Organisatie | Zaanstad |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Verordening fysieke leefomgeving Zaanstad (VFL) |
Citeertitel | Verordening fysieke leefomgeving Zaanstad |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | ruimtelijke ordening, verkeer en vervoer |
Eigen onderwerp |
De gemeente Zaanstad bereidt zich voor op de Omgevingswet. Daartoe worden de regels over de fysieke leefomgeving uit diverse Zaanse verordeningen samengebracht in één nieuwe verordening als tussenstap naar het toekomstige omgevingsplan. Dit gebeurd stapsgewijs in tranches. In deze eerste tranche zijn de relevante regels uit 6 verordeningen opgenomen. Deze regels kunnen onder huidige wetgeving niet worden opgenomen in bestemmingsplannen, omdat de regels niet de ruimtelijke ordening betreffen. Na inwerkingtreding van de Omgevingswet zullen deze verordening (gefaseerd) en de bestemmingsplannen worden verwerkt tot één omgevingsplan.
Nadere regels incidentele festiviteiten Hembrugterrein bij artikel 5.41 vijfde en zevende lid van de Verordening fysieke leefomgeving Zaanstad
Nadere regels bij plaatsing van objecten op openbare plaatsen bij artikel 5.50 vierde lid van de Verordening fysieke leefomgeving Zaanstad
Aanwijzingsbesluit collectieve festiviteiten 2018-2021 bij artikel 5.40 tweede lid van de Verordening fysieke leefomgeving Zaanstad
Aanwijzingsbesluit Inverdan als gebied waarin geen voorwerpen geplaatst mogen worden bij artikel 5.50 vijfde lid van de Verordening fysieke leefomgeving Zaanstad
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2020 | 01-01-2021 | Nieuwe regeling | 12-12-2019 | 2019/8819 |
Opmerkingen met betrekking tot de regeling
De gemeente Zaanstad bereidt zich voor op de Omgevingswet. Daartoe worden de regels over de fysieke leefomgeving uit diverse Zaanse verordeningen samengebracht in één nieuwe verordening als tussenstap naar het toekomstige omgevingsplan. Dit gebeurd stapsgewijs in tranches. In deze eerste tranche zijn de relevante regels uit 6 verordeningen opgenomen. Deze regels kunnen onder huidige wetgeving niet worden opgenomen in bestemmingsplannen, omdat de regels niet de ruimtelijke ordening betreffen. Na inwerkingtreding van de Omgevingswet zullen deze verordening (gefaseerd) en de bestemmingsplannen worden verwerkt tot één omgevingsplan.
Artikel 1.3 Doelen van de verordening
Hoofdstuk 2 Regels ter instandhouding, bescherming, onderhoud en beheer fysieke leefomgeving
Artikel 2.1 Doel van de regels
Artikel 2.2 Algemene zorgplicht voor de fysieke leefomgeving
Artikel 2.3 Zorgplicht bij activiteit met nadelige gevolgen
Artikel 2.4 Zorgplicht voor toestand object op openbare plaats
Artikel 2.5 Zorgplicht voor toestand
Artikel 2.6 Zorgplicht voor toestand van sloten en wateren
Artikel 2.7 Zorgplicht voor toestand niet-openbare riolen en putten buiten gebouwen
Artikel 2.8 Meldplicht bij brand of broei
Artikel 2.9 Gedoogplicht voorzieningen voor verkeer en verlichting
Artikel 2.10 Verbod oplaten van ballonnen
Hoofdstuk 3 Proces, procedure en adviescommissie
Artikel 3.1 Verhouding tot de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
Artikel 3.2 Indienen aanvraag, melding of verzoek om ontheffing
Artikel 3.5 Algemene weigeringsgronden
Artikel 3.6 Algemene wijzigings- en intrekkingsgronden
Artikel 3.7 Adviescommissie Welstand en Monumenten Zaanstad
Artikel 3.8 Gemeentelijk erfgoedregister
Hoofdstuk 4 Aanwijzing van gemeentelijk monument, gemeentelijk archeologische monument, beschermd stads- of dorpsgezicht.
Paragraaf 4.1 Aanwijzing onroerend gemeentelijk cultureel erfgoed
Artikel 4.1 Doel van aanwijzen gemeentelijk cultureel erfgoed
Artikel 4.2 (Voornemen tot) Aanwijzing als gemeentelijk monument
Artikel 4.4 Beslistermijn en inhoud aanwijzingsbesluit
Artikel 4.5 Bekendmaking aanwijzingsbesluit en inschrijving erfgoedregister
Artikel 4.6 Voorlopige aanwijzing als gemeentelijk monument
Artikel 4.7 Wijziging, intrekking en vervallen van de aanwijzing als gemeentelijk monument
Artikel 4.8 Aanwijzing als beschermd gemeentelijk stads- of dorpsgezicht
Artikel 4.9 Wijziging, intrekking en vervallen van de aanwijzing als beschermd gemeentelijk stads- of dorpsgezicht
Hoofdstuk 5 Regels voor activiteiten
Paragraaf 5.1 Algemene bepalingen
Artikel 5.1 Op wie van toepassing
Paragraaf 5.2 Bodem en bodemsanering
Artikel 5.2 Doel van de regels over bodem en bodemsanering
Artikel 5.3 Verbod tot bouwen op verontreinigde bodem
Artikel 5.5 Melden en aanvragen beschikking bodemsanering
Artikel 5.6 Het Bodemsaneringsplan
Artikel 5.7 Melding wijziging bodemsaneringsplan
Artikel 5.8 Melding start en einde bodemsanering
Artikel 5.9 Het bodemevaluatieverslag
Artikel 5.10 Het bodemnazorgplan
Artikel 5.11 Bodemsanering in opdracht van burgemeester en wethouders
Paragraaf 5.4 Kabels en leidingen
Artikel 5.20 Verbod objecten onder hoogspanningslijn
Paragraaf 5.5 Regels over geluid en verlichting
Artikel 5.40 (Aanwijzing) collectieve festiviteiten
Artikel 5.41 Incidentele festiviteiten
Artikel 5.42 Het ten gehore brengen van onversterkte muziek
Artikel 5.43 Geluidhinder door geluidsapparaat, machine of handelingen in de openlucht
Artikel 5.44 t/m 5.49 [gereserveerd]
Paragraaf 5.6 Activiteiten op een openbare plaats
Artikel 5.50 Plaatsen van objecten op een openbare plaats
Artikel 5.51 Aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg
Artikel 5.52 Maken of veranderen van een uitweg
Paragraaf 5.8 Onroerend gemeentelijk cultureel erfgoed
Artikel 5.71 Doel en grondslag van deze paragraaf
Artikel 5.72 Wijzigen of slopen gemeentelijk monument
Artikel 5.73 Advies omgevingsvergunning gemeentelijk, provinciaal of rijksmonument
Artikel 5.74 Voorbescherming gemeentelijk beschermd stads- of dorpsgezicht
Artikel 5.75 Slopen in gemeentelijk beschermd stads- of dorpsgezicht
Artikel 5.76 Vangnet archeologie
Paragraaf 5.9 Gebruik van Bouwwerken
Artikel 5.77 Gebruik bouwwerk als nachtverblijf
Hoofdstuk 7 Toezicht en handhaving
Hoofdstuk 8 Overgangs- en slotbepalingen
Artikel 8.1 Wijziging van regelingen
Artikel 8.2 Intrekking van regelingen
Artikel 8.3 Nieuwe grondslag nadere regels en aanwijzingsbesluiten
Artikel 8.4 Overgangsbepalingen
Bijlagen bij de Verordening fysieke leefomgeving Zaanstad
Bijlage 5.6 Aanvullende gegevens voor het bodemsaneringsplan
Bijlage 5.9 Aanvullende gegevens voor het bodemevaluatieverslag
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
archeologisch monument: dat wat daaronder wordt verstaan in artikel 1.1 van de Erfgoedwet;
beschermd stads- of dorpsgezicht: stads- of dorpsgezicht die overeenkomstig deze verordening is aangewezen als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;
bouwwerk: elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, met inbegrip van een gedeelte daarvan, die op de plaats van bestemming hetzij direct hetzij indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond, bedoeld om ter plaatse te functioneren;
cultureel erfgoed: dat wat daaronder wordt verstaan in artikel 1.1 van de Erfgoedwet;
inrichting: dat wat daaronder wordt verstaan in artikel 1.1 van de Wet milieubeheer;
kerkelijk monument: dat wat daaronder wordt verstaan in artikel 1.1 van de Erfgoedwet;
monument: dat wat daaronder wordt verstaan in artikel 1.1 van de Erfgoedwet;
omgevingsvergunning: een omgevingsvergunning als bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;
openbare plaats: dat wat daaronder wordt verstaan in artikel 1 van de Wet openbare manifestaties met uitzondering van de openbare gebouwen die krachtens functie of vast gebruik openstaan voor het publiek;
weg: dat wat daaronder wordt verstaan in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze verordening geeft regels over aanwijzingen van beschermd erfgoed en regels voor activiteiten in de fysieke leefomgeving die gaan vallen onder de reikwijdte van de toekomstige Omgevingswet en die niet mogen worden opgenomen in een bestemmingsplan.
Hoofdstuk 2 Regels ter instandhouding, bescherming, onderhoud en beheer fysieke leefomgeving
Artikel 2.1 Doel van de regels
Het doel van dit hoofdstuk is om algemene regels te geven voor instandhouding, behoud en bescherming van de fysieke leefomgeving. Iedereen dient bij zijn activiteiten voldoende zorg voor de fysieke leefomgeving in acht neemt en toe te staan dat maatregelen getroffen worden om de fysieke leefomgeving beschermen en te behouden.
Artikel 2.2 Algemene zorgplicht voor de fysieke leefomgeving
Een ieder draagt voldoende zorg voor de fysieke leefomgeving.
Artikel 2.3 Zorgplicht bij activiteit met nadelige gevolgen
Een ieder die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat zijn activiteit nadelige gevolgen kan hebben voor de fysieke leefomgeving, is verplicht:
Artikel 2.4 Zorgplicht voor toestand object op openbare plaats
Degene die een object heeft geplaatst op een openbare plaats, houdt het in goede staat en ruimt het op zodra de activiteit waarvoor het geplaatst is wordt gestaakt.
Artikel 2.6 Zorgplicht voor toestand van sloten en wateren
De eigenaar van een perceel draagt er voldoende zorg voor dat de sloten en andere wateren op het perceel geen gevaar, nadeel voor de gezondheid of hinder oplevert voor derden.
Artikel 2.7 Zorgplicht voor toestand niet-openbare riolen en putten buiten gebouwen
De eigenaar van een gebouw draagt voldoende zorg voor de niet openbare riolen en putten buiten gebouwen. Deze mogen zich niet bevinden in een toestand die gevaar oplevert voor de veiligheid, nadeel voor de gezondheid of hinder voor de gebruikers van de gebouwen of voor derden.
Artikel 2.8 Meldplicht bij brand of broei
Een ieder die brand of broei ontdekt of deze vermoedt is verplicht dit onmiddellijk aan de brandweer te melden.
