Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Zaanstad

Verordening fysieke leefomgeving Zaanstad (VFL)

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieZaanstad
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingVerordening fysieke leefomgeving Zaanstad (VFL)
CiteertitelVerordening fysieke leefomgeving Zaanstad
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpruimtelijke ordening, verkeer en vervoer
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

De gemeente Zaanstad bereidt zich voor op de Omgevingswet. Daartoe worden de regels over de fysieke leefomgeving uit diverse Zaanse verordeningen samengebracht in één nieuwe verordening als tussenstap naar het toekomstige omgevingsplan. Dit gebeurd stapsgewijs in tranches. In deze eerste tranche zijn de relevante regels uit 6 verordeningen opgenomen. Deze regels kunnen onder huidige wetgeving niet worden opgenomen in bestemmingsplannen, omdat de regels niet de ruimtelijke ordening betreffen. Na inwerkingtreding van de Omgevingswet zullen deze verordening (gefaseerd) en de bestemmingsplannen worden verwerkt tot één omgevingsplan.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. artikel 149 van de Gemeentewet
  2. artikel 8 van de Woningwet
  3. artikel 3.16 van de Erfgoedwet
  4. artikel 39 van de Wet bodembescherming
  5. Besluit aanwijzing bevoegdgezaggemeenten Wet bodembescherming

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Nadere regels incidentele festiviteiten Hembrugterrein bij artikel 5.41 vijfde en zevende lid van de Verordening fysieke leefomgeving Zaanstad

Nadere regels bij plaatsing van objecten op openbare plaatsen bij artikel 5.50 vierde lid van de Verordening fysieke leefomgeving Zaanstad

Aanwijzingsbesluit collectieve festiviteiten 2018-2021 bij artikel 5.40 tweede lid van de Verordening fysieke leefomgeving Zaanstad

Aanwijzingsbesluit Inverdan als gebied waarin geen voorwerpen geplaatst mogen worden bij artikel 5.50 vijfde lid van de Verordening fysieke leefomgeving Zaanstad

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-01-202001-01-2021Nieuwe regeling

12-12-2019

gmb-2019-314592

2019/8819

Tekst van de regeling

Intitulé

Verordening fysieke leefomgeving Zaanstad (VFL)

De gemeenteraad van Zaanstad,

gelet op artikel 149 van de Gemeentewet,

artikel 8 van de Woningwet,

artikel 3.16 van de Erfgoedwet,

de artikelen 39, 39c, 39d van de Wet bodembescherming,

het Besluit aanwijzing bevoegdgezaggemeenten Wet bodembescherming.

 

Besluit:

Vast te stellen de Verordening fysieke leefomgeving Zaanstad (VFL)

 

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

 

De gemeente Zaanstad bereidt zich voor op de Omgevingswet. Daartoe worden de regels over de fysieke leefomgeving uit diverse Zaanse verordeningen samengebracht in één nieuwe verordening als tussenstap naar het toekomstige omgevingsplan. Dit gebeurd stapsgewijs in tranches. In deze eerste tranche zijn de relevante regels uit 6 verordeningen opgenomen. Deze regels kunnen onder huidige wetgeving niet worden opgenomen in bestemmingsplannen, omdat de regels niet de ruimtelijke ordening betreffen. Na inwerkingtreding van de Omgevingswet zullen deze verordening (gefaseerd) en de bestemmingsplannen worden verwerkt tot één omgevingsplan.

 

Inhoud

 

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

Artikel 1.2 Toepassingsbereik

Artikel 1.3 Doelen van de verordening

Hoofdstuk 2 Regels ter instandhouding, bescherming, onderhoud en beheer fysieke leefomgeving

Artikel 2.1 Doel van de regels

Artikel 2.2 Algemene zorgplicht voor de fysieke leefomgeving

Artikel 2.3 Zorgplicht bij activiteit met nadelige gevolgen

Artikel 2.4 Zorgplicht voor toestand object op openbare plaats

Artikel 2.5 Zorgplicht voor toestand

Artikel 2.6 Zorgplicht voor toestand van sloten en wateren

Artikel 2.7 Zorgplicht voor toestand niet-openbare riolen en putten buiten gebouwen

Artikel 2.8 Meldplicht bij brand of broei

Artikel 2.9 Gedoogplicht voorzieningen voor verkeer en verlichting

Artikel 2.10 Verbod oplaten van ballonnen

Hoofdstuk 3 Proces, procedure en adviescommissie

Artikel 3.1 Verhouding tot de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht

Artikel 3.2 Indienen aanvraag, melding of verzoek om ontheffing

Artikel 3.3 Beslistermijn

Artikel 3.4 Voorschriften

Artikel 3.5 Algemene weigeringsgronden

Artikel 3.6 Algemene wijzigings- en intrekkingsgronden

Artikel 3.7 Adviescommissie Welstand en Monumenten Zaanstad

Artikel 3.8 Gemeentelijk erfgoedregister

Hoofdstuk 4 Aanwijzing van gemeentelijk monument, gemeentelijk archeologische monument, beschermd stads- of dorpsgezicht.

Paragraaf 4.1 Aanwijzing onroerend gemeentelijk cultureel erfgoed

Artikel 4.1 Doel van aanwijzen gemeentelijk cultureel erfgoed

Artikel 4.2 (Voornemen tot) Aanwijzing als gemeentelijk monument

Artikel 4.3 Voorbescherming

Artikel 4.4 Beslistermijn en inhoud aanwijzingsbesluit

Artikel 4.5 Bekendmaking aanwijzingsbesluit en inschrijving erfgoedregister

Artikel 4.6 Voorlopige aanwijzing als gemeentelijk monument

Artikel 4.7 Wijziging, intrekking en vervallen van de aanwijzing als gemeentelijk monument

Artikel 4.8 Aanwijzing als beschermd gemeentelijk stads- of dorpsgezicht

Artikel 4.9 Wijziging, intrekking en vervallen van de aanwijzing als beschermd gemeentelijk stads- of dorpsgezicht

Hoofdstuk 5 Regels voor activiteiten

Paragraaf 5.1 Algemene bepalingen

Artikel 5.1 Op wie van toepassing

Paragraaf 5.2 Bodem en bodemsanering

Artikel 5.2 Doel van de regels over bodem en bodemsanering

Artikel 5.3 Verbod tot bouwen op verontreinigde bodem

Artikel 5.4 Bodemonderzoek

Artikel 5.5 Melden en aanvragen beschikking bodemsanering

Artikel 5.6 Het Bodemsaneringsplan

Artikel 5.7 Melding wijziging bodemsaneringsplan

Artikel 5.8 Melding start en einde bodemsanering

Artikel 5.9 Het bodemevaluatieverslag

Artikel 5.10 Het bodemnazorgplan

Artikel 5.11 Bodemsanering in opdracht van burgemeester en wethouders

Paragraaf 5.3 [gereserveerd]

Paragraaf 5.4 Kabels en leidingen

Artikel 5.20 Verbod objecten onder hoogspanningslijn

Paragraaf 5.5 Regels over geluid en verlichting

Artikel 5.40 (Aanwijzing) collectieve festiviteiten

Artikel 5.41 Incidentele festiviteiten

Artikel 5.42 Het ten gehore brengen van onversterkte muziek

Artikel 5.43 Geluidhinder door geluidsapparaat, machine of handelingen in de openlucht

Artikel 5.44 t/m 5.49 [gereserveerd]

Paragraaf 5.6 Activiteiten op een openbare plaats

Artikel 5.50 Plaatsen van objecten op een openbare plaats

Artikel 5.51 Aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg

Artikel 5.52 Maken of veranderen van een uitweg

Paragraaf 5.7 [gereserveerd]

Paragraaf 5.8 Onroerend gemeentelijk cultureel erfgoed

Artikel 5.71 Doel en grondslag van deze paragraaf

Artikel 5.72 Wijzigen of slopen gemeentelijk monument

Artikel 5.73 Advies omgevingsvergunning gemeentelijk, provinciaal of rijksmonument

Artikel 5.74 Voorbescherming gemeentelijk beschermd stads- of dorpsgezicht

Artikel 5.75 Slopen in gemeentelijk beschermd stads- of dorpsgezicht

Artikel 5.76 Vangnet archeologie

Paragraaf 5.9 Gebruik van Bouwwerken

Artikel 5.77 Gebruik bouwwerk als nachtverblijf

Hoofdstuk 6 [gereserveerd]

Hoofdstuk 7 Toezicht en handhaving

Artikel 7.1 Toezichthouders

Artikel 7.2 Strafbaarstelling

Hoofdstuk 8 Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 8.1 Wijziging van regelingen

Artikel 8.2 Intrekking van regelingen

Artikel 8.3 Nieuwe grondslag nadere regels en aanwijzingsbesluiten

Artikel 8.4 Overgangsbepalingen

Artikel 8.6 Inwerkingtreding

Artikel 8.7 Citeertitel

Bijlagen bij de Verordening fysieke leefomgeving Zaanstad

Bijlage 5.6 Aanvullende gegevens voor het bodemsaneringsplan

Bijlage 5.9 Aanvullende gegevens voor het bodemevaluatieverslag

Bijlage 5.10 Aanvullende gegevens voor het bodemnazorgplan

Toelichting

 

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • -

    archeologisch monument: dat wat daaronder wordt verstaan in artikel 1.1 van de Erfgoedwet;

  • -

    beschermd stads- of dorpsgezicht: stads- of dorpsgezicht die overeenkomstig deze verordening is aangewezen als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

  • -

    bouwwerk: elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, met inbegrip van een gedeelte daarvan, die op de plaats van bestemming hetzij direct hetzij indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond, bedoeld om ter plaatse te functioneren;

  • -

    cultureel erfgoed: dat wat daaronder wordt verstaan in artikel 1.1 van de Erfgoedwet;

  • -

    fysieke leefomgeving: De fysieke leefomgeving omvat in ieder geval bouwwerken, infrastructuur, water, watersystemen, bodem, lucht, landschappen, natuur, cultureel erfgoed en werelderfgoed.

  • -

    gemeentelijk monument: een overeenkomstig deze verordening als beschermd gemeentelijk monument aangewezen zaak, die van algemeen belang is wegens zijn schoonheid, betekenis voor de wetenschap of cultuurhistorische waarde, of terrein dat van algemeen belang is wegens een daar aanwezige zaak;

  • -

    inrichting: dat wat daaronder wordt verstaan in artikel 1.1 van de Wet milieubeheer;

  • -

    kerkelijk monument: dat wat daaronder wordt verstaan in artikel 1.1 van de Erfgoedwet;

  • -

    monument: dat wat daaronder wordt verstaan in artikel 1.1 van de Erfgoedwet;

  • -

    NEN: de Nederlandse norm voor een specifiek product, dienst of proces, zoals uitgegeven door de NEN;

  • -

    omgevingsvergunning: een omgevingsvergunning als bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

  • -

    openbare plaats: dat wat daaronder wordt verstaan in artikel 1 van de Wet openbare manifestaties met uitzondering van de openbare gebouwen die krachtens functie of vast gebruik openstaan voor het publiek;

  • -

 

Artikel 1.2 Toepassingsbereik

Deze verordening geeft regels over aanwijzingen van beschermd erfgoed en regels voor activiteiten in de fysieke leefomgeving die gaan vallen onder de reikwijdte van de toekomstige Omgevingswet en die niet mogen worden opgenomen in een bestemmingsplan.

 

Artikel 1.3 Doelen van de verordening

  • 1.

    Het doel van deze verordening is het samenbrengen van regels over de fysieke leefomgeving vanuit diverse gemeentelijke verordeningen in één verordening. Deze regels betrekking zullen na de inwerkingtreding van de Omgevingswet (gefaseerd) worden verwerkt in het omgevingsplan.

  • 2.

    Binnen het toepassingsbereik van deze verordening is het doel van de regels:

    • a.

      een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit, en

    • b.

      een doelmatig beheer en gebruik van de fysieke leefomgeving ter vervulling van maatschappelijke behoeften.

 

Hoofdstuk 2 Regels ter instandhouding, bescherming, onderhoud en beheer fysieke leefomgeving

Artikel 2.1 Doel van de regels

Het doel van dit hoofdstuk is om algemene regels te geven voor instandhouding, behoud en bescherming van de fysieke leefomgeving. Iedereen dient bij zijn activiteiten voldoende zorg voor de fysieke leefomgeving in acht neemt en toe te staan dat maatregelen getroffen worden om de fysieke leefomgeving beschermen en te behouden.

 

Artikel 2.2 Algemene zorgplicht voor de fysieke leefomgeving

Een ieder draagt voldoende zorg voor de fysieke leefomgeving.

 

Artikel 2.3 Zorgplicht bij activiteit met nadelige gevolgen

Een ieder die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat zijn activiteit nadelige gevolgen kan hebben voor de fysieke leefomgeving, is verplicht:

  • a.

    alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van hem kunnen worden gevraagd om die gevolgen te voorkomen;

  • b.

    voor zover die gevolgen niet kunnen worden voorkomen: die gevolgen zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken;

  • c.

    als die gevolgen onvoldoende kunnen worden beperkt: die activiteit achterwege te laten voor zover dat redelijkerwijs van hem kan worden gevraagd.

 

Artikel 2.4 Zorgplicht voor toestand object op openbare plaats

Degene die een object heeft geplaatst op een openbare plaats, houdt het in goede staat en ruimt het op zodra de activiteit waarvoor het geplaatst is wordt gestaakt.

 

Artikel 2.5 Zorgplicht voor toestand onroerend cultureel erfgoed

  • 1.

    Het is verboden (gemeentelijk) onroerend cultureel erfgoed te beschadigen of te vernielen.

  • 2.

    De eigenaar en huurder van een (gemeentelijk) monument zijn verplicht het onderhoud te verrichten dat voor de instandhouding daarvan noodzakelijk is.

  • 3.

    Degene die een activiteit verricht aan of bij een (gemeentelijk) onroerend cultureel erfgoed is verplicht alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van hem kunnen worden gevraagd om beschadiging te voorkomen.

 

Artikel 2.6 Zorgplicht voor toestand van sloten en wateren

De eigenaar van een perceel draagt er voldoende zorg voor dat de sloten en andere wateren op het perceel geen gevaar, nadeel voor de gezondheid of hinder oplevert voor derden.

 

Artikel 2.7 Zorgplicht voor toestand niet-openbare riolen en putten buiten gebouwen

De eigenaar van een gebouw draagt voldoende zorg voor de niet openbare riolen en putten buiten gebouwen. Deze mogen zich niet bevinden in een toestand die gevaar oplevert voor de veiligheid, nadeel voor de gezondheid of hinder voor de gebruikers van de gebouwen of voor derden.

 

Artikel 2.8 Meldplicht bij brand of broei

Een ieder die brand of broei ontdekt of deze vermoedt is verplicht dit onmiddellijk aan de brandweer te melden.

 

Artikel 2.9 Gedoogplicht voorzieningen voor verkeer en verlichting

  • 1.

    De zakelijk of persoonlijk rechthebbende op een bouwwerk is verplicht toe te laten dat op of aan dat bouwwerk objecten, borden of voorzieningen ten behoeve van het verkeer of de openbare verlichting worden aangebracht, onderhouden, gewijzigd of verwijderd.

  • 2.

    Het eerste lid is niet van toepassing voor zover in het onderwerp wordt voorzien door de Waterstaatswet 1900, de onteigeningswet of de Belemmeringenwet Privaatrecht.

 

Artikel 2.10 Verbod oplaten van ballonnen

Het is verboden ballonnen op te laten. Onder ballonnen wordt verstaan alle soorten ballonnen en wenslantaarns en soortgelijke objecten die zonder sturing wegdrijven.

 

Hoofdstuk 3 Proces, procedure en adviescommissie

Artikel 3.1 Verhouding tot de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht

  • 1.

    Als volgens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht niet burgemeester en wethouders maar een ander bestuursorgaan het bevoegd gezag is voor het nemen van een besluit, wordt voor ‘burgemeester en wethouders’ gelezen ‘het bevoegd gezag volgens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht’.

  • 2.

    De artikelen 3.2 tot en met 3.6 zijn niet van toepassing voor zover in het onderwerp wordt voorzien door de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

 

Artikel 3.2 Indienen aanvraag, melding of verzoek om ontheffing

  • 1.

    Een aanvraag voor een vergunning of beschikking, een melding of een verzoek om ontheffing en de daarbij behorende gegevens en bescheiden worden ingediend bij burgemeester en wethouders via de vastgestelde indieningsprocedure en het daarvoor bestemde digitale formulier op de website van Zaanstad.

  • 2.

    Er is pas sprake van een rechtsgeldige melding wanneer de melding op de juiste wijze, volledig, naar waarheid en binnen de gestelde termijn is ingediend.

 

Artikel 3.3 Beslistermijn

  • 1.

    Burgemeester en wethouders beslissen binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag, tenzij elders in deze verordening of in een andere wettelijke regeling een andere beslistermijn is gesteld of afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing is verklaard.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders kunnen de beslistermijnen eenmaal met ten hoogste zes weken verlengen. Dit besluit wordt bekendgemaakt binnen de beslistermijn.

  • 3.

    Tegelijkertijd met of zo spoedig mogelijk na de bekendmaking delen burgemeester en wethouders het besluit mee op dezelfde wijze als het heeft kennisgenomen van de aanvraag.

 

Artikel 3.4 Voorschriften

Aan een vergunning of ontheffing kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden.

 

Artikel 3.5 Algemene weigeringsgronden

  • 1.

    Burgemeester en wethouders weigeren een vergunning of ontheffing in ieder geval:

    • a.

      Indien de te vergunnen activiteit in strijd zou zijn met het bepaalde in deze verordening of een andere wettelijke regeling;

    • b.

      in het geval en onder de voorwaarden, bedoeld in artikel 3 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders kunnen een vergunning of ontheffing in ieder geval weigeren indien:

    • a.

      dat naar hun oordeel nodig is in het belang van een veilige, gezonde fysieke leefomgeving, de bescherming van het milieu of het genoemde doel in de van toepassing zijnde paragraaf;

    • b.

      dat naar hun oordeel nodig is met het oog op het doelmatig beheren, gebruiken en ontwikkelen van de fysieke leefomgeving ter vervulling van maatschappelijke behoeften;

    • c.

      niet wordt voldaan aan bij of krachtens deze verordening gesteld vereisten om voor de vergunning of ontheffing in aanmerking te komen;

    • d.

      de aanvraag te kort voor de beoogde datum van de beoogde activiteit is ingediend en daardoor redelijkerwijs een behoorlijke behandeling van de aanvraag niet mogelijk is.

 

Artikel 3.6 Algemene wijzigings- en intrekkingsgronden

  • 1.

    Burgemeester en wethouders kunnen de vergunning of ontheffing in ieder geval wijzigen of intrekken indien:

    • a.

      de vergunning of ontheffing ten gevolge van een onjuiste of onvolledige opgave is verleend;

    • b.

      veranderde omstandigheden, feiten of inzichten met betrekking tot de activiteit waarvoor de vergunning of ontheffing is verleend, zich tegen voortzetting of ongewijzigde voortzetting van die activiteit verzetten;

    • c.

      de aan de vergunning of ontheffing verbonden voorschriften en beperkingen niet zijn of worden nageleefd;

    • d.

      de voor de houder van de vergunning of ontheffing geldende algemene regels niet zijn of worden nageleefd;

    • e.

      van de vergunning of ontheffing geen gebruik wordt gemaakt binnen een daarin gestelde termijn of, bij het ontbreken van een gestelde termijn, binnen een redelijke termijn;

    • f.

      aannemelijk is dat de werkelijke situatie afwijkt van de vergunde situatie; of

    • g.

      de vergunninghouder dit verzoekt.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders kunnen de vergunning of ontheffing in ieder geval intrekken in het geval en onder de voorwaarden, bedoeld in artikel 3 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur.

