeld op een schip of een truck) worden geplaatst. Een ontgasvoorziening kan ook ingezet worden voor het afvangen van dampen tijdens de overslag van schadelijk of gevaarlijke stoffen waarvoor een aansluiting op een dampretourleiding is vereist. Voor ontgasvoorzieningen die niet onder een omgevingsvergunning van een inrichting vallen dan wel, na de invoering van de Omgevingswet, op een locatie mogen plaatsvinden op basis van het Besluit activiteiten leefomgeving, kan de havenmeester een vergunning verlenen.;
Open schoonmaken en gesloten schoonmaken
In de verordening wordt onderscheid gemaakt tussen het open en gesloten schoonmaken. Hiervoor is gekozen om in de artikelen over het schoonmaken van ladingtanks duidelijk te maken wanneer dampen van bepaalde gevaarlijke of schadelijke stoffen naar de atmosfeer mogen worden geventileerd.
In deze begripsomschrijving wordt alleen nog naar de Wet voorkoming verontreiniging door schepen verwezen. In deze wet worden alle schadelijke stoffen aangewezen. Om die reden behoeft het college, zoals voorheen het geval was, deze stoffen niet nader aan te wijzen.
De definitie is in 2022 gewijzigd als gevolg van een wijziging van de Wet voorkoming verontreiniging door zeeschepen. In de voorgaande wet werd gesproken over ‘scheepsafval’, de nieuwe wet hanteert het begrip ‘scheepsafvalstoffen’. De definitie is dezelfde als die de wet gebruikt.
‘Scheepsafvalstoffen’ is gedefinieerd als het afval van een schip met inbegrip van ladingresiduen, dat ontstaat tijdens de exploitatie van een schip of tijdens laad, los- en schoonmaakactiviteiten. Specifiek zijn vermeld: olie-afval uit de machinekamer, huishoudelijk afvalwater, huisvuil, klein gevaarlijk afval en ozon aantastende stoffen, die voorkomen in bijvoorbeeld oude brandblussers. Daarnaast bevat het begrip ‘scheepsafvalstoffen’ ook ladinggebonden afval, zoals stuwhout en verpakkingsmateriaal. Ladingresiduen, zowel droog als nat, zijn stoffen die achterblijven na lossing van de lading en vallen ook onder deze definitie.
Met de begripsomschrijving van ventileren wordt aangesloten bij de bepalingen uit het (nog vast te stellen) CDNI Het CDNI stelt een grens waaronder de dampen naar de buitenlucht mogen worden geventileerd, de zogenaamde Accepted Vent Free Level. Deze komt overeen met 10% van de onderste explosiegrens van een (brandbare) stof.
Hierbij wordt onder een organische verbinding een verbinding verstaan die ten minste het element koolstof bevat en daarnaast nog één of meer van de volgende elementen: waterstof, halogenen, zuurstof, zwavel, fosfor, silicium of stikstof, met uitzondering van koolstofoxiden, anorganische carbonaten en bicarbonaten.
Ten aanzien van het begrip "zeeschip" wordt opgemerkt dat schepen die de vereiste documenten hebben om op de binnenwateren en op zee te varen (de zogenaamde binnen-buitenschepen), op grond van deze definitie worden aangemerkt als zeeschip.
Artikel 1.2 Waar gelden deze regels
Het toepassingsgebied beperkt zich niet tot de als haven omschreven wateren, maar strekt zich tevens uit over alle tot de haven behorende bouwwerken en kademuren. Het is duidelijk dat ook vanaf de wal een efficiënt gebruik van de haven en de veiligheid ongunstig kan worden beïnvloed.
Door paragraaf 4 onder de werkingssfeer van het tweede lid te brengen is het varend sjorren van containers ook op Rijksvaarwegen verboden.
Het derde lid is een verbijzondering op het eerste lid. De eisen die in artikel 11.1.3 worden gesteld aan schepen en bemanning ten behoeve van personenvervoer van 12 personen of minder is van toepassing op alle wateren binnen de gemeente Vlaardingen die aan getijde onderhevig zijn met uitzondering van varende schepen op de Rijksvaarwegen.
Artikel 1.3 Op wie is deze verordening van toepassing
De bepalingen van deze verordening zijn (in principe) van toepassing op de schipper of kapitein. In enkele artikelen in de verordening is expliciet bepaald dat "eenieder" zich aan dat voorschrift dient te houden (bijvoorbeeld het artikel dat niet-rechthebbenden verbiedt om een schip vast te houden (artikel 3.8), de mogelijkheid voor eenieder om werkzaamheden aan een schip te verrichten (artikel 4.5) of zich aan het plan van aanpak te houden (artikel 4.7)).
Artikel 1.5 Voorschriften en beperkingen
Overtredingen bij of krachtens deze verordening kunnen worden bestraft. Dat geldt ook voor overtreding van de aan een toestemming verbonden voorschriften of beperkingen.
Een toestemming die wordt verleend voor een eenmalige gedraging of handeling, wordt verleend voor de duur van die gedraging of handeling. De termijn is vermeld in de ontheffing en hangt samen met de aanvraag. Een toestemming kan worden verleend voor de maximale duur van vijf jaar. Het tweede lid geeft de mogelijkheid om in bepaalde situaties hiervan af te wijken.
Artikel 1.9 Ontheffing en vrijstelling van geboden en verboden
In de verordening zijn in de artikelen zelf geen ontheffings- of vrijstellingsmogelijkheden opgenomen. Er wordt volstaan met deze algemene mogelijkheid om ontheffing of vrijstelling te verlenen voor de verboden en geboden in de verordening. Deze mogelijkheid is niet beperkt. Voorwaarde is wel dat de aanvrager aannemelijk maakt dat de voorwaarden zoals die in dit artikel vermeld zijn, worden gewaarborgd, en niet het college. Deze mogelijkheid is algemeen opgenomen omdat bij het opstellen van de verordening niet alle ontwikkelingen die zich in de scheepvaart voordoen, (kunnen) zijn voorzien.
Artikel 1.10 Melding aan de Havenmeester
Voor welke handelingen een meldplicht geldt, is in verschillende artikelen in deze verordening zelf geregeld. De wijze waarop, wat en wanneer deze melding moet plaatsvinden, wordt geregeld via een apart besluit van de Havenmeester. Algemeen is de bevoegdheid van de Havenmeester om voorwaarden te stellen waaraan een aanvraag of toestemming moet voldoen.
Paragraaf 3 Ordening in en gebruik van de haven
In de verordening is als een van de doelen genoemd, naast het milieu en de veiligheid, het efficiënt gebruik van de haven. Er is regelmatig verwarring ontstaan omtrent dit begrip, mede in verband met de burgemeestersbevoegdheden (openbare orde) en het begrip ‘ruimtelijke ordening’. Om reden dat met ordening in de Havenverordening iets anders is bedoeld, is ervoor gekozen het begrip ‘ordening’ te vervangen door ’een efficiënt gebruik’ omdat dat begrip beter aansluit bij wat bedoeld wordt.
Artikel 3.1 Verkeerstekens en bekendmakingen met dezelfde strekking als een verkeersteken
In het Binnenvaartpolitiereglement (Bpr) is een voor Nederland uniform systeem van verkeerstekens geregeld. Om dit systeem niet te doorkruisen, is in dit artikel vastgelegd dat het college dezelfde tekens gebruikt ten behoeve van een efficiënt gebruik van de haven. Het Bpr regelt de verkeersafhandeling, terwijl deze verordening het havengebruik regelt vanuit bepaalde belangen (milieu, efficiënt gebruik van de haven en veiligheid). Door nu, middels dit artikel, de borden uit het Bpr verplicht te stellen, ontstaat er uniformiteit in verkeersborden. Alleen de grondslag voor de borden kan dus verschillend zijn.
Artikel 3.2 Aanwijzen gebieden en periodes ligplaatsnemen
Dit artikel regelt in het algemeen dat het college bevoegd is gebieden aan te wijzen waar bepaalde typen schepen zich wel of niet mogen bevinden dan wel voor ligplaatsen aan te geven welke activiteiten wel of niet zijn toegestaan. Dat kan ook voor een bepaalde periode zijn. Het college kan bijvoorbeeld besluiten om pleziervaartuigen uit havenbekkens te weren.
Artikel 3.4 Deugdelijk afmeren
In het artikel wordt bewust niet verder omschreven wat onder deugdelijk en veilig afmeren wordt verstaan. Goed zeemanschap en bestaande richtlijnen, zoals de Guidelines on Mooring van Oil Compagnies International Marine Forum geven richting hoe een bepaald type schip dient af te meren en laten de verantwoordelijkheid voor het afmeren in eerste instantie bij de kapitein of de schipper.