Hoofdstuk 3 Proces, procedure en adviescommissie
Artikel 3.5 Algemene weigeringsgronden
Artikel 3.6 Algemene wijzigings- en intrekkingsgronden
Artikel 3.7 Adviescommissie Welstand en Monumenten Zaanstad
De bepalingen over de samenstelling, taakstelling en werkwijze van de adviescommissie zijn vastgelegd in het ‘Reglement van Orde te gebruiken voor de Adviescommissie Welstand en Monumenten Zaanstad’, zoals vastgesteld door de gemeenteraad op 13 februari 2014, gelden als onderdeel van deze verordening.
Hoofdstuk 4 Aanwijzing van gemeentelijk monument, gemeentelijk archeologische monument, beschermd stads- of dorpsgezicht.
Paragraaf 4.1 Aanwijzing onroerend gemeentelijk cultureel erfgoed
Artikel 4.1 Doel van aanwijzen gemeentelijk cultureel erfgoed
Het doel van de regels in de paragrafen 4.1 en 4.2 is het behouden en beschermen van onroerend cultureel erfgoed dat van bijzondere cultuurhistorische of wetenschappelijke betekenis of van uitzonderlijke schoonheid is en dat onvervangbaar is. Door de aanwijzing als gemeentelijk monument, archeologisch monument of beschermd stads- of dorpsgezicht krijgt het betreffende erfgoed een beschermde status.
Artikel 4.6 Voorlopige aanwijzing als gemeentelijk monument
In een spoedeisend geval kunnen burgemeester en wethouders een monument of archeologisch monument voorlopig aanwijzen als gemeentelijk monument of als gemeentelijk archeologisch monument. In afwijking van artikel 4.2 wordt in dat geval aan de gemeentelijke adviescommissie als bedoeld in artikel 3.7 advies gevraagd over de vastgestelde voorlopige aanwijzing als gemeentelijk monument of gemeentelijk archeologisch monument.
Artikel 4.7 Wijziging, intrekking en vervallen van de aanwijzing als gemeentelijk monument
Een aanwijzing vervalt met ingang van de dag waarop het (archeologisch) monument waarop de aanwijzing betrekking heeft, wordt aangewezen als rijks (archeologisch) monument of provinciaal (archeologisch) monument. Het vervallen wordt verwerkt in het gemeentelijk erfgoedregister zodra de gemeente hiervan de afschriften heeft ontvangen.
Artikel 4.8 Aanwijzing als beschermd gemeentelijk stads- of dorpsgezicht
De gemeenteraad kan een stads- en dorpsgezicht aanwijzen als beschermd gemeentelijk stads- of dorpsgezicht, wanneer een groep van onroerende zaken van algemeen belang zijn wegens hun schoonheid, onderlinge ruimtelijke of structurele samenhang, hun wetenschappelijke of cultuurhistorische waarde en zich in deze groep één of meer monumenten bevinden.
Artikel 4.9 Wijziging, intrekking en vervallen van de aanwijzing als beschermd gemeentelijk stads- of dorpsgezicht
De gemeenteraad kan de aanwijzing als bedoeld in artikel 4.8 wijzigen of intrekken. Artikel 4.8, tweede en derde lid, is hierop van overeenkomstige toepassing, tenzij het een aanpassing van ondergeschikte betekenis betreft of het stads- of dorpsgezicht waarop de aanwijzing betrekking heeft teniet is gegaan.
Een aanwijzing vervalt met ingang van de dag waarop het stads- of dorpsgezicht waarop de aanwijzing betrekking heeft, wordt aangewezen als beschermd rijks stads- of dorpsgezicht of als beschermd provinciaal stads- of dorpsgezicht. Het vervallen wordt verwerkt in het gemeentelijk erfgoedregister zodra de gemeente hiervan de afschriften heeft ontvangen.
Hoofdstuk 5 Regels voor activiteiten
Paragraaf 5.2 Bodem en bodemsanering
Artikel 5.3 Verbod tot bouwen op verontreinigde bodem
Het verbod is niet van toepassing als burgemeester en wethouders aan de omgevingsvergunning voor het bouwen van het betrokken bouwwerk voorschriften en beperkingen verbinden waarmee naar hun oordeel uit het bodemonderzoeksrapport, als bedoeld in artikel 2.4 van de Regeling omgevingsrecht, uit andere onderzoeksresultaten of uit het goedgekeurde bodemsaneringsplan, als bedoeld in artikel 39 van de Wet bodembescherming, blijkt dat daarmee de bodem geschikt kan worden gemaakt voor het bouwen van een bouwwerk.
De plicht tot het indienen van een onderzoeksrapport geldt niet indien het bouwen betrekking heeft op een bouwwerk dat naar aard en omvang gelijk is aan een bouwwerk als genoemd in het Besluit omgevingsrecht, artikelen 2 en 3 van bijlage II. Deze verwijzing geldt niet voor de hoogtebepalingen in het Besluit omgevingsrecht, artikelen 2 en 3 van bijlage II.
Op aanvraag kunnen burgemeester en wethouders het gedeeltelijk afwijken van de plicht tot het indienen van een onderzoeksrapport toestaan voor een bouwwerk met een beperkte instandhoudingstermijn, als bedoeld in artikel 2.23 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en artikel 5.16 van het Besluit omgevingsrecht, indien uit het in NEN 5725:2017 bedoelde vooronderzoek naar het historisch gebruik en de bodemgesteldheid blijkt dat de locatie onverdacht is of dat de gerezen verdenkingen een volledig veldonderzoek volgens NEN 5740 niet rechtvaardigen.
Artikel 5.5 Melden en aanvragen beschikking bodemsanering
De algemene indieningsprocedure van artikel 3.2 is van overeenkomstige toepassing op:
De aanvraag tot het nemen van een beschikking op basis van artikel 29 en 37 van de Wet bodembescherming ten behoeve van het aanbrengen van de tijdelijke beveiligingsmaatregelen bij de aanpak diffuus lood volgens de subsidieregeling Bodemonderzoek en -sanering Zaanstad 2017-2020. Hierbij wordt gebruik gemaakt van het ‘meldingsformulier tijdelijke beveiligingsmaatregelen lood’.
Artikel 5.7 Melding wijziging bodemsaneringsplan
Bij een melding van een wijziging van het bodemsaneringsplan als bedoeld in artikel 39, vierde lid van de Wet bodembescherming worden de volgende gegevens verstrekt:
Artikel 5.8 Melding start en einde bodemsanering
Degene die heeft gesaneerd doet uiterlijk vijf werkdagen na beëindiging van de bodemsaneringswerkzaamheden melding van de datum waarop de werkzaamheden zijn beëindigd via de website van de gemeente Zaanstad (bij de startmelding aangemaakte zaak). Voor de toepassing van dit lid worden nazorgmaatregelen niet inbegrepen bij bodemsaneringswerkzaamheden.
Artikel 5.9 Het bodemevaluatieverslag
Het bodemevaluatieverslag, zoals bedoeld in artikel 39c, eerste lid van de Wet bodembescherming, wordt uiterlijk vijftien weken na beëindiging van de bodemsanering bij burgemeester en wethouders ingediend. Waar nodig wordt afzonderlijk gerapporteerd over de bodemsanering van de grond en van het grondwater.
Paragraaf 5.5 Regels over geluid en verlichting
Artikel 5.41 Incidentele festiviteiten
In een type A- of een B –inrichting, als bedoeld in het Activiteitenbesluit milieubeheer, mogen per kalenderjaar maximaal negen incidentele festiviteiten plaatsvinden waarbij de geluidsnormen, genoemd in de artikelen 2.17, 2.19a en 2.20 van het Activiteitenbesluit milieubeheer en artikel 5.42 niet van toepassing zijn, mits ten minste twee weken voor de aanvang van de festiviteit per inrichting melding is gedaan bij burgemeester en wethouders.
Het is toegestaan in een type A- of B-inrichting per kalenderjaar bij maximaal negen incidentele festiviteiten de verlichting langer aan te houden ten behoeve van sportactiviteiten waarbij artikel 3.148, eerste lid, van het Activiteitenbesluit milieubeheer niet van toepassing is, mits ten minste twee weken voor de aanvang van de festiviteit melding is gedaan bij burgemeester en wethouders.
Artikel 5.43 Geluidhinder door geluidsapparaat, machine of handelingen in de openlucht
Het verbod is niet van toepassing voor zover in het onderwerp wordt voorzien door de Wet geluidhinder, de Zondagswet, de Wet openbare manifestaties, het Vuurwerkbesluit, het Activiteitenbesluit milieubeheer, het Bouwbesluit 2012 of de Provinciale Milieuverordening Noord-Holland of bij besluit specifieke regels zijn gesteld over de maximaal toegestane geluidsbelasting en die regels worden nageleefd.
Paragraaf 5.6 Activiteiten op een openbare plaats
Artikel 5.51 Aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg
Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning van burgemeester en wethouders een weg aan te leggen, de verharding daarvan op te breken, in een weg te graven of te spitten, aard of breedte van de wegverharding te veranderen of anderszins verandering te brengen in de wijze van aanleg van een weg.
Paragraaf 5.8 Onroerend gemeentelijk cultureel erfgoed
Artikel 5.72 Wijzigen of slopen gemeentelijk monument
Artikel 5.73 Advies omgevingsvergunning gemeentelijk, provinciaal of rijksmonument
Burgemeester een wethouders zenden een volledige aanvraag voor een omgevingsvergunning voor een beschermd gemeentelijk, provinciaal monument of rijksmonument voor advies aan de adviescommissie Welstand en Monumenten Zaanstad. Artikel 3.7 is van overeenkomstige toepassing.
Artikel 5.74 Voorbescherming gemeentelijk beschermd stads- of dorpsgezicht
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning bouwwerken en andere werken te plaatsen, op te richten, te verplaatsen of in enig opzicht te wijzigen voor zover in een gebied dat is aangewezen als beschermd gemeentelijk stads- of dorpsgezicht nog geen bestemmingsplan als bedoeld in artikel 4.8, vijfde lid van kracht is.
Artikel 5.76 Vangnet archeologie
Het is verboden de bodem te verstoren in een archeologisch monument of een gebied waar archeologische vondsten worden verwacht als in het daar geldende bestemmingsplan niet is voldaan aan artikel 3.1.6, vijfde lid, van het Besluit ruimtelijke ordening, behalve als:
het de verstoring betreft van een archeologisch monument of verwachtingsgebied dat is aangegeven op de provinciale archeologische monumentenkaart of het archeologische deel van de gemeentelijke cultuurhistorische waardenkaart en het verrichten van de activiteiten geen strijd oplevert met de gestelde regels in de Nota Archeologie Zaanstad over de toegestane mate van verstoring;
Paragraaf 5.9 Gebruik van Bouwwerken
Artikel 5.77 Gebruik bouwwerk als nachtverblijf
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders een bouwwerk in te gebruik nemen of te gebruiken voor het bedrijfsmatig of in het kader van verzorging verschaffen van nachtverblijf aan meer dan vijf personen.
Hoofdstuk 7 Toezicht en handhaving
Behoudens het bepaalde bij de Wet economische delicten is overtreding van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 2.6, 2.7, 2.9, 2.10, 5.20, 5.40 tot en met 5.44, 5.50 tot en met 5.52 een strafbaar feit en wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of een geldboete van de tweede categorie.