 

Artikel 3.7 Adviescommissie Welstand en Monumenten Zaanstad

  • 1.

    De adviescommissie Welstand en Monumenten Zaanstad is de welstandscommissie als bedoeld in artikel 8 van de Woningwet en de adviescommissie als bedoeld in paragraaf 4.2 van de Erfgoedwet.

  • 2.

    De adviescommissie adviseert over welstand, cultureel erfgoed en de haar in deze verordening opgedragen taken.

  • 3.

    De adviescommissie bestaat ten minste uit zeven door de gemeenteraad aangewezen leden, onder wie een onafhankelijk voorzitter, twee burgerleden en vier beroepsleden die deskundig zijn op het gebied van (landschaps-)architectuur, ruimtelijke kwaliteit, cultuur- en bouwhistorie en monumentenzorg.

  • 4.

    De adviescommissie betrekt in ieder geval de leden die deskundig zijn bij het advies.

  • 5.

    De adviescommissie brengt binnen vijf werkdagen na de vergadering schriftelijk een gemotiveerd advies uit.

  • 6.

    De bepalingen over de samenstelling, taakstelling en werkwijze van de adviescommissie zijn vastgelegd in het ‘Reglement van Orde te gebruiken voor de Adviescommissie Welstand en Monumenten Zaanstad’, zoals vastgesteld door de gemeenteraad op 13 februari 2014, gelden als onderdeel van deze verordening.

 

Artikel 3.8 Gemeentelijk erfgoedregister

  • 1.

    Burgemeester en wethouders houden een openbaar gemeentelijk erfgoedregister bij.

  • 2.

    Het gemeentelijk erfgoedregister bevat gegevens over de inschrijving en kadastergegevens ter identificatie van het aangewezen gemeentelijk monument, archeologische monument, beschermde stads- of dorpsgezicht.

  • 3.

    Burgemeester en wethouders kunnen ten aanzien van het gemeentelijk erfgoed wijzigingen aanbrengen in het gemeentelijk erfgoedregister.

  • 4.

    Als de wijziging ziet op het schrappen uit het register zijn de artikelen 4.4 tot en met 4.9 van overeenkomstige toepassing, tenzij het erfgoed waarop de aanwijzing betrekking heeft als teniet is gegaan.

 

Hoofdstuk 4 Aanwijzing van gemeentelijk monument, gemeentelijk archeologische monument, beschermd stads- of dorpsgezicht.

Paragraaf 4.1 Aanwijzing onroerend gemeentelijk cultureel erfgoed

Artikel 4.1 Doel van aanwijzen gemeentelijk cultureel erfgoed

  • 1.

    Het doel van de regels in de paragrafen 4.1 en 4.2 is het behouden en beschermen van onroerend cultureel erfgoed dat van bijzondere cultuurhistorische of wetenschappelijke betekenis of van uitzonderlijke schoonheid is en dat onvervangbaar is. Door de aanwijzing als gemeentelijk monument, archeologisch monument of beschermd stads- of dorpsgezicht krijgt het betreffende erfgoed een beschermde status.

  • 2.

    Deze paragraaf berust op artikel 3.16 en 9.1 van de Erfgoedwet.

 

Artikel 4.2 (Voornemen tot) Aanwijzing als gemeentelijk monument

  • 1.

    Burgemeester en wethouders kunnen een monument of archeologisch monument dat van bijzonder belang is voor de gemeente vanwege zijn schoonheid, betekenis voor de wetenschap of cultuurhistorische waarde aanwijzen als gemeentelijk monument of als gemeentelijk archeologisch monument.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders zenden het voornemen tot aanwijzing voor advies aan de adviescommissie als bedoeld in artikel 3.7. Artikel 3.7 is van overeenkomstige toepassing.

  • 3.

    Burgemeester en wethouders maken een voornemen tot aanwijzing schriftelijk bekend aan alle zakelijk gerechtigden op de onroerende zaak voor zover die vermeld staan in de openbare registers, bedoeld in artikel 8 van de Kadasterwet.

  • 4.

    Onverminderd het bepaalde in lid 2 en 3 wordt bij een kerkelijk monument over het voornemen tot aanwijzing overleg gevoerd met de eigenaar.

  • 5.

    De aanwijzing bevat in ieder geval de plaatselijke aanduiding van het gemeentelijke monument, de datum van aanwijzing, de kadastrale aanduiding en een beschrijving van het gemeentelijke monument.

  • 6.

    Dit artikel is niet van toepassing op:

    • a.

      rijksmonumenten en rijks archeologische monumenten, die zijn aangewezen op grond van artikel 3.1 van de Erfgoedwet; en

    • b.

      provinciale monumenten en provinciale archeologische monumenten, die zijn aangewezen op grond van een provinciale erfgoedverordening als bedoeld in artikel 3.17 van de Erfgoedwet.

 

Artikel 4.3 Voorbescherming

  • 1.

    De artikelen 2.5 en 5.71 tot en met 5.76 zijn van overeenkomstige toepassing op het monument of archeologisch monument ten aanzien waarvan een voornemen als bedoeld in artikel 4.2 is bekendgemaakt.

  • 2.

    De voorbescherming vervalt op het moment van inschrijving van de aanwijzing in het gemeentelijk erfgoedregister of op het moment waarop het aanwijzingsbesluit wordt herroepen of door de bestuursrechter wordt vernietigd.

 

Artikel 4.4 Beslistermijn en inhoud aanwijzingsbesluit

  • 1.

    Op een aanvraag om aanwijzing dient te worden besloten binnen zesentwintig weken na ontvangst van de aanvraag.

  • 2.

    De aanwijzing bevat in ieder geval de plaatselijke aanduiding van het gemeentelijke monument, de datum van aanwijzing, de kadastrale aanduiding en een beschrijving van het gemeentelijke monument.

 

Artikel 4.5 Bekendmaking aanwijzingsbesluit en inschrijving erfgoedregister

  • 1.

    Burgemeester en wethouders maken de aanwijzing schriftelijk bekend aan alle zakelijk gerechtigden op de onroerende zaak die vermeld staan in de openbare registers bedoeld in artikel 8, eerste lid van de Kadasterwet.

  • 2.

    Zodra de aanwijzing onherroepelijk is geworden wordt deze opgenomen in het gemeentelijk erfgoedregister.

 

Artikel 4.6 Voorlopige aanwijzing als gemeentelijk monument

  • 1.

    In een spoedeisend geval kunnen burgemeester en wethouders een monument of archeologisch monument voorlopig aanwijzen als gemeentelijk monument of als gemeentelijk archeologisch monument. In afwijking van artikel 4.2 wordt in dat geval aan de gemeentelijke adviescommissie als bedoeld in artikel 3.7 advies gevraagd over de vastgestelde voorlopige aanwijzing als gemeentelijk monument of gemeentelijk archeologisch monument.

  • 2.

    De voorlopige aanwijzing vervalt als burgemeester en wethouders een besluit hebben genomen over de definitieve aanwijzing.

  • 3.

    De artikelen 4.3 tot en met 4.5 zijn van overeenkomstige toepassing op deze aanwijzing.

  • 4.

    De artikelen 2.5 en 5.71 tot en met 5.76 zijn van overeenkomstige toepassing vanaf het moment dat belanghebbenden schriftelijk in kennis zijn gesteld over de voorlopige aanwijzing.

 

Artikel 4.7 Wijziging, intrekking en vervallen van de aanwijzing als gemeentelijk monument

  • 1.

    Burgemeester en wethouders kunnen de aanwijzing als bedoeld in de artikelen 4.2 en 4.6 wijzigen.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders kunnen de aanwijzing intrekken indien het monument waarop de aanwijzing betrekking heeft, teniet is gegaan.

  • 3.

    Artikel 4.2 is van overeenkomstige toepassing op het wijzigingsbesluit, tenzij de wijziging naar het oordeel van het burgemeester en wethouders van ondergeschikte betekenis is.

  • 4.

    Het wijzigen en intrekken van de aanwijzing wordt verwerkt in het gemeentelijk erfgoedregister.

  • 5.

    Een aanwijzing vervalt met ingang van de dag waarop het (archeologisch) monument waarop de aanwijzing betrekking heeft, wordt aangewezen als rijks (archeologisch) monument of provinciaal (archeologisch) monument. Het vervallen wordt verwerkt in het gemeentelijk erfgoedregister zodra de gemeente hiervan de afschriften heeft ontvangen.

 

Artikel 4.8 Aanwijzing als beschermd gemeentelijk stads- of dorpsgezicht

  • 1.

    De gemeenteraad kan een stads- en dorpsgezicht aanwijzen als beschermd gemeentelijk stads- of dorpsgezicht, wanneer een groep van onroerende zaken van algemeen belang zijn wegens hun schoonheid, onderlinge ruimtelijke of structurele samenhang, hun wetenschappelijke of cultuurhistorische waarde en zich in deze groep één of meer monumenten bevinden.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders zenden het voorstel voor advies aan de adviescommissie, als bedoeld in artikel 3.7. Artikel 3.7 is van overeenkomstige toepassing.

  • 3.

    Op een aanvraag om aanwijzing dient te worden besloten binnen zesentwintig weken na ontvangst van de aanvraag.

  • 4.

    Zodra de aanwijzing onherroepelijk is geworden wordt deze opgenomen in het gemeentelijk erfgoedregister.

  • 5.

    De gemeenteraad stelt ter bescherming van een aangewezen beschermd stads- of dorpsgezicht een bestemmingsplan vast als bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening. Bij de aanwijzing van een beschermd stads- en dorpsgezicht kan daarvoor een termijn worden gesteld.

  • 6.

    Bij de aanwijzing van een beschermd stads- of dorpsgezicht wordt bepaald of een geldend bestemmingsplan als beschermend plan in de zin van het vorige lid kunnen worden aangemerkt of dat een beheersverordening als bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening moet worden vastgesteld.

  • 7.

    Als een bestemmingsplan opnieuw moet worden vastgesteld als gevolg van artikel 3.1, tweede lid, van de Wet ruimtelijke ordening, kan de gemeenteraad in afwijking van artikel 3.1, eerste lid, van die wet, voor het desbetreffende gebied een beheersverordening als bedoeld in deze wet vaststellen.

  • 8.

    Dit artikel is niet van toepassing op:

    • a.

      een door het Rijk aangewezen beschermd stads- of dorpsgezicht dat is aangewezen op grond van artikel 35, eerste lid, van de Monumentenwet 1988;

    • b.

      een door de provincie aangewezen beschermd stads- of dorpsgezicht dat is aangewezen op grond van een provinciale verordening als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

 

Artikel 4.9 Wijziging, intrekking en vervallen van de aanwijzing als beschermd gemeentelijk stads- of dorpsgezicht

  • 1.

    De gemeenteraad kan de aanwijzing als bedoeld in artikel 4.8 wijzigen of intrekken. Artikel 4.8, tweede en derde lid, is hierop van overeenkomstige toepassing, tenzij het een aanpassing van ondergeschikte betekenis betreft of het stads- of dorpsgezicht waarop de aanwijzing betrekking heeft teniet is gegaan.

  • 2.

    Het wijzigen en intrekken van de aanwijzing wordt verwerkt in het gemeentelijk erfgoedregister.

  • 3.

    Een aanwijzing vervalt met ingang van de dag waarop het stads- of dorpsgezicht waarop de aanwijzing betrekking heeft, wordt aangewezen als beschermd rijks stads- of dorpsgezicht of als beschermd provinciaal stads- of dorpsgezicht. Het vervallen wordt verwerkt in het gemeentelijk erfgoedregister zodra de gemeente hiervan de afschriften heeft ontvangen.

  •  

Hoofdstuk 5 Regels voor activiteiten

Paragraaf 5.1 Algemene bepalingen

Artikel 5.1 Op wie van toepassing

Dit hoofdstuk is van toepassing op degene die de betrokken activiteit verricht of laat verrichten, tenzij anders is bepaald.

Paragraaf 5.2 Bodem en bodemsanering

Artikel 5.2 Doel van de regels over bodem en bodemsanering

  • 1.

    Het doel van de regels in deze paragraaf is om de kwaliteit van de bodem te beschermen, verontreiniging tegen te gaan en de kwaliteit van de bodem waar mogelijk te verbeteren. Dit draagt bij aan een veilige en gezonde fysieke leefomgeving voor mens, dier en plant.

  • 2.

    Het doel van de artikelen 5.3 en 5.4 is het tegengaan van bouwen op verontreinigde bodem als bedoeld in artikel 8, lid twee van de Woningwet.

  • 3.

    Artikel 5.3 berust op artikel 8 van de Woningwet. De overige artikelen van deze paragraaf berusten op de artikelen 39, 39c, 39d van de Wet bodembescherming en het Besluit aanwijzing bevoegdgezaggemeenten Wet bodembescherming;

  • 4.

    Deze paragraaf is niet van toepassing als in het onderwerp is voorzien door de Waterwet.

Artikel 5.3 Verbod tot bouwen op verontreinigde bodem

  • 1.

    Het is verboden een bouwwerk te bouwen op een bodem die zodanig verontreinigd is dat schade of gevaar is te verwachten voor de gezondheid van de gebruikers als:

    • a.

      daarin voortdurend of nagenoeg voortdurend mensen zullen verblijven;

    • b.

      dat bouwwerk de grond raakt en voor dat bouwen een omgevingsvergunning vereist is; of

    • c.

      het bestaande rechtmatige gebruik van het bouwwerk wijzigt en voor dat bouwen een omgevingsvergunning vereist is.

  • 2.

    Het verbod is niet van toepassing als burgemeester en wethouders aan de omgevingsvergunning voor het bouwen van het betrokken bouwwerk voorschriften en beperkingen verbinden waarmee naar hun oordeel uit het bodemonderzoeksrapport, als bedoeld in artikel 2.4 van de Regeling omgevingsrecht, uit andere onderzoeksresultaten of uit het goedgekeurde bodemsaneringsplan, als bedoeld in artikel 39 van de Wet bodembescherming, blijkt dat daarmee de bodem geschikt kan worden gemaakt voor het bouwen van een bouwwerk.

 

Artikel 5.4 Bodemonderzoek

  • 1.

    Het bodemonderzoek naar de aard en mate van verontreiniging van de bodem bestaat uit:

    • a.

      een actueel milieu-hygiënisch bodemonderzoek verricht volgens het onderzoeksprotocol NEN 5740:2009+A1:2016;

    • b.

      indien op basis van het vooronderzoek verondersteld wordt dat asbest, asbestvezels, asbestdeeltjes of asbeststof, in de bodem aanwezig is, een onderzoek volgens het onderzoeksprotocol NEN 5707+C1:2016+C2:2017; en

    • c.

      de resultaten van het onderzoek worden aangeleverd in een onderzoeksrapport, als bedoeld in artikel 2.4 van de Regeling omgevingsrecht, en volgens het SIKB0101 protocol.

  • 2.

    De plicht tot het indienen van een onderzoeksrapport geldt niet indien het bouwen betrekking heeft op een bouwwerk dat naar aard en omvang gelijk is aan een bouwwerk als genoemd in het Besluit omgevingsrecht, artikelen 2 en 3 van bijlage II. Deze verwijzing geldt niet voor de hoogtebepalingen in het Besluit omgevingsrecht, artikelen 2 en 3 van bijlage II.

  • 3.

    Op aanvraag kunnen burgemeester en wethouders het geheel of gedeeltelijk afwijken van de plicht tot het indienen van een onderzoeksrapport toestaan, indien naar het oordeel van burgemeester en wethouders bruikbare recente onderzoeksresultaten beschikbaar zijn.

  • 4.

    Op aanvraag kunnen burgemeester en wethouders het gedeeltelijk afwijken van de plicht tot het indienen van een onderzoeksrapport toestaan voor een bouwwerk met een beperkte instandhoudingstermijn, als bedoeld in artikel 2.23 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en artikel 5.16 van het Besluit omgevingsrecht, indien uit het in NEN 5725:2017 bedoelde vooronderzoek naar het historisch gebruik en de bodemgesteldheid blijkt dat de locatie onverdacht is of dat de gerezen verdenkingen een volledig veldonderzoek volgens NEN 5740 niet rechtvaardigen.

  • 5.

    Indien het bouwen pas kan plaatsvinden nadat de aanwezige bouwwerken zijn gesloopt, dient het bodemonderzoek plaats te vinden nadat is gesloopt en voordat met de bouw wordt begonnen.

 

Artikel 5.5 Melden en aanvragen beschikking bodemsanering

De algemene indieningsprocedure van artikel 3.2 is van overeenkomstige toepassing op:

  • a.

    De aanvraag tot het nemen van een beschikking, op grond van artikel 28, eerste lid, van de Wet bodembescherming. Deze aanvraag wordt in deze wet melding genoemd.

  • b.

    De aanvraag tot het nemen van een beschikking op grond van artikel 29, eerste lid, onder a, van de Wet bodembescherming.

  • c.

    De aanvraag tot het nemen van een beschikking op basis van artikel 29 en 37 van de Wet bodembescherming ten behoeve van het aanbrengen van de tijdelijke beveiligingsmaatregelen bij de aanpak diffuus lood volgens de subsidieregeling Bodemonderzoek en -sanering Zaanstad 2017-2020. Hierbij wordt gebruik gemaakt van het ‘meldingsformulier tijdelijke beveiligingsmaatregelen lood’.

 

Artikel 5.6 Het Bodemsaneringsplan

  • 1.

    Onverminderd de eisen, die op grond van artikel 39, eerste lid van de Wet bodembescherming aan het bodemsaneringsplan worden gesteld, worden in het bodemsaneringsplan de gegevens opgenomen die zijn genoemd in de bijlage 5.6.

  • 2.

    Op aanvraag kunnen burgemeester en wethouders bepalen dat bepaalde gegevens niet hoeven worden ingediend, omdat ze niet noodzakelijk zijn voor beoordeling van het bodemsaneringsplan.

  • 3.

    Voor de aanvraag tot het nemen van een beschikking op grond van artikel 29, eerste lid, onder a, van de Wet bodembescherming dient te worden voldaan aan hetgeen in bijlage 5.6 onder d. is opgenomen.

 

Artikel 5.7 Melding wijziging bodemsaneringsplan

Bij een melding van een wijziging van het bodemsaneringsplan als bedoeld in artikel 39, vierde lid van de Wet bodembescherming worden de volgende gegevens verstrekt:

  • a.

    alle gegevens die afwijken van het bodemsaneringsplan waarmee burgemeester en wethouders hebben ingestemd;

  • b.

    de reden van afwijking;

  • c.

    de inhoud van de afwijking;

  • d.

    de gevolgen van de afwijking voor de oorspronkelijk beoogde bodemsaneringsdoelstelling en ter uitvoering daarvan de te treffen bodemsaneringsmaatregelen.

 

Artikel 5.8 Melding start en einde bodemsanering

  • 1.

    Degene die voornemens is te saneren doet uiterlijk vijf werkdagen voor de aanvang van de werkzaamheden melding van de datum waarop de werkzaamheden starten via de website van de gemeente Zaanstad.