In de praktijk komt het voor dat een schip slechts op een spring is afgemeerd en waarna wordt overgegaan tot lossen of laden. Hierdoor bestaat het gevaar dat lading in het oppervlaktewater wordt gemorst of materiële schade aan schip of infrastructuur ontstaat. Door het opnemen van de verplichting op deugdelijke wijze af te meren, kan hiertegen worden opgetreden.
Het schip moet zodanig zijn afgemeerd dat geen voor- of achterwaartse verplaatsing kan plaatsvinden, zij het dat enige beweging als gevolg van golfslag of winddruk onvermijdelijk is en schade, anders dan door toedoen van menselijk handelen, wordt voorkomen.
In het tweede lid zijn voor zeeschepen minimum lengte-afstanden opgenomen, zodat de kans dat schepen elkaar kunnen raken – bijvoorbeeld door de gevolgen van het tij of door zuiging van langs varende schepen – minimaal is.
Artikel 3.5 Omhoog brengen van schepen
Op grond van dit artikel is het mogelijk een schip omhoog te brengen als aan bepaalde voorwaarden is voldaan. In de vorige Havenverordening was een verbod op opvijzelen opgenomen. In verband met onduidelijkheid over het begrip ‘opvijzelen’ is ervoor gekozen de term ‘omhoog brengen’ op te nemen, wat feitelijk dezelfde betekenis heeft als opvijzelen. Tevens is ervoor gekozen de regeling niet meer alleen te laten gelden voor een boorinstallatie, een werkeiland of een soortgelijk object (hierna: werkeiland), maar voor een schip in het algemeen (daaronder vallen ook een booreiland etc.). In de definitiebepalingen zijn de specifieke objecten onder het begrip ‘schip’ opgenomen.
Het college kan gebieden aanwijzen waar dit omhoog brengen mogelijk is. Gebieden kunnen worden aangewezen als daar bijvoorbeeld geen kabels in de grond liggen of andere omstandigheden zijn die dergelijk activiteiten mogelijk maken (veiligheid, onderwater infrastructuur, e.d.).
Indien een schip zich bevindt op een locatie waar deze activiteiten zijn toegestaan geldt het verbod niet, voor zover de activiteiten vallen binnen de werkingssfeer van de vergunning die is afgegeven krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht/ de activiteiten zijn toegestaan op basis van het Besluit activiteiten leefomgeving.
Artikel 3.6 Gebruik van voortstuwers, boegschroeven of hekschroeven
Dit artikel beoogt bescherming van de onderwaterinfrastructuur in de haven. In, onder en langs de haven bevinden zich onder meer kunstwerken, kabels, tunnels, pijpleidingen, kades en zinkers. Het gebruik van voortstuwers (schroeven), boegschroeven of hekschroeven kan schade veroorzaken aan deze infrastructuur, als deze anders worden gebruikt dan voor het bereiken of verlaten van een ligplaats.
Om deze reden is bepaald dat het gebruik van deze hulpmiddelen niet is toegestaan als het schade toebrengt of kan toebrengen aan de infrastructuur. Het is aan de schipper of de kapitein om te bepalen of het gebruik van de voortstuwers, boegschroeven of hekschroeven veilig plaats kan vinden. Reden van het verbod is gelegen in het feit dat gebleken is dat door gebruikers van de haven gevaarlijke situaties kunnen worden veroorzaakt. Ook kan het proefdraaien van voortstuwers, boegschroeven of hekschroeven, maar ook het trachten los te komen, indien een schip aan de grond zit, grote schade veroorzaken.
Het bij- of afdraaien door een schip, dat afgemeerd is aan een ander schip, ter voorkoming van schade, levert een verwaarloosbaar risico op voor de infrastructuur en is daarom aanvaardbaar, gelet op de vaak moeilijke afmeersituatie ter voorkoming van directe schade.
Artikel 3.7 Gebruik van ankers en spudpalen
In de onderwaterbodem van de haven bevinden zich op een groot aantal plaatsen infrastructurele voorzieningen, zoals bodembescherming, leidingen en kabels. Het gebruikmaken van ankers of spudpalen zonder vooraf kennis te nemen van de locaties van deze infrastructurele voorzieningen kan leiden tot beschadiging van deze voorzieningen.
Het is alleen toegestaan ankers of spudpalen te gebruiken wanneer zeker is gesteld dat deze geen schade kunnen veroorzaken. Dit is in gebieden die door het college zijn aangewezen of op ligplaatsen met de betreffende verkeerstekens of besluiten die eenzelfde strekking hebben als een verkeersteken. In andere gevallen dient de informatie opgevraagd te worden bij de havenmeester.
De titel bij deze bepaling komt beter overeen met de inhoud dan bij de vorige versie van de verordening. Een rechthebbende is iemand die rechten op het schip kan doen gelden, als rechtmatig gebruiker (eigenaar/huurder) dan wel gemachtigd is of anderszins (bijvoorbeeld een bestuursorgaan die gebruik maakt van zijn bevoegdheid bestuursrechtelijke sancties toe te passen).
Artikel 3.11 Operationele ruimte ligplaatsen
Het college kan aan een ligplaats een operationele ruimte toewijzen, een in drie dimensies (lengte, breedte en diepte) afgebakend waterperceel, waarbinnen schepen ligplaats kunnen nemen om hun activiteiten uit te voeren. Het vaststellen van de grenzen van deze ruimte geschiedt op een zodanige wijze, dat de eigenaar van de ligplaats onder praktisch alle omstandigheden al zijn reguliere scheepvaartontvangsten kan afhandelen, waarbij ook voldoende manoeuvreerruimte overblijft voor het vertrek en de aankomst van schepen op naburige ligplaatsen.
Het tweede lid spreekt over nautisch gebruik, daaronder wordt bijvoorbeeld verstaan de wijze waarop een schip moet worden afgemeerd of de kielspeling. Onder nautisch gebruik wordt niet verstaan: operationele handelingen zoals het overslaan van lading, het bunkeren van een schip of het ligplaats mogen nemen van een schip op basis van de eigenschappen van de lading.
De verantwoordelijkheid voor naleving is neergelegd bij de huurder, erfpachter of eigenaar (= beheerder) van de afmeervoorziening, waar de ligplaats aan ligt, aangezien deze beschikt over de actuele planning van verwachte scheepvaart op de ligplaats en het in zijn macht heeft in te grijpen, aangezien deze rechthebbende is van het desbetreffende stuk water.
In het vierde lid wordt een uitzondering gemaakt voor bunker- of dienstverlenende schepen om buiten de operationele ruimte hun activiteiten uit te oefenen. Gelet op het relatief kortdurende karakter van deze activiteiten is er voor gekozen om deze bunkerschepen en dienstverlenende schepen een operationele melding aan de havenmeester te laten doen. Deze kan overzien of de operationele ruimte wordt overschreden en zo ja, of dit een knelpunt gaat opleveren in de scheepvaartafhandeling. Voor deze activiteiten is geen toestemming nodig. De melding kan de havenmeester wel aanleiding geven om bijvoorbeeld een aanwijzing te geven om bijvoorbeeld de activiteit uit te stellen. Op sommige ligplaatsen kan het onwenselijk zijn dat bunker- of dienstverlenende schepen buiten de operationele ruimte afmeren. In het vierde lid is daarom toegevoegd dat het college in het besluit als bedoeld in het eerste lid anders kan bepalen.
Artikel 3.12 Maatregelen onttrekking economisch verkeer
Dit artikel is opgenomen in de verordening om te voorkomen dat schepen door de eigenaar worden onttrokken aan het economisch verkeer (worden “opgelegd”), of niet vrijwillig onttrokken worden aan het economisch verkeer, omdat schepen onder beslag worden gelegd of dat schepen een vaarverbod krijgen opgelegd.
Bij een opgelegd schip blijft vaak een minimum aan bemanningsleden aan boord. Dit, om enerzijds te zorgen voor een kostenreductie en om er anderzijds voor te zorgen dat het minimale onderhoud dat aan boord vereist is, plaatsvindt. Bij een schip waarop beslag of een vaarverbod is gelegd, kan ook, vanwege de duur van de maatregel, een deel van de bemanning van boord gehaald worden.
Bij een gevaarlijke situatie in de haven dient in beginsel elk afgemeerd schip te allen tijde in staat te zijn op eigen kracht of met behulp van sleepboten onmiddellijk van ligplaats te veranderen. Daarnaast moet onder meer toegezien worden op een blijvende deugdelijke afmeersituatie.
Dit artikel biedt de mogelijkheid om doeltreffende maatregelen op te kunnen leggen aan de kapitein, schipper of exploitant van het schip om het efficiënte gebruik van de haven, veiligheid of het milieu ten aanzien van het schip en
haar omgeving blijvend te waarborgen. Te denken valt aan het voorschrijven van een minimum aan bemanningssterkte.