Hoofdstuk 8 Overgangs- en slotbepalingen
Artikel 8.3 Nieuwe grondslag nadere regels en aanwijzingsbesluiten
Burgemeester en wethouders hangen de nadere regels ‘Regeling incidentele festiviteiten Hembrugterrein gesteld door het college op grond van artikel 4:3, zesde en achtste lid, van de Algemene plaatselijke verordening (Apv)’ om naar ‘Nadere regels incidentele festiviteiten Hembrugterrein bij artikel 5.41 vijfde en zevende lid van de Verordening fysieke leefomgeving Zaanstad’.
Burgemeester en wethouders hangen de nadere regels ‘Nadere regels bij plaatsing van objecten op openbare plaatsen gesteld op grond van artikel 2:10, derde lid, van de Algemene plaatselijke verordening (Apv)’ om naar ‘Nadere regels bij plaatsing van objecten op openbare plaatsen bij artikel 5.50 vierde lid van de Verordening fysieke leefomgeving Zaanstad’.
Burgemeester en wethouders hangen het aanwijzingsbesluit ‘Aan te wijzen collectieve festiviteiten 2018 e.v. die mogen afwijken van geluidsvoorschriften’ gesteld door het college op grond van artikel 4:2 om naar ‘Aanwijzingsbesluit collectieve festiviteiten 2018 – 2021 bij artikel 5.40 tweede lid van de Verordening fysieke leefomgeving Zaanstad’.
Burgemeester en wethouders hangen het ‘Aanwijzingsbesluit (Artikel 2:10 lid 1 onder d, van de Apv), van openbare plaatsen als een gebied waarin geen voorwerpen geplaatst mogen worden (Reclame-uitingen Inverdan)’ om naar ‘Aanwijzingsbesluit Inverdan als gebied waarin geen voorwerpen geplaatst mogen worden bij artikel 5.50 vijfde lid van de Verordening fysieke leefomgeving Zaanstad’.
Bijlagen bij de Verordening fysieke leefomgeving Zaanstad
Bijlage 5.6 Aanvullende gegevens voor het bodemsaneringsplan
b. keuze bodemsaneringsvariant:
Bijlage 5.9 Aanvullende gegevens voor het bodemevaluatieverslag
c. werkzaamheden voor grondsanering:
d. grondwatersanering / bodemluchtonttrekking:
e. bemonstering bij grondsanering:
f. bemonstering bij grondwatersanering:
g. conclusies en aanbevelingen:
h. bijlagen en tabellen bij het bodemevaluatieverslag:
i. overige tekeningen / kaarten:
Bijlage 5.10 Aanvullende gegevens voor het bodemnazorgplan
c. maatregelen: onderhoud en investering:
Toelichting op de Verordening fysieke leefomgeving Zaanstad (VFL)
Op 1 januari 2021 treedt naar verwachting de Omgevingswet in werking. De Omgevingswet bundelt de wetgeving voor de fysieke leefomgeving. De fysieke leefomgeving omvat in ieder geval bouwwerken, infrastructuur, water, watersystemen, bodem, lucht, landschappen, natuur, cultureel erfgoed en werelderfgoed, zo blijkt uit de Omgevingswet.
De Omgevingswet heeft als doel het bereiken en in stand houden van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en het gebruiken en ontwikkelen van de fysieke leefomgeving ter vervulling van maatschappelijke behoeften.
Gemeentelijke regels over de fysieke leefomgeving worden na invoering van de Omgevingswet samengebracht in één omgevingsplan. Het omgevingsplan bundelt de huidige bestemmingsplannen, de beheersverordeningen, milieuregels en regels uit (andere) lokale verordeningen, die de fysieke leefomgeving wijzigen of direct beïnvloeden. Daarmee wordt de regelgeving voor inwoners, ondernemers en maatschappelijke organisaties overzichtelijker en zijn de regels makkelijker te vinden.
De regels over de fysieke leefomgeving staan verspreid over diverse verordeningen. Daarbij is er geen overzicht over welke regels het precies gaat. Daarom is besloten om als tussenstap naar het omgevingsplan één Verordening fysieke leefomgeving Zaanstad (hierna: VFL) te maken waarin de regels over de fysieke leefomgeving uit de huidige verordeningen worden gebundeld. De regels uit deze verordening worden na de inwerkingtreding van de Omgevingswet gefaseerd verwerkt in het omgevingsplan.
Deze verordening bevat beleid, dat al is vastgesteld door de raad. Bij het omzetten zijn de regels geüniformeerd, verduidelijkt en in een structuur geplaatst, die aansluit bij de Omgevingswet. Veel redactionele en technische wijzigingen, maar wel beleidsluw.
In de eerste tranche van de Verordening fysieke leefomgeving Zaanstad worden de regels uit 6 verordeningen gebundeld.
Hiervan gaan de regels van 4 verordeningen volledig op in de VFL en worden daarom ingetrokken. Dit betreft:
2 verordeningen wijzigen, omdat slechts een deel van de regels overgaan naar de VFL. Dit betreft:
Aan het eind van deze toelichting staat een Transponeringstabel waarin is opgenomen waarop een artikel in deze verordening is gebaseerd.
De structuur van deze verordening biedt enerzijds een goede wettelijke basis, zodat de (professionele) gebruikers er bij inwerkingtreding in 2021 goed mee kunnen werken en sluit anderzijds aan op het stelsel van de Omgevingswet en het toekomstige omgevingsplan.
De bouwstenen zijn zichtbaar gehouden, zodat later de regels per onderdeel verwerkt kunnen worden in het omgevingsplan.
Er is ruimte gereserveerd voor regels uit andere verordeningen.
Met deze verordening wordt een belangrijke stap gezet richting de Omgevingswet. Om dit te onderstrepen zijn 2 algemene zorgplicht bepalingen uit deze toekomstige wet opgenomen in de VFL en zijn de procedurele bepalingen onder de Omgevingswet als uitgangspunt genomen.
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
Een aantal begrippen uit de Omgevingswet wordt opgenomen in deze verordening, omdat de Omgevingswet nog niet van kracht is. Deze artikelen kunnen vervallen op het moment dat Omgevingswet van kracht wordt.
Dit is de definitie uit de voormalige Bouwverordening. Deze definitie is gebaseerd op jurisprudentie. De bestuursrechter heeft uitgemaakt dat het begrip bouwwerk in de Woningwet én in de Wabo zo moet worden uitgelegd. Deze wetten kennen zelf geen definitie van het begrip bouwwerk.
Het begrip fysieke leefomgeving is een belangrijk nieuw begrip in het stelsel van de Omgevingswet. Een afgebakende definitie van ‘fysieke leefomgeving’ is er niet. In de wet staat een opsomming van onderdelen die in ieder geval onder de fysieke leefomgeving vallen: bouwwerken, infrastructuur, watersystemen, water, bodem, lucht, landschappen, natuur, cultureel erfgoed en werelderfgoed.
De Omgevingswet kent het begrip inrichting niet. In deze verordening werken wij vooralsnog met het begrip inrichting. Immers in huidige wetgeving wordt hiermee gewerkt.
Plaats die krachtens bestemming of vast gebruik openstaat voor het publiek.
Hiervoor is aangehaakt bij de Wet openbare manifestaties.
De eerste tranche van de VFL bevat (een deel van de) regels die voorheen waren opgenomen in de Bouwverordening Zaanstad 2008, Erfgoedverordening 2010 gemeente Zaanstad, Brandbeveiligingsverordening 2012, Verordening Bodemsanering Zaanstad 2017 en een deel van de regels uit de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) en de Beheersverordening gemeentelijke begraafplaatsen.
Deze verordening wordt in tranches aangevuld met regels over andere onderwerpen, die gaan vallen onder de reikwijde van de Omgevingswet. Dit ter voorbereiding op de Omgevingswet, die naar verwachting op 1 januari 2021 van kracht wordt.
Regels over de ruimtelijke ordening worden niet opgenomen in deze verordening, omdat deze verplicht worden opgenomen in bestemmingsplannen.
Uiteindelijk worden de regels uit deze verordening samen met de bestemmingsplannen opgenomen in het toekomstige omgevingsplan.
Artikel 1.3 Doelen van de verordening
Dit lid geeft het doel van deze verordening.
Het tweede is gebaseerd op de Omgevingswet.
Het geeft het overkoepelende doel van de regels in deze verordening aan.
Hoofdstuk 2 Regels ter instandhouding, bescherming, onderhoud en beheer fysieke leefomgeving
Artikel 2.2 Algemene zorgplicht voor de fysieke leefomgeving
Dit artikel is gebaseerd op artikel 1.6 van de Omgevingswet.
In de fysieke leefomgeving vindt een breed scala aan activiteiten plaats, die door veel actoren worden uitgevoerd en die verschillend van aard, omvang en duur zijn. Ook de gevolgen van die activiteiten voor de fysieke leefomgeving lopen sterk uiteen. De algemene zorgplicht houdt in dat een ieder bij zijn activiteiten voldoende zorg voor de fysieke leefomgeving in acht neemt.
De functies van de zorgplicht zijn:
Het is de verwachting dat de zorgplicht in de praktijk een beperkte, maar nuttige functie zal vervullen bij het waarborgen van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit.
Volledigheidshalve wordt nog opgemerkt dat deze artikelen de uit het burgerlijk recht voortvloeiende aansprakelijkheid en ook de mogelijkheden van overheden om als rechtspersoon met gebruikmaking van het privaatrecht de naleving van rechtsregels te bevorderen, onverlet laten.
Artikel 2.3 Algemene zorgplicht bij activiteit met nadelige gevolgen
Dit artikel is gebaseerd op artikel 1.7 van de Omgevingswet.
Zie ook toelichting bij artikel 2.2.
Artikel 2.4 Zorgplicht voor toestand object op openbare plaats
Zie ook toelichting bij artikel 2.2.
Artikel 2.5 Zorgplicht voor toestand onroerend cultureel erfgoed
Dit artikel is gebaseerd op de voormalige artikelen 13.11 en 13.12 van het Besluit activiteiten leefomgeving, artikel 13 model Erfgoedverordening 2016 en is ter vervanging van een deel van de artikelen 10, 17 en 23 van de Erfgoedverordening.
Dit verbod geldt ook voor een voorlopig aangewezen gemeentelijk monument. Zie artikel 4.9. over de voorlopige aanwijzing van een gemeentelijk monument.
Deze zorgplicht geldt voor al het onroerend cultureel erfgoed, te weten gemeentelijke, provinciale en rijksmonumenten, beschermd stads- en dorpsgezicht en archeologische monumenten.
Artikel 2.6 Zorgplicht voor toestand van sloten en wateren
Dit artikel is ter vervanging van een deel van artikel 4:9 APV. Vooruitlopend op de opname in het omgevingsplan is artikel 4:9 APV gesplitst in artikel 2.6 en 2.7.
Artikel 2.7 Specifieke zorgplicht voor toestand van niet-openbare riolen en putten buiten gebouwen
Dit artikel is ter vervanging van een deel van artikel 4:9 APV. Vooruitlopend op de opname in het omgevingsplan is artikel 4:9 APV gesplitst in artikel 2.6 en 2.7.
Artikel 2.9 Gedoogplicht voorzieningen voor verkeer en verlichting
Dit artikel is ter vervanging van artikel 2:21 APV.