  • 2.

    Degene die heeft gesaneerd doet uiterlijk vijf werkdagen na beëindiging van de bodemsaneringswerkzaamheden melding van de datum waarop de werkzaamheden zijn beëindigd via de website van de gemeente Zaanstad (bij de startmelding aangemaakte zaak). Voor de toepassing van dit lid worden nazorgmaatregelen niet inbegrepen bij bodemsaneringswerkzaamheden.

 

Artikel 5.9 Het bodemevaluatieverslag

  • 1.

    Het bodemevaluatieverslag, zoals bedoeld in artikel 39c, eerste lid van de Wet bodembescherming, wordt uiterlijk vijftien weken na beëindiging van de bodemsanering bij burgemeester en wethouders ingediend. Waar nodig wordt afzonderlijk gerapporteerd over de bodemsanering van de grond en van het grondwater.

  • 2.

    Onverminderd de eisen die op grond van artikel 39c, eerste lid van de Wet bodembescherming aan een evaluatieverslag worden gesteld, worden in het bodemevaluatieverslag de gegevens opgenomen die genoemd zijn in bijlage 5.9.

  • 3.

    Op aanvraag kunnen burgemeester en wethouders bepalen dat bepaalde gegevens niet hoeven worden ingediend, omdat ze niet noodzakelijk zijn voor de beoordeling van het bodemevaluatieverslag.

  • 4.

    Voor het evaluatieverslag van het aanbrengen van de tijdelijke beveiligingsmaatregelen bij de aanpak van diffuus lood, zoals bedoeld in artikel 5.5, onder c, zijn het eerste, tweede en derde lid niet van toepassing.

  • 5.

    Het evaluatieverslag van de tijdelijke beveiligingsmaatregelen bij de aanpak van diffuus lood moet binnen drie weken nadat de maatregelen zijn getroffen worden ingediend.

 

Artikel 5.10 Het bodemnazorgplan

  • 1.

    Het bodemnazorgplan, als bedoeld in artikel 39d, eerste lid, van de Wet bodembescherming, wordt uiterlijk zes weken na de toezending van het bodemevaluatieverslag ingediend.

  • 2.

    Onverminderd de eisen, die op grond van artikel 39d van de Wet bodembescherming aan het bodemnazorgplan worden gesteld, worden in het bodemnazorgplan de gegevens opgenomen die genoemd zijn in bijlage 5.10.

  • 3.

    Op aanvraag kunnen burgemeester en wethouders bepalen dat bepaalde gegevens niet hoeven worden ingediend, omdat ze niet noodzakelijk zijn voor de beoordeling van het bodemnazorgplan.

 

Artikel 5.11 Bodemsanering in opdracht van burgemeester en wethouders

  • 1.

    Deze paragraaf is van overeenkomstige toepassing op bodemsaneringen die in opdracht van burgemeester en wethouders worden uitgevoerd.

  • 2.

    Indien burgemeester en wethouders opdracht geven voor een bodemonderzoek of een bodemsanering, stellen zij ter begeleiding van dat onderzoek of die bodemsanering een projectgroep in, tenzij redelijkerwijs kan worden aangenomen dat daaraan geen behoefte bestaat.

  • 3.

    Burgemeester en wethouders wijzen de voorzitter aan en voorzien in het secretariaat.

  • 4.

    De projectgroep bestaat verder ten minste uit een vertegenwoordiger van de gemeente Zaanstad en een vertegenwoordiger van de bij het onderzoek of de bodemsanering betrokken bewonersgroep en andere bij dat onderzoek of die bodemsanering belanghebbenden.

  • 5.

    De projectgroep heeft tot taak burgemeester en wethouders haar zienswijze te geven over de uitvoering van het bodemonderzoek en de bodemsanering. De projectgroep brengt schriftelijk advies uit aan burgemeester en wethouders.

 

Paragraaf 5.3 [gereserveerd]

 

Paragraaf 5.4 Kabels en leidingen

Artikel 5.20 Verbod objecten onder hoogspanningslijn

  • 1.

    Het is verboden binnen een afstand van zes meter aan weerszijden van voor stroomgeleiding bestemde draden van bovengrondse hoogspanningslijnen opgaand houtgewas of objecten die niet zijn aan te merken als bouwwerken, hoger dan twee meter te plaatsen of te hebben.

  • 2.

    Het verbod is niet van toepassing op objecten die deel uitmaken van de hoogspanningslijn.

  • 3.

    Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van dit verbod indien de elektrische spanning van de bovengrondse hoogspanningslijn dat toelaat. Over de mogelijkheid voor ontheffing wordt overleg gevoerd met de netbeheerder.

  • 4.

    Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing. Dit artikel is niet van toepassing voor zover in dit onderwerp is voorzien in het bestemmingsplan.

 

[De artikelen 5.21 – 5.39 zijn gereserveerd]

 

Paragraaf 5.5 Regels over geluid en verlichting

Artikel 5.40 (Aanwijzing) collectieve festiviteiten

  • 1.

    Een collectieve festiviteit is een festiviteit die niet specifiek aan één of een klein aantal inrichtingen is verbonden.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders wijzen de collectieve festiviteiten aan.

  • 3.

    Per kalenderjaar kunnen maximaal zeven collectieve festiviteiten worden aangewezen. Wanneer een collectieve festiviteit redelijkerwijs niet te voorzien was, kan de aanwijzing terstond plaatsvinden.

  • 4.

    Bij de aanwijzing kunnen burgemeester en wethouders bepalen dat de aanwijzing slechts geldt in bepaalde gebieden van de gemeente of dat de aanwijzing alleen geldt voor festiviteiten in horeca, sport- of recreatie-inrichtingen.

  • 5.

    De geluidsnormen als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19a en 2.20 van het Activiteitenbesluit milieubeheer en artikel 5.42 gelden bij collectieve festiviteiten niet voor inrichtingen type A en B.

  • 6.

    De verlichtingsnormen ten behoeve van sportbeoefening op sportterreinen, als bedoeld in artikel 3.148 eerste lid van het Activiteitenbesluit milieubeheer, gelden niet bij collectieve festiviteiten.

  • 7.

    Burgemeester en wethouders kunnen nadere regels stellen over maatregelen die moeten worden genomen om de geluidsoverlast als gevolg van de festiviteiten te beperken.

 

Artikel 5.41 Incidentele festiviteiten

  • 1.

    Een incidentele festiviteit is een festiviteit die wordt gehouden in één of een klein aantal inrichtingen.

  • 2.

    In een type A- of een B –inrichting, als bedoeld in het Activiteitenbesluit milieubeheer, mogen per kalenderjaar maximaal negen incidentele festiviteiten plaatsvinden waarbij de geluidsnormen, genoemd in de artikelen 2.17, 2.19a en 2.20 van het Activiteitenbesluit milieubeheer en artikel 5.42 niet van toepassing zijn, mits ten minste twee weken voor de aanvang van de festiviteit per inrichting melding is gedaan bij burgemeester en wethouders.

  • 3.

    Het is toegestaan in een type A- of B-inrichting per kalenderjaar bij maximaal negen incidentele festiviteiten de verlichting langer aan te houden ten behoeve van sportactiviteiten waarbij artikel 3.148, eerste lid, van het Activiteitenbesluit milieubeheer niet van toepassing is, mits ten minste twee weken voor de aanvang van de festiviteit melding is gedaan bij burgemeester en wethouders.

  • 4.

    De melding van een incidentele festiviteit kan terstond worden toegestaan als die festiviteit redelijkerwijs niet te voorzien was.

  • 5.

    Burgemeester en wethouders kunnen nadere regels stellen over:

    • a.

      de dagen waarop en tijden waarbinnen incidentele festiviteiten kunnen plaatsvinden;

    • b.

      de maximale tijdsduur en het maximaal toelaatbare geluidsniveau ter plaatse voor het ten gehore brengen van muziek, hoger dan de geluidsnorm als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19a en 2.20 van het Activiteitenbesluit milieubeheer en artikel 5.42 van deze verordening;

    • c.

      maatregelen die moeten worden genomen om de geluidsoverlast als gevolg van de festiviteiten te beperken.

  • 6.

    In de nadere regels kan onderscheid gemaakt worden tussen:

    • a.

      activiteiten die plaatsvinden binnen een gesloten gebouw met gesloten ramen en deuren en activiteiten die niet plaatsvinden binnen een gesloten gebouw met gesloten ramen en deuren;

    • b.

      activiteiten met en zonder levende muziek;

    • c.

      horeca-, sport- en recreatie- inrichtingen en overige inrichtingen.

  • 7.

    Burgemeester en wethouders kunnen bepalen dat de nadere regels slechts gelden in bepaalde gebieden van de gemeente.

 

Artikel 5.42 Het ten gehore brengen van onversterkte muziek

  • 1.

    In afwijking van artikel 2.18 eerste lid onder f van het Activiteitenbesluit milieubeheer zijn op het ten gehore brengen van onversterkte muziek de geluidsnormen uit artikel 2.17 van het Activiteitenbesluit milieubeheer van toepassing.

  • 2.

    Maximaal vier uur per week is tussen 7.00 uur en 23.00 uur het oefenen door muziekgezelschappen, zoals orkesten, zangkoren, harmonie- en fanfaregezelschappen, in oefenruimtes uitgezonderd van het bepaalde in het eerste lid.

 

Artikel 5.43 Geluidhinder door geluidsapparaat, machine of handelingen in de openlucht

  • 1.

    Het is verboden in de openlucht een geluidsapparaat of machine in werking te hebben of handelingen te verrichten die voor een omwonende of voor de omgeving geluidhinder veroorzaken.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het verbod.

  • 3.

    Onverkort het gestelde in dit artikel of in de ontheffing, wordt bij het uitvoeren van bouw- of sloopwerkzaamheden gebruik gemaakt van de best beschikbare stille technieken.

  • 4.

    Het verbod is niet van toepassing op wegonderhoud of onderhoud aan spoorwegen betreft onder voorwaarden dat:

    • a.

      deze werkzaamheden niet langer dan vijf dagen duren;

    • b.

      de omwonenden tijdig op de hoogte zijn gebracht van de mogelijke geluidhinder; en

    • c.

      de geluidimmissie op de gevel van het dichtstbijzijnde geluidsgevoelige gebouw tussen 19 en 7 uur niet meer bedraagt dan 75 LAr,LT in dB(A).

  • 5.

    Het verbod is niet van toepassing op inrichtingen, die daarvoor een vergunning hebben.

  • 6.

    Het verbod is niet van toepassing op bedrijfsmatige bouw- of sloopwerkzaamheden.

  • 7.

    Het verbod is niet van toepassing voor zover in het onderwerp wordt voorzien door de Wet geluidhinder, de Zondagswet, de Wet openbare manifestaties, het Vuurwerkbesluit, het Activiteitenbesluit milieubeheer, het Bouwbesluit 2012 of de Provinciale Milieuverordening Noord-Holland of bij besluit specifieke regels zijn gesteld over de maximaal toegestane geluidsbelasting en die regels worden nageleefd.

 

[De artikelen 5.44 tot en met 5.49 zijn gereserveerd]

 

Paragraaf 5.6 Activiteiten op een openbare plaats

Artikel 5.50 Plaatsen van objecten op een openbare plaats

  • 1.

    Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning van burgemeester en wethouders objecten te plaatsen op een openbare plaats en daarmee de openbare plaats anders te gebruiken dan overeenkomstig de publieke functie en bestemming daarvan.

  • 2.

    De vergunning wordt verleend als omgevingsvergunning door burgemeester en wethouders als het in het eerste lid bedoelde gebruik een activiteit betreft als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, onder j of k, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

  • 3.

    Het verbod is niet van toepassing op:

    • a.

      evenementen als bedoeld in artikel 2:24 APV;

    • b.

      standplaatsen als bedoeld in artikel 5:17 APV;

    • c.

      overige gevallen waarin krachtens een wettelijke regeling het gebruik van een openbare plaats is toegestaan;

    • d.

      in het onderwerp wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatwerken, artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994 of de Wegenverordening Noord-Holland.

  • 4.

    Burgemeester en wethouders kunnen nadere regels stellen voor categorieën van objecten, zoals uitstallingen, bouwobjecten, plantenbakken en banken. Het verbod is niet van toepassing wanneer wordt voldaan aan de gestelde nadere regels.

  • 5.

    Burgemeester en wethouders kunnen een openbare plaats aanwijzen als gebied waarin geen objecten geplaatst mogen worden.

  • 6.

    Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

 

Artikel 5.51 Aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg

  • 1.

    Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning van burgemeester en wethouders een weg aan te leggen, de verharding daarvan op te breken, in een weg te graven of te spitten, aard of breedte van de wegverharding te veranderen of anderszins verandering te brengen in de wijze van aanleg van een weg.

  • 2.

    Het verbod is niet van toepassing indien de werkzaamheden zijn opgedragen door een bestuursorgaan of openbaar lichaam.

  • 3.

    Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, de Wegenwet, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, de Wegenverordening Noord-Holland, de Wegenverordening HHNK, de Telecommunicatiewet of de Algemene verordening ondergrondse infrastructuur.

  • 4.

    Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

 

Artikel 5.52 Maken of veranderen van een uitweg

  • 1.

    Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders:

    • a.

      een uitweg te maken naar de weg;

    • b.

      van de weg gebruik te maken voor het hebben van een uitweg;

    • c.

      verandering te brengen in een bestaande uitweg naar de weg; of

    • d.

      het gebruik van een uitweg te veranderen.

  • 2.

    De vergunning kan worden geweigerd in het belang van:

    • a.

      de bruikbaarheid van de weg;

    • b.

      het veilig en doelmatig gebruik van de weg;

    • c.

      de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving; of

    • d.

      de bescherming van groenvoorzieningen in de gemeente.

  • 3.

    Het verbod is niet van toepassing voor zover in het onderwerp wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994, Wegenverordening HHNK of de Wegenverordening Noord-Holland.

 

[De artikelen 5.53 t/m 5.60 zijn gereserveerd]

 

Paragraaf 5.7 [gereserveerd]

[De artikelen 5.61 – 5.70 zijn gereserveerd]

 

Paragraaf 5.8 Onroerend gemeentelijk cultureel erfgoed

Artikel 5.71 Doel en grondslag van deze paragraaf

  • 1.

    Het doel van de regels in deze paragraaf is het behouden en beschermen van cultureel erfgoed dat van bijzondere cultuurhistorische of wetenschappelijke betekenis of van uitzonderlijke schoonheid is en onvervangbaar is.

  • 2.

    Deze paragraaf berust op artikel 3.16 van de Erfgoedwet.

 

Artikel 5.72 Wijzigen of slopen gemeentelijk monument

  • 1.

    Het is verboden zonder of in afwijking van een ‘omgevingsvergunning voor een gemeentelijk monument’ van burgemeester en wethouders, een gemeentelijk monument:

    • a.

      te slopen, te verstoren, te verplaatsen of in enig opzicht te wijzigen; of

    • b.

      te herstellen, te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze waardoor het wordt ontsierd of in gevaar wordt gebracht.

  • 2.

    Het eerste lid is niet van toepassing op:

    • a.

      de uitvoering van normaal onderhoud waarbij detaillering, profilering, vormgeving, materiaalsoort en kleur van het monument of de aanleg van een tuin, park of andere aanleg niet wijzigen; of

    • b.

      inpandige veranderingen van een onderdeel van het monument dat vanuit het oogpunt van monumentenzorg zonder betekenis is.

  • 3.

    Burgemeester en wethouders kunnen in het belang van de monumentenzorg nadere regels stellen met betrekking tot de uitvoering van werkzaamheden aan een gemeentelijk monument.

  • 4.

    Burgemeester en wethouders kunnen voorschrijven dat de aanvrager van de omgevingsvergunning nader onderzoek moet verrichten, zoals een bouwhistorisch of archeologisch onderzoek.

  • 5.

    De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend als het belang van de monumentenzorg zich daartegen niet verzet.

  • 6.

    Als de omgevingsvergunning betrekking heeft op een kerkelijk monument en wezenlijke belangen van het belijden van de godsdienst of levensovertuiging in dat monument in het geding zijn, wordt de omgevingsvergunning niet verleend zonder overeenstemming met de eigenaar.

 

Artikel 5.73 Advies omgevingsvergunning gemeentelijk, provinciaal of rijksmonument

Burgemeester een wethouders zenden een volledige aanvraag voor een omgevingsvergunning voor een beschermd gemeentelijk, provinciaal monument of rijksmonument voor advies aan de adviescommissie Welstand en Monumenten Zaanstad. Artikel 3.7 is van overeenkomstige toepassing.

 

Artikel 5.74 Voorbescherming gemeentelijk beschermd stads- of dorpsgezicht

  • 1.

    Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning bouwwerken en andere werken te plaatsen, op te richten, te verplaatsen of in enig opzicht te wijzigen voor zover in een gebied dat is aangewezen als beschermd gemeentelijk stads- of dorpsgezicht nog geen bestemmingsplan als bedoeld in artikel 4.8, vijfde lid van kracht is.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders kunnen voorschrijven dat de aanvrager nader onderzoek moet verrichten, zoals een bouwhistorisch of een archeologisch onderzoek.

  • 3.

    Op de behandeling van aanvragen om een vergunning is artikel 5.72 van overeenkomstige toepassing.

  • 4.

    Geen vergunning is vereist voor bouwwerken waarvoor op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht of een op grond van deze wet vastgestelde algemene maatregel van bestuur geen vergunning is vereist.

Artikel 5.75 Slopen in gemeentelijk beschermd stads- of dorpsgezicht

  • 1.

    Het is verboden zonder of in afwijking van een ‘omgevingsvergunning slopen in een gemeentelijk stads- of dorpsgezicht’ van burgemeester en wethouders een bouwwerk te slopen in een beschermd gemeentelijk stads- of dorpsgezicht.

  • 2.

    De omgevingsvergunning kan in ieder geval worden geweigerd als naar het oordeel van het burgemeester en wethouders niet aannemelijk is dat op de plaats van het te slopen bouwwerk een ander bouwwerk kan of zal worden gebouwd.

  • 3.

    Artikel 5.72, het vijfde en zesde lid is van overeenkomstige toepassing.

  • 4.

    Het eerste lid is niet van toepassing op het slopen op grond van een verplichting als bedoeld in de artikelen 13, 13a of 13b van de Woningwet.

 

Artikel 5.76 Vangnet archeologie

  • 1.

    Het is verboden de bodem te verstoren in een archeologisch monument of een gebied waar archeologische vondsten worden verwacht als in het daar geldende bestemmingsplan niet is voldaan aan artikel 3.1.6, vijfde lid, van het Besluit ruimtelijke ordening, behalve als:

    • a.

      voor de activiteit een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.12, eerste of tweede lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is verleend;

    • b.

      het de verstoring betreft van een archeologisch monument of verwachtingsgebied dat is aangegeven op de provinciale archeologische monumentenkaart of het archeologische deel van de gemeentelijke cultuurhistorische waardenkaart en het verrichten van de activiteiten geen strijd oplevert met de gestelde regels in de Nota Archeologie Zaanstad over de toegestane mate van verstoring;

    • c.

      de activiteit plaatsvindt op basis van een deugdelijke beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening wordt gehouden en onevenredige schade voor archeologische waarden wordt voorkomen, of

    • d.

      met een vooronderzoek is aangetoond dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders kunnen nadere regels stellen waarmee kaders worden gesteld voor het ontwerp en de uitvoering van archeologisch onderzoek.