Artikel 3.13 Voorzieningen in de haven
De havenbeheerder dient in verband met het veilig gebruik van de haven op de hoogte te zijn van alle voorzieningen die in, onder of boven water worden aangebracht en die van een min of meer permanent karakter zijn. Uitgezonderd zijn scheepstoebehoren en voorzieningen die dienen om een schip te laden en te lossen. Daarbij wordt de eis gesteld dat deze voorzieningen ook werkelijk (als zodanig) in gebruik zijn, teneinde te voorkomen dat voorzieningen die hinderlijk of gevaarlijk voor anderen zijn (bijvoorbeeld meerdraden en fenders) blijvend worden aangebracht.
Paragraaf 4 Veiligheid en milieu in de haven
Artikel 4.1 Verontreiniging en overlast door schepen
Dit artikel is opgenomen in het kader van het leveren van een bijdrage aan het verbeteren van de (lokale) geluid- en luchtkwaliteit in de haven. Het in het eerste gestelde verbod beperkt zich tot handelingen die plaatsvinden aan boord van een schip. Handelingen gepleegd vanaf de wal vallen buiten deze bepalingen. Deze handelingen worden geregeld in de milieuwet- en regelgeving.
Het gebruik van afvalverbrandingsovens aan boord van schepen is, ter voorkoming van gevaar, schade en hinder van afvalverbrandingsovens voor de omgeving, verboden. Eventueel zich aan boord bevindend afval kan worden afgegeven aan de daartoe bestemde inzamelaars.
Artikel 4.2 Verbod gebruik generator, hoofd- en hulpmotor
Dit artikel is opgenomen in het kader van het leveren van een bijdrage aan het verbeteren van de (lokale) geluid- en luchtkwaliteit in de haven. In door het college aan te wijzen gebieden is het verboden om terstond na het afmeren een generator of hoofd- en hulpmotor te gebruiken. Dat zullen meestal gebieden zijn die in of nabij gebieden liggen waar voor deze hinder gevoelige functies (zoals wonen) zijn gevestigd.
In deze gebieden zijn bij de ligplaatsen veelal aansluitingen voor de afname van elektriciteit ten behoeve van de binnenvaart gerealiseerd (walstroom). Er is geen verplichting tot het gebruik van de walstroomaansluiting. Er kan door het afgemeerde schip ook gekozen worden om gebruik te maken van een aan boord aanwezige, schone andere stroomvoorziening, zoals bijvoorbeeld accu's.
Artikel 4.3 Gevaar, schade of hinder opleverende schepen
De Scheepvaartverkeerswet regelt het toelatingsbeleid voor het varende verkeer. Artikel 4.3 regelt een goed havenbeheer en biedt tevens de mogelijkheid om in te kunnen grijpen als schepen ernstig gevaar, schade of hinder of ernstige gevolgen voor het efficiënte gebruik van de haven veroorzaken of kunnen veroorzaken.
De te treffen maatregelen kunnen van (min of meer) ingrijpende aard zijn en het kan om een grote variëteit aan maatregelen gaan, afhankelijk wat nodig is. Hierbij kan gedacht worden aan schepen die in brand staan, dreigen te zinken of schepen waaruit gevaarlijke stoffen lekken. De maatregelen kunnen variëren van het treffen van noodvoorzieningen aan boord van het schip, tot - in het uiterste geval - het verbieden van de binnenkomst of van verblijf van het schip in de haven.
Een veilige toegang is beschreven in o.a. de SOLAS en Arboregelgeving en de Regeling vervoer gevaarlijke stoffen met zeeschepen. Hierin staat beschreven wat onder een veilige toegang wordt verstaan. De toegang dient zo geplaatst te zijn dat deze geen gevaar of schade kan veroorzaken.
Het tweede lid maakt een uitzondering voor binnenvaartschepen. Een toegang kan tijdens het laden of lossen juist meer onveiligheid creëren. Wanneer een binnenvaartschip voor korte duur afmeert, bijvoorbeeld tijdens het bunkeren, auto afzetten, is het niet nodig om een veilige toegang te hebben.
Artikel 4.5 Verrichten van werkzaamheden
Grote werkzaamheden aan schepen vinden doorgaans plaats op een locatie waar deze activiteiten zijn toegestaan, bijvoorbeeld op een scheepswerf of in een dok. Alle overige werkzaamheden kunnen worden verricht door de eigen bemanning, een reparatiefirma of werknemers van de stuwadoor. Om deze reden richt het artikel zich tot eenieder. Het verrichten van werkzaamheden kan gevaren met zich meebrengen.
Om te voorkomen dat overige werkzaamheden die buiten een locatie waar deze activiteit is toegestaan worden uitgevoerd, uitgroeien tot werkzaamheden van grote omvang met inherente veiligheidsrisico's en grote tijdsduur zijn in het eerste lid, onder b, voorschriften opgenomen dat de duur van de werkzaamheden plaats moeten vinden binnen een periode van 7 x 24 uur na aanvang van de eerste werkzaamheden.
Het eerste lid is ook van toepassing op de bedrijfsgereedheid van het schip. Werkzaamheden aan bijvoorbeeld de voortstuwingsinstallatie mogen niet leiden tot het belemmeren van de bedrijfsgereedheid voor een periode van meer dan zeven dagen. Verder is het verbod van open vuur en vonkvorming in het petroleumhavengebied, dat elders is geregeld, onverkort van kracht bij het verrichten van werkzaamheden.
Onder het in het tweede lid bedoelde tankschip wordt tevens begrepen een combinatietankschip, dat is omgebouwd tot bulkcarrier en nog slechts geschikt is voor het vervoer van droge lading. In de praktijk is gebleken dat in deze van scheepstype veranderde schepen restanten van voormalig vervoerde vloeibare lading achter kunnen blijven die bij het uitvoeren van werkzaamheden met vuur kunnen leiden tot ongewenste gevaarlijke situaties.
In het derde lid is bepaald dat werkzaamheden aan een installatie van een schip, die wordt aangedreven door specifieke brandstoffen, energiebronnen of hulpstoffen, niet zomaar zijn toegestaan. Het college kan hier voorwaarden aan stellen om het efficiënt gebruik van de haven en (milieu)veiligheid te waarborgen. Reden is dat dergelijke werkzaamheden zoveel gevaar met zich mee kunnen brengen dat enkel een melding niet volstaat.
Sloopwerkzaamheden zijn geregeld in het vierde lid. Met slopen wordt bedoeld het demonteren van de scheepsconstructie. Sloopwerkzaamheden zijn specifieke werkzaamheden die niet op het herstel van het schip gericht zijn, maar erop zijn gericht het schip uit de vaart te nemen.
De in dit artikel opgenomen bevoegdheid ziet op het aanwijzen van ligplaatsen voor schepen die in Nederland worden behandeld met een ontsmettingsmiddel. Het ontsmetten van schepen in Nederland wordt geregeld in de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden.
Artikel 4.7 Lading die in het buitenland is ontsmet
Dit artikel is van toepassing op schepen die de haven aandoen en in het buitenland zijn beladen met aldaar of tijdens de reis ontsmette lading,
Schepen met losgestorte bulklading die bij aankomst in de haven behandeld zijn met een ontsmettingsmiddel dienen te handelen overeenkomstig het door het college vastgestelde plan van aanpak.
In het plan van aanpak ligt een grote verantwoordelijkheid bij de gassingsleider. Door in het tweede lid de verantwoordelijkheid voor de naleving van het plan van aanpak bij ‘eenieder’ neer te leggen is het mogelijk om de persoon aan te spreken die de werkzaamheden op basis van het plan van aanpak ook daadwerkelijk uitvoert of laat uitvoeren.
Artikel 4.8 Vergunning ontvangst afval zeeschepen
Het gebruik van een ontvangstvoorziening voor schepen is geregeld in de Wet voorkoming verontreiniging door schepen (Wvvs). Op basis van deze wet kan de havenmeester ontvangstvoorzieningen aanwijzen. Daarin voorziet deze bepaling. Drie groepen van bedrijven kunnen in aanmerking komen voor een vergunning: de overslagterminals en scheepsreparatiewerven, de bedrijven met een vaste inrichting aan de wal om de aangeboden schadelijke stoffen te ontvangen en eventueel te bewerken, te verwerken of te vernietigen en ten slotte de (transport)bedrijven die de afvalstoffen uitsluitend inzamelen met mobiele voorzieningen (lichters, voertuigen).
Uit de Memorie van Toelichting van de Wvvs blijkt dat een overlap met de vergunningvereiste voor een inzamelvergunning conform de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht/ Omgevingswet. door de wetgever ongewenst wordt geacht. De wetgever heeft bij de wijziging van de Wvvs uitdrukkelijk de keuze gemaakt om beantwoording van de vraag welke personen scheepsafvalstoffen mogen inzamelen, over te laten aan de regeling neergelegd in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht/ Omgevingswet. Alleen bedrijven die beschikken over een op deze wet gebaseerde vergunning, dan wel locaties waar die activiteiten zijn toegestaan, zijn gerechtigd tot het inzamelen van afvalstoffen van zeeschepen. De havenbeheerder kan wel gebruik maken van het instrument vergunning teneinde nadere voorschriften te kunnen geven aan bedrijven die scheepsafvalstoffen inzamelen in de haven. Dit betreffen operationele en administratieve voorschriften om zorg te dragen voor een goede logistieke infrastructuur in de haven.