In beginsel biedt de Belemmeringenwet privaatrecht het kader om op het eigendomsrecht van anderen inbreuk te maken. De Belemmeringenwet is echter in haar toepassing bedoeld voor zodanige inbreuken op dat eigendomsrecht waardoor het gebruik van de desbetreffende onroerend zaak al dan niet tijdelijk beperkt wordt.
Deze gedoogplicht is alleen dan aanwezig wanneer de voorwerpen, borden of voorzieningen ten behoeve van het openbaar verkeer of de openbare verlichting het gebruiksrecht van de eigenaar niet aantasten.
Artikel 2.10 Oplaten van ballonnen
Dit artikel is ter vervanging van artikel 4:9a APV.
Het is wenselijk het oplaten van ballonnen te verbieden. Ballonnen komen na het oplaten ongecontroleerd neer op het aardoppervlak en veroorzaken op de bodem en in het water schade aan het milieu. Dieren kunnen verstrikt raken in (de resten van) neergekomen ballonnen en zien deze aan voor voedsel. Ballonnen veroorzaken zo sterfte onder dieren. Daarnaast leveren ballonnen die opgelaten worden met hete lucht door middel van een brandertje door de constructie en het open vuur, ook een risico op schade en brand op.
Het gaat hier dus zowel om met gas gevulde ballonnen als om ballonnen met een brandertje die onder allerlei fantasienamen in de handel zijn (herdenkingsballon, geluksballon, vuurballon, gelukslampion, Thaise wensballon enzovoorts).
Om te voorkomen dat ook weerballonnen en heteluchtballonnen onder het verbod vallen is opgenomen dat het alleen ballonnen betreft die zonder sturing wegdrijven.
Hoofdstuk 3 Proces, procedure en adviescommissie
Artikel 3.1 Verhouding tot de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
Deze verordening kent een aantal die op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) als omgevingsvergunning moeten worden behandeld. Hiervoor gelden dan de regels uit de Wabo en daaruit voortvloeiende regelgeving. Een van de regels is dat burgemeester en wethouders niet altijd het bevoegd gezag zijn dat beslist over de aanvraag. Voor de leesbaarheid van de verordening is ervoor gekozen om in plaats van bevoegd gezag altijd burgemeester en wethouders op te nemen. Als er sprake is van een andere bevoegd gezag voor burgemeester en wethouders wordt gelezen het bevoegd gezag volgens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Als hiervan bij een vergunningplicht sprake kan zijn, dan is dit in de toelichting bij het artikel vermeld.
Aanvragen kunnen worden ingediend bij burgemeester en wethouders. Zij zenden de aanvraag door aan het bevoegd gezag en stellen de aanvrager daarvan op de hoogte. De behandeling van de aanvraag wordt dan voortgezet door het bevoegd gezag.
Deze doorzendplicht is geregeld in artikel 2.3 van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 3.1 Wabo.
Artikel 3.2 Indienen aanvraag, melding of verzoek om ontheffing
Op de (onvolledige) aanvraag zijn tevens de regels van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing. In het bijzonder de bepalingen van hoofdstuk 4 Awb.
Geeft de procedure voor de indiening van aanvraag van een vergunning, de melding van activiteiten en de indiening van plannen, verslagen of andere stukken daarover. Er wordt gebruik gemaakt van een door burgemeester en wethouders vastgestelde digitale procedure met formulieren. De indiening vindt plaats via www.zaanstad.nl.
Een aanvraag of melding op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) wordt ingediend via www.omgevingsloket.nl.
Een aanvraag mag strikt genomen nog op papier worden ingediend maar dit is gezien de voortschrijdende digitalisering van de procedures niet wenselijk. Het gebeurt nog maar zeer beperkt. Om deze redenen is hiervoor geen aparte procedure meer opgenomen.
In het enkele geval dat een aanvraag op papier is ingediend, krijgt de aanvrager naast het digitale besluit ook het besluit op papier toegestuurd. Wanneer de aanvrager geen digitale post kan ontvangen of geen mailadres heeft opgegeven, ontvangt hij het alleen op papier.
Deze termijn is genoemd in diverse verordeningen en staat eveneens in artikel 16.64 van de Omgevingswet.
Uit artikel 4:15, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awb volgt dat de beslistermijn ingaat op het moment dat de oorspronkelijke aanvraag is ingediend. De beslistermijn wordt opgeschort als de aanvraag niet volledig is. De aanvrager krijgt hiervan bericht van B&W met het verzoek om de aanvraag aan te vullen. Dit is een uitnodiging in de zin van artikel 4:5, eerste lid, van de Awb. Het bericht bevat een termijn waarbinnen de gelegenheid is om de aanvraag aan te vullen.
Geadviseerd wordt om een aanvraag tijdig in te dienen, bij voorkeur veertien weken voordat de aanvrager voornemens is te beginnen met de activiteiten waarvoor de vergunning wordt aangevraagd. Door het tijdig indienen van de aanvraag bereikt de aanvrager dat burgemeester en wethouders tijdig een besluit kunnen nemen over de benodigde vergunning.
Wanneer de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing wordt verklaard, nemen burgemeester en wethouders binnen 6 maanden een besluit.
Voorschriften wil zeggen: bijzondere verplichtingen die alleen voor deze vergunninghouder gelden of beperkingen, bijvoorbeeld naar plaats of naar tijdsduur.
Voorschriften kunnen ook beperkingen inhouden.
Vanzelfsprekend is het verplicht de voorschriften na te komen.
Artikel 3.5 Algemene weigeringsgronden
Naast deze algemene weigeringsgronden kennen de wet en deze verordening ook specifieke weigeringsgronden.
Artikel 3.6 Algemene wijzigings- en intrekkingsgronden
Dit artikel is gebaseerd op het voormalige artikel 1:6 APV, artikel 5.40 Omgevingswet en artikel 15 model erfgoedverordening.
Naast deze algemene wijzigings- en intrekkingsgronden kennen de onderliggende wet en deze verordening ook specifieke wijzigings- en intrekkingsgronden.
Zo geeft artikel 5.19 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) bevat een vergelijkbare regeling voor het intrekken van omgevingsvergunningen.
Bij de omgevingsvergunning wordt het besluit om te wijzigen of deels of geheel in te trekken van de vergunning of ontheffing op artikel 5.19 van de Wabo gebaseerd.
Artikel 3.7 Adviescommissie Welstand en Monumenten Zaanstad
Dit artikel is gebaseerd op het voormalige hoofdstuk 9 Welstand en bijlage 9 van de Bouwverordening.
De overige bepalingen over de samenstelling, taakstelling en werkwijze van de adviescommissie zijn vastgelegd in het ‘Reglement van Orde te gebruiken voor de Adviescommissie Welstand en Monumenten Zaanstad’, zoals vastgesteld door de gemeenteraad op 13 februari 2014. Dit reglement blijft van kracht.
Artikel 15 van de Monumentenwet 1988 blijft van kracht tot de invoering van de Omgevingswet. Op grond van dat artikel dient ten minste in de onderhavige verordening te zijn geregeld de inschakeling van “een commissie op het gebied van de monumentenzorg die in elk geval tot taak heeft te adviseren over aanvragen om een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder f, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.” Hieraan wordt in dit artikel uitvoering gegeven. Binnen de commissie zijn enkele leden deskundig op het gebied van de monumentenzorg. Hiertoe behoort ook de archeologische monumentenzorg.
Artikel 3.8 Gemeentelijk erfgoedregister
Dit artikel is gebaseerd op de artikelen 2 en 12 van de model Erfgoedverordening 2016.
Dit artikel bepaalt dat op het schrappen uit het register van een aanwijzing als gemeentelijk monument dezelfde procedure geldt als bij de aanwijzing daarvan.
Artikel 4.1 Doel van aanwijzen gemeentelijk cultureel erfgoed
Uit de Erfgoedwet blijkt dat cultureel erfgoed de overkoepelende term is. Hieronder vallen zowel het roerende cultuurgoed, als onroerend cultureel erfgoed.
Echter alleen onroerend cultureel erfgoed valt onder de reikwijdte van de Omgevingswet, want is onderdeel van de fysieke leefomgeving. Roerend cultuurgoed (verzamelen, boeken e.d.) heeft geen betrekking tot de fysieke leefomgeving.
Artikel 4.2 (Voornemen tot) Aanwijzing als gemeentelijk monument
Dit artikel is gebaseerd op de artikelen 5 en 6 van de model Erfgoedverordening 2016.
Dit artikel regelt de toekenning van de status van gemeentelijk monument aan een monument of archeologisch monument. Een tuin en een park vallen binnen het begrip ‘monument’, natuurlandschap niet. De aanwijzing vergt een belangenafweging tussen het met de aanwijzing te dienen belang en de overige bij de aanwijzing betrokken belangen, waaronder planologische en/of economische belangen of het gebruik van het monument of archeologisch monument. Deze formulering is ontleend aan artikelen 3.1, eerste lid, en 3.16, tweede lid, van de Erfgoedwet.
Burgemeester en wethouders hebben beleidsvrijheid bij de aanwijzing van een monument of archeologisch monument als beschermd gemeentelijk monument. Er geldt bovendien niet zoiets als de voorheen gehanteerde vijftigjarengrens voor monumenten. Bij de afweging van belangen die daarbij een rol spelen moeten ook de belangen van het gebruik ten opzichte van de te beschermen monumentale waarde uitdrukkelijk en gemotiveerd naar voren komen. Bij de voorbereiding van een aanwijzing moeten deze belangen derhalve concreet worden onderzocht.
Ieder monument is gegeven de begripsbepaling van artikel 1.1 van de Erfgoedwet per definitie een onroerende zaak (het gebouw). Ieder archeologisch monument omvat ten minste één onroerende zaak (het terrein, dat vanwege en samen met de daar aanwezige overblijfselen, voorwerpen of andere sporen van menselijke aanwezigheid in het verleden, met inbegrip van die overblijfselen, voorwerpen en sporen, gegeven de begripsbepaling van artikel 1.1 van de Erfgoedwet wordt aangemerkt als archeologisch monument). Voor alle zakelijk gerechtigden op de over onroerende zaken is ontvangst van het voornemen van een aanwijzing door burgemeester en wethouders van belang, niet alleen voor de eigenaar. Zie ook artikel 1, onder a, onderdeel 1, jo. artikel 1, onder b, onderdeel 5, van de Wet kenbaarheid publiekrechtelijke beperkingen onroerende zaken. Onder zakelijk gerechtigden vallen ook hypothecaire schuldeisers ten aanzien van de onroerende zaak.
De aanwijzing van kerkelijke monumenten vereist voorafgaand overleg met de eigenaar. Het gaat dan per definitie om een monument dat eigendom is van een kerkgenootschap, een zelfstandig onderdeel daarvan, een lichaam waarin kerkgenootschappen zijn verenigd, of van een ander genootschap op geestelijke grondslag en dat uitsluitend of voor een overwegend deel wordt gebruikt voor het gezamenlijk belijden van de godsdienst of levensovertuiging (artikel 1.1 van de Erfgoedwet). Dit lid stemt overeen met de vergelijkbare eis in artikel 3.1 van de Erfgoedwet en artikel 3.2a van de Wabo en doet recht aan de bijzondere positie van het kerkelijk monument als plaats voor het gezamenlijk belijden van godsdienst of levensovertuiging. Dit geldt naast de algemene regel van artikel 4:8 van de Awb op grond waarvan belanghebbenden zoals eigenaren moeten worden gehoord.