 

Paragraaf 5.9 Gebruik van Bouwwerken

Artikel 5.77 Gebruik bouwwerk als nachtverblijf

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders een bouwwerk in te gebruik nemen of te gebruiken voor het bedrijfsmatig of in het kader van verzorging verschaffen van nachtverblijf aan meer dan vijf personen.

 

Hoofdstuk 6 [gereserveerd]

 

 

Hoofdstuk 7 Toezicht en handhaving

Artikel 7.1 Toezichthouders

  • 1.

    Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 5.3, 5.4, 5.6, 5.8, 5.9, 5.10, 5.51, 5.52, 5.72, 5.73, 5.75, 5.76 en 5.77 zijn belast:

    • a.

      de door burgemeester en wethouders krachtens artikel 5.10 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht aangewezen personen;

    • b.

      de overige door burgemeester en wethouders aangewezen personen.

  • 2.

    Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 2.2 tot en met 2.10, 5.20, 5.40 tot en met 5.44, 5.50 en 5.52 zijn belast:

    • a.

      de politieambtenaren Eenheid Noord-Holland, district Zaanstreek-Waterland;

    • b.

      de ambtenaren van de sector Veiligheid, vergunningen en handhaving;

    • c.

      de overige door burgemeester en wethouders aangewezen personen.

 

Artikel 7.2 Strafbaarstelling

  • 1.

    Overtreding van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 2.5, 5.8 , 5.75 en artikel 5.76 is een strafbaar feit en wordt gestraft met een hechtenis van ten hoogste drie maanden of een geldboete van de tweede categorie.

  • 2.

    Behoudens het bepaalde bij de Wet economische delicten is overtreding van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 2.6, 2.7, 2.9, 2.10, 5.20, 5.40 tot en met 5.44, 5.50 tot en met 5.52 een strafbaar feit en wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of een geldboete van de tweede categorie.

 

Hoofdstuk 8 Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 8.1 Wijziging van regelingen

De volgende verordeningen worden gewijzigd:

  • 1.

    Algemene plaatselijke verordening.

  • 2.

    Verordening op het beheer en het gebruik van de gemeentelijke begraafplaats(en) voor de gemeente Zaanstad 2011.

 

Artikel 8.2 Intrekking van regelingen

De volgende verordeningen worden ingetrokken:

  • 1.

    Bouwverordening Zaanstad 2008;

  • 2.

    Brandbeveiligingsverordening 2010;

  • 3.

    Erfgoedverordening 2010 gemeente Zaanstad;

  • 4.

    Verordening bodemsanering Zaanstad 2017.

 

Artikel 8.3 Nieuwe grondslag nadere regels en aanwijzingsbesluiten

  • 1.

    Burgemeester en wethouders hangen de nadere regels ‘Regeling incidentele festiviteiten Hembrugterrein gesteld door het college op grond van artikel 4:3, zesde en achtste lid, van de Algemene plaatselijke verordening (Apv)’ om naar ‘Nadere regels incidentele festiviteiten Hembrugterrein bij artikel 5.41 vijfde en zevende lid van de Verordening fysieke leefomgeving Zaanstad’.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders hangen de nadere regels ‘Nadere regels bij plaatsing van objecten op openbare plaatsen gesteld op grond van artikel 2:10, derde lid, van de Algemene plaatselijke verordening (Apv)’ om naar ‘Nadere regels bij plaatsing van objecten op openbare plaatsen bij artikel 5.50 vierde lid van de Verordening fysieke leefomgeving Zaanstad’.

  • 3.

    Burgemeester en wethouders hangen het aanwijzingsbesluit ‘Aan te wijzen collectieve festiviteiten 2018 e.v. die mogen afwijken van geluidsvoorschriften’ gesteld door het college op grond van artikel 4:2 om naar ‘Aanwijzingsbesluit collectieve festiviteiten 2018 – 2021 bij artikel 5.40 tweede lid van de Verordening fysieke leefomgeving Zaanstad’.

  • 4.

    Burgemeester en wethouders hangen het ‘Aanwijzingsbesluit (Artikel 2:10 lid 1 onder d, van de Apv), van openbare plaatsen als een gebied waarin geen voorwerpen geplaatst mogen worden (Reclame-uitingen Inverdan)’ om naar ‘Aanwijzingsbesluit Inverdan als gebied waarin geen voorwerpen geplaatst mogen worden bij artikel 5.50 vijfde lid van de Verordening fysieke leefomgeving Zaanstad’.

 

Artikel 8.4 Overgangsbepalingen

  • 1.

    Aanvragen voor vergunningen en ontheffingen, die zijn ingediend voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze verordening, worden afgehandeld op basis van deze verordening.

  • 2.

    Vergunningen of ontheffingen verleend op grond van de Algemene plaatselijke verordening Zaanstad (‘oud’), gelden als vergunning of ontheffing op grond van deze verordening (‘nieuw’) volgens het volgende schema:

Oud

Nieuw

Artikel 2:10 (vergunning)

Artikel 5.50 (vergunning)

Artikel 2:11 (vergunning)

Artikel 5.51 (vergunning)

Artikel 2:12 (vergunning)

Artikel 5.52 (vergunning)

Artikel 2:22 (ontheffing)

Artikel 5.20 (ontheffing)

Artikel 4:6 (ontheffing)

Artikel 5.43 (ontheffing)

Artikel 4:13 (vergunning)

Artikel 5.44 (vergunning)

  • 3.

    Meldingen gedaan op grond van de Algemene plaatselijke verordening Zaanstad (‘oud’), gelden als melding op grond van deze verordening (‘nieuw’) volgens het volgende schema:

Oud

Nieuw

Artikel 4:3 (melding)

Artikel 5.40 (melding)

  • 4.

    Vergunningen verleend op grond van de Bouwverordening Zaanstad 2008 (‘oud’), gelden als vergunning op grond van deze verordening (‘nieuw’) volgens het volgende schema:

Oud

Nieuw

Artikel 7.3.1 (vergunning)

Artikel 5.77 (vergunning)

  • 5.

    Aanwijzingen op grond van de Erfgoedverordening 2010 gemeente Zaanstad (‘oud’), gelden als aanwijzingen op grond van deze verordening (‘nieuw’) volgens het volgende schema:

Oud

Nieuw

Artikel 3 (aanwijzing)

Artikel 4.2 (aanwijzing)

Artikel 4 (aanwijzing)

Artikel 4.6 (aanwijzing)

Artikel 8 (aanwijzing)

Artikel 4.7 (aanwijzing)

Artikel 20 (aanwijzing)

Artikel 4.8 (aanwijzing)

  • 6.

    Vergunningen verleend op grond van de Erfgoedverordening 2010 gemeente Zaanstad (‘oud’), gelden als vergunning op grond van deze verordening (‘nieuw’) volgens het volgende schema:

Oud

Nieuw

Artikel 10 (vergunning)

Artikel 5.72 (vergunning)

Artikel 16 (vergunning)

Artikel 5.73 (vergunning)

Artikel 17 (vergunning)

Artikel 5.76 (vergunning)

Artikel 23 (vergunning)

Artikel 5.75 (vergunning)

  • 7.

    Meldingen gedaan op grond van de Verordening bodemsanering Zaanstad 2017 (‘oud’), gelden als vergunning op grond van deze verordening (‘nieuw’) volgens het volgende schema:

Oud

Nieuw

Artikel 5 (melding)

Artikel 5.7 (melding)

Artikel 6 (melding)

Artikel 5.8 (melding)

Artikel 8.5 Bouwverordening

De artikelen 3.7, 5.3, 5.4 en 5.77 gelden als Bouwverordening in de zin van artikel 8 van de Woningwet.

 

Artikel 8.6 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking per 1 januari 2020.

 

Artikel 8.7 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening fysieke leefomgeving Zaanstad.

 

Aldus besloten in de vergadering van de raad van de gemeente Zaanstad, 12 december 2019.

De griffier,

De voorzitter,

 

 

 

Bijlagen bij de Verordening fysieke leefomgeving Zaanstad

Bijlage 5.6 Aanvullende gegevens voor het bodemsaneringsplan

a. algemene gegevens:

  • 1.

    het adres, de kadastrale aanduiding en de ligging van het grondgebied waarop de verontreiniging zich bevindt;

  • 2.

    een recente (maximum 3 maanden oude) kadastrale kaart, waarop het geval van bodemverontreiniging en de oppervlakte van het te saneren gedeelte is aangegeven;

  • 3.

    een uittreksel van het kadaster waaruit de eigendomssituatie blijkt en dat niet langer dan drie maanden voor de indiening van het bodemsaneringsplan door het kadaster is afgegeven;

  • 4.

    het huidig en toekomstig gebruik van de bodem;

  • 5.

    de naam en het adres van degene die een zakelijk of een persoonlijk recht heeft op het grondgebied bedoeld onder 1, alsmede van de gebruiker daarvan;

  • 6.

    de naam en het adres van degene in wiens opdracht de bodemsanering zal plaatsvinden;

  • 7.

    een tijdschema met een eventuele fasering, waarbij in ieder geval de datum waarop met de bodemsanering naar verwachting zal worden begonnen is aangegeven;

  • 8.

    een specificatie van de bij de uitvoering van de bodemsanering betrokken bedrijven en instanties, voor zover deze ten tijde van het indienen van het bodemsaneringsplan bekend zijn;

  • 9.

    een overzicht van de benodigde vergunningen, meldingen en instemmingen om het werk te kunnen uitvoeren;

  • 10.

    de wijze waarop belanghebbenden bij de uitvoering van de bodemsanering zullen worden betrokken;

  • 11.

    de wijze van milieukundige begeleiding;

 

b. keuze bodemsaneringsvariant:

  • 1.

    indien slechts een deel van de verontreiniging wordt verplaatst: het verzoek om een besluit te nemen op grond van artikel 40, eerste lid, van de wet;

  • 2.

    indien na de bodemsanering restverontreiniging in de bodem aanwezig blijft: een argumentatie op grond waarvan dit gebeurt;

 

c. de te nemen maatregelen:

  • 1.

    een beschrijving van de te treffen (geo)hydrologische en technische voorzieningen met de gekozen dimensionering en de invloed hiervan op de omgeving;

  • 2.

    een beschrijving van de veiligheids- en arbeidshygiënische aspecten;

  • 3.

    een beschrijving van de maatregelen die milieuhygiënisch ongewenste effecten en overlast als gevolg van de bodemsanering voorkomen of zoveel mogelijk beperken;

  • 4.

    gegevens over de kwaliteit van het eventueel te gebruiken aanvulmateriaal;

  • 5.

    grondbalans;

 

Bijlage 5.9 Aanvullende gegevens voor het bodemevaluatieverslag

a. algemene gegevens:

  • 1.

    adres van de locatie;

  • 2.

    naam, adres van de opdrachtgever;

  • 3.

    naam van de locatie met kadastrale gegevens, coördinaten van het werk en de oppervlakte van het gesaneerde deel;

  • 4.

    samenvatting van de verontreinigingssituatie, de bodemopbouw en de geohydrologie, volgend uit bodemonderzoeken (met rapportnummers);

  • 5.

    type bodemsanering: deelsanering / gefaseerde bodemsanering / volledige bodemsanering;

  • 6.

    doelstelling van de bodemsanering voor grond en/of grondwater, met verwijzing naar het (goedgekeurde) bodemsaneringsplan (met rapportnummer) en de beschikking (met nummer) waarmee ingestemd wordt met het bodemsaneringsplan;

  • 7.

    naam, adres directievoerder, aannemer, milieukundige begeleider, tanksaneerder;

  • 8.

    nummer bestek, indien er een bestek bestaat;

  • 9.

    veiligheidsklassen, veiligheids- en gezondheidsplan (ontwerpfase en uitvoeringsfase);

 

b. vergunningen:

  • 1.

    opsomming van vergunningen en meldingen die van belang waren voor de uitvoering van de bodemsanering (ook meldingen aan arbeidsinspectie, verkeerspolitie, wegbeheerder, besluit bodemkwaliteit etc);

  • 2.

    data van verstrekking en inwerkingtreding van deze vergunningen (nummer vermelden);

  • 3.

    verstrekte afvalstroomnummers;

 

c. werkzaamheden voor grondsanering:

  • 1.

    start en einddatum van de periode waarop het bodemevaluatieverslag betrekking heeft, alsmede de totale duur van de grondsanering;

  • 2.

    beschrijving van de voorbereidende werkzaamheden, zoals sloop van opstallen, inrichting van werkterrein en uitvoering van verkeersmaatregelen, overleg met omgeving of projectgroep;

  • 3.

    maatregelen voor kabels en leidingen;

  • 4.

    wijze van bemalen en zuiveren van het grondwater voor ontgraving in den droge (filterstelling, debiet, invloed op de omgeving zoals zettingen en influentconcentraties);

  • 5.

    overzicht van de hoeveelheid vrijgekomen grond (uitgedrukt in tonnen en kubieke meters) en de bestemming daarvan (inclusief de wijze van verwerking en afvalstroomnummers) verdeeld in de volgende categorieën:

    • a.

      ongereinigd storten

    • b.

      reinigen

    • c.

      ongereinigd hergebruiken

    • d.

      tijdelijke opslag

  • 6.

    overzicht van de hoeveelheden overige vrijgekomen materialen (zoals eventueel vrijkomende verontreinigde klinkers en ondergrondse tanks) en hun bestemmingen;

  • 7.

    afmetingen van de ontgravingen;

  • 8.

    inrichting van gronddepot(s);

  • 9.

    beschrijving van de tijdens de uitvoering aangetroffen afwijkingen ten opzichte van de in het bodemsaneringsplan beschreven situatie en gegevens waaruit blijkt dat dit gemeld is bij Burgemeester en Wethouders;

  • 10.

    eventueel aangelegd onttrekkingssysteem voor een nog uit te voeren grondwatersanering;

 

d. grondwatersanering / bodemluchtonttrekking:

  • 1.

    start en einddatum van de periode waarop het bodemevaluatieverslag betrekking heeft, alsmede de totale duur van de grondwatersanering;

  • 2.

    wijze van injecteren, onttrekken en zuiveren van water en lucht bij in-situ-technieken (bijvoorbeeld filterstelling, debieten en vrachten verontreiniging);

  • 3.

    beschrijving van de tijdens de uitvoering aangetroffen afwijkingen ten opzichte van de in het bodemsaneringsplan beschreven situatie of prognoses;

  • 4.

    wijze van onttrekken en zuiveren van het grondwater;

 

e. bemonstering bij grondsanering:

  • 1.

    bespreking van analyseresultaten controlemonsters en de consequenties daarvan;

    • a.

      bespreking analyseresultaten van de depotmonsters, monsters van de afgevoerde grond e.d. en de consequenties daarvan;

    • b.

      bespreking van analyseresultaten van de effluentmonsters (bouwputmaling) in relatie tot de verleende vergunning(en);

    • c.

      certificaten van kwaliteitsgegevens van de aanvulgrond en steenachtige bouwmaterialen;

 

f. bemonstering bij grondwatersanering:

  • 1.

    bespreking van analyseresultaten van de influentmonsters voor het volgen van het verloop van de bodemsanering;

  • 2.

    bespreking analyseresultaten van de effluentmonsters in relatie tot de verleende vergunning(en);

  • 3.

    bespreking analyseresultaten van de grondwatermonsters uit peilbuizen;

 

g. conclusies en aanbevelingen:

  • 1.

    uiteenzetting of is voldaan aan de doelstellingen van de bodemsanering zoals die zijn geformuleerd in het bodemsaneringsplan en de beschikking van de instemming;

  • 2.

    omschrijving redenen van eventuele afwijkingen van het bodemsaneringsplan;

 

h. bijlagen en tabellen bij het bodemevaluatieverslag:

  • 1.

    locatiekaart;

  • 2.

    begrenzing van het bodemsaneringsterrein met een uittreksel uit het kadaster;

  • 3.

    verontreinigingsituatie uit het nader onderzoek of bodemsaneringsplan;

  • 4.

    ontgraving volgens het bodemsaneringsplan;

  • 5.

    kaart met het tijdens de bodemsanering ontgraven gebied met dieptes en talud ingetekend;

  • 6.

    kaart locatie van bemaling en lozingspunt tijdens de grondsanering;

  • 7.

    overzicht het in-situ-maatregelen;

  • 8.

    overzicht grondwateronttrekking (debieten, totale onttrokken hoeveelheid, eventueel de vracht aan onttrokken verontreinigen);

  • 9.

    eventueel grafische weergave van de analyseresultaten, debieten, onttrokken vracht etc.;

  • 10.

    kaart met locatie van onttrekkingssysteem voor grondwatersanering of in-situ-sanering;

  • 11.

    kaart met locaties van genomen bodemmonsters;

  • 12.

    kaart met locaties van peilbuizen met filterstelling;

  • 13.

    grondbalans;

  • 14.

    certificaten met betrekking tot ondergrondse tanks;

  • 15.

    afvoerbewijs van eventueel vrijgekomen chemische afvalstoffen (zoals sludge), inclusief afvalstroomnummers en bestemming;

  • 16.

    analyseresultaten van grond- en grondwatermonsters en toetsing (“nacontrole”);

  • 17.

    analysecertificaten van eventueel aangevoerde grond en toetsing;

  • 18.

    overzicht van de bij de bodemsanering betrokken instanties en bedrijven;

  • 19.

    toetsingstabel en referentiekader;

  • 20.

    kadastrale tekening met eventuele restverontreiniging;

  • 21.

    lijst van klachten tijdens de uitvoering en de afhandeling hiervan;

  • 22.

    l ijst van calamiteiten tijdens de uitvoering en de afhandeling hiervan;

 

i. overige tekeningen / kaarten:

  • 1.

    ontgravingskaart;

    • a.

      ontgravingsgebieden (diepten);

    • b.

      ontgravingsvoorzieningen (damwanden etc);

    • c.

      ligging tijdelijke voorzieningen;

  • 2.

    grondkaart;

    • a.

      aard en omvang van de restverontreinigingen (grond en grondwater);

    • b.

      kadastrale kaart van restverontreinigingen;

    • c.

      aard en omvang van de gebruiksbeperkingen;

    • d.

      plaats van toepassing van herschikkingsgrond;

    • e.

      plaats van toepassing van grond afkomstig buiten de locatie;

  • 3.

    grondwatersaneringskaart;

    • a.

      ligging van voorzieningen (b.v. drains en pompen);

    • b.

      invloed op omgeving en mogelijke effecten (isohypsen);

  • 4.

    kabel- en leidingen

 

 

Bijlage 5.10 Aanvullende gegevens voor het bodemnazorgplan

a. overzicht organisatie:

  • 1.

    overzicht betrokken instanties (naam- en adresgegevens contactpersonen), taken en verantwoordelijkheden;

  • 2.

    verantwoordelijkheden (juridisch/organisatorisch/financieel);

  • 3.

    administratieve werkzaamheden;

 

b. aanvangssituatie:

  • 1.

    gehalten en plaats (grond/grondwater en locatie) van de restverontreiniging;

  • 2.

    beschrijving locatie en omgeving: geohydrologie, kwetsbare objecten;

 

c. maatregelen: onderhoud en investering:

  • 1.

    indien de restverontreiniging wordt geïsoleerd:

    • a.

      de wijze waarop de instandhouding van de isolerende voorzieningen worden gewaarborgd en gecontroleerd;

    • b.

      de wijze waarop het betrokken grondgebied in verband met het isoleren van de verontreiniging wordt beheerd;

    • c.

      een beschrijving van de verwachte ontwikkelingen in het ruimtegebruik;

    • d.

      de relatie tussen restverontreiniging en eventuele gebruiksbeperkingen;

  • 2.

    indien de restverontreiniging wordt gemonitord:

    • a.

      een monitoringsplan met bemonsteringsfrequentie, geplande activiteiten met actiewaarden, ijkmomenten en verwachtte tijdsduur;

    • b.

      een onderbouwing van dit monitoringsplan middels een inschatting van de te verwachten mobiliteit/verspreiding;

    • c.

      plaats en filterstelling monitoringspeilbuizen;

    • d.

      een beschrijving van de verwachte ontwikkelingen in het ruimtegebruik;

    • e.

      wijze waarop het ruimtegebruik de ontwikkelingen beïnvloedt;

    • f.

      toets of de voorgestelde maatregelen adequaat zijn met het oog op doelstellingen. Een rol hierbij spelen de aard van de maatregelen, de frequentie en de duur.