Een overslagterminal of scheepsreparatiewerf, die is aangewezen (een vergunning heeft gekregen) voor het in ontvangst nemen van afvalstoffen, mag slechts afvalstoffen accepteren die afkomstig zijn van zeeschepen, die bij het bedrijf worden geladen, gelost of gerepareerd. Het spreekt voor zich dat bedrijven, die het in ontvangst nemen, bewerken, verwerken en vernietigen van afvalstoffen als hoofdbedrijf uitoefenen, door de aanwijzing ook verplicht zijn om alle aangewezen schadelijke afvalstoffen te accepteren. Transportbedrijven, zonder een vaste inrichting aan de wal voor het bewaren, bewerken of verwerken van afvalstoffen komen voor aanwijzing in aanmerking, mits zij ingevolge de milieuwetgeving gerechtigd zijn gevaarlijke afvalstoffen in te zamelen of te bewaren.
Deze bedrijven worden door de aanwijzing verplicht tot aflevering van de ingezamelde scheepsafvalstoffen aan een bedrijf dat op basis van de milieuwetgeving bevoegd is die stoffen te bewerken, verwerken of vernietigen.
De vergunning die is neergelegd in de Havenverordening heeft dus een ander oogmerk en een aanvullend karakter op de inzamelvergunning van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht/ de algemene regels van het Besluit activiteiten leefomgeving.
Artikel 4.9 Minimum eisen vergunning ontvangst afval zeeschepen
In de Europese verordening (EU) 2017/352 zijn de eisen vastgesteld voor het vergunnen van bedrijven met een afvalontvangstvoorziening. Deze eisen die de haven stelt aan de vergunning worden opgenomen in deze verordening.
Artikel 4.10 Vergunning mobiele ontgasvoorziening
Mobiele ontgasvoorzieningen die op het water hun diensten verlenen aan schepen en niet onder een omgevingsvergunning/ de algemene regels van het Besluit activiteiten leefomgeving vallen mogen dit alleen doen met een vergunning van het college dan wel wanneer ze aan de regels van het Besluit activiteiten leefomgeving voldoen. De eisen die het college stelt aan door dergelijke bedrijven gebruikte ontgasvoorzieningen sluiten zoveel als mogelijk aan bij de eisen die voor een walinstallatie worden gehanteerd.
Mobiele ontgasvoorzieningen die op de wal staan vallen onder de omgevingsvergunning van het betreffende walbedrijf/ de algemene regels van het Besluit activiteiten leefomgeving.
In het tweede lid is een meldingsverplichting opgenomen voor het ontgassen naar een mobiele ontgassingsinstallatie. Deze meldverplichting is van toepassing voor het schip dat gaat ontgassen naar een mobiele ontgassingsinstallatie die op een ander schip staat. Indien de ontgassingsinstallatie over een vergunning dient te beschikken zal ook in de vergunning een meldplicht voor de installatie worden opgenomen.
Artikel 4.11 Schoonmaken en ventileren van ladingtanks of sloptanks van tankschepen
Dit artikel regelt in zijn algemeenheid het veilig en milieuverantwoord schoonmaken van tanks, inclusief het gebruik van een ontgassingsinstallatie. Het beperken van emissies maakt een belangrijk onderdeel uit van dit artikel. Slechts het onvermijdelijke laten ontsnappen van een klein restje gas bij het openen van de ladingtanks of sloptanks is toelaatbaar.
In het eerste lid, onder c, wordt geregeld dat de zogenaamde stankstoffen uit bijlage 1 en die niet onder het bepaalde onder a, b en d vallen, verboden zijn open schoon te maken.
Uit het eerste lid volgt dat voor stoffen waar gesloten schoonmaken niet is voorgeschreven open mag worden schoongemaakt.
In het vierde lid is geregeld dat ventileren alleen is toegestaan op een locatie die de havenmeester daartoe heeft aangewezen. In de Havenverordening is het begrip ventileren opgenomen. Dit is de situatie waarbij de concentratie gevaarlijke gassen en dampen uit de ladingtank in het uitgeblazen mengsel onder vastgestelde waarden zit. Daarbij wordt zowel naar de limieten van brandbaarheid als de giftigheid gekeken. Of gevaarlijke gassen en dampen aan die limieten moet voldoen is weer afhankelijk van de classificatiecode die het heeft gekregen op basis van internationale vervoerswetgeving zoals het ADN. Voor de gassen en dampen van gevaarlijke stoffen die alleen de classificatiecode brandbaar (‘F’) hebben hoeft geen giftigheid gemeten te worden. Dit is wel het geval wanneer de stof de classificatiecode T heeft en in het ADN in tabel C kolom 18 van het ADN een giftigheidsmeter wordt vereist voor de betreffende stof. Hiermee wordt aangesloten bij internationale regelgeving.
In het zesde lid is in zijn algemeenheid bepaald dat het schoonmaken van stoffen (als bedoeld in artikel 4.11 eerste lid), hetgeen mede inhoudt het openen of ventileren van deze ruimtes na het schoonmaken, door het college kan worden beperkt of verboden, indien atmosferische omstandigheden dit noodzakelijk maken. Hierover zijn afspraken gemaakt tussen de havenmeester en de milieuautoriteiten op basis van afgegeven weercodes.
Artikel 5.2 Toegelaten schepen in de petroleumhaven
In verband met de risico’s die gevaarlijke stoffen met zich meebrengen mogen in de petroleumhavengebieden alleen bepaalde schepen of activiteiten worden toegelaten.
Onderdeel f bepaalt dat schepen (in het algemeen, niet specifieke schepen) het petroleumhavengebied mogen doorvaren, indien dat noodzakelijk is om hun bestemming te bereiken. Gelet op de aard van de schepen ligt het voor de hand dat ze ruim afstand houden ten opzichte van andere in de petroleumhaven verblijvende schepen en de kortste weg kiezen zonder (onnodig) te stoppen.
Artikel 5.3 Verbod open vuur, roken en vonkvorming
Deze verboden betreffen activiteiten die niet passen in aangewezen petroleumhavens.
Open vuur en roken, waaronder elektrische sigaretten aan boord in een petroleumhaven zijn verboden.
Het roken mag alleen in gesloten ruimten plaatsvinden, bijvoorbeeld een woon- of dienstruimte, of in ruimten die voldoen aan de eisen die de internationale wetgeving voorschrijft voor ruimten waar gerookt mag worden.
Artikelen 5.5, 5.6 en 5.7 Tankschepen met gevaarlijke stoffen
De artikelen 5.5, 5.6 en 5.7 hebben hetzelfde onderwerp, maar hebben betrekking op verschillende soorten schepen. Gelet op het verschillende karakter van de schepen (constructie en (hoeveelheid) lading) zijn verschillende voorwaarden per soort schip van toepassing verklaard. Van belang om te melden is dat het bepaalde in artikel 5.4 op deze bepalingen onverminderd van toepassing is. De eisen van artikel 5.4 gelden in alle in artikelen 5.5 tot en met artikel 5.7 beschreven situaties.
Artikel 5.5 Binnentankschepen met gevaarlijke stoffen
Het is naast genoemde situaties in artikel 5.4 en artikel 5.5 voor een binnentankschip met gevaarlijke stoffen ook toegestaan zich op een ligplaats te bevinden buiten een petroleumhaven wanneer dit in overeenstemming is met de ter plaatse aangebrachte verkeerstekens en nadere aanduidingen zoals bedoeld in artikel 3.1.
Artikel 5.6 Zeetankschepen met gevaarlijke stoffen
Zeetankschepen mogen alleen buiten een petroleumhaven ligplaats nemen wanneer wordt voldaan aan alle voorwaarden zoals gesteld onder het eerste lid. De verklaring van een gasdeskundige is nodig wanneer de condities van de lading- of sloptanks niet op voorhand, voor binnenkomst haven, zeker gesteld kunnen worden door de havenmeester. De kapitein dient zorg te dragen dat een gasdeskundige de "verklaring gasdeskundige" afgeeft.
Activiteiten met gevaarlijke stoffen, die de conditie van de ladingtanks of sloptanks wijzigen, zijn niet toegestaan wanneer een verklaring van een gasdeskundige wordt vereist. Wanneer de omstandigheden van het schip afwijken van de ‘verklaring gasdeskundige’, bijvoorbeeld omdat de tanks zijn geladen of gelost, dan wel zijn schoongemaakt, is het ligplaats nemen buiten een petroleumhaven niet (langer) toegestaan, omdat de verklaring dan niet meer dekkend is. De inhoud van de ‘verklaring gasdeskundige’ is dus bepalend voor wat het schip mag, in dit geval het ligplaats nemen buiten een petroleumhaven.