Dit artikel is gebaseerd op het voormalige artikel 7 van de model Erfgoedverordening 2016.
Het is wenselijk ook ten aanzien van gemeentelijk monumenten in voorbescherming te voorzien. Dat gebeurt met dit artikel. De voorbescherming start zodra burgemeester en wethouders het voornemen tot aanwijzing hebben bekendgemaakt aan de zakelijk gerechtigden.
Artikel 4.4 Beslistermijn en inhoud aanwijzingsbesluit
Dit artikel is gebaseerd op het voormalige artikel 9 van de model Erfgoedverordening 2016.
Met de termijn is aangesloten bij de termijn die gehanteerd wordt in de Erfgoedwet (artikel 3.2, derde lid).
Artikel 4.5 Bekendmaking aanwijzingsbesluit en inschrijving erfgoedrgister
Dit artikel is gebaseerd op het voormalige artikel 10 van de model Erfgoedverordening 2016
Dit artikel geldt naast de algemene verplichting tot bekendmaking van besluiten op basis van de Awb. Ontvangst van de aanwijzing door burgemeester en wethouders is voor alle zakelijk gerechtigden van belang, niet alleen voor de eigenaar. Zie ook artikel 1, onder a, onderdeel 1, jo. artikel 1, onder b, onderdeel 5, van de Wet kenbaarheid publiekrechtelijke beperkingen onroerende zaken. Op een aanwijzingsbesluit is deze wet ook van toepassing. Onder zakelijk gerechtigden vallen ook hypothecaire schuldeisers.
De registratie van de aanwijzing in het gemeentelijk erfgoedregister is een louter administratieve verrichting en niet een besluit. Overigens zal van de aanwijzing ook inschrijving in het gemeentelijke beperkingenregister en in het kadaster plaatsvinden op grond van artikel 1, onder c en e, van de Wet kenbaarheid publiekrechtelijke beperkingen onroerende zaken.
Artikel 4.6 Voorlopige aanwijzing als gemeentelijk monument
Dit artikel is gebaseerd op artikel 11 van de model Erfgoedverordening 2016
Dit artikel biedt burgemeester en wethouders de mogelijkheid om in spoedeisende gevallen een monument of archeologisch monument als gemeentelijk monument aan te wijzen. In dat geval wordt de adviescommissie zoals bedoeld in artikel 8 pas ingeschakeld na de voorlopige aanwijzing. De bescherming van paragraaf 4 geldt vanaf het moment dat belanghebbenden schriftelijk in kennis zijn gesteld van de voorlopige aanwijzing. Een bezwaarschrift heeft dus geen opschortende werking en daarmee kan de voorlopige aanwijzing dus niet omzeild worden. Als de aanwijzing definitief wordt door de opname in het erfgoedregister loopt deze bescherming door.
Artikel 4.8 Aanwijzing als beschermd gemeentelijk stads- of dorpsgezicht
Dit artikel is gebaseerd op artikel 18 van de model Erfgoedverordening 2016.
Dit artikel geeft de mogelijkheid aan de gemeenteraad om gemeentelijke stads- en dorpsgezichten aan te wijzen[, die vervolgens krachtens het bestemmingsplan moeten worden beschermd. Dit is vergelijkbaar met de thans nog geldende artikelen 35 en 36 van de Monumentenwet 1988; echter zonder de plicht de minister te horen. Artikel 36 van de Monumentenwet 1988 zal vervallen met de inwerkingtreding van de Omgevingswet. Daarna is het aanwijzen gemeentelijke van stads- en dorpsgezichten mogelijk via het omgevingsplan.
Artikel 4.9 Wijziging, intrekking en vervallen van de aanwijzing als beschermd gemeentelijk stads- of dorpsgezicht
Dit artikel is gebaseerd op artikel 19 van de model Erfgoedverordening 2016. Het derde lid is gewijzigd.
Dit artikel bepaalt o.a. dat bij wijziging (van niet-ondergeschikte aard) van een aanwijzing en bij intrekking van de status als beschermd gemeentelijke stads- en dorpsgezicht dezelfde procedure geldt als bij de aanwijzing daarvan. Voorts is hier bepaald dat een aanwijzing vervalt zodra het stads- en dorpsgezicht waarop de aanwijzing betrekking heeft, door de minister of een provincie wordt aangewezen als beschermd stads- en dorpsgezicht. Bij een wijziging van ondergeschikte betekenis kan o.a. gedacht worden aan wijzigingen i.v.m. de verandering van bijvoorbeeld straatnamen of huisnummers.
Hoofdstuk 5 Regels voor activiteiten
Deze paragraaf bevat regels, die voorheen waren opgenomen in de Verordening bodemsanering en in de Bouwverordening.
Artikel 5.2 Doel van de regels
Deze paragraaf is niet van toepassing op waterbodems, omdat waterbodems niet onder de Wet bodembescherming vallen, maar onder de Waterwet. De Waterwet is van toepassing op het beheer van de bodem en oevers van oppervlaktewaterlichamen (de waterbodem). De Wet bodembescherming is van toepassing op de overige bodem.
Bij de uitvoering op basis van de Waterwet is het Waterschap het bevoegd gezag.
Artikel 5.3 Verbod tot bouwen op verontreinigde bodem
Dit artikel is gebaseerd op de voormalige artikelen 2.4.1 en 2.4.2 van de Bouwverordening.
In het tweede lid, onder c, van artikel 8 van de Woningwet wordt aan de gemeenteraden de opdracht gegeven om in de bouwverordening voorschriften op te nemen over het tegengaan van bouwen op verontreinigde bodem. In het derde lid van genoemd artikel 8 is uitgewerkt op welke bouwwerken deze voorschriften betrekking dienen te hebben. Het woord 'uitsluitend' in de redactie van dit derde lid duidt erop dat aanvulling in de bouwverordening niet is toegestaan.
De gezondheidsrisico's voor de mens bij het gebruik van het bouwwerk vormen in deze benadering het onderscheidend criterium.
De indieningsvereisten voor het in behandeling nemen van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het bouwen, waartoe het bodemonderzoek behoort, staan in de Regeling omgevingsrecht.
In artikel 2.4 van de Regeling omgevingsrecht is de verplichting opgenomen dat de aanvrager bij de aanvraag om een vergunning voor een bouwactiviteit een onderzoeksrapport verstrekt betreffende verontreiniging van de bodem, gebaseerd op onderzoek dat is uitgevoerd door een persoon of een instelling die daartoe is erkend op grond van het Besluit bodemkwaliteit.
Bouwwerken bestemd voor het verblijf van mensen
Wat verstaan moet worden onder "bouwwerken waarin voortdurend of nagenoeg voortdurend mensen zullen verblijven" werd in de Memorie van toelichting bij de Wet tot wijziging van de Woningwet inzake het tegengaan van bouwen op verontreinigde grond (TK 1995-1996, 24 809, nr. 3) nader omschreven. Het betreft hier bouwwerken waarin dagelijks gedurende enige tijd dezelfde mensen verblijven, bijvoorbeeld om te werken of onderwijs te geven of te genieten. Bij "enige tijd" moet gedacht worden aan een verblijfsduur van twee of meer uren per (werk)dag. Het gaat dus niet om een enkele keer twee of meer uren, maar om een meer structureel (over een langere periode dan één dag) twee of meer uren verblijven van dezelfde mensen in het gebouw.
Bouwwerken die de grond niet raken
Hierbij moet gedacht worden aan dakkapellen en het realiseren van een extra verdieping op een gebouw.
Dit artikel is gebaseerd op het voormalige artikel 2.1.5 van de Bouwverordening.
De artikelen over het bodemonderzoek hebben tot doel te bevorderen dat niet wordt gebouwd op verontreinigde grond.
Uit de systematiek van NEN 5740 volgt dat voorafgaand aan het milieuhygiënisch bodemonderzoek eerst een vooronderzoek volgens NEN 5725 wordt uitgevoerd - ook wel historisch onderzoek genoemd - ten behoeve van het formuleren van de onderzoekshypothese en een eventuele onderverdeling van het terrein. Indien het vooronderzoek naar de historie en de bodemgesteldheid uitwijst dat de locatie onverdacht is, kan het bevoegd gezag op basis van het derde lid besluiten af te wijken van de verplichting tot het uitvoeren van het verkennend onderzoek. Letter c richt zich specifiek op het onderzoek naar asbest in de grond. Het bodemonderzoek volgens NEN 5740 is niet toereikend om asbest in grond te onderzoeken. Daartoe is de NEN 5707, uitgave 2003 ontwikkeld.
De afwijking vindt plaats door deze op te nemen in de omgevingsvergunning. Er komt geen afzonderlijk besluit tot het afwijken, geen beschikking. De omgevingsvergunning van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is er immers op gericht alles in één brede omgevingsvergunning te regelen.
Bouwwerken met een beperkte instandhoudingstermijn kunnen velerlei zijn, van klein tot groot en voor een zeer divers gebruik. Vermelding van deze categorie betekent niet dat in alle gevallen ontheffing wordt verleend.
De strekking van dit lid is het tegengaan dat een bodemonderzoek plaatsvindt voordat de bestaande bebouwing wordt gesloopt en eventueel ten gevolge van deze werkzaamheden een bodemverontreiniging optreedt die dan niet wordt gesignaleerd. Dit betekent dat het resultaat van een bodemonderzoek niet altijd kan worden overgelegd bij de aanvraag om bouwvergunning. Daarom behoort dit onderzoek tot de stukken die ook later kunnen worden ingediend.
Artikel 5.5 Melden en aanvragen beschikking bodemsanering
Dit artikel is gebaseerd op het voormalige artikel 3 van de verordening Bodemsanering.
Hierin wordt verwezen naar de digitale meldingsformulieren op de website van de gemeente Zaanstad.
Artikel 5.6 Het Bodemsaneringsplan
Dit artikel is gebaseerd op het voormalige artikel 4 verordening Bodemsanering.
Deze bepaling is van toepassing op de in artikel 39, eerste lid, van de wet bedoelde saneringsplannen, die moeten worden ingediend indien sprake is van een voornemen tot sanering van een geval van ernstige verontreiniging of tot het verrichten van handelingen waardoor die verontreiniging wordt verminderd of verplaatst. In dit saneringsplan dienen naast de wettelijke vereisten ook de in bijlage 5.6 bij deze verordening vermelde gegevens te worden opgenomen. Zowel bij de beoordeling van saneringsplannen van derden als bij het opstellen van eigen saneringsplannen zal de gemeente de in Bijlage 5.6 opgenomen eisen in acht nemen.
De functie van het saneringsplan is dat B&W zich een goed oordeel kunnen vormen over de aard en omvang van de verontreiniging, over de voorgenomen maatregelen en kan toetsen of op milieuhygiënisch toereikende en aanvaardbare wijze zal worden gesaneerd.
In de praktijk blijkt dat het niet altijd mogelijk is te voldoen aan de eisen die in de wet en de gemeentelijke verordening ten aanzien van het saneringsplan worden gesteld. Tevens zijn de nadere eisen uit de verordening niet altijd relevant. Daarom is in het derde lid een bepaling opgenomen om indiening van de aanvullende gegevens achterwege mogen laten. Deze bepaling betreft alleen de gemeentelijke uitwerkingsbevoegdheid op basis van artikel 39, eerste lid, laatste volzin, van de Wet bodembescherming. Van de wettelijke eisen in artikel 39, eerste lid, kan niet worden afgeweken.