 

d. overig:

  • 1.

    beschrijving welke beperkingen van het terreingebruik noodzakelijk zijn als gevolg van de restverontreiniging of nazorgmaatregelen;

  • 2.

    welke risico’s de nazorg bedreigen;

  • 3.

    een beschrijving van de maatregelen om te zorgen dat de bodemsaneringsmaatregelen in stand blijven;

  • 4.

    een beschrijving van de evaluatie van de nazorg;

  • 5.

    hoe wordt gehandeld wanneer de feitelijke situatie afwijkt van de beoogde situatie;

  • 6.

    een beschrijving van hoe wordt gehandeld bij calamiteiten, met vermelding van aanspreekpunt;

  • 7.

    een beschrijving hoe wordt gehandeld wanneer het terreingebruik of de bestemming verandert;

  • 8.

    benodigde vergunningen, meldingen;

  • 9.

    veiligheids- en arbeid hygiënische aspecten.

 

Toelichting op de Verordening fysieke leefomgeving Zaanstad (VFL)

Algemene toelichting

Op 1 januari 2021 treedt naar verwachting de Omgevingswet in werking. De Omgevingswet bundelt de wetgeving voor de fysieke leefomgeving. De fysieke leefomgeving omvat in ieder geval bouwwerken, infrastructuur, water, watersystemen, bodem, lucht, landschappen, natuur, cultureel erfgoed en werelderfgoed, zo blijkt uit de Omgevingswet.

De Omgevingswet heeft als doel het bereiken en in stand houden van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en het gebruiken en ontwikkelen van de fysieke leefomgeving ter vervulling van maatschappelijke behoeften.

Gemeentelijke regels over de fysieke leefomgeving worden na invoering van de Omgevingswet samengebracht in één omgevingsplan. Het omgevingsplan bundelt de huidige bestemmingsplannen, de beheersverordeningen, milieuregels en regels uit (andere) lokale verordeningen, die de fysieke leefomgeving wijzigen of direct beïnvloeden. Daarmee wordt de regelgeving voor inwoners, ondernemers en maatschappelijke organisaties overzichtelijker en zijn de regels makkelijker te vinden.

Lokale verordeningen

De regels over de fysieke leefomgeving staan verspreid over diverse verordeningen. Daarbij is er geen overzicht over welke regels het precies gaat. Daarom is besloten om als tussenstap naar het omgevingsplan één Verordening fysieke leefomgeving Zaanstad (hierna: VFL) te maken waarin de regels over de fysieke leefomgeving uit de huidige verordeningen worden gebundeld. De regels uit deze verordening worden na de inwerkingtreding van de Omgevingswet gefaseerd verwerkt in het omgevingsplan.

Deze verordening bevat beleid, dat al is vastgesteld door de raad. Bij het omzetten zijn de regels geüniformeerd, verduidelijkt en in een structuur geplaatst, die aansluit bij de Omgevingswet. Veel redactionele en technische wijzigingen, maar wel beleidsluw.

In de eerste tranche van de Verordening fysieke leefomgeving Zaanstad worden de regels uit 6 verordeningen gebundeld.

Hiervan gaan de regels van 4 verordeningen volledig op in de VFL en worden daarom ingetrokken. Dit betreft:

 

  • 1.

    Bouwverordening Zaanstad 2008

  • 2.

    Verordening Bodemsanering Zaanstad 2017

  • 3.

    Erfgoedverordening 2010 gemeente Zaanstad

  • 4.

    Brandbeveiligingsverordening 2012 

2 verordeningen wijzigen, omdat slechts een deel van de regels overgaan naar de VFL. Dit betreft:

  • 1.

    Algemene plaatselijke verordening (APV) Zaanstad 2013

  • 2.

    Verordening op het beheer en het gebruik van de gemeentelijke begraafplaats(en) voor de gemeente Zaanstad.

 

Aan het eind van deze toelichting staat een Transponeringstabel waarin is opgenomen waarop een artikel in deze verordening is gebaseerd.

 

Structuur VFL

De structuur van deze verordening biedt enerzijds een goede wettelijke basis, zodat de (professionele) gebruikers er bij inwerkingtreding in 2021 goed mee kunnen werken en sluit anderzijds aan op het stelsel van de Omgevingswet en het toekomstige omgevingsplan.

De bouwstenen zijn zichtbaar gehouden, zodat later de regels per onderdeel verwerkt kunnen worden in het omgevingsplan.

Er is ruimte gereserveerd voor regels uit andere verordeningen.

 

Met deze verordening wordt een belangrijke stap gezet richting de Omgevingswet. Om dit te onderstrepen zijn 2 algemene zorgplicht bepalingen uit deze toekomstige wet opgenomen in de VFL en zijn de procedurele bepalingen onder de Omgevingswet als uitgangspunt genomen.

 

Toelichting op artikelen

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

 

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

Een aantal begrippen uit de Omgevingswet wordt opgenomen in deze verordening, omdat de Omgevingswet nog niet van kracht is. Deze artikelen kunnen vervallen op het moment dat Omgevingswet van kracht wordt.

 

Bouwwerk

Dit is de definitie uit de voormalige Bouwverordening. Deze definitie is gebaseerd op jurisprudentie. De bestuursrechter heeft uitgemaakt dat het begrip bouwwerk in de Woningwet én in de Wabo zo moet worden uitgelegd. Deze wetten kennen zelf geen definitie van het begrip bouwwerk.

 

Fysieke leefomgeving

Het begrip fysieke leefomgeving is een belangrijk nieuw begrip in het stelsel van de Omgevingswet. Een afgebakende definitie van ‘fysieke leefomgeving’ is er niet. In de wet staat een opsomming van onderdelen die in ieder geval onder de fysieke leefomgeving vallen: bouwwerken, infrastructuur, watersystemen, water, bodem, lucht, landschappen, natuur, cultureel erfgoed en werelderfgoed.

 

Inrichting

De Omgevingswet kent het begrip inrichting niet. In deze verordening werken wij vooralsnog met het begrip inrichting. Immers in huidige wetgeving wordt hiermee gewerkt.

 

Openbare plaats

Plaats die krachtens bestemming of vast gebruik openstaat voor het publiek.

Hiervoor is aangehaakt bij de Wet openbare manifestaties.

 

Artikel 1.2 Toepassingsbereik

Dit artikel is nieuw.

De eerste tranche van de VFL bevat (een deel van de) regels die voorheen waren opgenomen in de Bouwverordening Zaanstad 2008, Erfgoedverordening 2010 gemeente Zaanstad, Brandbeveiligingsverordening 2012, Verordening Bodemsanering Zaanstad 2017 en een deel van de regels uit de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) en de Beheersverordening gemeentelijke begraafplaatsen.

 

Deze verordening wordt in tranches aangevuld met regels over andere onderwerpen, die gaan vallen onder de reikwijde van de Omgevingswet. Dit ter voorbereiding op de Omgevingswet, die naar verwachting op 1 januari 2021 van kracht wordt.

Regels over de ruimtelijke ordening worden niet opgenomen in deze verordening, omdat deze verplicht worden opgenomen in bestemmingsplannen.

Uiteindelijk worden de regels uit deze verordening samen met de bestemmingsplannen opgenomen in het toekomstige omgevingsplan.

 

Artikel 1.3 Doelen van de verordening

Eerste lid

Dit lid geeft het doel van deze verordening.

 

Tweede lid

Het tweede is gebaseerd op de Omgevingswet.

Het geeft het overkoepelende doel van de regels in deze verordening aan.

   

Hoofdstuk 2 Regels ter instandhouding, bescherming, onderhoud en beheer fysieke leefomgeving

 

Artikel 2.2 Algemene zorgplicht voor de fysieke leefomgeving

Dit artikel is gebaseerd op artikel 1.6 van de Omgevingswet.

 

In de fysieke leefomgeving vindt een breed scala aan activiteiten plaats, die door veel actoren worden uitgevoerd en die verschillend van aard, omvang en duur zijn. Ook de gevolgen van die activiteiten voor de fysieke leefomgeving lopen sterk uiteen. De algemene zorgplicht houdt in dat een ieder bij zijn activiteiten voldoende zorg voor de fysieke leefomgeving in acht neemt.

 

De functies van de zorgplicht zijn:

  • 1.

    bewust maken van de eigen verantwoordelijkheid van burgers voor de behartiging of het ontzien van bepaalde belangen,

  • 2.

    bieden van een leidraad voor gedrag, wanneer geen concrete gedragsbepalingen voorhanden zijn of deze niet toereikend blijken,

  • 3.

    bieden van een maatstaf voor de beoordeling van gedrag, en – bieden van een rechtvaardigingsgrond voor bestuursrechtelijke handhaving in gevallen van onmiskenbare strijd met de zorgplicht (vangnetfunctie).

Het is de verwachting dat de zorgplicht in de praktijk een beperkte, maar nuttige functie zal vervullen bij het waarborgen van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit.

 

Volledigheidshalve wordt nog opgemerkt dat deze artikelen de uit het burgerlijk recht voortvloeiende aansprakelijkheid en ook de mogelijkheden van overheden om als rechtspersoon met gebruikmaking van het privaatrecht de naleving van rechtsregels te bevorderen, onverlet laten.

 

Artikel 2.3 Algemene zorgplicht bij activiteit met nadelige gevolgen 

Dit artikel is gebaseerd op artikel 1.7 van de Omgevingswet.

Zie ook toelichting bij artikel 2.2.

 

Artikel 2.4 Zorgplicht voor toestand object op openbare plaats

Zie ook toelichting bij artikel 2.2.

 

Artikel 2.5 Zorgplicht voor toestand onroerend cultureel erfgoed

Dit artikel is gebaseerd op de voormalige artikelen 13.11 en 13.12 van het Besluit activiteiten leefomgeving, artikel 13 model Erfgoedverordening 2016 en is ter vervanging van een deel van de artikelen 10, 17 en 23 van de Erfgoedverordening.

 

Eerste lid

Dit verbod geldt ook voor een voorlopig aangewezen gemeentelijk monument. Zie artikel 4.9. over de voorlopige aanwijzing van een gemeentelijk monument.

 

Tweede lid en 3

Deze zorgplicht geldt voor al het onroerend cultureel erfgoed, te weten gemeentelijke, provinciale en rijksmonumenten, beschermd stads- en dorpsgezicht en archeologische monumenten.

 

Artikel 2.6 Zorgplicht voor toestand van sloten en wateren

Dit artikel is ter vervanging van een deel van artikel 4:9 APV. Vooruitlopend op de opname in het omgevingsplan is artikel 4:9 APV gesplitst in artikel 2.6 en 2.7.

 

Artikel 2.7 Specifieke zorgplicht voor toestand van niet-openbare riolen en putten buiten gebouwen

Dit artikel is ter vervanging van een deel van artikel 4:9 APV. Vooruitlopend op de opname in het omgevingsplan is artikel 4:9 APV gesplitst in artikel 2.6 en 2.7.

 

Artikel 2.9 Gedoogplicht voorzieningen voor verkeer en verlichting

Dit artikel is ter vervanging van artikel 2:21 APV.

In beginsel biedt de Belemmeringenwet privaatrecht het kader om op het eigendomsrecht van anderen inbreuk te maken. De Belemmeringenwet is echter in haar toepassing bedoeld voor zodanige inbreuken op dat eigendomsrecht waardoor het gebruik van de desbetreffende onroerend zaak al dan niet tijdelijk beperkt wordt.

 

Deze gedoogplicht is alleen dan aanwezig wanneer de voorwerpen, borden of voorzieningen ten behoeve van het openbaar verkeer of de openbare verlichting het gebruiksrecht van de eigenaar niet aantasten.

 

Artikel 2.10 Oplaten van ballonnen

Dit artikel is ter vervanging van artikel 4:9a APV.

Het is wenselijk het oplaten van ballonnen te verbieden. Ballonnen komen na het oplaten ongecontroleerd neer op het aardoppervlak en veroorzaken op de bodem en in het water schade aan het milieu. Dieren kunnen verstrikt raken in (de resten van) neergekomen ballonnen en zien deze aan voor voedsel. Ballonnen veroorzaken zo sterfte onder dieren. Daarnaast leveren ballonnen die opgelaten worden met hete lucht door middel van een brandertje door de constructie en het open vuur, ook een risico op schade en brand op.

 

Het gaat hier dus zowel om met gas gevulde ballonnen als om ballonnen met een brandertje die onder allerlei fantasienamen in de handel zijn (herdenkingsballon, geluksballon, vuurballon, gelukslampion, Thaise wensballon enzovoorts).

Om te voorkomen dat ook weerballonnen en heteluchtballonnen onder het verbod vallen is opgenomen dat het alleen ballonnen betreft die zonder sturing wegdrijven.

 

Hoofdstuk 3 Proces, procedure en adviescommissie

 

Artikel 3.1 Verhouding tot de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht

Deze verordening kent een aantal die op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) als omgevingsvergunning moeten worden behandeld. Hiervoor gelden dan de regels uit de Wabo en daaruit voortvloeiende regelgeving. Een van de regels is dat burgemeester en wethouders niet altijd het bevoegd gezag zijn dat beslist over de aanvraag. Voor de leesbaarheid van de verordening is ervoor gekozen om in plaats van bevoegd gezag altijd burgemeester en wethouders op te nemen. Als er sprake is van een andere bevoegd gezag voor burgemeester en wethouders wordt gelezen het bevoegd gezag volgens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Als hiervan bij een vergunningplicht sprake kan zijn, dan is dit in de toelichting bij het artikel vermeld.

 

Aanvragen kunnen worden ingediend bij burgemeester en wethouders. Zij zenden de aanvraag door aan het bevoegd gezag en stellen de aanvrager daarvan op de hoogte. De behandeling van de aanvraag wordt dan voortgezet door het bevoegd gezag.

Deze doorzendplicht is geregeld in artikel 2.3 van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 3.1 Wabo.

 

Artikel 3.2 Indienen aanvraag, melding of verzoek om ontheffing

Op de (onvolledige) aanvraag zijn tevens de regels van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing. In het bijzonder de bepalingen van hoofdstuk 4 Awb.

 

Eerste lid

Geeft de procedure voor de indiening van aanvraag van een vergunning, de melding van activiteiten en de indiening van plannen, verslagen of andere stukken daarover. Er wordt gebruik gemaakt van een door burgemeester en wethouders vastgestelde digitale procedure met formulieren. De indiening vindt plaats via www.zaanstad.nl.

 

Tweede lid

Een aanvraag of melding op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) wordt ingediend via www.omgevingsloket.nl.

 

Een aanvraag mag strikt genomen nog op papier worden ingediend maar dit is gezien de voortschrijdende digitalisering van de procedures niet wenselijk. Het gebeurt nog maar zeer beperkt. Om deze redenen is hiervoor geen aparte procedure meer opgenomen.

In het enkele geval dat een aanvraag op papier is ingediend, krijgt de aanvrager naast het digitale besluit ook het besluit op papier toegestuurd. Wanneer de aanvrager geen digitale post kan ontvangen of geen mailadres heeft opgegeven, ontvangt hij het alleen op papier.

 

Artikel 3.3 Beslistermijn

Deze termijn is genoemd in diverse verordeningen en staat eveneens in artikel 16.64 van de Omgevingswet.

 

Uit artikel 4:15, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awb volgt dat de beslistermijn ingaat op het moment dat de oorspronkelijke aanvraag is ingediend. De beslistermijn wordt opgeschort als de aanvraag niet volledig is. De aanvrager krijgt hiervan bericht van B&W met het verzoek om de aanvraag aan te vullen. Dit is een uitnodiging in de zin van artikel 4:5, eerste lid, van de Awb. Het bericht bevat een termijn waarbinnen de gelegenheid is om de aanvraag aan te vullen.

 

Geadviseerd wordt om een aanvraag tijdig in te dienen, bij voorkeur veertien weken voordat de aanvrager voornemens is te beginnen met de activiteiten waarvoor de vergunning wordt aangevraagd. Door het tijdig indienen van de aanvraag bereikt de aanvrager dat burgemeester en wethouders tijdig een besluit kunnen nemen over de benodigde vergunning.

 

Wanneer de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing wordt verklaard, nemen burgemeester en wethouders binnen 6 maanden een besluit.

 

Artikel 3.4 Voorschriften

Voorschriften wil zeggen: bijzondere verplichtingen die alleen voor deze vergunninghouder gelden of beperkingen, bijvoorbeeld naar plaats of naar tijdsduur.

Voorschriften kunnen ook beperkingen inhouden. 

Vanzelfsprekend is het verplicht de voorschriften na te komen. 

 

Artikel 3.5 Algemene weigeringsgronden

Naast deze algemene weigeringsgronden kennen de wet en deze verordening ook specifieke weigeringsgronden.

 

Artikel 3.6 Algemene wijzigings- en intrekkingsgronden

Dit artikel is gebaseerd op het voormalige artikel 1:6 APV, artikel 5.40 Omgevingswet en artikel 15 model erfgoedverordening.

Naast deze algemene wijzigings- en intrekkingsgronden kennen de onderliggende wet en deze verordening ook specifieke wijzigings- en intrekkingsgronden.

 

Zo geeft artikel 5.19 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) bevat een vergelijkbare regeling voor het intrekken van omgevingsvergunningen.

Bij de omgevingsvergunning wordt het besluit om te wijzigen of deels of geheel in te trekken van de vergunning of ontheffing op artikel 5.19 van de Wabo gebaseerd.

 

Artikel 3.7 Adviescommissie Welstand en Monumenten Zaanstad

Dit artikel is gebaseerd op het voormalige hoofdstuk 9 Welstand en bijlage 9 van de Bouwverordening.

De overige bepalingen over de samenstelling, taakstelling en werkwijze van de adviescommissie zijn vastgelegd in het ‘Reglement van Orde te gebruiken voor de Adviescommissie Welstand en Monumenten Zaanstad’, zoals vastgesteld door de gemeenteraad op 13 februari 2014. Dit reglement blijft van kracht.

 

Artikel 15 van de Monumentenwet 1988 blijft van kracht tot de invoering van de Omgevingswet. Op grond van dat artikel dient ten minste in de onderhavige verordening te zijn geregeld de inschakeling van “een commissie op het gebied van de monumentenzorg die in elk geval tot taak heeft te adviseren over aanvragen om een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder f, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.” Hieraan wordt in dit artikel uitvoering gegeven. Binnen de commissie zijn enkele leden deskundig op het gebied van de monumentenzorg. Hiertoe behoort ook de archeologische monumentenzorg.