Artikel 5.7 Combinatietankschepen met gevaarlijke stoffen
Combinatietankschepen mogen alleen ligplaats nemen buiten een petroleumhaven ligplaats nemen wanneer wordt voldaan aan alle voorwaarden zoals gesteld in het eerste lid. De verklaring van een gasdeskundige is dus altijd nodig.
De kapitein dient zorg te dragen dat een gasdeskundige de "verklaring gasdeskundige" afgeeft. Wat in artikel 5.6 is opgenomen geldt eveneens voor combinatietankschepen.
Paragraaf 6 Overslag van vloeibare gevaarlijke of schadelijke stoffen in bulk
Artikel 6.2 Controlelijst bij de overslag van vloeibare gevaarlijke of schadelijke stoffen in bulk
Voordat overslag van vloeibare gevaarlijke of schadelijke stoffen met een zeetankschip of tussen tankschepen plaatsvindt, moeten de voor de overslag verantwoorde personen (op een (zee)tankschip de kapitein/schipper en voor de inrichting de exploitant) een controlelijst nalopen en invullen. De hier bedoelde controlelijst is opgenomen in de International Safety Guide for Oiltankers and Terminals, (ISGOTT) die wordt uitgegeven door de International Chamber of Shipping (International Association of Ports and Harbors (IAPH), de International Safety Guide for Inland Navigation Tank-barges and Terminals (ISGINTT) of de Ship to Ship Transfer Guide for Petroleum(StSTGP). Er wordt niet verwezen naar een specifieke uitgave van deze richtlijnen. Er wordt altijd volgens de laatste uitgaven gehandeld.
Deze internationaal bekende controlelijsten worden wereldwijd gebruikt voor overslag van en naar een schip. Voordeel van het gebruik van deze internationaal bekende controlelijsten is dat de verantwoordelijke partijen in de zee- en binnentankvaart en de inrichtingen met het gebruik bekend zijn en de laatste versie altijd bekend is én gebruikt moet worden.
De partijen zijn verplicht volgens de controlelijsten te werken nadat de lijst is ondertekend.
Artikel 6.3 Overige regels voor overslag van vloeibare gevaarlijke stoffen in bulk
Dit artikel regelt in zijn algemeenheid de veilige en milieuverantwoorde behandeling van genoemde stoffen. Het beperken van emissies maakt een belangrijk onderdeel uit van dit artikel.
Overigens geldt voor dit gehele artikel het uitgangspunt dat het schip centraal staat, waarvoor de bepalingen uit dit artikel gelden. Daarbij maakt het niet uit of het schip is afgemeerd op bijvoorbeeld een openbare ligplaats of aan een afmeervoorziening, die behoort tot een ligplaats van een inrichting, waarvoor een omgevingsvergunning geldt.
De veiligheidsvoorschriften voor overslag tussen een binnentankschip en een inrichting zijn neergelegd in het ADN. Aanvullende regulering in dit reglement is voor dat type overslag niet nodig.
Als overslag van gevaarlijke of schadelijke stoffen tussen schepen plaatsvindt, moet dat met gebruik van een dampretourleiding. De International Bulk Chemical Code schrijft aan zeetankschepen voor dat voor het vervoer van bepaalde stoffen een tank met dampretouraansluiting op het schip aanwezig moet zijn. Het ADN bepaalt voor binnentankschepen dat bepaalde stoffen gesloten vervoerd moeten worden.
In deze internationale regelingen is echter niet expliciet voorgeschreven dat bij overslag een dampretourleiding moet worden gebruikt. De milieuveiligheid in de haven is erbij gebaat wanneer de betreffende leidingen tijdens overslag van deze gevaarlijke of schadelijke stoffen worden gebruikt. Om die reden wordt het gebruik ervan verplicht gesteld in het eerste lid.
De leidingen moeten dan gebruikt worden ter voorkoming van met name stankoverlast of risico voor de omgeving vanwege hun schadelijke aard. De laatste categorie waarvoor het gebruik van dampretourleidingen verplicht is gesteld, is de categorie van vluchtig organische stoffen. Ook in de afzonderlijke vergunningen op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van de inrichtingen (aan de wal) die milieugevaarlijke stoffen behandelen, wordt gesloten behandeling van deze stoffen verplicht gesteld door de vergunningverlener.
Ook de andere bepalingen in dit artikel zijn erop gericht de aanwezige risico’s te beheersen.
Paragraaf 7 Zoneringsregeling schepen met gevaarlijke stoffen in verpakking of bulk
Artikel 7.1 Verbod ligplaatsinname schip met gevaarlijke stoffen
Geregeld is dat het verboden is met een schip dat geladen is met bepaalde hoeveelheden van een gevaarlijke stof die in bijlage 2 worden genoemd ligplaats te nemen. Uit de bijlage volgt welke afstand tot kwetsbare objecten bij het toekennen van een ligplaats in acht moet worden genomen indien een bepaalde hoeveelheid gevaarlijke stoffen zich aan boord van het schip bevindt. De afstand wordt bepaald vanaf de stuwpositie van de gevaarlijke stoffen aan boord van het schip. Doel van deze ligplaatszonering is dat mocht er onverhoopt een incident plaatsvinden met een schip met een gevaarlijke stof er een voldoende veilige afstand is tussen het schip en kwetsbare objecten.
Met deze regeling wordt vooruit gelopen op de Omgevingswet die op 1 januari 2024 in werking treedt.
In aanvulling op de veiligheidscontouren zoals vastgesteld in de Besluiten tot vaststelling van de Veiligheidscontouren is de ligplaatszonering een veiligheidscontour die rondom kwetsbare objecten wordt getrokken en waarbinnen schepen, die bepaalde hoeveelheden gevaarlijke stoffen aan boord hebben, geen ligplaats mogen nemen. Deze risicomaatregel is aanvullend op de veiligheidsafstanden die gemeenten en provincies moeten aanhouden bij het verlenen van (milieu)vergunningen aan bedrijven met gevaarlijke stoffen. Het eerste lid heeft betrekking op alle schepen, het tweede lid op alleen zeetankschepen.
In 2022 heeft een herijking plaatsgevonden op de veiligheidsafstanden die in bijlage 2 zijn genoemd. De afstanden zijn gebaseerd op de veiligheidsnormen die in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) worden voorgeschreven en waar gemeenten en provincies aan zijn gehouden bij het verlenen van (milieu)vergunningen aan bedrijven met gevaarlijke stoffen.
In de ligplaatszonering wordt gekeken naar het effect van een incident met de gevaarlijke stoffen aan boord van schepen en wordt de kans dat het incident kan optreden niet meegewogen. Daarmee is deze meetmethode strenger dan de reguliere meetmethode en hierdoor staan in de ligplaatszonering grotere veiligheidsafstanden dan wanneer het Bevi zou worden toegepast. Deze strengere meetmethode draagt bij aan de veiligheid in en in de omgeving van de haven.
Voor het berekenen van de veiligheidsafstanden van de klasse 1 stoffen (explosieven) is het door het RIVM opgestelde Rekenvoorschrift Omgevingsveiligheid, Module VI voor opslag van ontplofbare stoffen uit 2020 gebruikt.
De ligplaatszonering als bedoeld in deze paragraaf is alleen van toepassing buiten petroleumhavens.
Paragraaf 8 Bunkeren, debunkeren en van of aan boord brengen van hulpstoffen
In hoofdstuk 8 zijn de regels opgenomen voor de energievoorziening aan boord van schepen. De ontwikkelingen in de toepassing van (duurzame) energie in de scheepvaart gaan snel. In dit hoofdstuk is daar rekening mee gehouden door de brandstoffen niet meer specifiek te benoemen. Op die wijze zijn de artikelen toekomstbestendig.
De haven wil een bijdrage leveren aan een schoon milieu. Dit gebeurt door eisen te stellen aan de leveranciers van bijvoorbeeld nieuwe schone brandstoffen door middel van een bunkervergunning of een hulpstoffenvergunning. De vergunningen zijn hiermee in lijn met de minimum-eisen die de Europese zeehavenverordening hier voorschrijft.
Artikel 8.1 heeft betrekking op het bunkeren. Het bevat voorschriften voor het aanwijzen van brandstoffen en hulpstoffen waarvoor een bunker (of debunker) vergunning nodig is.
Het vijfde lid staat onder voorwaarden gelijktijdige operationele handelingen tijdens het bunkeren toe.