Het gaat in feite om een tweetal situaties. Ten eerste kunnen wettelijk gegevens vereist zijn, die in het geval in kwestie feitelijk irrelevant zijn of waarvan de gegevens eenvoudigweg niet aanwezig zijn. Dit is bijvoorbeeld het geval indien geen grondontgraving plaatsvindt, maar alleen een grondwatersanering, of indien geen ontgraving plaatsvindt maar isolatie geschiedt door het plaatsen van een gebouw. In dergelijke situaties worden alleen die gegevens geleverd, waarvan in redelijkheid kan worden gesteld dat deze ook geleverd kunnen worden.
Ten tweede kan zich de situatie voordoen waarin de verstrekking van bepaalde gegevens de indiener van het saneringsplan niet zinvol voorkomt of het verzamelen van de gevraagde gegevens disproportioneel is in verhouding tot het belang dat met de sanering is gediend. In dergelijke gevallen kan de indiener een motivering opstellen waarom hij afwijkt van de eisen.
Ontbreekt een motivering of is de motivering niet voldoende, dan kan een termijn worden gesteld (op grond van artikel 29, derde lid, van de wet, dan wel artikel 4:5 Algemene wet bestuursrecht) waarbinnen de ontbrekende gegevens alsnog moeten worden verstrekt.
Artikel 5.7 Melding wijziging bodemsaneringsplan
Dit artikel is gebaseerd op het voormalige artikel 5 van de verordening Bodemsanering.
Op basis van de wet Bodembescherming gaat het bij bodemsaneringen om een “harde” melding, waarbij het expliciet verboden is een activiteit uit te voeren zonder dit tijdig te hebben gemeld.
Artikel 39, vierde lid, van de Wet bodembescherming schrijft voor dat wijziging van door B&W goedgekeurde saneringsplan dient te worden gemeld. Tevens opent de wet de mogelijkheid voor de raad om nadere gegevens te eisen bij deze melding.
B&W kunnen naar aanleiding van die melding aanwijzingen geven over de verdere uitvoering van de sanering. Indien B&W van deze bevoegdheid gebruik wenst te maken, heeft het een goed inzicht nodig in de geplande wijzigingen en wat deze wijzigingen voor het resultaat van de sanering en daardoor voor de bodemkwaliteit betekenen. Daarom worden in dit artikel nadere gegevens vereist die het precieze inzicht voor B&W kunnen verschaffen.
Artikel 5.8 Melding start en einde bodemsanering
Dit artikel is gebaseerd op het voormalige artikel 6 van de verordening Bodemsanering.
Op basis van de wet Bodembescherming gaat het bij bodemsaneringen om een “harde” melding, waarbij het expliciet verboden is een activiteit uit te voeren zonder dit tijdig te hebben gemeld.
De melding voor aanvang sanering biedt de mogelijkheid om effectiever toezicht op de sanering te organiseren. Indien de datum van de aanvang van de saneringswerkzaamheden bekend is, zijn inspecteurs beter in staat om het juiste moment te kiezen voor het houden van inspectie.
De bepaling van Tweede lid strekt tevens ter vergemakkelijking van handhaving. Indien de datum van de beëindiging van de saneringswerkzaamheden bekend is, kan ook de termijn voor het indienen van het evaluatieverslag vastgesteld worden.
Het eindpunt van de beëindiging van de saneringswerkzaamheden wordt in de beschikking instemming saneringsplan opgenomen. Dit wordt bepaald op grond van het ingediende saneringsplan. De saneringswerkzaamheden worden in hoofdregel geacht beëindigd te zijn indien het grondwerk klaar is en het terrein geruimd is (de laatste vrachtwagen het terrein heeft verlaten) dan wel de leeflaag is aangebracht. In overige situaties waarop deze omschrijving niet van toepassing is (bij voorbeeld als een betonnen vloer wordt aangebracht of als er grondwatersanering plaats vindt) wordt het eindpunt van de sanering op grond van de omschrijving van de werkzaamheden in het saneringsplan bepaald.
Artikel 5.9 Het bodemevaluatieverslag
Dit artikel is gebaseerd op het voormalige artikel 7 van de verordening Bodemsanering.
Het evaluatieverslag geeft B&W inzicht in de manier waarop de sanering is uitgevoerd. Op basis van het verslag kunnen B&W beslissen dat de sanering naar behoren is afgerond dan wel dat aanvullende saneringsmaatregelen noodzakelijk zijn.
De Wet bodembescherming stelt geen concrete termijn voor het indienen van het evaluatieverslag. Artikel 39c, eerste lid van de wet bepaalt alleen dat het verslag “zo spoedig mogelijk” na de uitvoering van de sanering ingediend wordt. Om meer duidelijkheid voor de saneerders en voor de toezichthouders te scheppen, is besloten de formulering te concretiseren. Daarom is een termijn van vijftien weken in de verordening opgenomen.
Indien bij overschrijding van de termijn gehandhaafd wordt, moet de termijn in overeenstemming gebracht worden met de wettelijke bepaling van “zo spoedig mogelijk”. Dit betekent dat de inspecteurs na moeten gaan of de termijn van vijftien weken in redelijkheid voldoende was voor de saneerder om een verslag op te stellen. Indien het blijkt dat de saneerder in redelijkheid binnen vijftien weken het verslag had kunnen opstellen, kan gehandhaafd worden op overtreding van artikel 39c, Eerste lid van de wet. Hierbij wordt uitdrukkelijk opgemerkt dat de termijn in de verordening geen zelfstandige normstelling inhoudt; het dient alleen ter concretisering van de wettelijke bepaling. Daarom moet op schending van de Wet bodembescherming gehandhaafd worden.
De opname van een concrete indieningstermijn betekent ook dat niet gehandhaafd kan worden als de termijn nog niet is verstreken, ondanks dat naar het oordeel van het bevoegd gezag de saneerder al eerder zijn verslag had kunnen indienen. Dan brengt het rechtszekerheidsbeginsel met zich mee dat B&W zich aan de termijn in de verordening houdt.
Artikel 39c van de Wet bodembescherming houdt een opsomming in van gegevens die in het verslag in ieder geval vermeldt staan. In Derde lid van dat artikel is de bevoegdheid aan de raad gedelegeerd om nadere regels te stellen ten aanzien van het verslag.
De ervaring leert dat de eisen van de wet te minimaal zijn en in de meeste gevallen onvoldoende beeld geven van de uitgevoerde sanering. Verdere gegevens, precies aangegeven op plattegronden en/of kaarten, zijn daarom onontbeerlijk.
Voor toelichting over de toepassing van het derde lid, zie de uitleg bij het derde lid van artikel 5.6.
De benodigde informatie om te kunnen beoordelen of het aanbrengen van de tijdelijke beveiligingsmaatregelen is uitgevoerd volgens de eisen van de ‘subsidieregeling Bodemonderzoek en – sanering Zaanstad 2017 - 2020 (particuliere woningeigenaren)’, is veel beperkter dan de informatie die nodig is om een volledige sanering te kunnen beoordelen. Daarom kan het verslag sneller worden ingediend dan aangegeven in Eerste lid en hoeft niet de informatie te worden aangeleverd zoals aangegeven in Tweede lid en 3.
Artikel 5.10 Het bodemnazorgplan
Dit artikel is gebaseerd op de voormalige artikelen 1 en 8 verordening Bodemsanering.
Hierin zijn enkele begrippen opgenomen die niet als zodanig in de wet zijn gedefinieerd, maar wel in de parlementaire stukken en in de literatuur zo worden genoemd.
Het bevoegd gezag mag slechts met het nazorgplan instemmen indien de daarin opgenomen gebruiksbeperkingen of nazorgmaatregelen voldoende zijn om er voor te zorgen dat de restverontreiniging niet zal leiden tot kwaliteitsvermindering van de bodem.
Net als bij het evaluatieverslag, stelt de Wet bodembescherming ook geen concrete indieningstermijn voor het nazorgplan. Artikel 39d, eerste lid van de wet bepaalt dat het plan tegelijk met of zo spoedig mogelijk na de toezending van het evaluatieverslag ingediend moet worden.
Voor het nazorgplan is een termijn van zes weken opgenomen. Voor toelichting op de handhaafbaarheid van deze bepaling zie de uitleg bij artikel 5.9, eerste lid.
Aangezien artikel 39d van de wet minimale eisen stelt aan het nazorgplan, is het nodig een nadere aanvulling te geven aan die wettelijke vereisten zodat het bevoegd gezag de bovenvermelde beoordeling op de juiste wijze kan maken. Om die reden zijn concrete (en praktische) gegevens in de verordening opgenomen die het bevoegd gezag een precies beeld kunnen geven over de aard en omvang van de restverontreiniging en over de manier waarop risico’s voor mens, plant of dier beperkt worden.
Voor toelichting over de toepassing van het derde lid, zie de uitleg bij het derde lid van artikel 5.6.
Artikel 5.11 Bodemsanering in opdracht van burgemeester en wethouders
Dit artikel is gebaseerd op het voormalige artikel 9 van de verordening Bodemsanering.
Artikel 48 van de wet houdt bijzondere bepalingen in voor saneringen in opdracht van de overheid (i.c. burgemeester en wethouders van Zaanstad). Het grootste verschil tussen saneringen door overheid en door particulieren - voor zover hier van belang - is dat de procedurele voorschriften met betrekking tot het saneringsplan, evaluatieverslag en nazorgplan, almede de bijhorende instemmingsbeschikkingen niet van toepassing zijn.
In Zaanstad werd echter al onder het regime van de eerste verordening bodemsanering (uit 2001) besloten dat ook voor saneringen in eigen beheer de gewone procedure geldt. De achterliggende gedachte was dat de overheid als opdrachtgever gelijk behandeld dient te worden met de ‘gewone’ saneerder en geen voorrechten dient te hebben.
Om het gelijkheidsbeginsel en het recht van belanghebbenden op inspraak te handhaven wordt daarom de huidige praktijk voortgezet dat voor saneringen uitgevoerd door B&W ook een saneringsplan opgesteld dient te worden en dat voorbereiding van het instemmingsbesluit via de uniforme openbare voorbereidingsprocedure loopt.
Artikel 5.20 Verbod plaatsen objecten onder hoogspanningslijn
Dit artikel is gebaseerd op het voormalige artikel 2:22 van de APV.
Voor de aanleg van een hoogspanningslijn wordt veelal in het bestemmingsplan een strook grond als zodanig bestemd en worden tevens gebruiksvoorschriften opgesteld waarmee aantasting van deze bestemming voorkomen moet worden. Hierbij kan gedacht worden aan voorschriften over de hoogte van toe te laten gebouwen.
Dit artikel is een vangnet voor het geval dat een bestemmingsplan ontbreekt. Het biedt een publiekrechtelijke basis om overtreding van deze bepaling, waardoor een gevaarlijke situatie ontstaat, zo nodig met bestuursdwang recht te kunnen zetten.
Artikel 5.40 (Aanwijzing) collectieve festiviteiten
Dit artikel is gebaseerd op het voormalige artikel 4:2 van de APV.