 

Artikel 3.8 Gemeentelijk erfgoedregister

Dit artikel is gebaseerd op de artikelen 2 en 12 van de model Erfgoedverordening 2016.

 

Vierde lid

Dit artikel bepaalt dat op het schrappen uit het register van een aanwijzing als gemeentelijk monument dezelfde procedure geldt als bij de aanwijzing daarvan.

 

Artikel 4.1 Doel van aanwijzen gemeentelijk cultureel erfgoed

Uit de Erfgoedwet blijkt dat cultureel erfgoed de overkoepelende term is. Hieronder vallen zowel het roerende cultuurgoed, als onroerend cultureel erfgoed.

Echter alleen onroerend cultureel erfgoed valt onder de reikwijdte van de Omgevingswet, want is onderdeel van de fysieke leefomgeving. Roerend cultuurgoed (verzamelen, boeken e.d.) heeft geen betrekking tot de fysieke leefomgeving.

 

Artikel 4.2 (Voornemen tot) Aanwijzing als gemeentelijk monument 

Dit artikel is gebaseerd op de artikelen 5 en 6 van de model Erfgoedverordening 2016.

Dit artikel regelt de toekenning van de status van gemeentelijk monument aan een monument of archeologisch monument. Een tuin en een park vallen binnen het begrip ‘monument’, natuurlandschap niet. De aanwijzing vergt een belangenafweging tussen het met de aanwijzing te dienen belang en de overige bij de aanwijzing betrokken belangen, waaronder planologische en/of economische belangen of het gebruik van het monument of archeologisch monument. Deze formulering is ontleend aan artikelen 3.1, eerste lid, en 3.16, tweede lid, van de Erfgoedwet.

Burgemeester en wethouders hebben beleidsvrijheid bij de aanwijzing van een monument of archeologisch monument als beschermd gemeentelijk monument. Er geldt bovendien niet zoiets als de voorheen gehanteerde vijftigjarengrens voor monumenten. Bij de afweging van belangen die daarbij een rol spelen moeten ook de belangen van het gebruik ten opzichte van de te beschermen monumentale waarde uitdrukkelijk en gemotiveerd naar voren komen. Bij de voorbereiding van een aanwijzing moeten deze belangen derhalve concreet worden onderzocht.

 

Ieder monument is gegeven de begripsbepaling van artikel 1.1 van de Erfgoedwet per definitie een onroerende zaak (het gebouw). Ieder archeologisch monument omvat ten minste één onroerende zaak (het terrein, dat vanwege en samen met de daar aanwezige overblijfselen, voorwerpen of andere sporen van menselijke aanwezigheid in het verleden, met inbegrip van die overblijfselen, voorwerpen en sporen, gegeven de begripsbepaling van artikel 1.1 van de Erfgoedwet wordt aangemerkt als archeologisch monument). Voor alle zakelijk gerechtigden op de over onroerende zaken is ontvangst van het voornemen van een aanwijzing door burgemeester en wethouders van belang, niet alleen voor de eigenaar. Zie ook artikel 1, onder a, onderdeel 1, jo. artikel 1, onder b, onderdeel 5, van de Wet kenbaarheid publiekrechtelijke beperkingen onroerende zaken. Onder zakelijk gerechtigden vallen ook hypothecaire schuldeisers ten aanzien van de onroerende zaak.

 

Vierde lid

De aanwijzing van kerkelijke monumenten vereist voorafgaand overleg met de eigenaar. Het gaat dan per definitie om een monument dat eigendom is van een kerkgenootschap, een zelfstandig onderdeel daarvan, een lichaam waarin kerkgenootschappen zijn verenigd, of van een ander genootschap op geestelijke grondslag en dat uitsluitend of voor een overwegend deel wordt gebruikt voor het gezamenlijk belijden van de godsdienst of levensovertuiging (artikel 1.1 van de Erfgoedwet). Dit lid stemt overeen met de vergelijkbare eis in artikel 3.1 van de Erfgoedwet en artikel 3.2a van de Wabo en doet recht aan de bijzondere positie van het kerkelijk monument als plaats voor het gezamenlijk belijden van godsdienst of levensovertuiging. Dit geldt naast de algemene regel van artikel 4:8 van de Awb op grond waarvan belanghebbenden zoals eigenaren moeten worden gehoord.

 

Artikel 4.3 Voorbescherming

Dit artikel is gebaseerd op het voormalige artikel 7 van de model Erfgoedverordening 2016.

Het is wenselijk ook ten aanzien van gemeentelijk monumenten in voorbescherming te voorzien. Dat gebeurt met dit artikel. De voorbescherming start zodra burgemeester en wethouders het voornemen tot aanwijzing hebben bekendgemaakt aan de zakelijk gerechtigden.

 

Artikel 4.4 Beslistermijn en inhoud aanwijzingsbesluit

Dit artikel is gebaseerd op het voormalige artikel 9 van de model Erfgoedverordening 2016.

Met de termijn is aangesloten bij de termijn die gehanteerd wordt in de Erfgoedwet (artikel 3.2, derde lid).

 

Artikel 4.5 Bekendmaking aanwijzingsbesluit en inschrijving erfgoedrgister

Dit artikel is gebaseerd op het voormalige artikel 10 van de model Erfgoedverordening 2016

 

Eerste lid

Dit artikel geldt naast de algemene verplichting tot bekendmaking van besluiten op basis van de Awb. Ontvangst van de aanwijzing door burgemeester en wethouders is voor alle zakelijk gerechtigden van belang, niet alleen voor de eigenaar. Zie ook artikel 1, onder a, onderdeel 1, jo. artikel 1, onder b, onderdeel 5, van de Wet kenbaarheid publiekrechtelijke beperkingen onroerende zaken. Op een aanwijzingsbesluit is deze wet ook van toepassing. Onder zakelijk gerechtigden vallen ook hypothecaire schuldeisers.

 

Tweede lid

De registratie van de aanwijzing in het gemeentelijk erfgoedregister is een louter administratieve verrichting en niet een besluit. Overigens zal van de aanwijzing ook inschrijving in het gemeentelijke beperkingenregister en in het kadaster plaatsvinden op grond van artikel 1, onder c en e, van de Wet kenbaarheid publiekrechtelijke beperkingen onroerende zaken.

 

Artikel 4.6 Voorlopige aanwijzing als gemeentelijk monument

Dit artikel is gebaseerd op artikel 11 van de model Erfgoedverordening 2016

Dit artikel biedt burgemeester en wethouders de mogelijkheid om in spoedeisende gevallen een monument of archeologisch monument als gemeentelijk monument aan te wijzen. In dat geval wordt de adviescommissie zoals bedoeld in artikel 8 pas ingeschakeld na de voorlopige aanwijzing. De bescherming van paragraaf 4 geldt vanaf het moment dat belanghebbenden schriftelijk in kennis zijn gesteld van de voorlopige aanwijzing. Een bezwaarschrift heeft dus geen opschortende werking en daarmee kan de voorlopige aanwijzing dus niet omzeild worden. Als de aanwijzing definitief wordt door de opname in het erfgoedregister loopt deze bescherming door.

 

Artikel 4.8 Aanwijzing als beschermd gemeentelijk stads- of dorpsgezicht

Dit artikel is gebaseerd op artikel 18 van de model Erfgoedverordening 2016.

Dit artikel geeft de mogelijkheid aan de gemeenteraad om gemeentelijke stads- en dorpsgezichten aan te wijzen[, die vervolgens krachtens het bestemmingsplan moeten worden beschermd. Dit is vergelijkbaar met de thans nog geldende artikelen 35 en 36 van de Monumentenwet 1988; echter zonder de plicht de minister te horen. Artikel 36 van de Monumentenwet 1988 zal vervallen met de inwerkingtreding van de Omgevingswet. Daarna is het aanwijzen gemeentelijke van stads- en dorpsgezichten mogelijk via het omgevingsplan.

 

Artikel 4.9 Wijziging, intrekking en vervallen van de aanwijzing als beschermd gemeentelijk stads- of dorpsgezicht

Dit artikel is gebaseerd op artikel 19 van de model Erfgoedverordening 2016. Het derde lid is gewijzigd.

Dit artikel bepaalt o.a. dat bij wijziging (van niet-ondergeschikte aard) van een aanwijzing en bij intrekking van de status als beschermd gemeentelijke stads- en dorpsgezicht dezelfde procedure geldt als bij de aanwijzing daarvan. Voorts is hier bepaald dat een aanwijzing vervalt zodra het stads- en dorpsgezicht waarop de aanwijzing betrekking heeft, door de minister of een provincie wordt aangewezen als beschermd stads- en dorpsgezicht. Bij een wijziging van ondergeschikte betekenis kan o.a. gedacht worden aan wijzigingen i.v.m. de verandering van bijvoorbeeld straatnamen of huisnummers.

 

Hoofdstuk 5 Regels voor activiteiten

 

Paragraaf 5.2

Deze paragraaf bevat regels, die voorheen waren opgenomen in de Verordening bodemsanering en in de Bouwverordening.

 

Artikel 5.2 Doel van de regels

Vierde lid

Deze paragraaf is niet van toepassing op waterbodems, omdat waterbodems niet onder de Wet bodembescherming vallen, maar onder de Waterwet. De Waterwet is van toepassing op het beheer van de bodem en oevers van oppervlaktewaterlichamen (de waterbodem). De Wet bodembescherming is van toepassing op de overige bodem.

Bij de uitvoering op basis van de Waterwet is het Waterschap het bevoegd gezag.

 

Artikel 5.3 Verbod tot bouwen op verontreinigde bodem

Dit artikel is gebaseerd op de voormalige artikelen 2.4.1 en 2.4.2 van de Bouwverordening.

 

In het tweede lid, onder c, van artikel 8 van de Woningwet wordt aan de gemeenteraden de opdracht gegeven om in de bouwverordening voorschriften op te nemen over het tegengaan van bouwen op verontreinigde bodem. In het derde lid van genoemd artikel 8 is uitgewerkt op welke bouwwerken deze voorschriften betrekking dienen te hebben. Het woord 'uitsluitend' in de redactie van dit derde lid duidt erop dat aanvulling in de bouwverordening niet is toegestaan.

De gezondheidsrisico's voor de mens bij het gebruik van het bouwwerk vormen in deze benadering het onderscheidend criterium.

 

De indieningsvereisten voor het in behandeling nemen van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het bouwen, waartoe het bodemonderzoek behoort, staan in de Regeling omgevingsrecht.

In artikel 2.4 van de Regeling omgevingsrecht is de verplichting opgenomen dat de aanvrager bij de aanvraag om een vergunning voor een bouwactiviteit een onderzoeksrapport verstrekt betreffende verontreiniging van de bodem, gebaseerd op onderzoek dat is uitgevoerd door een persoon of een instelling die daartoe is erkend op grond van het Besluit bodemkwaliteit.

 

Bouwwerken bestemd voor het verblijf van mensen

Wat verstaan moet worden onder "bouwwerken waarin voortdurend of nagenoeg voortdurend mensen zullen verblijven" werd in de Memorie van toelichting bij de Wet tot wijziging van de Woningwet inzake het tegengaan van bouwen op verontreinigde grond (TK 1995-1996, 24 809, nr. 3) nader omschreven. Het betreft hier bouwwerken waarin dagelijks gedurende enige tijd dezelfde mensen verblijven, bijvoorbeeld om te werken of onderwijs te geven of te genieten. Bij "enige tijd" moet gedacht worden aan een verblijfsduur van twee of meer uren per (werk)dag. Het gaat dus niet om een enkele keer twee of meer uren, maar om een meer structureel (over een langere periode dan één dag) twee of meer uren verblijven van dezelfde mensen in het gebouw.

 

Bouwwerken die de grond niet raken

Hierbij moet gedacht worden aan dakkapellen en het realiseren van een extra verdieping op een gebouw.

 

Artikel 5.4 Bodemonderzoek

Dit artikel is gebaseerd op het voormalige artikel 2.1.5 van de Bouwverordening.

De artikelen over het bodemonderzoek hebben tot doel te bevorderen dat niet wordt gebouwd op verontreinigde grond.

 

Eerste lid

Uit de systematiek van NEN 5740 volgt dat voorafgaand aan het milieuhygiënisch bodemonderzoek eerst een vooronderzoek volgens NEN 5725 wordt uitgevoerd - ook wel historisch onderzoek genoemd - ten behoeve van het formuleren van de onderzoekshypothese en een eventuele onderverdeling van het terrein. Indien het vooronderzoek naar de historie en de bodemgesteldheid uitwijst dat de locatie onverdacht is, kan het bevoegd gezag op basis van het derde lid besluiten af te wijken van de verplichting tot het uitvoeren van het verkennend onderzoek. Letter c richt zich specifiek op het onderzoek naar asbest in de grond. Het bodemonderzoek volgens NEN 5740 is niet toereikend om asbest in grond te onderzoeken. Daartoe is de NEN 5707, uitgave 2003 ontwikkeld.

 

Derde lid

De afwijking vindt plaats door deze op te nemen in de omgevingsvergunning. Er komt geen afzonderlijk besluit tot het afwijken, geen beschikking. De omgevingsvergunning van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is er immers op gericht alles in één brede omgevingsvergunning te regelen.

 

Vierde lid

Bouwwerken met een beperkte instandhoudingstermijn kunnen velerlei zijn, van klein tot groot en voor een zeer divers gebruik. Vermelding van deze categorie betekent niet dat in alle gevallen ontheffing wordt verleend.

 

Vijfde lid

De strekking van dit lid is het tegengaan dat een bodemonderzoek plaatsvindt voordat de bestaande bebouwing wordt gesloopt en eventueel ten gevolge van deze werkzaamheden een bodemverontreiniging optreedt die dan niet wordt gesignaleerd. Dit betekent dat het resultaat van een bodemonderzoek niet altijd kan worden overgelegd bij de aanvraag om bouwvergunning. Daarom behoort dit onderzoek tot de stukken die ook later kunnen worden ingediend.

 

Artikel 5.5 Melden en aanvragen beschikking bodemsanering 

Dit artikel is gebaseerd op het voormalige artikel 3 van de verordening Bodemsanering.

Hierin wordt verwezen naar de digitale meldingsformulieren op de website van de gemeente Zaanstad.

 

Artikel 5.6 Het Bodemsaneringsplan

Dit artikel is gebaseerd op het voormalige artikel 4 verordening Bodemsanering.

Deze bepaling is van toepassing op de in artikel 39, eerste lid, van de wet bedoelde saneringsplannen, die moeten worden ingediend indien sprake is van een voornemen tot sanering van een geval van ernstige verontreiniging of tot het verrichten van handelingen waardoor die verontreiniging wordt verminderd of verplaatst. In dit saneringsplan dienen naast de wettelijke vereisten ook de in bijlage 5.6 bij deze verordening vermelde gegevens te worden opgenomen. Zowel bij de beoordeling van saneringsplannen van derden als bij het opstellen van eigen saneringsplannen zal de gemeente de in Bijlage 5.6 opgenomen eisen in acht nemen.

 

De functie van het saneringsplan is dat B&W zich een goed oordeel kunnen vormen over de aard en omvang van de verontreiniging, over de voorgenomen maatregelen en kan toetsen of op milieuhygiënisch toereikende en aanvaardbare wijze zal worden gesaneerd.

 

Derde lid

In de praktijk blijkt dat het niet altijd mogelijk is te voldoen aan de eisen die in de wet en de gemeentelijke verordening ten aanzien van het saneringsplan worden gesteld. Tevens zijn de nadere eisen uit de verordening niet altijd relevant. Daarom is in het derde lid een bepaling opgenomen om indiening van de aanvullende gegevens achterwege mogen laten. Deze bepaling betreft alleen de gemeentelijke uitwerkingsbevoegdheid op basis van artikel 39, eerste lid, laatste volzin, van de Wet bodembescherming. Van de wettelijke eisen in artikel 39, eerste lid, kan niet worden afgeweken.

 

Het gaat in feite om een tweetal situaties. Ten eerste kunnen wettelijk gegevens vereist zijn, die in het geval in kwestie feitelijk irrelevant zijn of waarvan de gegevens eenvoudigweg niet aanwezig zijn. Dit is bijvoorbeeld het geval indien geen grondontgraving plaatsvindt, maar alleen een grondwatersanering, of indien geen ontgraving plaatsvindt maar isolatie geschiedt door het plaatsen van een gebouw. In dergelijke situaties worden alleen die gegevens geleverd, waarvan in redelijkheid kan worden gesteld dat deze ook geleverd kunnen worden.

 

Ten tweede kan zich de situatie voordoen waarin de verstrekking van bepaalde gegevens de indiener van het saneringsplan niet zinvol voorkomt of het verzamelen van de gevraagde gegevens disproportioneel is in verhouding tot het belang dat met de sanering is gediend. In dergelijke gevallen kan de indiener een motivering opstellen waarom hij afwijkt van de eisen.

Ontbreekt een motivering of is de motivering niet voldoende, dan kan een termijn worden gesteld (op grond van artikel 29, derde lid, van de wet, dan wel artikel 4:5 Algemene wet bestuursrecht) waarbinnen de ontbrekende gegevens alsnog moeten worden verstrekt.

 

Artikel 5.7 Melding wijziging bodemsaneringsplan

Dit artikel is gebaseerd op het voormalige artikel 5 van de verordening Bodemsanering.

Op basis van de wet Bodembescherming gaat het bij bodemsaneringen om een “harde” melding, waarbij het expliciet verboden is een activiteit uit te voeren zonder dit tijdig te hebben gemeld.

 

Artikel 39, vierde lid, van de Wet bodembescherming schrijft voor dat wijziging van door B&W goedgekeurde saneringsplan dient te worden gemeld. Tevens opent de wet de mogelijkheid voor de raad om nadere gegevens te eisen bij deze melding.

 

B&W kunnen naar aanleiding van die melding aanwijzingen geven over de verdere uitvoering van de sanering. Indien B&W van deze bevoegdheid gebruik wenst te maken, heeft het een goed inzicht nodig in de geplande wijzigingen en wat deze wijzigingen voor het resultaat van de sanering en daardoor voor de bodemkwaliteit betekenen. Daarom worden in dit artikel nadere gegevens vereist die het precieze inzicht voor B&W kunnen verschaffen.

 

Artikel 5.8 Melding start en einde bodemsanering

Dit artikel is gebaseerd op het voormalige artikel 6 van de verordening Bodemsanering.

Op basis van de wet Bodembescherming gaat het bij bodemsaneringen om een “harde” melding, waarbij het expliciet verboden is een activiteit uit te voeren zonder dit tijdig te hebben gemeld.

 

De melding voor aanvang sanering biedt de mogelijkheid om effectiever toezicht op de sanering te organiseren. Indien de datum van de aanvang van de saneringswerkzaamheden bekend is, zijn inspecteurs beter in staat om het juiste moment te kiezen voor het houden van inspectie.

 

De bepaling van Tweede lid strekt tevens ter vergemakkelijking van handhaving. Indien de datum van de beëindiging van de saneringswerkzaamheden bekend is, kan ook de termijn voor het indienen van het evaluatieverslag vastgesteld worden.