Activiteiten die gelijktijdig uitgevoerd worden met een bunkering, zoals ladinghandelingen, bunkeren van andere brandstoffen of smeerolie, schoonmaken en repareren, kunnen risico’s opleveren. In diverse best practice guidelines wordt gesteld dat gelijktijdige handelingen alleen verantwoord zijn als er een risico-assessment is uitgevoerd waaruit is gebleken of er en onder welke condities, gelijktijdig andere activiteiten verantwoord plaats kunnen vinden. Het resultaat van de risico-assessment wordt verwerkt in de door de vlaggenstaat goedgekeurde operationele documentatie, zoals het bunker managementplan, voor het schip dat gebunkerd wordt. De bij de bunkering betrokken partijen moeten het gestelde en de beperkingen vanuit deze operationele documentatie naleven. Alleen die handelingen die in de operationele documentatie zijn opgenomen, mogen tijdens het bunkeren plaatsvinden.
Artikel 8.4 Regels schepen langszij bij bunkeren
In artikel 8.4 kan het college beperkingen stellen aan schepen die langszij een schip afmeren dat aan het bunkeren is. Met dit artikel kunnen de risico’s die (toekomstige) energiedragers en brandstoffen tijdens het bunkeren voor de afmerende schepen met zich meedragen worden beheerst.
Artikel 8.8 geeft het college de bevoegdheid voor aan te wijzen brandstoffen en energiebronnen tekens voor te schrijven alsmede passeerafstanden die schepen in acht moeten nemen ten opzichte van de bunkeractiviteit. Het motief voor deze bevoegdheid is de veiligheid: het bunkeren is een activiteit die invloed heeft op de veiligheid van de omgeving. Door tekens voor te schrijven en passeerafstanden wordt de veiligheid gediend van de gebruikers van de omgeving. Het college bepaalt welke tekens verplicht zijn en bij welke bunkeractiviteit welke minimale passeerafstand geldt die passerende schepen aan moeten houden.
Afdeling 1 Algemene toelichting
In afdeling 1 zijn de algemene bepalingen opgenomen inzake het vastmaken en losmaken van schepen en personen vervoer in de haven.
Artikel 11.1.1 Begripsbepaling
Onder lengte wordt in deze paragraaf verstaan:
96 procent van de lengte van de lastlijn op 85 procent van de kleinste holte naar de mal gemeten vanaf de bovenzijde van de kielplaat, dan wel de lengte van de voorzijde van de voorsteven tot aan de hartlijn van de roerkoning op deze lastlijn gemeten, indien deze laatste lengte groter is. Bij schepen die met stuurlast zijn ontworpen moet de lastlijn waarop deze lengte wordt gemeten, evenwijdig aan de constructie-waterlijn worden genomen.
Artikel 11.1.2 Keuring van schepen
In paragraaf 11 van deze verordening worden technische eisen gesteld aan vastmakersboten, kleine vaartuigen die personen vervoeren en communicatievaartuigen.
In het eerste lid is bepaald dat inspecteurs die verbonden zijn aan de keuringsinstellingen die door de Minister van Verkeer en Waterstaat zijn erkend voor het keuren van schepen, eveneens dienstverlenende schepen als bedoeld in artikel 11.2.4, eerste lid, onder a, onderdeel 2, of paragraaf 12, voor de vaart in de haven, mogen keuren en hiervoor een verklaring van deugdelijkheid afgeven. Op die manier is het niet langer nodig een erkenningsbesluit van keuringsinstellingen door het college vast te stellen. Er mag worden verondersteld dat deze personen die werkzaam zijn of werkzaamheden verrichten voor een door de Minister erkende instelling, ook voor het keuren van enkele kleine, in de haven varende schepen voldoende geschikt zijn.
Artikel 11.1.3 Eisen aan schepen en bemanning
In dit artikel zijn de verplichtingen opgenomen van schippers van schepen die zijn ingericht en worden gebruikt voor het communicatievaren en het personenvervoer van 12 personen of minder buiten de bemanning. De schepen moeten zijn gekeurd overeenkomstig artikel 11.1.2 of zijn voorzien van een certificaat van onderzoek als bedoeld in het Binnenvaartbesluit. De schipper moet in het bezit zijn van een groot vaarbewijs als bedoeld in het Binnenvaartbesluit en een basiscertificaat marifonie.
De schipper houdt een verklaring van deugdelijkheid of een kopie hiervan, te allen tijde aan boord van het schip, tenzij het betreft een schip zonder bemanningsverblijf.
In het vierde lid is opgenomen dat het college ontheffing kan verlenen van het vereiste van de verklaring van deugdelijkheid voor het bedrijfsmatig vervoer van 12 personen of minder. Aanleiding voor deze opname is de trend dat met snelle boten personen (in het kader van bijv. bedrijfsuitjes) over de rivier wordt gevaren. Om het mogelijk te maken dat dit soort schepen af kunnen meren, kan het college in deze gevallen ontheffing van het bepaalde in artikel 11.1.3 verlenen. Hierbij wordt nog opgemerkt dat het in principe niet wordt toegestaan dat deze schepen met een ontheffing in de havens komen.
Afdeling 2 Algemene toelichting
Afdeling 2 bevat voorschriften inzake het vast- en losmaken van schepen.
Artikel 11.2.1 Verbod vast- en losmaken schepen
Dit artikel bevat voorschriften over het vast- en losmaken van zeeschepen. Zeeschepen met een lengte van meer dan 75 meter moeten worden vast- en losgemaakt door een bootman. Schepen met een lengte van 75 meter of minder die gevaarlijke stoffen bevatten, moeten eveneens door een bootman worden vast- en losgemaakt. Deze grens van 75 meter hangt samen met voorschriften voor loodsplichtige schepen die zijn opgenomen in het Loodsplichtbesluit 2021.
Voor de plicht gebruik te maken van bootlieden wordt namelijk aangesloten bij de plicht gebruik te maken van een loods: op historische gronden valt de “vastmaakplicht” samen met de loodsplicht. In de haven zijn schepen met een lengte van 75 meter of meer loodsplichtig, onafhankelijk van de plaats in de haven.
Het tweede lid bevat een aantal uitzonderingen op het verbod diensten van bootman te verrichten. De mogelijkheid om los te kunnen maken door bemanningsleden van het schip zelf is opgenomen voor gevallen waarbij geen hulp van derden is vereist, bijvoorbeeld indien vanwege de afmetingen van het schip het voorschrijven van professionele hulp niet redelijk zou zijn (bij aankomst geldt wel een plicht om gebruik te maken van bootlieden). Bij vertrek daarentegen geldt deze plicht niet: de situatie bij vertrek is duidelijker dan bij aankomst. Onder ander het te overbruggen hoogteverschil schip – kade is direct bekend; er mag vanuit worden gegaan dat de trossen goed zijn belegd op de walbolders, omdat dit bij aankomst door bootlieden is gedaan, waardoor bij losmaken de kans op onverwachte verrassingen minimaal zal zijn. ; er kan met een zogenaamde dubbele bocht worden gewerkt voor de laatste trossen, waardoor de bemanningsleden niet van boord hoeven. Wel wordt een lengtegrens van 160 meter ingesteld die aansluit bij de PEC-lengtegrens (PEC C) - verreweg de meeste containerfeeders vallen binnen deze lengtegrens.
Schepen waarvan de kapitein of eerste stuurman in het bezit is van een PEC kleine zeeschepen of een tijdelijke PEC kleine schepen als bedoeld in artikel 36, eerste lid, van de Loodsplichtregeling 2021 zijn vrijgesteld van de plicht gebruik te maken van bootlieden bij vast- en losmaken. Dit sluit aan bij de genoemde loodsplichtregeling: deze kapiteins of stuurlieden zijn ook vrijgesteld van loodsplicht.
In het derde lid is bepaald dat de uitzonderingen niet gelden indien het een zeeschip betreft met gevaarlijke lading als bedoeld in artikel 1 van het Loodsplichtbesluit 2021. Ook dit sluit aan bij het Loodsplichtbesluit 2021: deze schepen zijn ook niet vrijgesteld van loodsplicht.
In het vierde lid is bepaald dat het college een of meer afmeerlocaties kan aanwijzen waar nader door het college te bepalen categorieën van zeeschepen alleen mogen worden vast- of losgemaakt door een bootman als bedoeld in het tweede lid, onder a. Hierbij moet o.a. worden gedacht aan boei- en palenconfiguraties waar het niet mogelijk is voor de eigen bemanning om zelf veilig vast- en los te maken.