Het Activiteitenbesluit milieubeheer biedt gemeenten de mogelijkheid om in of krachtens een gemeentelijke verordening voorwaarden te stellen aan de collectieve festiviteiten en activiteiten. De voorwaarden kunnen gaan over bijvoorbeeld beperking van het geluidsniveau, het bepalen van het eindtijdstip of gedragsvoorschriften.
NB Dit is geen aanwijzing in de fysieke leefomgeving, dus geen onderdeel van hoofdstuk 4.
De uitvoering van de regeling is neergelegd bij B&W.
B&W hebben collectieve feestdagen aangewezen. Zie ook artikel 8.3, derde lid
Het maximum aantal aan te wijzen collectieve festiviteiten is door de raad vastgelegd in deze verordening.
B&W is zeer terughoudend met het gebruik van de mogelijkheid om de collectieve festiviteit terstond aan te wijzen als de festiviteit redelijkerwijs niet te voorzien was.
De bevoegdheid om te bepalen dat de in dit lid bedoelde geluidsnormen niet gelden bij collectieve festiviteiten komt voort uit artikel 2.21, eerste lid, onder a, van het Activiteitenbesluit milieubeheer.
Volgens artikel 4.113, eerste lid, van het Activiteitenbesluit milieubeheer moet de verlichting bij sportbeoefening in de buitenlucht tussen 23.00 uur en 07.00 uur zijn uitgeschakeld en indien er geen sport wordt beoefend of onderhoud wordt uitgevoerd. De bevoegdheid om te bepalen dat deze beperkingen niet gelden bij collectieve festiviteiten staat in artikel 4.113, tweede lid, onder a, van het Activiteitenbesluit milieubeheer.
Artikel 5.41 Incidentele festiviteiten
Dit artikel is gebaseerd op het voormalige artikel 4:3 van de APV.
De bevoegdheid voor het vaststellen van het aantal incidentele festiviteiten voor inrichtingen in een gemeentelijke verordening staat in de artikelen 2.21 en 4.113 van het Activiteitenbesluit milieubeheer. Een incidentele festiviteit is een festiviteit die aan één of een klein aantal inrichtingen gebonden is. Dit is bijvoorbeeld een optreden met levende muziek bij een café, een jubileum, een personeels- of straatfeest of een “vroege vogels”-toernooi. In het Activiteitenbesluit milieubeheer is bepaald dat het maximum aantal dagen waarvoor de geluidsnormen niet gelden maximaal 12 dagen of dagdelen per jaar betreft. De raad heeft de bevoegdheid om in dit artikel het aantal te verlagen.
Volgens artikel 4.113, eerste lid, van het Activiteitenbesluit milieubeheer moet bij inrichtingen de verlichting voor sportbeoefening in de buitenlucht tussen 23.00 uur en 07.00 uur zijn uitgeschakeld en indien er geen sport wordt beoefend of onderhoud wordt uitgevoerd. Volgens het Activiteitenbesluit milieubeheer is het maximum aantal dagen waarvoor de beperkingen voor de verlichting niet gelden maximaal 12 dagen of dagdelen per jaar. De raad heeft ook hier voor Zaanstad het maximum op 9 keer per jaar gesteld.
B&W hebben nadere regels gesteld voor incidentele festiviteiten op het Hembrugterrein. Zie artikel 8.3, eerste lid.
Artikel 5.42 Het ten gehore brengen van onversterkte muziek
Dit artikel is gebaseerd op het voormalige artikel 4:5 van de APV.
Gemeenten hebben in artikel 2.18, eerste lid, onder f juncto vijfde lid, van het Activiteitenbesluit milieubeheer expliciet de bevoegdheid gekregen om voor onversterkte muziek regels op te nemen in een gemeentelijke verordening. Gemeenten kunnen op basis van artikel 2.20 voor geluid maatwerkvoorschriften vaststellen. Er kan op basis van artikel 2.20 en 2.17 (en dus indirect artikel 2.18) voor gekozen worden om ook maatwerkvoorschriften vast te stellen voor onversterkte muziek.
Om vooral amateurgezelschappen in niet professionele oefenruimtes de kans te geven tot het hobbymatig beoefenen van onversterkte muziek, is voor hen in het tweede lid een mogelijkheid gecreëerd om een aantal uur in de week uitgezonderd te zijn van de geluidsniveaus. In dit lid wordt gesproken over oefenen. Op deze manier worden festiviteiten en optredens voor publiek uitgesloten. Er is sprake van oefenen als men muziek maakt zonder dat er publiek aanwezig is.
Artikel 5.43 Geluidhinder door geluidsapparaat, machine of handelingen in de openlucht
Dit artikel is gebaseerd op het voormalige artikel 4:6 van de APV.
Dit artikel heeft betrekking op de vormen van geluidhinder waarin de andere regelingen niet voorzien.
Onder andere valt te denken aan:
Voorts kunnen onder artikel 5.43 vormen van geluidhinder vallen, veroorzaakt door het beoefenen van “lawaaiige” hobby’s, het voortdurend bespelen van muziekinstrumenten, het gebruiken van elektro- akoestische apparatuur, het laten draaien van koelaggregaten op vrachtwagens, enz. Vooral voor deze vormen van geluidhinder ontbreken algemeen geldende criteria of normen. Dit behoeft ook niemand te verwonderen: de bron van geluidhinder is niet een bepaalde, aanwijsbare inrichting of gedraging. In beginsel kan het elke gedraging betreffen. Van geval tot geval zal daarom moeten worden nagegaan in welke situatie en gedurende welke tijden er sprake is van geluidhinder. En welke maatregelen vervolgens kunnen worden genomen. Uitgangspunt daarbij zal moeten zijn dat een zekere mate van (geluid)hinder als zijnde onvermijdelijk zal moeten worden aanvaard. B&W kunnen ontheffing van het verbod verlenen, zo nodig met voorschriften.
Wegonderhoudswerkzaamheden en onderhoud aan spoorwegen zijn van het verbod uitgezonderd. Deze werkzaamheden mogen dan niet langer dan 5 dagen duren. De uitzondering geldt dus niet voor grotere projecten waarbij binnen het project meerdere keren de geluidsnormen door dit soort werkzaamheden worden overschreden. Daarvoor dient wel een ontheffing te worden aangevraagd.
Het op de hoogte brengen van omwonenden over de mogelijke geluidhinder is een belangrijke voorwaarde. Dit betreffen in ieder geval de omwonenden die zich binnen een afstand van 50 m afstand van de geluidsbron bevinden. Wat als tijdig informeren gezien wordt, is afhankelijk van de omstandigheden. Het informeren korter dan een week voor de start van de uit te voeren werkzaamheden is in ieder geval niet tijdig. De omwonende dienen volledig te worden geïnformeerd over de uit te voeren werkzaamheden en maatregelen die worden genomen om ernstige hinder en/of overlast zoveel mogelijk te beperken.
Het tweede lid maakt een ontheffing van het verbod in het eerste lid mogelijk. Vanwege de overlast en ergernis die geluidsoverlast oplevert is er van afgezien om hier een lex silencio positivo toe te passen.
Artikel 5.50 Plaatsen van voorwerpen op een openbare plaats
Dit artikel is gebaseerd op het voormalige artikel 2:10 APV.
Bij de in dit artikel bedoelde vergunning kan sprake zijn van een ander bevoegd gezag dan burgemeester en wethouders. Zie ook toelichting op artikel 3.1.
Door de gemeenteraad is voor het plaatsen van gedenktekens ‘Beleidskader plaatsing gedenktekens langs wegen in Zaanstad’ vastgesteld. In dit beleidskader zijn 10 randvoorwaarden gesteld voor de plaatsing gedenktekens langs wegen in Zaanstad, die bij haar in beheer en onderhoud zijn.
Dit artikel geeft B&W de mogelijkheid greep te houden op situaties die hinder of gevaar kunnen opleveren of ontsierend kunnen zijn. Voor de toepassing kan worden gedacht aan het plaatsen van reclameborden of containers. Het gaat om objecten die bedoeld zijn om ter plaatse blijvend te functioneren.
Feitelijk is met dit artikel voor burgers en bedrijven een zorgplicht vastgelegd. Er mogen voorwerpen worden geplaatst, zolang de verkeersveiligheid niet in gevaar wordt gebracht en aan de andere voorwaarden in het eerste lid wordt voldaan. De burger dient dat zelf af te wegen.
Door het gebruik van het begrip openbare plaats kan het artikel ook worden toegepast bij de aanpak van het illegaal in gebruik nemen van stukjes gemeentegrond door burgers. Dit artikel geeft een rechtsgrond om op te treden tegen de in gebruik neming.
Om te bereiken dat bepaalde gebieden de gewenste uitstraling krijgen en houden, kunnen door B&W nadere regels worden vastgesteld. De bevoegdheid om dit te doen wordt door de raad hier verleend.
Er zijn door B&W nadere regels gesteld voor de plaatsing van voorwerpen zoals tijdelijke bouwobjecten, uitstallingen en plantenbakken en banken.
Indien een te plaatsen object voldoet aan de criteria uit de nadere regels, kan volstaan worden met een melding. Deze melding kan via een digitaal formulier op de website van Zaanstad worden ingediend.
Om te bereiken dat bepaalde gebieden de gewenste uitstraling krijgen en houden, kunnen gebieden aanwijzen waar het verboden is om voorwerpen te plaatsen. De bevoegdheid om dit te doen wordt door de raad hier verleend.
B&W hebben Inverdan aangewezen als gebied waarin geen voorwerpen geplaatst mogen worden. Zie artikel 8.3 vierde lid.
Artikel 5.51 Aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg
Dit artikel is gebaseerd op het voormalige artikel 2:11 APV.
Bij de in dit artikel bedoelde vergunning kan sprake zijn van een ander bevoegd gezag dan burgemeester en wethouders. Zie ook toelichting bij artikel 3.1.
Aan dit artikel ligt als motief ten grondslag om de bruikbaarheid van die weg te borgen.
Omdat voor de toepassing van dit artikel o.a. het begrip “weg” uit de Wegenverkeerswet 1994 gebruikt wordt, is een vergunning vereist voor alle wegen die feitelijk voor het openbare verkeer openstaan. Dit betekent dat in beginsel de vergunningsplicht ook geldt voor de zogeheten “eigen wegen” die feitelijk voor het openbare verkeer openstaan. Ook voor deze wegen is het namelijk wenselijk dat ten behoeve van de bruikbaarheid daarvan voor hulpdiensten voorschriften gesteld kunnen worden over de wijze van verharding, breedte e.d.
Het nutsbedrijf zal op grond van artikel 2:11 een vergunning nodig hebben voor het leggen van leidingen e.d. in een weg. Dat is niet zo voor telecommunicatiebedrijven en kabeltelevisiebedrijven en de door hen beheerde telecommunicatiekabels met een openbare status (telecommunicatie- en omroepnetwerken). Voor deze werken is het geregeld in de Telecommunicatiewet en de Algemene verordening ondergrondse infrastructuur.
Hiermee is aangesloten bij de Wabo. In deze wet is bepaald dat op de omgevingsvergunning paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing is.
Artikel 5.52 Maken of veranderen van een uitweg
Dit artikel is gebaseerd op het voormalige artikel 2:12 APV.