 

Het eindpunt van de beëindiging van de saneringswerkzaamheden wordt in de beschikking instemming saneringsplan opgenomen. Dit wordt bepaald op grond van het ingediende saneringsplan. De saneringswerkzaamheden worden in hoofdregel geacht beëindigd te zijn indien het grondwerk klaar is en het terrein geruimd is (de laatste vrachtwagen het terrein heeft verlaten) dan wel de leeflaag is aangebracht. In overige situaties waarop deze omschrijving niet van toepassing is (bij voorbeeld als een betonnen vloer wordt aangebracht of als er grondwatersanering plaats vindt) wordt het eindpunt van de sanering op grond van de omschrijving van de werkzaamheden in het saneringsplan bepaald.

 

Artikel 5.9 Het bodemevaluatieverslag

Dit artikel is gebaseerd op het voormalige artikel 7 van de verordening Bodemsanering.

Het evaluatieverslag geeft B&W inzicht in de manier waarop de sanering is uitgevoerd. Op basis van het verslag kunnen B&W beslissen dat de sanering naar behoren is afgerond dan wel dat aanvullende saneringsmaatregelen noodzakelijk zijn.

 

Eerste lid

De Wet bodembescherming stelt geen concrete termijn voor het indienen van het evaluatieverslag. Artikel 39c, eerste lid van de wet bepaalt alleen dat het verslag “zo spoedig mogelijk” na de uitvoering van de sanering ingediend wordt. Om meer duidelijkheid voor de saneerders en voor de toezichthouders te scheppen, is besloten de formulering te concretiseren. Daarom is een termijn van vijftien weken in de verordening opgenomen.

 

Indien bij overschrijding van de termijn gehandhaafd wordt, moet de termijn in overeenstemming gebracht worden met de wettelijke bepaling van “zo spoedig mogelijk”. Dit betekent dat de inspecteurs na moeten gaan of de termijn van vijftien weken in redelijkheid voldoende was voor de saneerder om een verslag op te stellen. Indien het blijkt dat de saneerder in redelijkheid binnen vijftien weken het verslag had kunnen opstellen, kan gehandhaafd worden op overtreding van artikel 39c, Eerste lid van de wet. Hierbij wordt uitdrukkelijk opgemerkt dat de termijn in de verordening geen zelfstandige normstelling inhoudt; het dient alleen ter concretisering van de wettelijke bepaling. Daarom moet op schending van de Wet bodembescherming gehandhaafd worden.

 

De opname van een concrete indieningstermijn betekent ook dat niet gehandhaafd kan worden als de termijn nog niet is verstreken, ondanks dat naar het oordeel van het bevoegd gezag de saneerder al eerder zijn verslag had kunnen indienen. Dan brengt het rechtszekerheidsbeginsel met zich mee dat B&W zich aan de termijn in de verordening houdt.

 

Tweede lid

Artikel 39c van de Wet bodembescherming houdt een opsomming in van gegevens die in het verslag in ieder geval vermeldt staan. In Derde lid van dat artikel is de bevoegdheid aan de raad gedelegeerd om nadere regels te stellen ten aanzien van het verslag.

 

De ervaring leert dat de eisen van de wet te minimaal zijn en in de meeste gevallen onvoldoende beeld geven van de uitgevoerde sanering. Verdere gegevens, precies aangegeven op plattegronden en/of kaarten, zijn daarom onontbeerlijk.

 

Derde lid

Voor toelichting over de toepassing van het derde lid, zie de uitleg bij het derde lid van artikel 5.6.

 

Vierde lid

De benodigde informatie om te kunnen beoordelen of het aanbrengen van de tijdelijke beveiligingsmaatregelen is uitgevoerd volgens de eisen van de ‘subsidieregeling Bodemonderzoek en – sanering Zaanstad 2017 - 2020 (particuliere woningeigenaren)’, is veel beperkter dan de informatie die nodig is om een volledige sanering te kunnen beoordelen. Daarom kan het verslag sneller worden ingediend dan aangegeven in Eerste lid en hoeft niet de informatie te worden aangeleverd zoals aangegeven in Tweede lid en 3.

 

Artikel 5.10 Het bodemnazorgplan

Dit artikel is gebaseerd op de voormalige artikelen 1 en 8 verordening Bodemsanering.

Hierin zijn enkele begrippen opgenomen die niet als zodanig in de wet zijn gedefinieerd, maar wel in de parlementaire stukken en in de literatuur zo worden genoemd.

 

Het bevoegd gezag mag slechts met het nazorgplan instemmen indien de daarin opgenomen gebruiksbeperkingen of nazorgmaatregelen voldoende zijn om er voor te zorgen dat de restverontreiniging niet zal leiden tot kwaliteitsvermindering van de bodem.

 

Eerste lid

Net als bij het evaluatieverslag, stelt de Wet bodembescherming ook geen concrete indieningstermijn voor het nazorgplan. Artikel 39d, eerste lid van de wet bepaalt dat het plan tegelijk met of zo spoedig mogelijk na de toezending van het evaluatieverslag ingediend moet worden.

 

Voor het nazorgplan is een termijn van zes weken opgenomen. Voor toelichting op de handhaafbaarheid van deze bepaling zie de uitleg bij artikel 5.9, eerste lid.

 

Tweede lid

Aangezien artikel 39d van de wet minimale eisen stelt aan het nazorgplan, is het nodig een nadere aanvulling te geven aan die wettelijke vereisten zodat het bevoegd gezag de bovenvermelde beoordeling op de juiste wijze kan maken. Om die reden zijn concrete (en praktische) gegevens in de verordening opgenomen die het bevoegd gezag een precies beeld kunnen geven over de aard en omvang van de restverontreiniging en over de manier waarop risico’s voor mens, plant of dier beperkt worden.

 

Derde lid

Voor toelichting over de toepassing van het derde lid, zie de uitleg bij het derde lid van artikel 5.6.

 

Artikel 5.11 Bodemsanering in opdracht van burgemeester en wethouders

Dit artikel is gebaseerd op het voormalige artikel 9 van de verordening Bodemsanering.

Artikel 48 van de wet houdt bijzondere bepalingen in voor saneringen in opdracht van de overheid (i.c. burgemeester en wethouders van Zaanstad). Het grootste verschil tussen saneringen door overheid en door particulieren - voor zover hier van belang - is dat de procedurele voorschriften met betrekking tot het saneringsplan, evaluatieverslag en nazorgplan, almede de bijhorende instemmingsbeschikkingen niet van toepassing zijn.

 

In Zaanstad werd echter al onder het regime van de eerste verordening bodemsanering (uit 2001) besloten dat ook voor saneringen in eigen beheer de gewone procedure geldt. De achterliggende gedachte was dat de overheid als opdrachtgever gelijk behandeld dient te worden met de ‘gewone’ saneerder en geen voorrechten dient te hebben.

 

Om het gelijkheidsbeginsel en het recht van belanghebbenden op inspraak te handhaven wordt daarom de huidige praktijk voortgezet dat voor saneringen uitgevoerd door B&W ook een saneringsplan opgesteld dient te worden en dat voorbereiding van het instemmingsbesluit via de uniforme openbare voorbereidingsprocedure loopt.

 

Artikel 5.20 Verbod plaatsen objecten onder hoogspanningslijn

Dit artikel is gebaseerd op het voormalige artikel 2:22 van de APV.

Voor de aanleg van een hoogspanningslijn wordt veelal in het bestemmingsplan een strook grond als zodanig bestemd en worden tevens gebruiksvoorschriften opgesteld waarmee aantasting van deze bestemming voorkomen moet worden. Hierbij kan gedacht worden aan voorschriften over de hoogte van toe te laten gebouwen.

 

Dit artikel is een vangnet voor het geval dat een bestemmingsplan ontbreekt. Het biedt een publiekrechtelijke basis om overtreding van deze bepaling, waardoor een gevaarlijke situatie ontstaat, zo nodig met bestuursdwang recht te kunnen zetten.

 

Artikel 5.40 (Aanwijzing) collectieve festiviteiten 

Dit artikel is gebaseerd op het voormalige artikel 4:2 van de APV.

 

Het Activiteitenbesluit milieubeheer biedt gemeenten de mogelijkheid om in of krachtens een gemeentelijke verordening voorwaarden te stellen aan de collectieve festiviteiten en activiteiten. De voorwaarden kunnen gaan over bijvoorbeeld beperking van het geluidsniveau, het bepalen van het eindtijdstip of gedragsvoorschriften.

NB Dit is geen aanwijzing in de fysieke leefomgeving, dus geen onderdeel van hoofdstuk 4.

 

Tweede lid

De uitvoering van de regeling is neergelegd bij B&W.

B&W hebben collectieve feestdagen aangewezen. Zie ook artikel 8.3, derde lid

 

Derde lid

Het maximum aantal aan te wijzen collectieve festiviteiten is door de raad vastgelegd in deze verordening.

B&W is zeer terughoudend met het gebruik van de mogelijkheid om de collectieve festiviteit terstond aan te wijzen als de festiviteit redelijkerwijs niet te voorzien was.

 

Vijfde lid

De bevoegdheid om te bepalen dat de in dit lid bedoelde geluidsnormen niet gelden bij collectieve festiviteiten komt voort uit artikel 2.21, eerste lid, onder a, van het Activiteitenbesluit milieubeheer.

 

Zesde lid

Volgens artikel 4.113, eerste lid, van het Activiteitenbesluit milieubeheer moet de verlichting bij sportbeoefening in de buitenlucht tussen 23.00 uur en 07.00 uur zijn uitgeschakeld en indien er geen sport wordt beoefend of onderhoud wordt uitgevoerd. De bevoegdheid om te bepalen dat deze beperkingen niet gelden bij collectieve festiviteiten staat in artikel 4.113, tweede lid, onder a, van het Activiteitenbesluit milieubeheer.

 

Artikel 5.41 Incidentele festiviteiten

Dit artikel is gebaseerd op het voormalige artikel 4:3 van de APV.

 

Eerste lid

De bevoegdheid voor het vaststellen van het aantal incidentele festiviteiten voor inrichtingen in een gemeentelijke verordening staat in de artikelen 2.21 en 4.113 van het Activiteitenbesluit milieubeheer. Een incidentele festiviteit is een festiviteit die aan één of een klein aantal inrichtingen gebonden is. Dit is bijvoorbeeld een optreden met levende muziek bij een café, een jubileum, een personeels- of straatfeest of een “vroege vogels”-toernooi. In het Activiteitenbesluit milieubeheer is bepaald dat het maximum aantal dagen waarvoor de geluidsnormen niet gelden maximaal 12 dagen of dagdelen per jaar betreft. De raad heeft de bevoegdheid om in dit artikel het aantal te verlagen.

 

Tweede lid

Volgens artikel 4.113, eerste lid, van het Activiteitenbesluit milieubeheer moet bij inrichtingen de verlichting voor sportbeoefening in de buitenlucht tussen 23.00 uur en 07.00 uur zijn uitgeschakeld en indien er geen sport wordt beoefend of onderhoud wordt uitgevoerd. Volgens het Activiteitenbesluit milieubeheer is het maximum aantal dagen waarvoor de beperkingen voor de verlichting niet gelden maximaal 12 dagen of dagdelen per jaar. De raad heeft ook hier voor Zaanstad het maximum op 9 keer per jaar gesteld.

 

Vijfde en zevende lid

B&W hebben nadere regels gesteld voor incidentele festiviteiten op het Hembrugterrein. Zie artikel 8.3, eerste lid.

 

Artikel 5.42 Het ten gehore brengen van onversterkte muziek 

Dit artikel is gebaseerd op het voormalige artikel 4:5 van de APV.

Gemeenten hebben in artikel 2.18, eerste lid, onder f juncto vijfde lid, van het Activiteitenbesluit milieubeheer expliciet de bevoegdheid gekregen om voor onversterkte muziek regels op te nemen in een gemeentelijke verordening. Gemeenten kunnen op basis van artikel 2.20 voor geluid maatwerkvoorschriften vaststellen. Er kan op basis van artikel 2.20 en 2.17 (en dus indirect artikel 2.18) voor gekozen worden om ook maatwerkvoorschriften vast te stellen voor onversterkte muziek.

 

Om vooral amateurgezelschappen in niet professionele oefenruimtes de kans te geven tot het hobbymatig beoefenen van onversterkte muziek, is voor hen in het tweede lid een mogelijkheid gecreëerd om een aantal uur in de week uitgezonderd te zijn van de geluidsniveaus. In dit lid wordt gesproken over oefenen. Op deze manier worden festiviteiten en optredens voor publiek uitgesloten. Er is sprake van oefenen als men muziek maakt zonder dat er publiek aanwezig is.

 

Artikel 5.43 Geluidhinder door geluidsapparaat, machine of handelingen in de openlucht

Dit artikel is gebaseerd op het voormalige artikel 4:6 van de APV.

 

Dit artikel heeft betrekking op de vormen van geluidhinder waarin de andere regelingen niet voorzien.

 

Onder andere valt te denken aan:

  • 1.

    een niet permanente activiteit in een niet besloten ruimte, zoals een kermis, een braderie, een rally;

  • 2.

    het door middel van luidsprekers op voertuigen of anderszins reclame of muziek maken of mededelingen doen;

  • 3.

    het ten gehore brengen van achtergrondmuziek in winkelstraten;

  • 4.

    het gebruik van divers geluid producerende recreatietoestellen;

  • 5.

    het gebruik van bouwmachines, zoals compressors, cirkelzagen, trilhamers en heistellingen;

  • 6.

    het toepassen van knalapparatuur om vogels te verjagen;

  • 7.

    overige handelingen waardoor geluidoverlast ontstaat.

 

Voorts kunnen onder artikel 5.43 vormen van geluidhinder vallen, veroorzaakt door het beoefenen van “lawaaiige” hobby’s, het voortdurend bespelen van muziekinstrumenten, het gebruiken van elektro- akoestische apparatuur, het laten draaien van koelaggregaten op vrachtwagens, enz. Vooral voor deze vormen van geluidhinder ontbreken algemeen geldende criteria of normen. Dit behoeft ook niemand te verwonderen: de bron van geluidhinder is niet een bepaalde, aanwijsbare inrichting of gedraging. In beginsel kan het elke gedraging betreffen. Van geval tot geval zal daarom moeten worden nagegaan in welke situatie en gedurende welke tijden er sprake is van geluidhinder. En welke maatregelen vervolgens kunnen worden genomen. Uitgangspunt daarbij zal moeten zijn dat een zekere mate van (geluid)hinder als zijnde onvermijdelijk zal moeten worden aanvaard. B&W kunnen ontheffing van het verbod verlenen, zo nodig met voorschriften.

 

Wegonderhoudswerkzaamheden en onderhoud aan spoorwegen zijn van het verbod uitgezonderd. Deze werkzaamheden mogen dan niet langer dan 5 dagen duren. De uitzondering geldt dus niet voor grotere projecten waarbij binnen het project meerdere keren de geluidsnormen door dit soort werkzaamheden worden overschreden. Daarvoor dient wel een ontheffing te worden aangevraagd.

 

Het op de hoogte brengen van omwonenden over de mogelijke geluidhinder is een belangrijke voorwaarde. Dit betreffen in ieder geval de omwonenden die zich binnen een afstand van 50 m afstand van de geluidsbron bevinden. Wat als tijdig informeren gezien wordt, is afhankelijk van de omstandigheden. Het informeren korter dan een week voor de start van de uit te voeren werkzaamheden is in ieder geval niet tijdig. De omwonende dienen volledig te worden geïnformeerd over de uit te voeren werkzaamheden en maatregelen die worden genomen om ernstige hinder en/of overlast zoveel mogelijk te beperken.

 

Het tweede lid maakt een ontheffing van het verbod in het eerste lid mogelijk. Vanwege de overlast en ergernis die geluidsoverlast oplevert is er van afgezien om hier een lex silencio positivo toe te passen.

 

Artikel 5.50 Plaatsen van voorwerpen op een openbare plaats

Dit artikel is gebaseerd op het voormalige artikel 2:10 APV.

Bij de in dit artikel bedoelde vergunning kan sprake zijn van een ander bevoegd gezag dan burgemeester en wethouders. Zie ook toelichting op artikel 3.1.

 

Door de gemeenteraad is voor het plaatsen van gedenktekens ‘Beleidskader plaatsing gedenktekens langs wegen in Zaanstad’ vastgesteld. In dit beleidskader zijn 10 randvoorwaarden gesteld voor de plaatsing gedenktekens langs wegen in Zaanstad, die bij haar in beheer en onderhoud zijn.

 

Dit artikel geeft B&W de mogelijkheid greep te houden op situaties die hinder of gevaar kunnen opleveren of ontsierend kunnen zijn. Voor de toepassing kan worden gedacht aan het plaatsen van reclameborden of containers. Het gaat om objecten die bedoeld zijn om ter plaatse blijvend te functioneren.

 

Feitelijk is met dit artikel voor burgers en bedrijven een zorgplicht vastgelegd. Er mogen voorwerpen worden geplaatst, zolang de verkeersveiligheid niet in gevaar wordt gebracht en aan de andere voorwaarden in het eerste lid wordt voldaan. De burger dient dat zelf af te wegen.

 

Eerste lid

Door het gebruik van het begrip openbare plaats kan het artikel ook worden toegepast bij de aanpak van het illegaal in gebruik nemen van stukjes gemeentegrond door burgers. Dit artikel geeft een rechtsgrond om op te treden tegen de in gebruik neming.

 

Vierde lid

Om te bereiken dat bepaalde gebieden de gewenste uitstraling krijgen en houden, kunnen door B&W nadere regels worden vastgesteld. De bevoegdheid om dit te doen wordt door de raad hier verleend.

 

Er zijn door B&W nadere regels gesteld voor de plaatsing van voorwerpen zoals tijdelijke bouwobjecten, uitstallingen en plantenbakken en banken.

Zie artikel 8.3 tweede lid.

Indien een te plaatsen object voldoet aan de criteria uit de nadere regels, kan volstaan worden met een melding. Deze melding kan via een digitaal formulier op de website van Zaanstad worden ingediend.

 

Vijfde lid

Om te bereiken dat bepaalde gebieden de gewenste uitstraling krijgen en houden, kunnen gebieden aanwijzen waar het verboden is om voorwerpen te plaatsen. De bevoegdheid om dit te doen wordt door de raad hier verleend.

B&W hebben Inverdan aangewezen als gebied waarin geen voorwerpen geplaatst mogen worden. Zie artikel 8.3 vierde lid.

 

Artikel 5.51 Aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg

Dit artikel is gebaseerd op het voormalige artikel 2:11 APV.

Bij de in dit artikel bedoelde vergunning kan sprake zijn van een ander bevoegd gezag dan burgemeester en wethouders. Zie ook toelichting bij artikel 3.1.

 

Eerste lid

Aan dit artikel ligt als motief ten grondslag om de bruikbaarheid van die weg te borgen.

Omdat voor de toepassing van dit artikel o.a. het begrip “weg” uit de Wegenverkeerswet 1994 gebruikt wordt, is een vergunning vereist voor alle wegen die feitelijk voor het openbare verkeer openstaan. Dit betekent dat in beginsel de vergunningsplicht ook geldt voor de zogeheten “eigen wegen” die feitelijk voor het openbare verkeer openstaan. Ook voor deze wegen is het namelijk wenselijk dat ten behoeve van de bruikbaarheid daarvan voor hulpdiensten voorschriften gesteld kunnen worden over de wijze van verharding, breedte e.d.