In het vijfde lid is een bevoegdheid voor het college opgenomen ontheffing te kunnen verlenen van het in het eerste lid, van artikel 11.2.1 opgenomen verbod tot het verrichten van de diensten bootman. De uitzondering die wordt gemaakt ziet op exploitanten van veerverbindingen die hoogfrequent de haven aandoen. Op deze veerverbindingen wordt gebruik gemaakt van roll-on-roll-offschepen. Deze schepen zijn goed manoeuvreerbaar en meren af op vaste en veilige afmeerplaatsen. Onder ‘hoogfrequent’ wordt verstaan een frequentie in de door exploitant vastgestelde dienstregeling van minimaal eenmaal per 48 uur. De kapitein en de bemanning van deze roll-on-roll-offschepen hebben – als gevolg van de hoge aanloopfrequentie – voldoende routine ontwikkeld om deze schepen, onder verschillende omstandigheden, veilig te kunnen los- en vastmaken. Ook het met deze taak belaste personeel aan de wal beschikt - vanwege de hoge frequentie - over voldoende routine. Daarnaast is bepaald dat het moet gaan om roll-on-roll-offschepen die afmeren binnen een vaste afmeerconfiguratie. Vanwege de laad- en losklep is op de afmeerplaats van deze schepen een speciale voorziening (de ramp) aangebracht, als gevolg waarvan er altijd op exact dezelfde plek wordt gemeerd. Vanwege de ramp is er voor het roll-on-roll-offschip altijd voldoende ruimte om af te meren. De afmeerlijnen hebben een vaste volgorde en plaatsing. Als gevolg van deze afmeerconfiguratie is het afmeerproces sterk vereenvoudigd en bestaan er minder veiligheidsrisico’s. In onderdeel c van het derde lid van artikel 11.2.1 is ten slotte bepaald dat exploitant van de veerverbinding over een “ferry-mooring safety procedure” moet beschikken. Deze procedure wordt ter vaststelling voorgelegd aan het college alvorens een ontheffing wordt verleend.
Artikel 11.2.2 Beroep en verplichtingen bootman
Dit artikel regelt de voorwaarden voor de uitoefening van het beroep bootman. De vergunning bootman is vervallen en vervangen door voorschriften genoemd in dit artikel. Alle eisen die worden gesteld aan het uitoefenen van het beroep bootman zijn in dit artikel opgenomen. De bootman moet ofwel een opleiding Bootman, vastgesteld door de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, onder toekenning van de betreffende registratiecode CREBO, met goed gevolg hebben afgesloten of over relevante ervaring beschikken. Tevens moet de bootman aangesloten of in dienst zijn bij een erkende bootliedenorganisatie.
In het tweede en het derde lid wordt bepaald dat de bootman voorzien moet zijn van een legitimatiebewijs en het toont op verzoek van personen of bedrijven die van zijn diensten gebruik maken. Bedrijven of personen kunnen van deze bepaling gebruik maken voor het controleren van de bootman. Voor toezichthouders is deze bevoegdheid tot controle al geregeld in artikel 5:20 van de Algemene wet bestuursrecht.
Artikel 11.2.3 Erkenning bootliedenorganisatie
Dit artikel bevat de voorwaarden voor erkenning van een bootliedenorganisatie. Het bedrijf moet voorzien zijn van een ISO certificaat en beschikken over ten minste één continu bereikbaar meldpunt waar bootlieden kunnen worden besteld. Ook draagt het bedrijf zorg voor regelmatig overleg met andere nautische dienstverleners in de haven, zoals loodsen en havensleepdiensten. Het bedrijf draagt zorg voor een goede kwaliteit en kwantiteit van het personeel en het materieel, teneinde adequate diensten te kunnen verlenen. Dit houdt in dat in volcontinudienst, per uur, ten minste drie zeeschepen afzonderlijk in verschillende situaties wat betreft afmeting, type en locatie kunnen worden vast of losgemaakt. In onderdeel d is de verplichting opgenomen dat een bootliedenorganisatie aan alle zeeschepen hun diensten moet aanbieden. Vanuit veiligheidsoogpunt is dit van groot belang. Het is onwenselijk dat door een bootliedenorganisatie bijvoorbeeld bepaalde type zeeschepen of locaties zouden worden uitgezonderd van hun dienstverlening. Dat zou er toe kunnen leiden dat zeeschepen op bepaalde locaties niet meer (veilig) zouden kunnen afmeren. Tot slot verstrekt het bedrijf legitimatiebewijzen aan bootlieden.
Artikel 11.2.4 Eisen aan bemanning en schepen die worden gebruikt voor het vastmaken van zeeschepen
In dit artikel zijn de eisen opgenomen die aan een schipper van een vastmakersboot en aan schepen die worden gebruikt voor het vastmaken van zeeschepen worden gesteld. Voorheen waren deze eisen opgenomen in artikel 11.1.3.
De schipper van een vastmakersboot dient te beschikken over een groot vaarbewijs en een basiscertificaat marifonie. Hierin vindt geen wijziging plaats ten opzichte van de bestaande situatie.
Voor wat betreft de eisen aan de vastmakerboten is er wel een wijziging. De eisen voor de schepen die worden gebruikt voor het vast- en losmaken van zeeschepen zijn in nationaal verband gemoderniseerd en ondergebracht in de norm NEN 8431-cat. B. In NEN 8431-cat. B zijn zoveel mogelijk internationale eisen opgenomen: de belangrijkste internationale bronnen zijn de EU-pleziervaartuigenrichtlijn, de EU-binnenvaartrichtlijn en de door ISO opgestelde eisen die gelden voor “small craft” (pleziervaart).
Deze normen zijn actueel en internationaal geaccepteerd; daarom is het ten behoeve van het veilig met vastmakersboten kunnen varen én opereren belangrijk dat vastmakersboten daarbij aansluiten. Voor de (bestaande) vastmakersboten geldt dat op het moment dat het schip ingrijpend wordt verbouwd of omgebouwd, deze aan de nieuwe standaard moet voldoen. Tevens is nieuw dat ook een (digitale) kopie van de verklaring van deugdelijkheid mag worden getoond, in plaats van de papieren versie ervan.
Afdeling 3 Algemene toelichting
In afdeling 3 zijn de bepalingen betreffende het personenvervoer in de haven, rondvaarten en veer- en taxidiensten opgenomen. De verschillende categorieën vaartuigen worden niet meer genoemd, omdat dat in de praktijk tot verwarring aanleiding gaf.
Artikel 11.3.2 Communicatievaren
Voor het varen met een communicatievaartuig is een vergunning nodig. Communicatievaren, het tegen vergoeding vervoeren van personen van en naar schepen, is zonder vergunning toegestaan indien het geschied met een sleepboot die bij aankomst of vertrek van het zeeschip assisteert.
Artikel 11.3.3 In- en ontschepen van passagiers
In dit artikel zijn voorschriften opgenomen betreffende het in- en ontschepen van passagiers. Het artikel strekt tot verhoging van de veiligheid van die passagiers. Tevens wordt de schipper de verplichting opgelegd ervoor zorg te dragen dat geen ongewenste personen op haventerreinen worden afgezet. Dit is in het kader van port-security een meer prominente rol gaan spelen.
In het kader van kenbaarheid wat personenvervoer over water kost, wordt in artikel 11.3.4 de exploitant verplicht om aan boord van het schip en bij aanlegplaatsen de tarieven of de wijze waarop deze worden berekend bekend te maken. Dit geldt ook voor de dienstregeling en de beschikbaarheid van het vervoer, alsmede de vervoersvoorwaarden.
Afdeling 4 Algemene toelichting
Afdeling 4 bevat voorschriften inzake het zeevast zetten van containers aan boord van grote zeeschepen (het sjorren). De aanleiding voor het opnemen van deze regels is in de eerste plaats gelegen in de zorg voor een goede dienstverlening door sjorbedrijven in de haven. Het is in het belang van de haven dat er voldoende sjorders beschikbaar zijn op alle tijdstippen van de dag. Met name grote containerschepen varen binnen zeer strakke tijdschema's. Het is niet wenselijk dat door een gebrek aan voldoende sjorders een schip van zijn tijdschema zou moeten afwijken. Voor een goede dienstverlening is ook de kwaliteit van de sjorder van belang.
In de tweede plaats worden deze eisen gesteld in verband met de veiligheid van de sjorders, het schip en de omgeving van het schip, tijdens het vastzetten van de containers. De werkzaamheden van de sjorders vinden plaats onder alle omstandigheden, dag en nacht en vaak onder grote tijdsdruk. Het feit dat containers zeven hoog worden gestapeld op schepen brengt eveneens de nodige gevaren met zich mee.
Tot slot speelt in dat verband een rol dat het vervoer per container wereldwijd nog steeds toeneemt. Een sjorbedrijf is een bedrijf dat zich beroepsmatig bezighoudt met het vastzetten door middel van sjorringen van containers aan boord van zeeschepen. Deze regels hebben derhalve alleen betrekking op het vastzetten van containers. Het vastzetten van andere lading, dan wel het vastzetten van trailers (bij ro-ro schepen) valt buiten het bereik van deze regels. Aangezien juist het sjorren van gestapelde containers gevaar voor het schip, de omgeving van het schip en de sjorders met zich meebrengt, is de nadruk gelegd op werkzaamheden aan containers. Bovendien speelt een rol dat, zoals hierboven reeds aan de orde is gekomen, vooral bij containervervoer het vaar- en tijd schema zeer strikt is. Een goede en veilige dienstverlening is derhalve juist bij containervervoer van belang. Het is overigens niet van belang of het bedrijf, naast sjoractiviteiten, tevens andere activiteiten verricht.