Bij de in dit artikel bedoelde vergunning kan sprake zijn van een ander bevoegd gezag dan burgemeester en wethouders (zie verder toelichting artikel 3.1).
Om te voorkomen dat er gevaarlijke of hinderlijke situaties voor het verkeer ontstaan of dat een uitrit op onaanvaardbare manier ten koste gaat van openbaar groen of de schaarse parkeerruimte in Zaanstad, is een vergunningplicht opgenomen.
B&W hebben vastgesteld ‘Beleidsregels Uitwegen Gemeente Zaanstad 2008.’ Deze beleidsnotitie geeft een uitwerking van criteria voor vergunningverlening van uitwegvergunningen. Deze beleidsnotitie heeft als doel een eenduidig beleidskader te hebben bij het beoordelen van aanvragen voor vergunningen.
Als de gemeente tevens eigenaar van de weg is, moet ook privaatrechtelijke toestemming worden gegeven. Een publiekrechtelijk toelaatbare uitweg mag niet worden gefrustreerd door privaatrechtelijke weigering van de gemeente. Als een derde eigenaar van de grond is, ligt dat anders. B&W kunnen in dat geval de aanvrager om vergunning erop wijzen dat hij ook privaatrechtelijke toestemming nodig heeft.
Artikel 5.72 Wijzigen of slopen gemeentelijk monument
Dit artikel is gebaseerd op het voormalige artikel 14 van het model Erfgoedverordening 2016.
Bij de in dit artikel bedoelde vergunning kan sprake zijn van een ander bevoegd gezag dan burgemeester en wethouders. Zie ook verder toelichting bij artikel 3.1.
Voor wat betreft de vereiste overeenstemming met de eigenaar van een kerkelijk monument aangesloten bij artikel 3.2a van de Wabo.
In artikel 3.2a Wabo wordt een onderscheid gemaakt tussen overleg en overeenstemming afhankelijk van de gevolgen van de ingreep voor de geloofsbelijdenis.
Artikel 5.73 Advies omgevingsvergunning gemeentelijk, provinciaal of rijksmonument
Dit artikel is gebaseerd op de voormalige artikelen 16 en 17 van de erfgoedverordening 2010.
Op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) kan voor deze vergunning een ander bestuursorgaan dan burgemeester en wethouders het bevoegd gezag zijn.
Artikel 15 van de Monumentenwet 1988 blijft van kracht tot de invoering van de Omgevingswet. Op grond van dat artikel dient ten minste bij verordening te zijn geregeld de inschakeling van “een commissie op het gebied van de monumentenzorg die in elk geval tot taak heeft te adviseren over aanvragen om een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder f, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.” Hieraan wordt in dit artikel uitvoering gegeven. Binnen de commissie zijn enkele leden deskundig op het gebied van de monumentenzorg. Hiertoe behoort ook de archeologische monumentenzorg.
De term “rijksmonument” is gedefinieerd in artikel 1.1 van de Wabo (op grond van artikel 10.9 van de Erfgoedwet). De procedure voor deze omgevingsvergunning is geregeld in die wet. De gemeenteraad is verplicht om de inschakeling van een commissie die adviseert over omgevingsvergunningen bij rijksmonumenten te regelen bij verordening (artikel 15 van de Monumentenwet 1988).
Artikel 5.74 Voorbescherming gemeentelijk beschermd stads- of dorpsgezicht
Dit artikel borgt dat het stads- of dorpsgezicht ook al beschermd is in de periode dat bestemmingsplan voorbereid wordt.
Zodra het bestemmingsplan als bedoel in artikel 4.8, vijfde lid van kracht is, vindt handhaving plaats op basis van het bestemmingsplan.
Artikel 5.75 Slopen in gemeentelijke beschermd stads- of dorpsgezicht
Dit artikel is gebaseerd op artikel 20 van het model Erfgoedverordening 2016.
Bij de in dit artikel bedoelde vergunning kan sprake zijn van een ander bevoegd gezag dan burgemeester en wethouders. Zie ook toelichting bij artikel 3.1.
Artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo geeft gemeente de mogelijkheid om op basis van hun verordening het slopen in een beschermd gemeentelijk stads- en dorpsgezicht aan een omgevingsvergunning te onderwerpen. Daaraan is hier uitvoering gegeven.
Artikel 5.76 Vangnet archeologie
Dit artikel is gebaseerd op artikel 23 van het model Erfgoedverordening 2016.
Deze bepaling is een vangnet voor die bestemmingsplannen waarin nog niet is voldaan aan artikel 3.1.6, vijfde lid, van het Besluit ruimtelijke ordening,
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening dient in het bestemmingsplan in de toelichting bij het bestemmingsplan een beschrijving opgenomen te worden van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden. Met de invoering van deze verplichting is de bescherming archeologische waarden in beginsel ruimtelijk geborgd. Er zijn echter nog bestemmingsplannen van kracht van vóór de invoering van deze eisen. Om, mede gelet op de verplichtingen van het Verdrag van Malta, ook voor de gronden waar deze oudere bestemmingsplannen nog gelden de bescherming van archeologische waarden te verzekeren, is dit artikel opgenomen. De strekking van dit artikel is te waarborgen dat mogelijk in deze gronden aanwezige archeologische waarden niet worden verstoord, tenzij daaraan aandacht is besteed die gelijkwaardig is aan waartoe artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening verplicht, door middel van de verwachtingskaarten, een omgevingsvergunning of eigen onderzoek dat aan die eisen kan voldoen.
Bij nadere regels van burgemeester en wethouders over het verrichten van archeologisch onderzoek kan bijvoorbeeld gedacht worden aan regels m.b.t. een programma van eisen of een plan van aanpak.]
Artikel 5.77 Gebruik bouwwerk als nachtverblijf
Dit artikel is gebaseerd op het voormalige artikel 7.3.1. van de Bouwverordening.
Deze bepaling is opgenomen met het oog op de brandveiligheid.
De vergunningplicht zelf staat in de Wabo. In deze bepaling is alleen een afwijkend aantal personen geregeld. Namelijk 5 in plaats van de 10 personen bedoeld in artikel 8 van de Woningwet.
Deze normstelling is toegestaan op basis van en in afwijking van het bepaalde in artikel 2.2, eerste lid, van het Besluit omgevingsrecht.
Hoofdstuk 7 Toezicht en Handhaving
De werkzaamheden die door of namens een bestuursorgaan worden verricht om na te gaan of voorschriften worden nageleefd, worden aangeduid als ‘toezicht op de naleving’ van die voorschriften.
Onder handhaving wordt verstaan de werkzaamheden om in concrete gevallen vast te stellen of een feit is gepleegd of een overtreding is begaan waarop straf staat, een bestuurlijke boete of een andere bestraffende sanctie, op basis van een redelijk vermoeden dat dit het geval is.
Op toezicht en handhaving is hoofdstuk 5 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.
In dit artikel worden de toezichthouders aangewezen. Toezichthouders zijn personen die bij of krachtens wettelijk voorschrift belast zijn met het houden van toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens enig wettelijk voorschrift (artikel 5:11 Awb).
Deze verordening bevat geboden en verboden. Op de naleving hiervan dient te worden toegezien en bij overtreding dient te worden opgetreden. Dit kan op twee manieren gebeuren: bestuursrechtelijk - door onder andere het opleggen van een last onder bestuursdwang of onder dwangsom - en strafrechtelijk. Voor beide vormen van handhaving dienen personen te worden aangewezen met toezichthoudende of opsporingsbevoegdheden. Alleen voor de aanwijzing van de toezichthouders is een bepaling opgenomen in deze verordening. De opsporingsambtenaren worden aangewezen in de artikelen 141 en 142 van het Wetboek van Strafvordering.
Op grond van artikel 154 van de Gemeentewet kan de gemeenteraad op overtreding van zijn verordeningen straf stellen. Deze straf mag niet zwaarder zijn dan hechtenis van ten hoogste drie maanden of een geldboete van de tweede categorie, al dan niet met openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak.
Bij vergunningplichten wordt uitdrukkelijk gesteld dat het verboden is om ‘zonder vergunning of in afwijking daarvan’ te handelen. Hierdoor levert het niet-nakomen van een vergunningvoorschrift ook een strafbaar feit op.
Voor een omgevingsvergunning bepaalt artikel 2.3, aanhef en onder c, Wabo al dat het niet naleven van daaraan verbonden voorschriften verboden is. Daarom wordt bij omgevingsvergunningen alleen bepaald dat het verboden is te doen zonder vergunning.
Onder de Omgevingswet zal hetzelfde worden bepaald in artikel 5.5.
Hoofdstuk 8 Overgangs- en slotbepalingen
Artikel 8.3 Nieuwe grondslagen nadere regels en aanwijzingsbesluiten
In deze verordening worden enkele bevoegdheden van de raad gedelegeerd aan burgemeester en wethouders.
In de artikelen 5.40 zesde lid; 5.41 vijfde lid, 6 en 7; 5.44 tweede lid; 5.51 vierde lid; 5.72 derde lid en 5.76 tweede lid van deze verordening wordt de bevoegdheid gedelegeerd om nadere regels te stellen.
In de artikelen 4.2 eerste lid; 4.6 eerste lid; 4.7 eerste lid en 2; 5.40 tweede lid en 5.59 vijfde lid van deze verordening wordt de bevoegdheid gedelegeerd om aanwijzingsbesluiten te nemen.
De gedelegeerde bevoegdheden zijn gelijk aan wat is vastgesteld in de huidige verordeningen. Er komen dus niet meer delegatiebepalingen bij.
Om te zorgen dat het huidige uitvoeringsbeleid ongewijzigd kan worden voortgezet, worden de huidige nadere regels en de aanwijzingsbesluiten door B&W gelijktijdig met de inwerkingtreding van deze verordening ‘omgehangen’ naar de relevante artikelen van deze verordening. Omhangen betekent dat de besluiten gaan berusten op een nieuwe wettelijke grondslag. Dit betekent dat deze van kracht blijven.
Dit is noodzakelijk omdat de regels bij het intrekken van verordeningen of de relevante artikelen hun rechtskracht verliezen. Door de nadere regels en de aanwijzingsbesluiten gelijktijdig met de inwerkingtreding van deze verordening om te hangen blijven ze van kracht.
Het voordeel van het delegeren van de bevoegdheid bij verordening is dat de nadere regels en de concrete aanwijzingsbesluiten, net zoals de regels van de verordening, algemeen verbindende voorschriften zijn.
De bevoegdheid om nadere regels te stellen wordt gedelegeerd indien de feitelijke (locatie-specifieke) omstandigheden in de uitvoering nadere verfijning van de regels zouden kunnen vergen. De praktijk wijst uit of het vervolgens nodig is dat er nadere regels gesteld worden. Volgens vast gebruik wordt er terughoudend omgegaan met het delegeren van de bevoegdheden. De scheidslijn is dat de raad het wettelijk kader stelt en B&W de regels ter uitvoering van de verordening.
Bij het omhangen zijn voor de duidelijkheid wel de namen aangepast.
Artikel 8.4 Overgangsbepalingen
Op grond van artikel 8 van de Woningwet is de gemeenteraad verplicht een bouwverordening vast te stellen. Door dit artikel op te nemen wordt voldaan aan deze wettelijke verplichting.
Transponeringstabel Verordening fysieke leefomgeving