 

Derde lid

Het nutsbedrijf zal op grond van artikel 2:11 een vergunning nodig hebben voor het leggen van leidingen e.d. in een weg. Dat is niet zo voor telecommunicatiebedrijven en kabeltelevisiebedrijven en de door hen beheerde telecommunicatiekabels met een openbare status (telecommunicatie- en omroepnetwerken). Voor deze werken is het geregeld in de Telecommunicatiewet en de Algemene verordening ondergrondse infrastructuur.

 

Vierde lid

Hiermee is aangesloten bij de Wabo. In deze wet is bepaald dat op de omgevingsvergunning paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing is.

 

Artikel 5.52 Maken of veranderen van een uitweg

Dit artikel is gebaseerd op het voormalige artikel 2:12 APV.

Bij de in dit artikel bedoelde vergunning kan sprake zijn van een ander bevoegd gezag dan burgemeester en wethouders (zie verder toelichting artikel 3.1).

 

Om te voorkomen dat er gevaarlijke of hinderlijke situaties voor het verkeer ontstaan of dat een uitrit op onaanvaardbare manier ten koste gaat van openbaar groen of de schaarse parkeerruimte in Zaanstad, is een vergunningplicht opgenomen.

 

B&W hebben vastgesteld ‘Beleidsregels Uitwegen Gemeente Zaanstad 2008.’ Deze beleidsnotitie geeft een uitwerking van criteria voor vergunningverlening van uitwegvergunningen. Deze beleidsnotitie heeft als doel een eenduidig beleidskader te hebben bij het beoordelen van aanvragen voor vergunningen.

 

Als de gemeente tevens eigenaar van de weg is, moet ook privaatrechtelijke toestemming worden gegeven. Een publiekrechtelijk toelaatbare uitweg mag niet worden gefrustreerd door privaatrechtelijke weigering van de gemeente. Als een derde eigenaar van de grond is, ligt dat anders. B&W kunnen in dat geval de aanvrager om vergunning erop wijzen dat hij ook privaatrechtelijke toestemming nodig heeft.

 

Artikel 5.72 Wijzigen of slopen gemeentelijk monument

Dit artikel is gebaseerd op het voormalige artikel 14 van het model Erfgoedverordening 2016.

Bij de in dit artikel bedoelde vergunning kan sprake zijn van een ander bevoegd gezag dan burgemeester en wethouders. Zie ook verder toelichting bij artikel 3.1.

 

Zesde lid

Voor wat betreft de vereiste overeenstemming met de eigenaar van een kerkelijk monument aangesloten bij artikel 3.2a van de Wabo.

 

In artikel 3.2a Wabo wordt een onderscheid gemaakt tussen overleg en overeenstemming afhankelijk van de gevolgen van de ingreep voor de geloofsbelijdenis.

 

Artikel 5.73 Advies omgevingsvergunning gemeentelijk, provinciaal of rijksmonument

Dit artikel is gebaseerd op de voormalige artikelen 16 en 17 van de erfgoedverordening 2010.

Op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) kan voor deze vergunning een ander bestuursorgaan dan burgemeester en wethouders het bevoegd gezag zijn.

 

Artikel 15 van de Monumentenwet 1988 blijft van kracht tot de invoering van de Omgevingswet. Op grond van dat artikel dient ten minste bij verordening te zijn geregeld de inschakeling van “een commissie op het gebied van de monumentenzorg die in elk geval tot taak heeft te adviseren over aanvragen om een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder f, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.” Hieraan wordt in dit artikel uitvoering gegeven. Binnen de commissie zijn enkele leden deskundig op het gebied van de monumentenzorg. Hiertoe behoort ook de archeologische monumentenzorg.

 

De term “rijksmonument” is gedefinieerd in artikel 1.1 van de Wabo (op grond van artikel 10.9 van de Erfgoedwet). De procedure voor deze omgevingsvergunning is geregeld in die wet. De gemeenteraad is verplicht om de inschakeling van een commissie die adviseert over omgevingsvergunningen bij rijksmonumenten te regelen bij verordening (artikel 15 van de Monumentenwet 1988).

 

Artikel 5.74 Voorbescherming gemeentelijk beschermd stads- of dorpsgezicht

Dit artikel borgt dat het stads- of dorpsgezicht ook al beschermd is in de periode dat bestemmingsplan voorbereid wordt.

 

Eerste lid

Zodra het bestemmingsplan als bedoel in artikel 4.8, vijfde lid van kracht is, vindt handhaving plaats op basis van het bestemmingsplan.

 

Artikel 5.75 Slopen in gemeentelijke beschermd stads- of dorpsgezicht 

Dit artikel is gebaseerd op artikel 20 van het model Erfgoedverordening 2016.

Bij de in dit artikel bedoelde vergunning kan sprake zijn van een ander bevoegd gezag dan burgemeester en wethouders. Zie ook toelichting bij artikel 3.1.

 

Artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo geeft gemeente de mogelijkheid om op basis van hun verordening het slopen in een beschermd gemeentelijk stads- en dorpsgezicht aan een omgevingsvergunning te onderwerpen. Daaraan is hier uitvoering gegeven.

 

Artikel 5.76 Vangnet archeologie 

Dit artikel is gebaseerd op artikel 23 van het model Erfgoedverordening 2016.

Deze bepaling is een vangnet voor die bestemmingsplannen waarin nog niet is voldaan aan artikel 3.1.6, vijfde lid, van het Besluit ruimtelijke ordening,

 

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening dient in het bestemmingsplan in de toelichting bij het bestemmingsplan een beschrijving opgenomen te worden van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden. Met de invoering van deze verplichting is de bescherming archeologische waarden in beginsel ruimtelijk geborgd. Er zijn echter nog bestemmingsplannen van kracht van vóór de invoering van deze eisen. Om, mede gelet op de verplichtingen van het Verdrag van Malta, ook voor de gronden waar deze oudere bestemmingsplannen nog gelden de bescherming van archeologische waarden te verzekeren, is dit artikel opgenomen. De strekking van dit artikel is te waarborgen dat mogelijk in deze gronden aanwezige archeologische waarden niet worden verstoord, tenzij daaraan aandacht is besteed die gelijkwaardig is aan waartoe artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening verplicht, door middel van de verwachtingskaarten, een omgevingsvergunning of eigen onderzoek dat aan die eisen kan voldoen.

 

Tweede lid

Bij nadere regels van burgemeester en wethouders over het verrichten van archeologisch onderzoek kan bijvoorbeeld gedacht worden aan regels m.b.t. een programma van eisen of een plan van aanpak.]

 

Artikel 5.77 Gebruik bouwwerk als nachtverblijf

Dit artikel is gebaseerd op het voormalige artikel 7.3.1. van de Bouwverordening.

Deze bepaling is opgenomen met het oog op de brandveiligheid.

De vergunningplicht zelf staat in de Wabo. In deze bepaling is alleen een afwijkend aantal personen geregeld. Namelijk 5 in plaats van de 10 personen bedoeld in artikel 8 van de Woningwet.

Deze normstelling is toegestaan op basis van en in afwijking van het bepaalde in artikel 2.2, eerste lid, van het Besluit omgevingsrecht.

 

Hoofdstuk 7 Toezicht en Handhaving

De werkzaamheden die door of namens een bestuursorgaan worden verricht om na te gaan of voorschriften worden nageleefd, worden aangeduid als ‘toezicht op de naleving’ van die voorschriften.

Onder handhaving wordt verstaan de werkzaamheden om in concrete gevallen vast te stellen of een feit is gepleegd of een overtreding is begaan waarop straf staat, een bestuurlijke boete of een andere bestraffende sanctie, op basis van een redelijk vermoeden dat dit het geval is.

Op toezicht en handhaving is hoofdstuk 5 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.

 

Artikel 7.1 Toezichthouders

In dit artikel worden de toezichthouders aangewezen. Toezichthouders zijn personen die bij of krachtens wettelijk voorschrift belast zijn met het houden van toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens enig wettelijk voorschrift (artikel 5:11 Awb).

 

Deze verordening bevat geboden en verboden. Op de naleving hiervan dient te worden toegezien en bij overtreding dient te worden opgetreden. Dit kan op twee manieren gebeuren: bestuursrechtelijk - door onder andere het opleggen van een last onder bestuursdwang of onder dwangsom - en strafrechtelijk. Voor beide vormen van handhaving dienen personen te worden aangewezen met toezichthoudende of opsporingsbevoegdheden. Alleen voor de aanwijzing van de toezichthouders is een bepaling opgenomen in deze verordening. De opsporingsambtenaren worden aangewezen in de artikelen 141 en 142 van het Wetboek van Strafvordering.

 

Artikel 7.2 Strafbaarstelling

Op grond van artikel 154 van de Gemeentewet kan de gemeenteraad op overtreding van zijn verordeningen straf stellen. Deze straf mag niet zwaarder zijn dan hechtenis van ten hoogste drie maanden of een geldboete van de tweede categorie, al dan niet met openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak.

 

Bij vergunningplichten wordt uitdrukkelijk gesteld dat het verboden is om ‘zonder vergunning of in afwijking daarvan’ te handelen. Hierdoor levert het niet-nakomen van een vergunningvoorschrift ook een strafbaar feit op.

Voor een omgevingsvergunning bepaalt artikel 2.3, aanhef en onder c, Wabo al dat het niet naleven van daaraan verbonden voorschriften verboden is. Daarom wordt bij omgevingsvergunningen alleen bepaald dat het verboden is te doen zonder vergunning.

Onder de Omgevingswet zal hetzelfde worden bepaald in artikel 5.5.

 

Hoofdstuk 8 Overgangs- en slotbepalingen

 

Artikel 8.3 Nieuwe grondslagen nadere regels en aanwijzingsbesluiten

In deze verordening worden enkele bevoegdheden van de raad gedelegeerd aan burgemeester en wethouders.

 

Nadere regels

In de artikelen 5.40 zesde lid; 5.41 vijfde lid, 6 en 7; 5.44 tweede lid; 5.51 vierde lid; 5.72 derde lid en 5.76 tweede lid van deze verordening wordt de bevoegdheid gedelegeerd om nadere regels te stellen.

 

Aanwijzingsbesluiten

In de artikelen 4.2 eerste lid; 4.6 eerste lid; 4.7 eerste lid en 2; 5.40 tweede lid en 5.59 vijfde lid van deze verordening wordt de bevoegdheid gedelegeerd om aanwijzingsbesluiten te nemen.

 

De gedelegeerde bevoegdheden zijn gelijk aan wat is vastgesteld in de huidige verordeningen. Er komen dus niet meer delegatiebepalingen bij.

Om te zorgen dat het huidige uitvoeringsbeleid ongewijzigd kan worden voortgezet, worden de huidige nadere regels en de aanwijzingsbesluiten door B&W gelijktijdig met de inwerkingtreding van deze verordening ‘omgehangen’ naar de relevante artikelen van deze verordening. Omhangen betekent dat de besluiten gaan berusten op een nieuwe wettelijke grondslag. Dit betekent dat deze van kracht blijven.

 

Dit is noodzakelijk omdat de regels bij het intrekken van verordeningen of de relevante artikelen hun rechtskracht verliezen. Door de nadere regels en de aanwijzingsbesluiten gelijktijdig met de inwerkingtreding van deze verordening om te hangen blijven ze van kracht.

 

Het voordeel van het delegeren van de bevoegdheid bij verordening is dat de nadere regels en de concrete aanwijzingsbesluiten, net zoals de regels van de verordening, algemeen verbindende voorschriften zijn.

De bevoegdheid om nadere regels te stellen wordt gedelegeerd indien de feitelijke (locatie-specifieke) omstandigheden in de uitvoering nadere verfijning van de regels zouden kunnen vergen. De praktijk wijst uit of het vervolgens nodig is dat er nadere regels gesteld worden. Volgens vast gebruik wordt er terughoudend omgegaan met het delegeren van de bevoegdheden. De scheidslijn is dat de raad het wettelijk kader stelt en B&W de regels ter uitvoering van de verordening.

 

Bij het omhangen zijn voor de duidelijkheid wel de namen aangepast.

 

Artikel 8.4 Overgangsbepalingen

  • 1.

    Meldingen, aanvragen voor vergunningen en ontheffingen worden per 1 januari 2020 afgehandeld op basis van deze verordening. Dit is toegestaan, zolang de aanvragers hierdoor niet in een slechtere positie worden gebracht.

  • 2.

    Vergunningen of ontheffingen verleent en meldingen ingediend op grond van ingetrokken artikelen gelden als vergunning of ontheffing op grond van deze verordening.

 

Artikel 8.5 Bouwverordening

Op grond van artikel 8 van de Woningwet is de gemeenteraad verplicht een bouwverordening vast te stellen. Door dit artikel op te nemen wordt voldaan aan deze wettelijke verplichting.

  

Transponeringstabel Verordening fysieke leefomgeving

 

Onderwerp

Artikel VFL

Gebaseerd op

Begripsbepalingen

Artikel 1.1

Relevante begripsbepalingen uit eerste artikel van de zes verordeningen

Toepassingsbereik

Artikel 1.2

(nieuw)

Doelen van de verordening

Artikel 1.3

(nieuw)

Doel van de regels

Artikel 2.1

(nieuw)

Algemene zorgplicht voor de fysieke leefomgeving

Artikel 2.2

(nieuw/artikel 1.6 Omgevingswet)

Zorgplicht bij activiteit met nadelige gevolgen

Artikel 2.3

(nieuw/artikel 1.7 Omgevingswet)

Zorgplicht voor toestand object op openbare plaats

Artikel 2.4

(nieuw)

Zorgplicht voor toestand onroerend cultureel erfgoed

Artikel 2.5

Onderdeel van de artikelen 10, 17 en 23 van de Erfgoedverordening

Zorgplicht voor toestand van sloten en wateren

Artikel 2.6

Artikel 4:9 APV

Zorgplicht voor toestand niet-openbare riolen en putten buiten gebouwen

Artikel 2.7

Artikel 4:9 APV

Meldplicht bij brand of broei

Artikel 2.8

Artikel 6 Brandbeveiligingsverordening

Gedoogplicht voorzieningen voor verkeer en verlichting

Artikel 2.9

Artikel 2:21 APV

Verbod oplaten van ballonnen

Artikel 2.10

Artikel 4:9a APV

Verhouding tot de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht

Artikel 3.1

(nieuw)

Geüniformeerde, algemene regels over proces en procedure

Artikelen 3.2 tot en met 3.6

Deze regels komen voort uit proces- en procedureregels in de zes verordeningen in combinatie met de proces- en procedureregels in de Omgevingswet.

Adviescommissie Welstand en Monumenten Zaanstad

Artikel 3.7

Hoofdstuk 9 en bijlage 9 van Bouwverordening

Gemeentelijk erfgoedregister

Artikel 3.8

Artikel 2 en 12 model Erfgoedverordening 2016

Doel van aanwijzen gemeentelijk cultureel erfgoed

Artikel 4.1

(nieuw)

(Voornemen tot) Aanwijzing als gemeentelijk monument

Artikel 4.2

Artikelen 5 en 6 model Erfgoedverordening 2016

Voorbescherming

Artikel 4.3

Artikel 7 model Erfgoedverordening 2016

Beslistermijn en inhoud aanwijzingsbesluit

Artikel 4.4

Artikel 9 model Erfgoedverordening 2016

Bekendmaking aanwijzingsbesluit en inschrijving erfgoedregister

Artikel 4.5

Artikel 10 model Erfgoedverordening 2016

Voorlopige aanwijzing als gemeentelijk monument

Artikel 4.6

Artikel 11 model Erfgoedverordening 2016

Wijziging, intrekking en vervallen van aanwijzing als gemeentelijk monument

Artikel 4.7

Artikelen 8 en 9 Erfgoedverordening 2010

Aanwijzing als beschermd gemeentelijk stads- of dorpsgezicht

Artikel 4.8

Artikel 18 model Erfgoedverordening 2016

Wijziging, intrekking en vervallen van de aanwijzing als beschermd gemeentelijk stads- of dorpsgezicht

Artikel 4.9

Artikel 19 model Erfgoedverordening 2016

Op wie van toepassing

Artikel 5.1

(nieuw)

Doel van de regels over bodem en bodemsanering

Artikel 5.2

(nieuw)

Verbod tot bouwen op verontreinigde bodem

Artikel 5.3

Artikelen 2.4.1 en 2.4.2 Bouwverordening

Bodemonderzoek

Artikel 5.4

Artikel 2.1.5 Bouwverordening

Melden en aanvragen beschikking bodemsanering

Artikel 5.5

Artikel 3 verordening Bodemsanering

Het Bodemsaneringsplan

Artikel 5.6

Artikel 4 verordening Bodemsanering

Melding wijziging bodemsaneringsplan

Artikel 5.7

Artikel 5 verordening Bodemsanering

Melding start en einde bodemsanering

Artikel 5.8

Artikel 6 verordening Bodemsanering

Het bodemevaluatieverslag

Artikel 5.9

Artikel 7 verordening Bodemsanering

Het bodemnazorgplan

Artikel 5.10

Artikelen 1 en 8 verordening Bodemsanering

Bodemsanering in opdracht van burgemeester en wethouders

Artikel 5.11

Artikel 9 verordening Bodemsanering

Verbod objecten onder hoogspanningslijn

Artikel 5.20

Artikel 2:22 APV

(Aanwijzing) collectieve festiviteiten

Artikel 5.40

Artikel 4:2 APV

Incidentele festiviteiten

Artikel 5.41

Artikel 4:3 APV

Het ten gehore brengen van onversterkte muziek

Artikel 5.42

Artikel 4:5 APV

Geluidhinder door geluidsapparaat, machine of handelingen in de openlucht

Artikel 5.43

Artikel 4:6 APV

Opslag voertuigen, vaartuigen, mest, afvalstoffen

Artikel 5.44

Artikel 4:13 APV

Plaatsen van objecten op een openbare plaats

Artikel 5.50

Artikel 2:10 APV

Aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg

Artikel 5.51

Artikel 2:11 APV

Maken of veranderen van een uitweg

Artikel 5.52

Artikel 2:12 APV

Doel en grondslag van deze paragraaf

Artikel 5.71

(nieuw)

Wijzigen of slopen gemeentelijk monument

Artikel 5.72

Artikel 14 model Erfgoedverordening 2016

Advies omgevingsvergunning gemeentelijk, provinciaal of rijksmonument

Artikel 5.73

Artikelen 16 en 17 erfgoedverordening 2010

Voorbescherming gemeentelijk beschermd stads- of dorpsgezicht

Artikel 5.74

Artikel 22 Erfgoedverordening 2010

Slopen in gemeentelijk beschermd stads- of dorpsgezicht

Artikel 5.75

Artikel 20 model Erfgoedverordening 2016

Vangnet archeologie

Artikel 5.76

Artikel 23 model Erfgoedverordening 2016

Gebruik bouwwerk als nachtverblijf

Artikel 5.77

Artikel 7.3.1 Bouwverordening

Toezichthouders

Artikel 7.1

Bundeling van de relevante regels uit de zes verordeningen.

Strafbaarstelling

Artikel 7.2

Bundeling van de relevante regels uit de zes verordeningen.

Wijziging van regelingen

Artikel 8.1

(nieuw)

Intrekking van regelingen

Artikel 8.2

(nieuw)

Nieuwe grondslag nadere regels en aanwijzingsbesluiten

Artikel 8.3

(nieuw)

Overgangsbepalingen

Artikel 8.4

(nieuw)

Bouwverordening

Artikel 8.5

(nieuw)

Inwerkingtreding

Artikel 8.6

(nieuw)

Citeertitel

Artikel 8.7

(nieuw)