In dit artikel is bepaald dat het verboden is om aan boord van een afgemeerd zeeschip containers te sjorren, tenzij wordt gehandeld door een sjorder die in dienst is van een sjorbedrijf dat in het bezit is van een vergunning. Een sjorder die zelfstandig sjorwerkzaamheden verricht, zonder te zijn aangesloten bij een bedrijf dat is voorzien van een vergunning, is derhalve in overtreding. Tevens is in dit artikel bepaald dat gekwalificeerde bemanning, de zogenaamde kernbemanning van een schip met een lengte tot 170 meter, zelf de aan boord geplaatste containers kan vastzetten.
Voor zeeschepen met een lengte van 170 meter of meer (deepsea containerschepen) dient altijd gebruik gemaakt te worden van sjorders die zijn aangesloten bij een sjorbedrijf dat in het bezit is van een vergunning. Vanwege het feit dat op laatstgenoemde schepen bovendeks containers soms zeven of acht containers hoog worden gestapeld is het uit oogpunt van veiligheid in de haven en de omgeving van belang dat sjorren op verantwoorde wijze geschiedt.
De op het zeeschip aanwezige kernbemanning, zijnde de bemanning die op grond van internationale regelgeving aan boord verplicht aanwezig moet zijn om een zeeschip veilig te kunnen varen, navigeren en manoeuvreren, wordt in deze in ieder geval als voldoende gekwalificeerd beschouwd om containers te sjorren op zeeschepen met een lengte van maximaal 170 meter. Indien op een zeeschip gebruik gemaakt wordt van andere bemanningsleden dan de bovengenoemde kernbemanning moet ten aanzien van deze bemanning aan de havenmeester worden aangetoond dat zij over een zodanige mate van ervaring en opleiding beschikt dat het sjorren op veilige en verantwoorde wijze kan geschieden.
Artikel 11.4.1.a Verbod varend sjorren
Onderzoek heeft uitgewezen dat door de bemanning van zeeschepen in het havengebied varend containers worden gesjord. Dit is ongewenst aangezien het varend sjorren van een containers een zeer risicovolle activiteit betreft. Om ongevallen bij deze activiteit zoveel mogelijk te voorkomen is een algeheel verbod voor zeeschepen ingesteld op het varend sjorren van containers in havenbekkens en op de Rijksvaarwegen.
Artikel 11.4.2 Vergunningvoorwaarden sjorbedrijf
Op basis van dit artikel dient de sjorder in de eerste plaats voldoende vakbekwaam te zijn. De sjorder moet zodanig vakbekwaam zijn dat de veiligheid van de sjorder zelf, het schip en de omgeving van het schip is gewaarborgd. Om dit te waarborgen kan het beroep van sjorder uitsluitend worden uitgeoefend door degene die de opleiding Medewerker Havenoperaties MBO2, of de opleiding Assistent logistiek MBO1 met goed gevolg heeft afgesloten. Voor beide opleidingen geldt dat de opleidingen een door de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap vastgesteld CREBO-nummer hebben.
In dit artikel zijn de eisen opgenomen waaraan een sjorbedrijf moet voldoen om in aanmerking te komen voor een vergunning. De onderdelen a en b zien op de kwaliteit van de dienstverlening. Door het opnemen van onderdeel a wordt beoogd te voorkomen dat de scheepvaart onnodig oponthoud ondervindt, doordat er geen sjorders beschikbaar zijn voor het vastzetten of losmaken van containers. Door middel van onderdeel b, waarin de eis tot ISO-certificering is opgenomen, wordt gewaarborgd dat bedrijven met een kwalitatief hoogwaardige bedrijfsvoering in de haven actief zijn. Op basis van onderdeel c is het sjorbedrijf verplicht ervoor zorg te dragen dat uitsluitend wordt gewerkt met sjorders die aan bepaalde kwaliteitseisen voldoen. Deze eisen worden nader uitgewerkt in artikel 11.4.3. De vergunning kan worden ingetrokken indien niet langer wordt voldaan aan de genoemde voorwaarden.
Onderdeel d regelt dat aan sjorders door het sjorbedrijf een legitimatiebewijs wordt verstrekt dat is voorzien van een pasfoto en naam en voorletters vermeldt. Tevens dient op het legitimatiebewijs de naam van het sjorbedrijf te staan.
Artikel 11.4.3 Verplichtingen sjorders
Op basis van dit artikel dient de sjorder in de eerste plaats voldoende vakbekwaam te zijn. De sjorder moet zodanig vakbekwaam zijn dat de veiligheid van de sjorder zelf, het schip en de omgeving van het schip is gewaarborgd. Om dit te waarborgen kan het beroep van sjorder uitsluitend worden uitgeoefend door degene die de opleiding Medewerker Havenoperaties, of de opleiding Assistent logistiek
medewerker als opgenomen in het door de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap vastgesteld dossier, onder toekenning van registratiecode CREBO-93070, CREBO-95727, CREBO-93730 of CREBO-93732, met goed gevolg heeft afgesloten.
In de tweede plaats dient het sjorbedrijf ervoor te zorgen dat zijn personeel voldoende betrouwbaar is. De sjorders moeten om die reden zijn voorzien van een verklaring omtrent het gedrag. Het sjorbedrijf controleert dit zelf.
Tot slot moet een sjorder voldoende herkenbaar zijn en is derhalve voorzien van een legitimatiebewijs, waaruit duidelijk blijkt bij welk sjorbedrijf hij werkzaam is en dat tevens enkele persoonlijke gegevens bevat. Door het opnemen van deze bepaling wordt het mogelijk te controleren of de sjorder werkzaam is bij een sjorbedrijf dat in het bezit is van een vergunning.
Paragraaf 12 Algemene toelichting
Paragraaf 12 is het voormalige Besluit veiligheidseisen schepen voor bootlieden en voor personenvervoer en is op deze plaats gekomen ten gevolge van de incorporatie van losse gemeentelijke besluiten die hun basis vonden in de eerdere Havenverordeningen.
Het oorspronkelijke besluit had de volgende overwegingen:
De veiligheidseisen voor de hier bedoelde categorie schepen vinden reeds vele jaren in de praktijk toepassing en ondervinden geen tegenwerpingen. De gestelde eisen zijn duidelijk geformuleerd en spreken voor zich.
De enige wijziging ten opzichte van het voormalig besluit betreft artikel 12.9, derde lid. Indien tijdens de werkzaamheden als bootman ten behoeve van het afmeren of ontmeren van schepen de voorgeschreven radarreflector als hinderlijk wordt ervaren, mag de bootman (schipper) uitsluitend gedurende deze werkzaamheden de radarreflector tijdelijk verwijderen.
Het is niet denkbeeldig dat gedurende de werkzaamheden de trossen van het afmerende of aanmerende schip achter de radarreflector blijven hangen en schade of gevaar teweegbrengen.
Paragraaf 14 Algemene toelichting
Deze verordening kent naast een aantal verbodsbepalingen, ook een aantal gebodsbepalingen. Om ervoor zorg te dragen dat deze geboden moeten worden nageleefd en niet naleving van de geboden strafbaar is, is artikel 14.1 opgenomen.
De bevoegdheid van toezichthouders om andere plaatsen dan woningen te betreden volgt uit de Algemene wet bestuursrecht. Artikel 14.4 regelt in aanvulling daarop het binnetreden van woningen, zonder toestemming van de bewoner. Als wel toestemming wordt verleend gelden de voorschriften van de Algemene wet op het binnentreden. Er is dus altijd nog een machtiging van het bestuursorgaan nodig voordat een woning kan worden binnengetreden.
Dat de gemeenteraad bevoegd is om personen aan te wijzen die zonder toestemming mogen binnentreden volgt uit artikel 149a Gemeentewet. Het gaat om personen die belast zijn met het toezicht op de naleving of opsporing van overtreding van voorschriften die strekken tot handhaving van de openbare orde of veiligheid of de bescherming van het leven of de gezondheid van personen.
Paragraaf 15 Overgangs- en slotbepalingen
Artikel 15.2 Intrekking oude regelgeving
Met het vaststellen door de raad van de Havenverordening Vlaardingen 2019 wordt de oude regelgeving ingetrokken.
De Havenverordening Vlaardingen 2019 komt in de plaats van zowel de door de raad vastgestelde Havenbeheersverordening Vlaardingen 2010 als het door het college vastgestelde Havenreglement Vlaardingen 2010.
Het Havenreglement Vlaardingen 2010 is door het college vastgesteld op grondslag van de Havenbeheersverordening Vlaardingen 2010. Het college trekt het Havenreglement Vlaardingen 2010 in met ingang van de datum waarop de Havenverordening Vlaardingen 2019 in werking zal treden.